Vanaf april 1952 werd
de UFO-poletiek van de luchtmacht bepaald door hun richtlijn AFR-202 (AFR =
Air Force Regulation), die periodiek onderwerp was van incidentele herziening (= in functie van
opzienbarende UFO-waarnemingen!) en updating. Tot de uitgifte van de september
1959-versie van AFR-202, was de belangstelling van de luchtmacht
georiënteerd in twee richtingen: als een potentieel veiligheidsitem en als als
een informatieverzameling over proefneming en ontwikkeling van nieuwe
vliegtuigen.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Hoedanook de versie
van 1959 voegde er een derde element aan toe:
-
de activiteiten van de luchtmacht dienen
het percentage van de onidentificeerbare gevallen sterk te verminderen. Tot dus
verre leverden de analysen slechts een verklaring op voor een groot deel van de
gerapporteerden waarnemingen. Het resterend deel van onverklaarbare
waarnemeningen wordt statistich meegenomen als onidentificeerbaar. Indien onmiddellijk meer gedetailleerde en
objectieve gegevens van de onverklaarbare gevallen beschikbaar zouden zijn,
zouden deze gevallen ook verklaard kunnen worden. Maar menselijke factoren
maken het twijfelachtig dat alle onidentifceerbare gevallen opgelost raken.
Er is niets nieuws onder
de zon. Als je de reacties van de actuele sceptische en non-believers
UFO-onderzoekers leest, stel je duidelijk vast dat deze stelregel en
beoordelingswijze van UFOmeldingen al ruim 50 jaar ook door hen toegepast
wordt...
De herziene order van
de 1959 AFR-202 had dus als hoofddoel, de rush van het percentage
onverklaarbare gevallen te verminderen. Deze regel werd in praktijk al
toegepast sinds 1953. Dit kan je afleiden uit de onaangename samenloop van
omstandigheden tussen rapporten, waarnemingsdata en aan de verklaringen die het
officieel project van de luchtmacht, project Blue Book, aan de meldingen gaf.
Het Alaska-incident van hierboven is slechts één van de vele honderden gevallen
die je als schoolvoorbeeld kan nemen voor deze vaststelling. Andere gevallen
zijn de SALT LAKE CITY-waarneming,
de ontvoering van Barney en Betty HIIL, de PROTAGE COUNTRY
waarnemingen en de RED BLUFF-sightings...
Bovendien zou hun eigen
wetenschappelijke raadgever en astronoom J. Allen HYNEK zich jaren later beklagen over het feit:
- geen
enkele poging werd ooit gedaan door de luchtmacht om alle
beschikbare gegevens te verzamelen. De onderzoekers van de
luchtmacht maakte er zich niet druk om te verzamelen wat er was.
In veel gevallen, vertrekkende
van niets anders dan een klein item
op de rugpaginas van een plaatselijke stadskrant, was ik in staat
om met de geduldige hulp van de waarnemers een
samenhangende lijst van gerapporteerde gebeurtenissen
weer op te bouwen. .. De Blue Book files
zijn verzadigd met
geëtikeerde gevallen van INSUFFICIENt INFORMATION, waar in
vele gevallen het zuivere etiket
INSUFFICIENT FOLLOW-UP
zou moeten luiden.
De herziening van de
AFR-202 in 1959 wijzigde maar één paragraaf naar RELEASE Of FACTS, met
andere woorden meer gericht op de vraag van public-relations. Deze richtlijn
liet de lokale bassisen toe om vragen over UFO-meldingen van reporters te beantwoorden.
- als het object positief geïdentificeerd is als een alledaags
object,
kan je de vragen beantwoorden. Voor de
objecten, die niet
identificeerbaar zijn mag enkel het feit dat A.T.I.C. de gegevens
zal analyseren, vrijgegeven worden, verplicht door de vele
onopgeloste en onbekende gevallen...
Maar de versie van de
richtlijn AFR 202 van 1959 wijdde uit over alle vijf de paragrafen van PUBLIC-RELATIONS,
INFORMATION, CONTACTS and RELEASES .
