De apostel Paulus zegt: ‘Enkelen zijn in de onwetendheid van God’ (1Kor 15,34). Ik zeg dat allen in de onwetendheid zijn die zich niet tot God willen bekeren. Want zij weigeren de bekering om de enige reden dat ze God, die een en al zachtheid is, als plechtig en streng voorstellen; zij stellen Degene die barmhartig is, als hard en onverzettelijk voor; ze denken dat Degene die slechts onze aanbidding wenst, gewelddadig en verschrikkelijk is. Zo liegt de heiden tegen zichzelf door een afgod te maken in plaats van God te kennen zoals Hij is.
Wat vrezen deze mensen met weinig geloof? Dat God hun zonden niet wil vergeven? Maar Hij heeft Hem met zijn eigen handen aan het kruis gespijkerd. Wat vrezen ze dan nog meer? Zelf kwetsbaar en zwak te zijn? Maar Hij kent de klei toch waaruit we gemaakt zijn. Waar zijn ze dan bang voor? Dat ze teveel aan het kwaad gewend zijn om zich nog vrij te maken van de boeien van de gewoontes? Maar de Heer heeft hen bevrijd die in ijzeren boeien zaten (Ps 146,7). Vrezen ze dan dat God, geërgerd door de enorme hoeveelheid van hun zonden, aarzelt om hen een reddende hand te reiken? Maar daar waar hij de zonde verlaat, daar is de genade overvloedig (Rom 5,20). Of verhindert de zorg om hun kleding, het voedsel of andere levensbehoeften hen om hun bezit te verlaten? Maar God weet dat we dat alles nodig hebben (Mt 6,32). Wat willen ze nog meer? Wat houdt hen tegen op de weg naar het heil? Het is dat ze God niet kennen, dat ze niet in zijn woorden geloven. Dat ze dan vertrouwen op de ervaring van een ander.
Er liep een peuterke verloren tussen de hoge verkoopsstanden in het warenhuis. Het zag zijn mama niet meer, beende ijlings het hoekje om, het verkeerde hoekje – vreemde mensen, heel grote mensen. Het werd plots zo angstig: heel de wereld was op slag veranderd.
Er liep een mens verloren, een mens van goede wil, zo heel onhandig in zijn woorden en gebaren. Er werd om hem gelachen, hij werd vernederd en gekwetst. Hij schreide zachtjes op z'n eentje, hij schreide tot in z'n slaap. 's Morgens was hij angstig, hij durfde niet naar zijn werk te gaan. Hij heeft zich 'ziek' gemeld.
Er liep een mens verloren in de jungle van het zakenleven. Hij nam een verkeerde beslissing, voelde de dreiging van de totale mislukking, en alles werd anders: geen vertrouwen meer in zichzelf. geen vrienden meer, alleen rivalen en ... gieren.
En liep een mens verloren, een eenzaam mens met een grote honger naar liefde en menselijke warmte. Hij raakte klem in het valse aanbod van uitgestald behagen, en stond voor een afgrond van onvoldaanheid. Zijn wereld werd zo donker: een gesloten en vervallen huis, eenzamer dan ooit.
Er liep een klein peuterke verloren in het grote warenhuis. Een bezorgde vrouw heeft het gevonden en heeft het naar de 'inlichtingen' gebracht. Zij is er bij gebleven tot de mama weer te voorschijn kwam. Eén mens was voldoende om de traantjes te drogen.
Mensen gaan te jong het contemplatieve kloosterleven in. Je moet beginnen met een actief leven te leiden en pas daarna, als je wat ouder bent (dat hoeft niet ‘oud’ te zijn), moet je overwegen of je je leven als contemplatief voortzet. Je kunt er ernstig over twisten of het verstandig is om je op vijfentwintigjarige leeftijd op te sluiten in een klooster.
Kiezen voor een ‘slotklooster’ aan het begin van je leven lijkt me, in het algemeen gesproken een verkeerde koers. Het kloosterleven giet het spirituele leven dan in een vaste vorm, terwijl spiritualiteit juist eerst ruimte nodig heeft om te groeien. Je moet geleefd hebben, wil je contemplatief kunnen zijn.
