13de ZONDAG B – 1 JULI 2018
MEISJE, IK ZEG JE: STA OP!
Vandaag horen we in het evangelie een wonderverhaal, dat tegelijk één van de mooiste en ook één van de pijnlijkste is: de opwekking van het dochtertje van Jaïrus.
Het doet altijd pijn te horen dat een kind gestorven is; maar anderzijds valt dit verhaal op door het tedere taalgebruik.
Mogen wij eruit leren om mensen die gebukt gaan onder een groot verdriet met zachtmoedigheid en tederheid tegemoet te treden, mee-levend, mee-lijdend, mee-dragend.
God heeft de dood niet gemaakt
en Hij vindt geen vreugde
in de ondergang van hen die leven.
God heeft de mens immers geschapen
voor een onvergankelijk leven
en Hij heeft hem tot een beeld
van zijn eigen eeuwigheid gemaakt.
(Wijsheid 1.13 en 23)
Nog voor Jaïrus uitgesproken was,
kwamen enkele mensen
tegen de leider van de synagoge zeggen:
‘Uw dochtertje is gestorven,
waarom valt u de meester nog lastig?’
Maar Jezus hoorde dat en zei:
‘Wees niet bang, maar blijf geloven.’
Hij ging naar binnen en zei:
`Waarom die drukte en die tranen?
Het kind is niet gestorven, het slaapt.'
Ze lachten Hem uit.
Maar Hij pakte het kind bij de hand en zei haar:
`Talita koemi.'
In vertaling betekent dat:
Meisje, Ik zeg je, sta op.
Meteen stond het meisje op en liep rond.
Ze was twaalf jaar.
Ze raakten buiten zichzelf van opwinding.
Hij beval hun met nadruk
dat niemand dit te weten zou komen,
en Hij vroeg hun om haar eten te geven.
(Marcus 5, 35-43)
TALITA KOEMI
‘Talita Koemi’, één van de weinige Aramese woorden die we in het evangelie terugvinden. Meisje, ik zeg u sta op. Het evangelie voegt erbij. Zij was 12 jaar. De ouderdom waarop een meisje officieel volwassen werd in Israël.
Jezus steekt zijn hand uit. Als wil Hij zeggen: ‘Ik begrijp je angst om groot te worden, je angst om op eigen benen te staan je bent altijd zo afhankelijk geweest, zo onderdanig,. Je bent als kind opgegroeid in een cocon, veilig beschut. En nu valt dat allemaal weg.’
Hoe herkennen wij in dat meisje niet de jeugd van vandaag, die ondanks al de mogelijkheden die zij ter beschikking heeft en al de vorming die zij mag genieten, angst heeft om de verantwoordelijkheid van het volle leven aan te gaan. Het definitieve engagement in het beroepsleven en in het huwelijksleven schuiven zij voor zich uit. Eerst nog een jaartje studeren, eerst nog wat samen wonen. Ook de ouderdom om vader of moeder te worden komt hoger en hoger te liggen.
Talita koemi. Jezus zegt niet: kom, ik zal je optillen. Rechtveren moet zij zelf doen. Zij zet haar eerste stappen in de kamer, neen het zijn de eerste stappen in haar durf om persoonlijk te leven. ‘Geef haar wat te eten’ zegt Jezus, Ook al zal zij haar eigen leven leiden, dat ontslaat haar ouders niet van een blijvende zorg en aandacht.
Als ’s avonds die ouders nog eens over het gebeuren nadenken gaan zij beseffen dat dit voorval verder reikt dan hun dochter, of hun gezin. Daar zit een boodschap in voor de hele wereld en voor alle mensen. ‘Hebt gij gehoord’, zegt die vader, ‘hoe kordaat Jezus zegde: Zij is niet dood, zij slaapt’. Dood is slechts schijn. Hij wilde zeggen: als dood het einde is van ons leven, het definitief einde van onze liefde, dan is het inderdaad om angst te hebben om te leven, angst om te beminnen. Dan gaat iemand zoals onze dochter weigeren om te eten, weigeren om te beminnen, weigeren om te leven.
Ja, de mensen lachten hem vierkant uit. Ook dat is van alle tijden. Want als je daarmee naar buiten komt, dan lachen zij u uit. Ook vandaag. En nochtans daar raken wij de kern van het christendom. Leven zonder uitzicht op de eeuwigheid is gelijk leven in een sarcofaag. Die mag dan nog zo comfortabel en luxueus zijn. Het blijft een sarcofaag.
‘Talita koemi’ Meisje sta op. Het leven is nog mooier dan je denkt want leven is onsterfelijk. Is er een mooier woord om de vakantie te beginnen: Talita koemi!
(Manu Verhulst.)
Ik ben de kleine dochter van Jaïrus.
Ik lig hier op een veel te grote baar.
De dood zit in mijn ogen en mijn haar,
dat, nu de krul eruit is, zonder zwier is.
Ik mis mijn pop, die nu zij niet meer hier is,
slaapt als ik slaap, de vingers in elkaar.
Ik weet dat twee en twee te zamen vier is,
maar nu ik dood ben, is dat niet meer waar.
Waarom had ik daar straks ook weer verdriet?
Er zou een man die toveren kon, komen,
mij beter maken, maar toen kwam hij niet.
De mensen op het dak en in de bomen
gingen naar huis, maar ik blijf van hem dromen.
Morgen ben ik de eerste die hem ziet.
Ed Hoornik
|