Nu mocht alle UFO-informatie, ongeacht de oorsprong of de aard
, alleen nog maar vrijgegeven worden door het OFFICE OF INFORMATION
SERVICES, het bureau van het secretariaat van de luchtmacht bij het PENTAGON.
Evenwel kon de bevelhebber van de plaatselijke basis vragen beantwoorden over
een waarneming in zijn gebied, maar enkel en alleen indien het object positief
geïdentificeerd was als een alledaags of bekend object. Het idee kwam
op hetzelfde neer als vroegere versies, enkel de schuine tekst was nieuw
bijgevoegd. Deze order legde de klemtoon dat het noodzakelijk was om niets te
zeggen over de ongeïdentificeerde rapporten. Geen slapende honden wakker
maken... De richtlijn zei ook dat de luchtmacht elke inspanning zou
leveren om afstand te nemen van informatie van buitenstaanders, vrijgegeven
door persmensen, schrijvers, uitgevers of privé individuen. Deze
opgenoemde partijen hadden vaak onaanvaardbare ideeën over de
onderzoeksactiviteiten van Blue Book. Om de klemtoon te leggen, luidde de
laatste paragraaf als het volgt:
- Contacts
Particulieren (privé-personen) of organisaties, die de
luchtmacht om interviews, briefings,
lezingen of privé-discussies
verzoeken, zullen door verwezen worden
naar het OFFICE OF
INFORMATION SERVICES...
Luchtmachtpersoneel, anderen dan de medewerkers van het
Office Of Informations Services, zullen geen privé-personen
Contacteren over UFO-gevallen, noch zullen zij activiteiten of
functies van de luchtmacht met onbevoegde personen bespreken,
tenzij het hun zobevolen werd...
Een richtlijn van de
verbindingsofficieren van de staf, die sinds december 1953 van kracht was,
probeerde de publieke toegang tot officiële informatie over UFO-rapporten
verder te beperken, gewoon te ontzeggen aan het publiek. De JOINT ARMY - AIR
FORCE NAVY- PUBLICATION (JANAP) 146, onder de titel CANADIAN-UNITED
STATES COMMUNICATIONS INSTRUCTIONS for REPORTING VITAL INTELLIGENCE SIGHTINGS
(CIRVIS), maakte er een misdaad van onder de noemer van de Wet op de
Spionage om UFO-rapporten te delen of te bespreken met onbevoegde personen.
Overtreders van deze richtlijn kregen een celstraf van 1 tot 10 jaar of een
boete van 10.000 US$. Het verbod gold eveneens voor commerciële
luchtvaartpiloten, die van het bestaan van deze richtlijn op de hoogte waren. Deze
actie stopte effectief de informatiestroom over UFOs naar het grote publiek
toe, schreef historicus David J. JACOBS. Slechts als de
BLUE BOOK-onderzoekers een positieve identifikatie konden voorleggen voor een
UFO-melding als een vervalsing of een misinterpretatie, zou de luchtmacht
informatie vrijgeven aan het publiek over deze specifieke melding. Deze order
bleef to december 1969 van kracht, ogenblik waarop de luchtmacht zijn
betrokkenheid met UFOs stopzette. Als je al deze richtlijnen en
orders van de luchtmacht over hun onderzoek naar UFOs objectief evalueert,
valt het je moeilijk niet te geloven dat de luchtmacht geen bewuste debunkings- en cover-up-poletiek
voerde. Andere vraag die je dient te overwegen: Als
UFOs toch niets reeëls voorstellen, waarom dan zo een felle inspanningen
leveren om een zwijgplicht tegenover het grote publiek in te stellen? Alleen maar om massapaniek of hysterie te
voorkomen? Is dan niet wat ver gezocht?
Gezien UFOs tot een
echte, vervelende public-relationsramp uitgroeiden voor de luchtmacht,
veranderde Project Blue Book het geweer gewoon van schouder. Hoewel vele
hooggeplaatste personen, met soms enige uitzonderingen, de ganse reeks
onuitputtelijke, negatieve beoordelingen van BLUE BOOK over het UFO-fenomeen
kritiekloos slikten, groeide de publieke opinie dat de verklaringen van het
onderzoek vaak ontoereikend en zelfs echt belachelijk waren. Erger nog, vele
Amerikanen verdachten de luchtmacht er
meer en meer van dat ze betrokken waren
in een cover-up van belangrijke UFO-geheimen.
