Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
16-01-2019
DOORDENKEN OP DONDERDAG
JAMBU EN RAFIKI
Een man had twee zonen, Rafiki en Jambu. Ze woonden met hun drieën in een hut tussen hoog gras. Op zekere dag riep de vader zijn beide zonen en zei: 'Jullie zijn nu oud genoeg, trek er op uit en ga op verkenning in de dorpen. Laat op je tocht sporen achter en kom na een paar weken weer terug.
Jambu en Rafiki gehoorzaamden en gingen op pad. Al na enkele passen begon Jambu tekens achter te laten langs de weg. Zo knoopte hij nu eens hoge grasstengels bij elkaar, dan weer knakte hij van de struiken een takje om. Maar Rafiki, de jongste, deed niets, ook niet toen Jambu hem herinnerde aan de opdracht, die hun vader hen gegeven had. 'Vader heeft niet gezegd, dat we grassprieten ineen moesten knopen of takjes ombuigen’, zei Rafiki.
Na een poosje kwamen ze bij een dorp. De mannen, vrouwen en kinderen zaten bij elkaar in een huis, waar ze regelmatig gesprekken voerden en waar ze gezamenlijk aten en dronken. Jambu ging rond en bond zijn gras en knikte zijn takken. Daarna viel hij moe en hongerig tegen de wand van een hut in slaap. Maar Rafiki stapte meteen op de mensen van het dorp af en begroette hen. De mensen nodigden Rafiki uit om in alles met hen mee te doen. Hij at en dronk met hen, hij sprak met hen over hun zorgen en problemen, en waar mogelijk probeerde hij hen te helpen. Hij deelde in hun tranen en verdriet, in hun gevoelens van machteloosheid soms. Maar ook deelde hij in de fijne, plezierige momenten, deed mee aan de feesten met zang en dans, waarin de mensen hun geluk en blijdschap tot uiting brachten. Zo trokken Jambu en Rafiki weken lang van dorp naar dorp. Jambu knakte en knoopte, Rafiki sprak en zweeg, lachte en huilde met de dorpelingen.
Bij hun thuiskomst vonden ze hun vader voor zijn hut. 'Hoe is het gegaan?', vroeg hij hun. En Jambu vertelde van de sporen, die hij in de streek had achtergelaten. 'Ik wil ook de sporen van Rafiki zien’, antwoordde de vader. 'Die zijn er niet’, zei Jambu. 'Laten we gaan kijken’, stelde de vader voor. Ze gingen op pad en Jambu wees op elk spoor, dat hij had achtergelaten. Bij het eerste dorp veerden de mensen op en maakten de vader complimenten vanwege zijn sympathieke zoon Rafiki.
De volgende dag ging het precies zo in de andere dorpen. 'Ik begrijp het niet, zei Jambu. 'Niemand kent mij en ik heb nog wel precies gedaan, wat u mij had opgedragen’. Toen antwoordde de vader: 'Er zijn nog andere sporen, mijn kind, die je in de streek achterlaat. Sporen in de harten van de mensen. Rafiki heeft zulke sporen achter gelaten. Die blijven, lang nadat de knopen in het gras door de dieren zijn opgevreten of uit elkaar gewaaid'.
Vandaag ontmoeten we opnieuw Johannes de Doper. In de advent riep hij ons op ons te bekeren en ons voor te bereiden op het kerstfeest.
Nu staat hij in de Jordaan om mensen te dopen. Wanneer ook Jezus door hem gedoopt wordt, breekt plots de hemel open en klinkt er een stem: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in wie Ik mijn welbehagen vind’.
Ook wij zijn gedoopt! Laat God dan ook van ons zeggen ‘Jullie zijn mijn geliefde kinderen in wie Ik vreugde schep.’
Ziehier mijn dienstknecht, die Ik ondersteun;
mijn uitverkorene, die Ik met genoegen gadesla.
Ik heb mijn geest op hem gelegd,
en hij maakt het recht bekend aan de volken.
Hij roept niet en schreeuwt niet,
hij laat zijn stem niet horen op straat.
Het geknakte riet zal hij niet breken
en de kwijnende vlaspit blaast hij niet uit.
Werkelijk, hij zal recht brengen.
Hij zal niet zwak worden en niet worden geknakt,
maar hij vestigt het recht op de aarde
en de eilanden zullen naar zijn boodschap uitkijken.
(Jesaja 42,1-4)
Het gehele volk liet zich dopen,
en zo ook Jezus.
Tijdens zijn gebed opende zich de hemel
en daalde de heilige Geest
in lijfelijke gedaante als een duif
op Hem neer;
er klonk een stem uit de hemel:
`Jij bent mijn geliefde Zoon,
in wie Ik vreugde vind.'
