Veertien dagen zijn er nu voorbij sinds Pasen. De afstand van de jubel van het feest wordt groter, de uitbundigheid, zoals die in onze kerk werd uitgezongen, is weggeëbd.
In zekere zin was het ook zo voor de leerlingen van Jezus: soms hernamen zij hun gewone, vroegere bezigheden, maar velen, die uitdrukkelijk Jezus bleven volgen, werden meer en meer vervolgd; zij kregen te lijden omwille van Jezus.
Naarmate de paastijd vordert staan de lezingen een beetje meer in dat teken: hoe het leven verder gaat na kruisdood en verrijzenis. Zo horen we vandaag een verhaal over Petrus en de andere leerlingen die al voor de tweede keer gevangen genomen zijn omdat zij volharden in hun trouw aan de verrezen Heer.
En het evangelie van vandaag begint dan weer met de doodgewone, dagdagelijkse woorden van Petrus, die zijn werk hervat: ‘Ik ga vissen’ … waarop de anderen alleen maar antwoorden: ‘We gaan met je mee.’
En dan gebeurt het wonder …
De leden van het Sanhedrin lieten hen geselen,
bevalen hun de naam van Jezus niet meer te gebruiken
en lieten hen vrij.
De apostelen verlieten het Sanhedrin,
verheugd dat ze waardig bevonden waren
deze vernedering te ondergaan
omwille van de naam van Jezus.
(Handelingen 5,40-41)
Petrus zei: ‘Ik ga vissen.’
‘Wij gaan met je mee,’ zeiden de anderen.
Ze stapten in de boot,
maar de hele nacht vingen ze niets.
Toen het al ochtend werd,
stond Jezus op de oever,
al wisten de leerlingen niet dat het Jezus was.
(Johannes 21,3-4)
‘OOK TOEN GING HET LEVEN VERDER’
Twee merkwaardige lezingen vandaag. Het stukje evangelie, dat we hoorden, komt uit het 21ste hoofdstuk van het Johannesevangelie. Nu is héél dat evangelie al, volgens hedendaagse bijbelwetenschappers ten onrechte aan de apostel Johannes toegeschreven, maar dit laatste hoofdstuk is nog van iemand anders, die nog wat verder van de historische Jezus afstaat, en die alles slechts van anderen gehoord heeft. En toch treft ons de grote zekerheid waarmee de Verrezen Jezus nog steeds opnieuw verkondigd wordt. We merken ook een opvallende verschuiving in de aanwijzingen van de verrijzenis. Eerst is er alleen het lege graf als aanduiding. Dat hoorden we op Pasen zelf al: de vrouwen, die met welriekende kruiden naar het graf trokken, maar de steen was weggerold, het graf was leeg. Er is maar één verklaring mogelijk: Jezus is verrezen, zoals Hij voorzegd had. Later wordt dat feit van de verrijzenis in twijfel getrokken. Je weet het wel: de wachters bij het graf werden omgekocht om te vertellen, dat ze in slaap gevallen waren, en dat de leerlingen van Jezus het dode lichaam geroofd hadden…om het ‘fabeltje’ van zijn verrijzenis te verspreiden. Daarom moesten er andere sporen komen, dat Jezus, hoewel gekruisigd, toch opnieuw leefde, opgestaan was uit de doden. En dan krijgen we een hele reeks van verschijningen die verteld worden, zoals bv. aan de leerlingen van Emmaüs of zoals het verhaal dat we vandaag hoorden.
Wat heeft zich precies historisch afgespeeld op die Paasmorgen? Met zekerheid zullen we dat nooit weten. Geen ooggetuigen en geen persfoto’s! Wat deed zich eigenlijk voor bij die gebeurtenissen, die als verschijningen van Jezus verteld worden? We zullen het nooit kunnen achterhalen. Hoeveel tijd is er daadwerkelijk verlopen tussen de dag van Jezus’ kruisiging, en de verkondiging van het geloof in de verrezen Jezus? Ook daar kunnen wij onmogelijk met zekerheid een termijn bij aanduiden. Wat wij met zekerheid weten, is dit: binnen een tijdspanne van zowat twintig jaar is er een groep van leerlingen van Jezus, die bij hoog en laag volhielden, dat zij Hem nog op één of andere wijze ontmoet hadden. Waarom waren zij zo halsstarrig in dat geloof? Het was zeker niet omdat zij daar enig voordeel uit konden puren of rijker door werden. Integendeel, zij werden geminacht, uitgesloten, gevangen genomen, en op één na zijn ze allemaal gemarteld en vermoord omwille van dat geloof, dat zij zo bleven preken. Juist dat maakt hun verhaal zo geloofwaardig: zij bleven Jezus’ woorden spreken, zij bleven zijn daden stellen, zij bleven zelfs de hoop, die Hij beloofd had, verder doorgeven…ondanks alle tegenkanting.