Spijtig genoeg voor
de luchtmacht, waren de uitgevaardigde richtlijnen in AFR 202 alleen maar
olie op het vuur der wantrouwen. Deze orders wekten nog meer argwaan,
achterdocht en sceptiscisme op over hun
vrijgegeven verklaringen.
In regelmatig
gepubliceerde perscommuniqués hield Blue Book vol dat ze nooit enig bewijs voor buitenaardse bezoekers vonden.
Als bewijs voor deze stelling, citeerde ze dat de daling van het percentage
onverklaarbare UFO-meldingen het beste bewijs vormde.
Hoe dan kwam, las je
vroeger al... Namelijk Blue Book schreef
dit toe aan verbeterde procedures, die een aantal onverklaarbare
rapporten uitschakelden. In werkelijkheid waren de enige, echte procedures
die verbeterd waren, hun boekhoudkundige procedures om hun statistieken bij te
houden.
Tussen 1956 en 1958,
toen kapitein George T. GREGORY het project leidde, werden de
waarnemingen meestal beknopt verklaard op meerdere eenvoudige, albeit
verdachte en misleidende wijzen. Verklaringen, die eerst gelijst waren als mogelijk,
werden geherwardeerd tot waarschijnlijk. Het was een kleine
stap om van waarschijnlijke verklaringen zekere oplossingen te maken...
Volgens JACOBS:
- Blue Book
breidde de categorie waarschijnlijk (probable) uit om
waarnemingen toe te voegen,
waarin geen gegevens stonden om
uit te sluiten dat het waargenomen object GEEN vliegtuig, GEEN
ballon of zo kon zijn. Als een getuige in een poging om een UFO te
beschrijven, woordengebruikte zoals jetachtig, ballonachtig of
meteoorachtig; dan identificeerde Blue Book de waarneming
onmiddellijk als een jet, een ballon, een meteoor...
De onderzoekstaf paste deze regel zelfs toe als de getuige deze
woorden gebruikte om het object te beschrijven en te verzekeren
dat het object er niet op leek!
Routinematig plaatsten ze ook sommige van de meest interessante
laag niveau meldingen of rapporten van Nabije Ontmoetingen in de
categorie onvoldoende gegevens.
Waarnemingen van
tieners tussen 10 tot 17 jaar werden automatisch veroordeeld als inbeelding en
onbetrouwbaar. Rapporten, die Blue Book ontving van CIRVIS kregen de label insufficient
data = onvoldoende gegevens. Geen enkel inspanning werd gedaan om
dergelijke rapporten te onderzoeken en / of
bijkomende gegevens op te vragen of te verzamelen.
In 1960 schreef luitenant
Lauwrence J. TACKER, een UFO-woordvoeder van het Pentagon, een boek, waarin
hij niet alleen de nadruk legde op hogervermelde punten, maar tevens fel
uithaalde naar de criticasters van Blue Book. Hij schilderde de critici af als
charlatans en opportunisten, die enkel inspeelden op de verlangens van
die mensen, die willen geloven in ruimteschepen. Tijdens een interview
op 5 december 1960 tijdens een NBCs TODAY SHOW, verklaarde
Tacker de reden waarom hij het boek schreef. Hij zei: Ik voelde dat de
luchtmacht aangevallen werd door majoor Donald Keyhoe, N.I.C.A.P.en andere
UFO-lobbygroepen, die geloofden in ruimteschepen als een optreden van echte
feiten voor UFOs. Majoor Keyhoe, die eveneens aanwezig was tijdens
deze uitzending, daagde Tacker regelmatig uit. Vrij vlug stelde ook de gastheer
Dave GARRAWAY zelf scherpe, venijnige vragen. Hij deed dit om dat hij
koel vaststelde dat Tacker blijkbaar niets afwist van de basiselementen van
fysica. Deze heftige woordenwisseling lokte heel wat telefonische reacties en
brieven uit naar de NBC-redactie. De grote meerderheid waren kritisch ten
overstaande van Tacker en de luchtrmacht.