Contemplatief willen zijn zonder eerst echt geleefd te hebben, leidt meestal – op enkele uitzonderingen na – tot devotionele vroomheid, gevoed door de plechtige sfeer die oude gebruiken met zich brengen. Vormen zijn belangrijk. Maar de vervreemding die eruit voortkomt, en het respect, soms zelfs de verering van de tradities van de betreffende kloosterorde, maken dat er algauw niets meer is om je tanden in te zetten als het spirituele leven zich wil gaan ontwikkelen.
Het spreekt boekdelen dat religieuzen met een sterke persoonlijkheid, na twintig of vijfentwintig jaar in het klooster, last krijgen van die vormelijkheid, ofschoon die hen in het begin wel aangetrokken had, en dat zij in de afzondering gaan zoeken, als kluizenaar bijvoorbeeld, wat zij in hun klooster niet meer denken te kunnen vinden.
Marcel Légaut
(overgenomen uit: ‘Een jaar wijsheid uit de abdijen’. Samengesteld door Maria ter Steeg)
EEN BEETJE ACHTERGROND
Marcel Légaut (1900-1990) had aanvankelijk een schitterende academische loopbaan, als doctor in de wiskunde en prof aan enkele Franse universiteiten. Hij genoot dan ook de bijhorende sociale status, die aan zulk een diploma en carrière verbonden zijn. In 1940 liet hij dit alles varen onder invloed van de Tweede Wereldoorlog en de snelle Franse nederlaag. Persoonlijke reflectie over deze gebeurtenissen had hem doen inzien dat bepaalde fundamentele aspecten in zijn leven ontbraken, zoals trouwens bij andere hoogleraren en ambtenaren. Hierdoor kiest hij voor een totaal andere levensweg: hij wordt herder in de omgeving van Die, Frankrijk, waar hij zich rond 1952 vestigt in de ‘abdij van Val-Croissant’. In dit tweede en belangrijkste deel van zijn leven wijdt hij zich totaal aan verdere bezinning en persoonlijke reflectie, tot aan zijn dood in 1990.
Bijgaande foto’s werden genomen tijdens een bezoek aan de ‘abbaye de Val-Croissant’, enkele jaren geleden.
Eeuwig heimwee drijft ons voort en houdt ons gaande in goede en kwade dagen.
Heimwee naar geborgenheid, hunker naar een warme thuis en naar de veilige plek waar een mens aanvaard, bemind mag zijn zoals hij is. Onvoorwaardelijk, de eenzaamheid voorbij.
Nood aan ruzieloos samenleven. Droom van vrede, van een wereld waar eenieder tot zijn recht kan komen en waar alles wordt gedeeld met allen.
Diep verlangen naar geluk, zien en voelen en van harte weten: het is goed te mogen leven.
Tijd om op adem te komen, grond onder de voeten te voelen, iemand die ons draagt.
Eeuwig heimwee drijft ons voort. Sterk is het zoeken van de mens naar een ster van hoop.
Wie Marcel goed heeft gekend, zal hem niet snel vergeten. Hij was een stille en teruggetrokken vrijgezel en niemand wist precies hoe hij medewerker van Bond zonder Naam was geworden. Eerst werkte hij bij de avondploeg en later in werkhuis MIN.
Marcel werd voor de mannen een echte vriend. Hij begreep hen en kende hen door en door. Hij kon over hen vertellen op een sympathieke en humoristische manier, maar alleen
in het gezelschap van mensen bij wie hij zich op zijn gemak voelde. Hij ging helemaal op in zijn werk en kleedde zich steeds slordiger, precies zoals de meeste mannen van werkhuis MIN. Zijn huis stond vol met meubels en spulletjes voor het huishouden. Daar mochten de mannen dan uit kiezen. Ze hadden het grootste vertrouwen in hem, want hij was een van hen en voor hen deed hij alles. Op zekere dag ontmoette ik een man die me zei: 'Nu heb ik al mijn geld aan een psychiater gegeven en die heeft me geen stap vooruit gebracht.' Ik bracht hem in contact met Marcel. Een jaar later kwam ik de man opnieuw tegen en triomfantelijk vertelde hij: 'Nu heb ik mijn psychiater gevonden. Bedankt.'
