Alleen kinderen dragen geen masker. Dat is nu nog meer waar dan anders.
Onlangs nam ik voor het eerst sinds lang de trein naar Brussel. Bij mijn eerste stap op het perron kreeg ik het gevoel dat ik verzeild was geraakt in een scène uit een goedkope rampenfilm. De stationschef en de treinbegeleiders liepen rond met mondmaskers en lichtgevende bordjes. Om de vijf minuten klonk er een bericht uit de luidsprekers over het verplicht dragen van mondmaskers door iedereen.
Alle volwassenen waren voorzien van zo’n mondkapje: de meeste in steriel wit of lichtblauw, hier en daar eentje met een grappig logo of een zelfgemaakt bloemetjesexemplaar. Jongeren zag je frunniken in hun broekzakken als ze het perron op kwamen en er meteen eentje voorbinden. Een jonge student die het waagde om de hele lengte van het perron langs te stappen zonder neus- en mondbedekking, werd door iedereen met grote, verwijtende ogen nagekeken.
Alleen de kinderen huppelden er vrolijk met een bloot gezichtje tussendoor.
Ze hingen als vanouds aan de arm van hun papa of mama, renden heen en weer op het perron, legden elke afstand drie keer af en kwebbelden er ongehinderd op los. Veel meer dan anders viel op dat kinderen radicaal andere wezens zijn dan grote mensen.
Als dit een slechte religieuze scifi-film zou zijn, zou je zeggen dat alle grote mensen ‘getekend’ waren. Dat de godheid hen niet liet wegkomen met wat ze ervan gebakken hadden tot nu toe.
Dat volwassenen hun kans op een normaal leven voorlopig verspeeld hadden.
Dat ze een masker moesten dragen als teken van hun falen. Zowel tachtigplussers als tieners waren medeplichtig en ontsnapten er dus niet aan.
Alleen heel jonge kinderen, die nog konden huppelen en fantaseren, die nog droomden en dansten, gingen vrijuit. Zij hoefden hun neus en hun mond niet te bedekken. Zij waren niet verantwoordelijk voor hoe de wereld draaide.
Ik dacht opeens aan die Bijbelpassage waar Jezus zegt: ‘Laat de kinderen bij me komen. Hou ze niet tegen. Want Gods nieuwe wereld is er juist voor hen.’
Ik geloof niet in een wraakzuchtige God, maar die huppelende kinderen met hun frisse gezichtjes tussen de gemaskerde volwassenen die probeerden te doen alsof er niets aan de hand was, lieten zich niet negeren.
En dan schoot me die andere Bijbelpassage te binnen, waar juist de onschuldige kinderen door Herodes werden vermoord, in de eerste levensdagen van Jezus op onze aarde.
Het voordeel van mondmaskers is dat je elkaar als volwassene ongegeneerd diep in de ogen kunt kijken.
Laten we samen afspreken dat we het niet opnieuw tot een onschuldige kindermoord laten komen. Laten we het kwaad uitroeien waar we kunnen, in ons eigen leven, in onze samenleving. Dan pas kunnen de maskers weer af.
‘Eens – zo begon Jezus – ging een zaaier uit om te zaaien.
Bij het zaaien viel een gedeelte op de weg …
Een ander gedeelte viel op de rotsachtige plekken …
Weer een ander gedeelte viel onder de distels …
Een laatste gedeelte tenslotte viel op goede grond
en leverde vrucht op …
(Uit Matteüs 13,1-9) ---
‘HET WOORD VAN DE HEER DIE HET WOORD IS’
Het Woord van de Heer is een wonder Woord.
Soms brengt het troost,
soms klinkt het hard en is het veel gevraagd.
Wij leren het kennen, dit woord van God:
eerst en meest in de Bijbel,
maar ook in de natuur, en in de mens bij ons:
in de oorspronkelijke zuiverheid van Gods schone schepping,
evenzeer als in een zachte hand, een teder gebaar, een stil gebed.
Wij kunnen het zeker ook leren kennen
door de concrete omstandigheden van ons leven:
welk Woord wil de Heer vandaag tot mij spreken,
wat wil Hij vandaag van mij vragen,
in dit gebeuren, in deze mens?
Heer Jezus,
maak ons tot mensen, die luisterbereid zijn,
ge-HOOR-zaam aan het Woord, dat Gij spreekt,
ge-HOOR-zaam aan U,
het mensgeworden Woord van God.
Als de ziele luistert
spreekt het al een taal dat leeft,
’t lijzigste gefluister
ook een taal en teken heeft:
blâren van de bomen
kouten met malkaar gezwind,
baren in de stromen
klappen luide en welgezind,
wind en wee en wolken,
wegelen van Gods heiligen voet,
talen en vertolken
’t diep gedoken Woord zo zoet …
als de ziele luistert!