Einde 1958 probeerde
de opvolger van Gregory, majoor (later luitenant-kolonel) Robert J.
FRIEND en zijn stafleden om de AERIAL PHENOMENA GROUP (=Blue Book
formele naam) van A.T.I.C. over te brengen naar het AIR RESEARCH
and DEVELOPMENT COMMAND (A.R.D.C.). Ze wilden op basis van UFO-rapporten
aantonen dat UFOs een wetenschappelijk probleem waren en geen militair of
probleem voor de inlichtingendiensten waren. De staf bekloeg zich over het feit
dat de UFO-studie een duur en onproductieve last geworden was. Particuliere
UFO-groepen buitten de onbekende vliegende objecten uit voor financieel
gewin, voor religieuze of meer onoprechte doeleinden op de kosten van de
luchtmacht. Ze veroorzaakten problemen voor de Blue Book-medewerkers,
die anders zouden kunnen ingezet worden in meer wereldse, praktischer en
nuttiger programmas, dus tegenstrijdig met UFO-onderzoek. Indien de luchtmacht
het onderzoek hals over kop zou verlaten, dan zou dit enkel koren op de molen
van de critici zijn. Om die reden zou de ontbinding van Blue Book stap voor
stap dienen te gebeuren en de wetenschapsmensen van Blue Book zouden tot het grote
publiek dienen te spreken met een bijzondere autoriteit en een sterke
overtuigingskracht. Terzelfde tijd zouden ze iets kunnen leren van de
wetenschappelijke waarde van de verschillende natuurlijke en door mensenhanden
gemaakte verschijnselen, die door de getuigen ten onrechte voor UFOs aanzien
worden. A.R.D.C. overwoog heel kort het onderzoeksproject over te nemen, maar
later verwierpen ze toch het aanbod.
Een nieuwe poging in
1960 om de UFO-problematiek te transfereren naar S.A.F.O.I. faalde
eveneens, ondanks A.T.I.C.s ijverige lobby-inspanningen. Het UFO-probleem was
volgens A.T.I.C. voor 80% een public-relations item geworden. Andere
inspanningen om de studie over te maken aan de N.A.S.A., de NATIONAL
SCIENCE FOUNDATION, het befaamde SMITHSONIANINSTITUUT
en het zeer gekend en berucht BROOKINGSINSTITUUT mislukten evenzeer.
e. Aandacht van het Congres voor
het UFO-onderzoek.
In juli 1960 vroegen
leden van het HUIS van Afgevaardigden en de Senaat, evenals de
C.I.A., inlichtingen over hoe de luchtmacht omging met UFOs. Op 15 juli hadden
twee vertegenwoordigers van de C.I.A. een ontmoeting met het HOUSE ARMED
SCIENCE COMMITTEE Richard SMART en het HOUSE SCIENCE en ASTRONAUTIES
COMMITTEE - Spencer BEREFORD, Richard
HAINES en Frank HAMMIT, en met vertegenwoordigers van de luchtmacht,
waaronder hun wetenschappelijke raadgever-astronoom Dr. Allen Hynek, maar ook
drie generaals. Eén van hen was de directeur van de inlichtingendienst, majoor-generaal
LEEUIMAN. Hoewel de luchtmacht vroeger al bekwaam was om ondervragers van
het Congres gerust te stellen - deels
door hun critici, in het bijzonder de fel gehate KEYHOE, te belasteren
luisterde deze groep heel skeptisch. Congreslid SMART beval zelfs om
geen enkel informatie meer te onttrekken aan het comité en aanklachten werden
geüit over de wetenschappelijke en onderzoekstekortkomingen van de aanpak van
Project Bue Book. Smart vertelde de luchtmacht dat hij verwachtte dat zijn
comité in de toekomst geïnformeerd zou worden over alle belangijke en betekenisvolle waarnemingen en andere ontwikkelingen op het
gebied van het UFO-verschijnsel.