(Lucas 3,21-22)
‘GEDOOPT TOT KIND VAN GOD’
Het doopsel van Jezus doet ons denken aan ons eigen doopsel, en dat van onze kindjes. Wat kan dat beetje water eigenlijk veranderen? Allereerst heeft een doopsel maar zin binnen een gelovig denken. Anders heeft een doopsel geen betekenis. Door het doopsel drukken wij ons geloof uit dat elk kindje een geschenk is van God. Een kindje is een geschenk van God … het betekent niet dat God op een goeie dag een ooievaar naar de aarde stuurde met in zijn snavel een mooi verpakt kindje voor gelukkige ouders. Vergeef mij deze nogal domme karikatuur. Het geloof dat elk kindje een geschenk is van God vertolkt een mooie inhoud: God vertrouwt ons zozeer, dat Hij dit broze kindje, aan ons toevertrouwt om het op te voeden tot een goede mens, tot een goede christen. Dit is een zeer groot vertrouwen van God in de mensen … want elke mens, hoe klein ook, is kostbaar in Gods ogen. Dit geloof heeft ook een heel ruime reikwijdte, het moet over vele, vele jaren waargemaakt worden. De Indische dichter Rabindranath Tagore zei dat mooi: ‘Elk kindje komt met de boodschap dat God nog niet ontgoocheld is over de mensen.’ Een kindje laten dopen is een grote verantwoordelijkheid opnemen: om zelf vóór te gaan als een goede mens, als een goede christen, om niet mee te draaien in onze maatschappij, die vaak zo ver van God afstaat. Aan ons om te tonen dat God alle vertrouwen in ons mag hebben, dat Hij redenen mag hebben om niet in ons ontgoocheld te zijn.
En daarnaast geloven wij ook dat een kindje door het doopsel kind van God wordt. 'Kind' zeggen we, omdat wij geen beter woord vinden om onze band met God weer te geven. Het doopsel maakt ons tot andere mensen, mensen die in een totaal nieuwe liefde tot God leven. Door het doopsel worden we Gods geliefden, zoals kinderen de geliefden van hun ouders zijn. Maar als wij hierdoor in wezen andere en nieuwe mensen geworden zijn, zullen wij ook op een nieuwe en andere manier leven. 'Als gij met Christus ten leven zijt gewekt, zoek dan, wat verheven is'. De eerste christenen gebruikten deze woorden: wie Jezus wil volgen, moet sterven aan de 'oude mens', moet tegen 'de wereld' ingaan. 'De oude mens' en 'de wereld' wijzen op zondigheid. Wie gelovig wil leven, kan die ‘wereld’ of die ‘oude mens’ niet volgen, maar onze diepste keuze wordt dan ingegeven door de Goede, Heilige Geest die God zelf is. Anders haalt de liefdeloosheid het op de Liefde. Hardheid en ontrouw winnen van trouw en zachtmoedigheid. Minzaamheid en vriendelijkheid verdwijnen en wij worden mensen, die niet te genieten zijn. Een diepe rust, vrede of vreugde in ons hart zal ons dan ook niet verleend zijn. Maar ons leven wordt één langdurige, rusteloze vlucht. Johannes schrijft: 'De volmaakte Liefde verdrijft elke vrees.' Het klimaat van angst en vrees, dat vele mensen in zijn greep houdt, toont hoe ver wij afstaan van die echte Liefde. Want vrees en angst vullen het hart, dat niet meer vol is van de liefdevolle verbondenheid met God en elkaar. De echte vreugde in ons leven kan slechts gewekt worden, als wij bij de echte bron van Leven gaan putten, en dat zijn niet de vergankelijke pseudo-waarden, maar wel de aloude waarden van altijd, waarden waarmee mensen van toen, waarmee mensen van vandaag het moeilijk hebben.
Laten wij in alle nederigheid en bescheidenheid bidden dat deze innige verbondenheid met God, in een volkomen geworden Liefde, ons mag verleend zijn zodat alle vrees uit ons leven mag verdwijnen.
Mijn schoonmoeder had een hangertje met daaraan een kruisje, een hartje en een anker. Geloof, hoop en liefde, herhaalde ze telkens weer. Hoe ouder ze werd, hoe meer belang ze aan dat drietal hechtte. Ik knikte meestal beaat als ze erover begon, maar het raakte me toen niet echt.
Ook bij Paulus kwam ik de ‘grote drie’ tegen.
‘En de liefde is de grootste’, verkondigde hij en dat was ik in die tijd – begin twintig en smoorverliefd – helemaal met hem eens. Dat ze niet zonder elkaar kunnen bestaan, begreep ik (nog) niet en ik was er ook niet mee bezig.