Guido Gezelle
---
Heer, laat mij als een zaaier door de velden van het leven gaan. Ik wil geen onkruid zaaien, geen ééndagsbloemen, maar graan dat de diepste honger van de mensen stilt.
Geef in mijn handen, Heer, het graan van uw liefde, en toon mij het veld waarop ik zaaien mag. Met uw genade zal ik gaan, Heer, uw liefde zaaien in de smalle voren van het mensenhart.
Laat mij elk avond huiswaarts keren, moe, met lege handen misschien, maar met een rotsvast vertrouwen dat het kiemen en het rijpen van het graan in uw handen ligt.
Wil, Heer, mij geven wat een goede zaaier nodig heeft: een groot geloof, een rustig hart, een eindeloos geduld en veel, zeer veel edelmoedigheid. Amen.
Er is een tijd om iemand te omhelzen, en een tijd om afstand te houden, zegt Prediker. Een Bijbeltekst die de nagel op de kop slaat.
Als je bij niet-gelovige vrienden wil scoren met een Bijbeltekst, is de tekst uit Prediker 3 ‘Alles heeft zijn eigen tijd’ altijd een aanrader. Ik citeer even: ‘Er is voor alles in het leven een geschikte tijd. Een tijd om dingen af te breken, en een tijd om dingen op te bouwen.
Een tijd om te huilen, en een tijd om te lachen.
Een tijd om iemand te omhelzen, en een tijd om afstand te houden.’ Dat laatste klinkt zelfs bijzonder actueel.
Je hoeft niet gelovig te zijn om er de waarheid van in te zien, want bijna iedereen heeft al eens ervaren dat het leven zo in elkaar zit. Het is ook leuk om samen verder te borduren op die tekst, om hem aan te vullen met dingen uit ons eigen leven en onze eigen tijd.
‘Er is een tijd om hard te werken en een tijd om te ontspannen. Een tijd om herinneringen op te halen en een tijd om vooruit te kijken. Een tijd om kinderen te krijgen en een tijd om ze weer los te laten. Een tijd om je af te zonderen en een tijd om vrienden op te zoeken.’ Enzovoort.
Het ritme van het leven loopt niet voor iedereen gelijk, maar het is er wel altijd.
We spreken van ups en downs, van stilstaan en vooruit hollen, van leegte en volheid. Het geeft rust en troost om te beseffen dat het niet altijd feest en opperste geluk kan zijn.
In deze zomertijd is er voor veel mensen wat meer rust en ontspanning. Minder druk en stress, meer tijd voor genieten. Ook al is de vakantie dit jaar toch niet helemaal zoals anders. Meer dan anders moeten we ‘bekomen’, maar tegelijk moeten we waakzaam blijven. We hebben tijd om bij onszelf na te gaan wat dit alles met ons doet.
Kunnen we zo verder? Willen we dingen veranderen? Wat is ons kostbaar?
‘God zorgt ervoor dat alles op de juiste tijd gebeurt’, gaat Prediker verder. ‘En hij heeft de mensen geleerd om dat te begrijpen. Toch begrijpt een mens nooit helemaal wat God doet.’ En dat is na al die eeuwen nog precies hetzelfde.
Iemand welkom heten, is zeggen dat die ander er mag zijn, dat je het fijn vindt dat hij gekomen is, dat je hem gastvrij wilt ontvangen. Uit de lezingen van vandaag blijkt hoe wezenlijk het is voor ons, christenen, dat wij niet alleen elkaar, maar ook vreemden welkom heten in ons midden.
Gastvrij zijn voor bekenden doen wij meestal van harte, maar tegenover vreemdelingen zijn wij – op z’n zachts uitgedrukt – doorgaans veel meer gereserveerd.
En toch ... als God ons wil benaderen doet Hij dat bij voorkeur in de persoon van een vreemde die toevallig ons levenspad kruist. Het zou dus wel eens kunnen dat wij heel wat ontmoetingen met God gemist hebben, omdat wij niet openstonden voor vreemden en vreemdelingen.
Daarom zei de vrouw tegen haar man:
`Luister eens, ik heb gemerkt
dat de man die altijd bij ons aankomt,
een heilige man van God is.
Laten we op ons huis
een kleine kamer voor hem metselen
en er een bed, een tafel,
een stoel en een lamp in zetten;
als hij dan bij ons aankomt
kan hij daar zijn intrek nemen.'
(Tweede Boek Koningen, 4,9-10)
Jezus zei tot zijn apostelen:
Wie jullie ontvangt, ontvangt Mij,
en wie Mij ontvangt,
ontvangt Hem die Mij gezonden heeft.