Toen Marcel eenmaal gepensioneerd was, bleef hij zich gratis inzetten voor de sociale dienst. Dag en nacht stond hij paraat en hij knapte alle mogelijke karweien op. Op zijn hulpmissies nam hij regelmatig mannen mee die nergens meer terechtkonden, de zogenaamde 'irrécupérables'. Hij gaf hun daarvoor een kleine vergoeding uit eigen zak.
Op een dag hielp hij een oude vrouw bij het verhuizen. Hij mocht de afgedankte bestelwagen van het werkhuis gebruiken. Marcel had de twee gammele zetels van het vrouwtje buitengezet, maar toen hij ze wilde inladen, waren ze verdwenen. Hij zag nog juist de vuilniswagen met de zeteltjes de hoek omrijden. Die waren natuurlijk helemaal stuk. Hij vloekte, maar er was niets aan te doen.
Later bood een garagehouder hem een mooie, bijna nieuwe wagen aan en Marcel weigerde met de woorden: 'Die is te mooi. Hij past niet bij mijn jas.' Zijn eigen auto was een wrak en het was levensgevaarlijk om ermee te rijden.
Toen hij oud geworden was, verhuisde hij naar een kamer in de Seefhoek tussen de vreemdelingen. Hij deed geen moeite om de paar kartonnen dozen met zijn bezittingen uit te pakken. Hij was veel alleen en sliep met zijn kleren aan. Op zekere dag konden we hem niet bereiken en we waren van plan de politie te verwittigen. Maar plots belde hij me op en zei: 'Ik ben niet meer alleen.' Ik was blij en dacht: eindelijk heeft hij een vrouwtje gevonden en zal hij wat verzorgd worden. Maar aan de telefoon ging hij verder: 'Ik heb nu muizen. Dat zijn lieve beestjes en die eten mee.'
Met veel moeite hebben we hem in het Damiaanhuis gekregen. Daar kreeg hij een goede verzorging en werden zijn kleren gewassen. Voorheen hadden zijn hemden en ondergoed nooit water of zeep gezien. Als zijn kleren te vuil werden, kocht hij gewoon nieuwe.
Marcel was onbetaalbaar. Hij leefde alleen voor de armsten der armen. Totaal en onverdeeld.
In de kerststal zien we eigenlijk een gewoon gezinnetje samen: moeder Maria, vader Jozef en 't kindje Jezus. Dat vierden we vorige donderdag trouwens: God wilde als mens tussen mensen leven.
Jezus werd als een mensenkindje geboren in een gewoon gezin. God woont tussen gewone mensen, en leeft mee met hun zorgen, met hun noden, met hun vreugden.
Vandaag willen wij daarom bidden voor onze gezinnen, die het niet zelden moeilijk hebben in onze tijd.
Eerste Lezing uit de brief aan de christenen in Kolosse 3,12-17
Zusters en broeders, omdat God u heeft uitgekozen, omdat u zijn heiligen bent en hij u liefheeft, moet u zich kleden in innig medeleven, in goedheid, bescheidenheid, zachtmoedigheid en geduld.
En bovenal, kleed u in de liefde, dat is de band die u tot een volmaakte eenheid maakt. Laat in uw hart de vrede van Christus heersen, want daartoe bent u geroepen als de leden van één lichaam.
Evangelie: Lucas 2,22-40
Nu leefde er in Jeruzalem een zekere Simeon, een wetgetrouw en vroom man, die Israëls vertroosting verwachtte en de heilige Geest rustte op hem. Toen de ouders het kind Jezus daar binnenbrachten, om aan Hem het voorschrift der Wet te vervullen, nam ook hij het kind in zijn armen en verkondigde Gods lof met de woorden:
'Uw dienaar laat gij, Heer, nu naar uw woord in vrede gaan; mijn ogen hebben thans uw Heil aanschouwd, dat Gij voor alle volken hebt bereid; een licht dat voor de heidenen straalt, een glorie voor uw volk Israël.'