Als reactie op deze sneer,
probeer A.T.I.C. één persoon extra toe te voegen aan de Blue Book Staf. Op dat
ogenblik zou het aantal medewerkers stijgen tot drie. A.T.I.C. probeerde
eveneens bijkomende financiële fondsen te bekomen voor uitrusting en lonen. De
officiële aanvraag zonden ze naar de assistent-chef van de Staf van de
Inlichtingendienst (A.F.C.I.N.), die in september dit verzoek verwierp.
ATIC verzweeg deze weigering voor Smart, toen deze in november achter de
vorderingen van Blue Book informeerde. Begin 1961 speelde Blue Book het klaar
om een verhoging van hun bescheiden fonds te waarborgen. Deze extra financiële
stimulans liet toe om vier officieren te plaatsen op een oproepbare basis. Deze
mogelijkheid liet toe om van de diensten van de medewerkers gebruik te maken
als de omstandigheden dit vereisten. Dit akkoord bleef van kracht tot Friend
het project in 1963 verliet.
De belangstelling van
het Congres voor het onderwerp UFOs en het onderzoekswerk van Blue Book bleef
bestaan. De meest invloedrijkste criticus van het congres op Blue Book, John
Mc Cormack, was ervan overtuigd dat UFOs echt bestonden en van
buitenaardse origine waren. Aangemoedigd door Keyhoe, vroeg hij aan Overton
BROOKS, voorzitter van het COMMITTEE for SCIENCES and ASTRONAUTICS
om zijn vraag over UFO-informatie nader te bekijken... Brooks maakte dit
verzoek over aan congreslid Joseph KARTH, voorzitter van het Sub-Committee
for SPACE PROBLEMS and LIFE SCIENCE. Karth en twee andere
Congresleden planden de gevraagde hoorzittingen over UFOs begin 1962. Friend,
Hynek en andere A.T.I.C.- vertegenwoordigers speelden het op één of andere
wijze klaar om KARTH ervan de overtuigen dat de luchtmacht het UFO-probleem
stevig onder controle had. Diegenen, die wat anders beweerden, zoals Keyhoe en
N.I.C.A.P., probeerden gewoon de angst van het publiek uit te buiten voor eigen
persoonlijke doeleinden. Kort nadien stierf Brooks, die zeer sympathiek en
positief stond tegenover de hoorzittingen. Congreslid George P. MILLER
volgde hem op en was eerder negatief ingesteld...
f. Het Quintanilla-tijdperk en de beginfase van het afstoten van het UFO-onderzoek...
In augustus 1963
verliet Friend Blue Book. Hij was er nu van overtuigd dat
het project hoe dan ook opgedoekt diende te worden, wat de publieke reactie ook
mocht wezen. Maar Majoor Hector QUINTANILLA, die Blue Book tot zijn
opheffing in 1969 zou leiden, was tevreden met de statusquo-situatie. De dingen
gingen gewoon hun gang net zoals vroeger met de luchtmachtbasisbevelhebbers,
die de 1959 Afr-202 richtlijn strikt uitvoerden. Alle noodzakelijke
onderzoeksactie om een volledig, initieel rapport over een UFO-waarneming te
bekomen. Elke inspanning zal geleverd worden om de waarneming in de
aanvangsfase van het onderzoek op te lossen. Alleen als Blue Book
oordeelde dat verder onderzoek belangrijk en noodzakelijk was, zou het alle
verdere onderzoeken en analysen doen...
Hynek had zijn zeg
tijdens het Quintanilla-tijdperk:
- Toen majoor
QUINTANILLA aan het hoofd kwam, werd de vlag
van de volslagen dwaasheid in de top
van de Blue Book-mast
geheven. Nu had hij een zekere sergeant
David MOODS , die
hem bij zijn onderzoek bijstond. Die man
was echt het toonbeeld
van de vooraf overeengekomen
proef-methode.
Alles wat hij niet begreep of waarvan hij niet hield, werd
onmiddellijk opgeborgen in de
psychologische categorie, wat
betekende GETIKT. Hij wou nooit toegeven dat de persoon die
een UFO rapporteerde een eerlijke, fatsoenlijke persoon was.