(Matteüs 10,40)
WEES WELKOM, KLEINE, VREEMDE MENS …
Wat een ongelofelijk verhaal horen we in de eerste lezing. Het verhaal van een heidense vrouw die met aandrang de profeet Elisa uitnodigt om bij haar thuis te komen eten. Na een tijdje bouwt ze op haar huis zelfs een kamer bij waar de profeet telkens als hij in de buurt is de dag en de nacht kan doorbrengen. Al even merkwaardig is dat haar man daar geen probleem blijkt mee te hebben. Een ongelofelijk verhaal, maar het wordt pas echt straf als we het op onszelf toepassen. Zouden wij er bij een islamitische imam of een joodse rabbijn die we helemaal niet kennen op aandringen dat hij bij ons komt eten? En meer nog: zouden wij een kamer bijbouwen waar die man de dag en de nacht kan doorbrengen? Eerlijk gezegd: ik denk het niet. En ik denk ook dat de mannen het niet zouden toestaan dat hun vrouw dat wél zou doen.
Maar waarom doet die heidense vrouw dat wel en reageert haar man niet negatief? Omdat zij in de profeet Elisa een Godsgezant ziet, een man die door God gezonden is. Gezien vanuit die optiek zouden wij misschien dus wel een priester of een bisschop uitnodigen, maar of we ook een imam of een rabbijn zouden uitnodigen?
Nochtans, voortgaand op de woorden van Jezus in het evangelie zouden we dat inderdaad moeten doen. Het is immers niet minnetjes wat Hij zegt: ‘Wie meer van zijn vader, moeder, broer of zus houdt dan van Mij, is Mij niet waardig,’ zegt Hij. En Jezus niet waardig zijn betekent: niet verdienen christen genoemd te worden, want niet leven naar Jezus’ woorden en daden. En die steunen op maar één gebod: ‘Bemin God bovenal en bemin uw naaste zoals uzelf.’ Dat heeft Jezus ons voorgeleefd, en Hij kende daarbij geen grenzen. Dus at Hij net zo goed samen met tollenaars en zondaars als met schriftgeleerden en farizeeën, genas Hij zieken en melaatsen van welke stand of ras dan ook, dreef Hij duivels uit, deed Hij blinden zien en doven horen. Allemaal mensen voor wie de heersende klasse geen respect had, en zeker niet gastvrij was. Maar respect had Jezus wel, dus zou Hij vandaag even gastvrij zijn voor imams en andere niet-christelijke gezanten als voor priesters en bisschoppen. Wij zouden dat bijna zeker niet doen, dus zijn we Jezus niet waardig, want we volgen Hem niet in alles. En dat is ook zo als we meer van onze gezinsleden houden dan van Hem, want dan houden we meer rekening met hen dan met Jezus’ enige gebod. Dan hebben we zoveel aandacht voor hen dat we er niet eens aan denken dat we Jezus niet volgen. Misschien houden we zelfs zo grenzeloos van hen dat we tegen een naaste zouden ingaan die in conflict komt met een gezinslid, zodat we misschien dingen zouden doen die helemaal niet christelijk zijn. En dan zijn we zeker Jezus niet waardig.
Jezus heeft nog meer merkwaardige uitspraken, onder meer over ons kruis opnemen, ons leven winnen of verliezen, een profeet of een rechtvaardige ontvangen, en eigenlijk komt het altijd op hetzelfde neer, en dat is: wie zichzelf op nummer één plaatst en geen aandacht heeft of wil hebben voor zijn medemensen, is Mij niet waardig, verdient het niet christen genoemd te worden.
Zusters en broeders, het klinkt niet eenvoudig wat Jezus zegt, want Hij stelt hoge eisen. We verdienen het niet zomaar om christen, volgeling van Jezus genoemd te worden. We moeten er echt veel voor doen. Maar zoals altijd toont Jezus dat Hij helemaal geen harde eiser, en nog minder een harde rechter is. Dat blijkt overduidelijk uit het einde van het evangelie: ‘Wie een van deze geringe mensen een beker koel water te drinken geeft alleen omdat het een leerling is van Mij, Ik verzeker u: die zal beloond worden.’ Een beker water geven … Jezus stelt hoge eisen, maar Hij eist daarbij geen harde daden, geen strenge wegen, geen perfectionisme. Een kleinigheid kan volstaan, zolang ze maar de richting uitgaat van Jezus’ enige gebod. Een warme schouderklop, een luisterend oor, meevoelen, meegenieten, mee treuren, mee verdrieten, gemeende aandacht, een gulle gift aan Broederlijk Delen en andere menslievende organisaties: allemaal kleinigheden die niet naar onszelf en ons eigenbelang, maar naar onze medemensen uitgaan, gaan op zijn minst in de goede richting om Jezus waardig te kunnen zijn. Laten we dus ten minste proberen zulke kleinigheden te verwezenlijken.
(Romain Debbaut)
Zoveel mensen op de vlucht, miljoenen, ontelbaren.