Daarop sprak Simeon over hen een zegen uit en hij zei tot Maria, zijn moeder: 'Zie, dit kind is bestemd tot val of opstanding van velen in Israël, tot een teken dat weersproken wordt, opdat de gezindheid van vele harten openbaar moge worden; en uw eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord.'
IN JE WARE GEDAANTE
Heer Jezus Christus,
maak ons tot jouw tijdgenoten.
Leer ons jou zien
in je ware gedaante,
in je echte omgeving,
in de tijd dat je hier
op aarde rondging.
Laat ons jou niet zien
in de gedaante
die jou heeft vervormd
door ijle,
nietszeggende herinneringen,
door gedachteloze geestdrift
of door historisch gewauwel.
Want die gedachte is niet
die van je vernedering,
waarin de gelovige jou zag;
niet die van je verheffing
die nog geen oog heeft gezien.
Leer ons jou te zien zoals je bent,
zoals je was
en zoals je zult zijn
wanneer je wederkeert
in heerlijkheid.
Leer ons je te zien
ALS TEKEN VAN TEGENSPRAAK.
Als voorwerp van vertrouwen.
Als minuscule mens
die toch de redder
van de mensheid is.
Als verlosser
die uit liefde op aarde kwam
om te zoeken wie verloren was,
om te lijden en te sterven
en die toch altijd
weer opnieuw herhalen moest:
‘Zalig zij
die aan Mij geen aanstoot nemen.’
LEER ONS JOU TE ZIEN
OP DIE MANIER.
EN LEER ONS
GEEN AANSTOOT TE NEMEN AAN U.
(Sören Kierkegaard)
EEN KIND VERTELT
In onze straat staan 7 huizen, maar behalve wij woont daar geen enkel goed gezin. In nummer 1 woont een vrouw alleen, weggejaagd door haar man. Ze heeft 2 kinderen, maar niet veel geld. ‘t Zijn stoute kinderen die soms ons speelgoed willen afnemen. In het tweede huis woont een deftige meneer met een sjieke madam. Ze maken veel ruzie, wij horen dat thuis en moeten dan veel lachen ...
In huis nummer 3, daar wonen twee vrouwen alleen. Ze zijn vriendelijk, maar mama zegt dat zij wel niet normaal zullen zijn. In het huis daarnaast leven twee oude mensen. Ze hebben wel kinderen maar papa zegt dat die in een ver land wonen en altijd brieven schrijven om geld te vragen.
In het vijfde huis daar wonen een meneer en een mevrouw die geen kinderen willen, zegt ons mama, maar nu hebben ze een meisje gekocht dat zo groot is als ik maar veel bruiner, pikzwart bijna. Huis nummer 6 dat is een groot, oud huis en daar wonen ze wel met 3 families bijeen; makakken of tsjoektsjoeken zegt onze papie, maar zij zeggen dat zij Marokkanen zijn en dat zij één familie zijn!
En in nummer 7 wonen wij, en wij alleen zijn een normaal gezin, zeggen mijn ouders. Daarom mogen wij ook niet spelen met die andere kinderen van onze straat en ‘s zondags in de kerk moeten wij altijd recht voor ons kijken want die van nummer 1 en nummer 3 zitten dan altijd twee rijen achter ons.
mensen, die dicht bij ons leven, wat gelukkiger maken,
En Kerstmis vieren
is ook meer dan op gewone dagen,
hart hebben voor wie zich verlaten voelt,
en het verdriet verzachten
van wie misschien ongezien te lijden heeft.
Door onze trouw en genegenheid voor elkaar tonen wij
dat God niet ver weg is in een hoge hemel,
maar voor altijd Emanuel blijft: God in ons midden.
Eerste lezing uit de profeet Jesaja 9,1-3.5-6
Het volk dat in duisternis ronddoolt ziet een schitterend licht. Zij die in het donker wonen worden door een helder licht beschenen. Iedere laars die dreunend stampte en elke mantel waar bloed aan kleeft, ze worden verbrand, een prooi van het vuur.
