LIED 76: 1-2 1 Geest des Heren, kom van boven! Laaf met uw
genadegoed alle zielen, die geloven, doe ze blaken van uw gloed! Op het
blinken uwer stralen buigt zich d' aard voor Jezus neer, zaam'len zich van
heind' en veer, alle tongen, alle talen. Halleluja, U zij d' eer, U zij
d' eer, halleluja! 2 Heilig licht en Gids ten leven, breng ons door het
Woord te zaam! Leer ons God ons harte geven met de lieve
Vadernaam! Maak ons vrij van alle dwaling, vrij van alle
fabelleer, trouw aan Christus, onze Heer, tot onz' uiterst'
ademhaling! Halleluja, U zij d' eer, U zij d' eer, halleluja!
Klaprozen, korenbloemen, barstenvolle goudgele aren streelden mijn gezicht. Groengouden vliegen zoemden een gedicht. Rood liet het ooft de appelwangen bollen.
Zomernachtdonker is gesmolten licht. Niet bang zijn voor kabouters en voor trollen. Ze komen 's nachts het grasveld voor je rollen. Alleen een dom kind houdt zijn ogen dicht.
Zullen wij dit soort zomers nooit meer zien? Ging dan het paradijs voorgoed verloren omdat wij aan de wereld toebehoren? Huil niet, huil niet, de hemel zal misschien een zolder in een huis zijn zonder zorgen. Daar hebben ze die zomers opgeborgen.
Kees Stip uit: Au! de rozen bloeien. Sonnetten van bedreigd geluk. Bert Bakker 1983