Mogen zij voor ons een voorbeeld zijn om te volharden in deze hoop en dit vertrouwen, ondanks alles. Mogen wij die mooie bede van de leerlingen van Emmaüs echt tot de onze maken: ‘Blijf bij ons, Heer, want de zon gaat al onder en de dag loopt ten einde.’ Wij kennen onze eigen moeilijkheden, onze eigen droefheid en verdriet…laten wij met de eerste leerlingen even volhardend zijn in het geloof en de hoop, dat het leven het uiteindelijk haalt op elke vorm van nederlaag of pijn of dood.
We zijn hier, net als de apostelen, bijeen op de achtste dag na Pasen. We hebben de Verrezen Heer niet in levenden lijve gezien, en toch weten we Hem hier onder ons aanwezig.
‘Gelukkig die niet zien en toch geloven’ zullen we Jezus tot Thomas horen zeggen.
We mogen de aanwezigheid van de Heer gewaarworden: allereerst in het gelaat van onze medegelovigen. Daarnaast in zijn Woord dat we hier zullen horen. En tenslotte mogen we ons aan deze heilige tafel – geestelijk – voeden met zijn Brood van Leven.
Door de handen van de apostelen
gebeurden er vele tekenen en wonderen onder het volk.
(Handelingen 5,12)
Nog vele andere tekenen heeft Jezus
voor de ogen van zijn leerlingen verricht,
die niet in dit boek zijn neergeschreven.
(Johannes 21,30)
WE HEBBEN DE HEER HERKEND ... IN ZIJN WONDEN
`Omdat je Me gezien hebt, geloof je?’ – Johannes 20,19-31
‘Eerst zien en dan geloven!’ Hoe dikwijls horen we dat niet. Je kan ook niet alles geloven wat verteld wordt: praatjes, halve waarheden en hele leugens. En zelf zijn wij nogal eens die ongelovige Thomas: we geloven wel, maar liefst toch niet te veel. Geloven ja, maar zonder overdrijven. Bovendien: wie alles zomaar aanneemt wordt inderdaad vaak bedrogen, soms pijnlijk.
Toch hebben belangrijke dingen vaak met geloven te maken. Een jongen en een meisje, die van elkaar houden en dromen over later, zeggen: ‘ik beloof je trouw te blijven in goed en kwade dagen.’ Ik beloof het, omdat ik in je geloof.
Zo is het ook met ons geloof in Jezus. De kern ervan gaat over verrijzenis: uit de dood opstaan tot nieuw leven. We kunnen dat niet duidelijk beschrijven. Het reikt verder dan wat onze ogen zien en onze handen kunnen aanraken. Waarom zouden we aannemen dat dit alles waar zou zijn?
Het kan zijn omdat onze ouders het zo geleerd hebben en ook voorgeleefd. Maar de echte reden ligt dieper. De diepste reden om te geloven in een nieuw en volkomen leven, dat is Jezus zelf, die mens van Nazareth, die zo leefde, zo sprak en zulke tekenen toonde. Die hoop bracht aan mensen die blind of lam, doof of stom, melaats of bezeten waren en hen genezing bracht. Die Jezus, die op die manier nieuw leven bracht.
Ook vandaag zijn nog er mensen, die zijn woorden spreken en zijn leven leiden. Mensen, die nog altijd anderen laten opstaan en een nieuwe adem geven, mensen, die nieuw leven brengen waar alles dor en dood lijkt.
Toen herkenden zij Jezus niet en geloofden zij niet in Hem; zij, dat waren de leiders, de schriftgeleerden en farizeeën.
Herkennen wij Hem vandaag, als Hij in onze buurt opnieuw aanwezig is, in die of die goede mens, die anderen opwekt …en wellicht tegengewerkt wordt door sterke, kwade machten, die het een tijdlang lijken te halen.
Geloven wij dat Hij blijft verrijzen? Dat Hij ook nu nog steeds tot leven komt? En dat Hij ook nu nog steeds nieuw leven brengt.
Thomas
Ik was er niet, toen Jezus bij hen kwam en hun de tekens toonde in zijn handen, toen Hij hun uitgedoofde vuur deed branden en ieder uit zijn handen 't brood aannam.
Ik wilde niet, zo volgzaam als een lam mij bij de kudde trouwe schapen voegen die van de herder alles maar verdroegen. Ik wilde zelf bepalen of ik kwam.
Ik wilde zien en voelen of ik niet met dromen mij in slaap zou laten wiegen, of mij door schone schijn laten bedriegen.
Dat konden zij misschien doen, maar ik niet.
Toen zag ik Hem - en ik had geen verweer maar kon slechts stamelen: ‘Mijn God, mijn Heer!’