Een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven. Deze namen zal hij dragen: Wonderbare raadsman, Goddelijke held, Eeuwige vader, Vredevorst.
Evangelie: Lucas 2,1-14
Terwijl ze daar waren, brak de dag van haar bevalling aan, en ze bracht een zoon ter wereld, haar eerstgeborene. Ze wikkelde hem in een doek en legde hem in een voederbak, omdat er voor hen geen plaats was in het nachtverblijf van de stad.
Niet ver daarvandaan brachten herders de nacht door in het veld, ze hielden de wacht bij hun kudde. Opeens stond er een engel van de Heer bij hen en werden ze omgeven door het stralende licht van de Heer, zodat ze hevig schrokken.
De engel zei tegen hen: ‘Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws brengen, dat het hele volk met grote vreugde zal vervullen: vandaag is in de stad van David voor jullie een redder geboren.
En plotseling voegde zich bij de engel een groot hemels leger dat God prees met de woorden: ‘Eer aan God in de hoogste hemel en vrede op aarde voor alle mensen die hij liefheeft.’
DE ZALIGHEID VAN KERSTMIS
Met Kerstmis wordt, door een voorheen nooit gehoord gebeuren, een grens overschreden: ‘Uit uw hemel zonder grenzen treedt Gij tastend aan het licht – met een naam en een gezicht.’ God die zo anders is dan wijzelf komt ons helemaal nabij en wordt in de meest letterlijke zin van het woord één van ons. Meer ‘Emanuel’ kon Hij niet worden, meer ‘midden onder ons’ kon Hij niet komen. Bovendien kiest Hij de meest menselijke weg om tussen ons te wonen: Hij treedt onze wereld binnen in de geboorte van een kind. Met Kerstmis neemt de geschiedenis voorgoed een andere wending en mogen wij elkaar Gods zaligheid toewensen.
‘Zalig kerstfeest’ zeggen wij aan elkaar. Zaligheid is diep geluk, veel meer dan het gewone geluk, dat deze wereld te bieden heeft: bezit en macht, status en hoogmoed, heersen en consumeren. Het is een vreugde die uit Gods eigen Liefde opborrelt tot een levende bron die nooit opdroogt.
Tot zijn zichtbare kern herleid is het kerstverhaal eigenlijk heel simpel, zo menselijk dat het niet menselijker kan: een kind, een allerprilste mensje, wordt geboren! En zoals elk pasgeboren kind is het helemaal hulpeloos en heeft het nood aan aandacht en liefde, aan tederheid en zorg. Maar evenzeer draagt een kind in zich de verwachting van een nieuwe tijd en een nieuwe toekomst. Groeiende zal het de wereld veranderen: zonder het kindje en die nieuwe mens zou het leven anders zijn. Vraag het maar aan de ouders.
De weerloosheid van een kind vraagt om beantwoord te worden. De totale kwetsbaarheid van een kind roept alleen maar liefde op. Niemand kan aan een kind voorbijgaan. Zelfs op de meest harteloze en de meest verharde mens doet het een appèl.
De zaligheid uit het kerstverhaal mag ook toegeschreven worden aan de aanwezigheid van de engel, die uitdrukking geeft aan Gods aandacht voor de mens. Zo licht uit deze engel een geluk op dat wij maar vinden als wij loskomen van al wat neerhaalt. Hij nodigt ons uit om uit te groeien tot bevrijde mensen, die de zwaartekracht hebben overwonnen van al wat ons verplettert, mensen, die daardoor tot hemelse hoogten worden getild.
Er is immers zoveel dat onze zaligheid verstoort: onbegrip, harteloosheid, de liefdeloze onverschilligheid van mensen voor elkaar, en niet in het minst onze onbedwingbare neiging om ons te wapenen met macht, status en bezit: ‘Wij zijn het toch, wij hebben het gemaakt en wij zijn zoveel beter en meer’ … zoals die memorabele farizeeër van toen al over zichzelf mediteerde, in voltooide, lachwekkende zelfvoldaanheid, staande voor Gods aanschijn: ‘God, ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen, hebzuchtig, onrechtvaardig en overspelig, of zoals die tollenaar daar’.