Inmiddels kom ik de drie vrienden dagelijks tegen, als oude bekenden. Wat zou ik zijn zonder geloof, hoe wankel soms ook, in een God die ons vasthoudt en oproept? Mijn hoop en vertrouwen zijn het antwoord op zijn uitnodiging en helpen me om overal de onverwoestbaarheid van het goede te zien. En de liefde is de onontbeerlijke saus die nodig is om plooien glad te strijken, om mezelf en anderen te vergeven, om telkens opnieuw te proberen, om te weten dat elke gebrekkige poging er toch toe doet.
Geloof, hoop en liefde,
wie zou er zonder kunnen?
Wie kan er zonder een of andere grond onder de voeten? Zonder uitzicht en hoop op vrede en rechtvaardigheid? En vooral, hartverscheurend verschrikkelijk onmisbaar, wie kan er zonder liefde? Graag gezien zijn en mensen graag zien, het doet ons hart slaan en ons bloed stromen. Liefde is onuitputtelijk: hoe meer mensen je graag ziet, hoe groter je liefde wordt.
Liefde laat zich niet verdunnen,
maar blijft altijd even krachtig,
als een bron die niet opdroogt.
Je bent in je leven nooit klaar met de ‘grote drie’. Ook wie ze cadeau krijgt als kind of later in het leven, heeft er de handen aan vol om ze tot hun recht te laten komen. Het lijken wel Lego basisdozen: je kunt er telkens weer iets nieuws en moois mee bouwen. Ik weet niet waar het hangertje van mijn schoonmoeder is gebleven. Maar ik begrijp steeds beter waarom zij er zo aan gehecht was.
(Kolet Janssen, KerkNet Nieuwsbrief, zaterdag 5 januari 2019)
Driekoningen! De wijzen uit het Oosten volgden een ster. Het was hun houvast, op de weg die zij gingen. Ook wij zoeken een houvast in ons leven, dat ons de weg blijft wijzen op onze gang door de dagen.
We kijken uit naar licht en warmte als duisternis en kou in ons de bovenhand hebben. We snakken naar rust en bezinning als het te druk is, buiten, rondom ons, of misschien binnen in ons hart, in ons eigen leven.
En we bidden om wonderen, die hier én nu gebeuren kunnen, wondere dingen, die ons iets van God laten vermoeden.
Sta op en schitter, je licht is gekomen,
over jou schijnt de luister van de HEER.
Duisternis bedekt de aarde
en donkerte de naties,
maar over jou schijnt de HEER,
zijn luister is boven jou zichtbaar.
(Jesaja 60,1-2)
En zie, de ster die zij in het oosten gezien hadden,
ging voor hen uit
totdat ze stil bleef staan
boven de plaats waar het Kind zich bevond .
Op het zien van de ster
werden zij vervuld van overgrote vreugde.
Zij gingen het huis binnen,
zagen er het Kind met zijn moeder Maria
en op hun knieën neervallend betuigden zij het hun hulde.
(Matteüs 2,9-11)
MENSEN OP ZOEK …
Wij zijn allen mensen die op zoek zijn naar het geluk. Wij hebben het dus eigenlijk niet zo moeilijk om ons aan te sluiten bij die ‘zoekers in de nacht’, die van heel ver kwamen. Die Wijzen uit het Oosten, dat zijn eigenlijk de koplopers van een hele lange stoet mensen, die allemaal in het diepst van hun hart op zoek zijn naar het ware geluk... op zoek naar God, dus. Maar in het verhaal van vandaag hoorden wij dat sommigen Hem vinden, anderen echter helemaal niet, en vooral, dat dit afhangt van de manier waarop wij zoeken, van de ingesteldheid van ons hart.
De Wijzen keken in het Oosten naar de sterren. Het komt er eerst en vooral op aan dat ook wij ‘sterren zien’, dwz. dat wij, ook als het donker is, de kleine tekens durven herkennen die zeggen dat er nog wel degelijk goedheid in onze wereld bestaat. Wij merken die sterren van goedheid niet altijd op. Want soms kijken wij teveel naar omlaag, naar onszelf. Die Wijzen keken breed, ver en naar omhoog. Zij nodigen ons uit onze ogen en ons hart wijduit open te zetten om, met bewondering en dankbaarheid, de tintelingen van Gods goedheid op te merken die op onze duistere aarde fonkelen. Als wij ons daarin dagelijks oefenen, dan zullen ook wij gereed zijn om Gods bijzondere ster te zien, diegene die ons de weg wijst naar de plaats waar de Liefde vandaag op onze aarde voor ons wordt geboren.