Deze menselijke misgroeiingen blijven hol en leeg in de nabijheid van een kind. Een kind vraagt niet om aanzien en bezit maar om tederheid en aandacht, geborgenheid en ontferming. De engel haalt ons weg van al wat neerhaalt en richt ons naar hierboven in hemelse klanken van vrede en van goede wil.
De zaligheid die wij elkaar met Kerstmis toewensen is evenzeer de zaligheid van de herder, de schamele mens zonder veel aanzien, zonder geleerdheid en zonder veel woorden, maar vol van toewijding en zorg voor de schapen die hem zijn toevertrouwd. Herder zijn vraagt geen speciale opleiding, geen hoge studies noch een groot diploma. Zelfs een kind kan al herder zijn, als het zorg mag dragen voor kleine broer of kleine zus.
De kerst hangt vandaag vol van zweverige en zeemzoete, gekunstelde en opgefokte onechte romantiek, die zijn hoogste toppen scheert in wintervers groen en slingers van kleurloze ledlichtjes. Een echte herder evenwel is geen kleurloos, romantisch ventje, het keurige ringbaardje netjes bijgeschoren en ruikend naar 'aftershave men' – zo eentje van dertien in een dozijn. Hij is geen anonieme kopie van de al even anonieme poster, die zo van het witte doek lijkt weggelopen, maar wel diegene die het opneemt tegen de wolf, wanneer die dreigt de kudde te verscheuren. Een echte herder biedt veiligheid en geborgenheid, beschermt tegen al wat dreiging inhoudt, draagt wie weerloos is en neemt de gewonden op de schouders.
Gewonden en weerlozen, hun aantallen nemen toe, in onze maatschappij van glitter, glans en sterretjes, die flonkeren voor een ogenblik. Gewonden en weerlozen, die dreigen verscheurd te worden door zoveel wolven in zoveel verschillende vachten van onbegrip en racisme, uitbuiting en onrecht, van werkloosheid en gebrek aan reële kansen om zich waar te maken en gewaardeerd te worden in onze samenleving.
Gewonden en weerlozen, de herder die zaligheid brengt kan het niet aanzien dat zij verloren zouden gaan, verlaten en aan hun lot overgelaten. Hij zoekt hen op en brengt hen terug in de warme gemeenschap waar ook de verdwaalde thuishoort. Hij kan het niet aanzien dat mensen verloren zouden gaan maar trekt er op uit om hen te vinden. Voor het verloren schaap heeft hij alles over.
Ik wens u de zaligheid van de engel, die wegvoert van al wat neerhaalt en ten onder laat gaan, maar naar boven wijst waar hemelse klanken klinken van vreugde en simpele goedheid.
Ik wens u de zaligheid van de herder, die naar het Woord van God zelf, een zorgzame hoeder is van zijn broeders en zusters.
Ik wens u ook de zaligheid van de koningen. Op uitkijk staande hebben zij een ster gezien, licht in het pikkedonker. Zij werden door God op weg gezet om het ware geluk te vinden: de zaligheid, die erin bestaat om te weten dat wij er niet alleen voor staan. In de geboorte van het allereerste Kerstekind heeft God ons de ongelooflijke waardigheid gegeven om ook zelf kinderen van God genoemd te worden.
Zalig kerstfeest en dat de vrede van de Heer over u en uw gezin mag komen als een kostbare mantel die u behoedt voor alle kilte die mensen vervreemdt van elkaar.
GEBED OP KERSTDAG
Nu Gij vandaag bij ons komt, Heer,
wil ik zo graag bij U zijn.
Meer herder ben ik wel dan koning.
Zie naar mijn handen, Heer:
zo leeg, zo onvervuld, na zoveel zoeken.
Zie ook mijn ogen, Heer,
zo vol verwachting naar tijden nieuw en nieuwe eeuwen.