Het komt er vervolgens op aan die ster dan te ‘volgen’. Wij worden dus uitgenodigd weg te trekken uit het land van onze eigen verworvenheden en zekerheden, om te durven op tocht gaan naar een nieuwe, ongekende horizon. Maar ach, wij, wij blijven dikwijls zo onwrikbaar vasthouden aan onze eigen ideeën. Voor wij het weten, geraken wij verstard, geïmmobiliseerd in onze kleine gewoonten. Dan groeien wij niet meer aan onze binnenkant. Wij blijven ter plaatse trappelen. Wel sturen wij soms anderen op pad om het werk te doen in onze plaats. Maar zelf komen wij zo moeilijk in beweging. Wij worden dan ook innerlijk niet meer bewogen en wij voelen geen bezieling meer. De Wijzen uit het Oosten leren ons dat wij ons beter niet opsluiten binnen de grenzen van onze eigen opvattingen en principes, maar dat wij – hoe oud wij ook zijn – het best met bewogenheid blijven ‘zoeken naar nieuw leven’. Wel mogen wij dan niet verschrikt zijn als dat nieuwe leven ons op een totaal onverwachte en ongewone manier verschijnt: zoals een komeet aan een donkere hemel of zoals de geboorte van een Koningskind tussen eenvoudige mensen.
Het komt er vooral op aan te zoeken ‘op de goede manier’. Want soms zoeken wij eerder zoals Herodes en zijn schriftgeleerden: bang en verontrust. Veel te bang voor allerlei kleinmenselijk opzicht en veel te verontrust over onze eigen macht. Wij beweren wel dat wij erop uit zijn hulde te brengen aan de Heer, maar in feite proberen wij dikwijls vooral onszelf groot te maken en ons eigen prestige te beveiligen. Zo zoeken wij met een bekrompen hart. En op die manier vinden wij het Kind en het echte geluk niet. Bang en verontrust, zo kunnen wij nochtans maanden, soms jaren, bezig zijn.
Maar gelukkig zijn er ook die andere periodes in ons leven, waarop wij namelijk aanvoelen te moeten zoeken op een heel andere manier, eerder zoals de Wijzen uit het Oosten. Het zijn de genadevolle ogenblikken waarop wij, ondanks onze duistere nacht, toch met bewondering en dankbaarheid durven kijken naar onze wereld en ons laten leiden door één of ander stralend teken van hoop. Het zijn de momenten waarop wij voelen, hoe oud wij ook zijn, dat wij zelf in beweging moeten komen, dat wij moeten durven wegtrekken uit het land van onze zekerheden en op ontdekking moeten gaan, zonder vooroordelen, zonder schrik voor het onbekende nieuwe. Het zijn de dagen waarop wij weer beginnen te zoeken met een ontvankelijk en nederig hart. En dan – na een lange en soms moeizame tocht, en ondanks de bekrompenheid van de kleine of de grote tirannen die ons tegenwerken in ons leven – dan vinden wij opnieuw de weg naar de eenvoud en de bescheidenheid. En die leidt ons naar het Kind dat ons het ware geluk en de diepe vrede kan schenken. Dan laten wij onze zelfgenoegzaamheid achter en durven weer in aanbidding neerknielen voor de Liefde, die wij voor onze ogen zien in het kleine. Dan durven wij onze handen openen om te geven... het beste van onszelf, gul en overvloedig.
Mensen, waar moeten wij dus het geluk gaan zoeken? Niet in Jeruzalem, in de versterkte stad van onze verharde standpunten, waar wij onszelf zo belangrijk achten. De ster en de Wijzen wenken ons vandaag om verder te trekken, voorbíj Jeruzalem, naar Bethlehem, naar het huis van bescheidenheid, waar de Liefde ons verwacht. Allen hebben wij in ons leven een Jeruzalem, een domein waar vooral onze hoogmoed overheerst, waar wij denken dat wij ons sterk moeten tonen, maar waar ons hart eigenlijk verstard is geraakt. Maar allemaal hebben wij in ons leven ook ergens een Bethlehem: ons gezin, onze verantwoordelijkheid of het engagement dat wij op ons hebben genomen. Het is de plaats waar wij onszelf heel concreet liefdevol kunnen geven aan diegenen die op ons rekenen. Daar moeten wij naartoe!
Alle mensen uit alle volkeren zijn op zoek naar het geluk. Welnu, voor ieder is het échte geluk uiteindelijk te vinden in het eigen, persoonlijke Bethlehem, dat is die kleine plek in ons leven waar de Liefde ons vandaag verwacht... en nodig heeft.
(Bron: Kris De Vleeschouwer, ‘Bijbelcitaten’, 8 januari 2012, Van Woord naar leven ...)
WAAR DE STER BLEEF STILLE STAAN
Sinds grootmoeders kinderen waren, Langer dan een lange reis, Op hun hoge drommedaren Reizen zij, vol lof en prijs, Bijna tweemaal duizend jaren Van de stal naar ’t paradijs,-
En bij ieder morgen-gloren En bij elke nieuwe maan Zingen zij in grote koren, Karavaan tot karavaan: Al ons goud zijn wij verloren, Myrrhe en wierook zijn verdaan, Maar het Kind is ons geboren – Waar de ster bleef stille staan.