Misschien zou hij wel iets vinden over deze persooon, ofwel zou hij
zelf wel iets uitvinden over deze getuige. Hij was ook een meester
in het gebruikmaken van de categorie MOGELIJK- POSSIBLE.
Mogelijk een ballon, mogelijk een vliegtuig, mogelijk vogels, en dan
door zijn eigen hand (en ik argumenteerde soms heel heftig met
hem) probable-waarschijnlijk werden. Hij verklaarde dan
gewoon, wij hebben geen categorie mogelijk vliegtuig. Door deze
redenering is het ofwel onbekend, ofwel een vliegtuig. Wel,
aangezien het meer lijkt op een vliegtuig, wordt het daardoor ook
een vliegtuig... Een onbekende was volgens MOODY geen
uitdaging voor verder onderzoek. Dat een melding onbekend bleef,
voelde hij als een smet op het blazoen van zijn onderzoek... en hij
deed er dan alles aan om deze melding te verwijderen. Hij ging
terug naar gevallen van de periode van kapitein Gregory en zelfs
terug naar gevallen van RUPPELT en hij herzag deze rapporten.
Een groot deel van wat oorspronkelijk ongeïdentificeerd
geboekt stond, kon hij jaren later wel identificeren.
Een herziene
UFO-richtlijn, uitgegeven in september 1966 als AFR 80-17, handelde over
een actie van 1961 toen A.T.I.C. omgevormd werd tot de FOREIGN
TECHNOLOGY DIVISION (F.T.D.) van het Systems Command van de
luchtmacht. Nu het de naam Research and Development droeg in plaats van
INTELLIGENCE, herhaalde het nu de meeste van de vroegere eisen. Ze bevalen
elke bevelhebber van een luchtmachtbasis om een UFO-onderzoekscapaciteit te
voorzien... Indien mogelijk, moest een medewerker die geselecteerd werd als UFO-onderzoeker, een degelijk
wetenschappelijke of technische achtergrond als een onderzoeker bezitten. Niettegenstaande
deze richtlijn, gelastte AFR 80-17 VERZOEK NIET OM UFO-RAPPORTEN. De enige
rapporten die in aanmerking voor onderzoek kwamen, waren deze die direct aan de
basis gemeld werden.
De gebeurtenissen, die
aanleiding gaven tot het afsluiten van Blue Book, begonnen reeds in de zomer
van 1965. Begin augustus brak er een golf van UFO-meldingen uit in het
centraal-zuidelijk deel van de U.S.A. en het fenomeen verspreidde zich zeer
snel over het ganse land.
Op de avond van 1
augustus 1965, een zondag, meldden talrijke Texanen een verbijsterende
variatievan luchtverschijnselen. Ze beschreven ze afwisselend als veelkleurige
lichten, eieren en diamanten. Toen de nacht verder liep,
spreidden de meldingen zich uit naar ARKANSAS, KANSAS, OKLAHOMA, NEW MEXICO, COLORADO, de
DAKOTAS, NEBRASKA, WYOMING en WASHINGTON. Een weerman uit WICHITA
rapporteerde dat hij meerdere ongeïdentificeerde objecten traceerde op de radar
van zijn weerstation. De objecten vlogen op een hoogte tussen 6.000 en 9.000
feet. De assistent Ellis PIKE noteerde dat de radarechos ongeveer
hetzelfde leken als deze van een lijnvliegtuig. Klein en eerder
verschillend, zij verhelderden en verduisterden op het radarscherm, terwijl ze
tegen ongeveer 45 mijl per uur verder vlogen. Intussen berichtte een
snelweg verkeerspatrouille van Oklahoma dat TINKER AFB, OKLAHOMA-stad,
UFOs opgespoord had op hun radar soms vier terzelfde tijd. Volgens deze
politiepatrouille vielen verscheidene objecten van 22.000 feet hoogte naar
4.000 feet in een paar seconden, maar de luchtmacht weigerde deze melding te
bevestigen of te ontkennen.
Eén van de
duidelijkste rapporten kwam van een weerman van de luchtmacht, die vroeg om
zijn getuigenis anoniem af te leggen, gezien de anti-UFO-politiek bij de
dienst. Het object dat hij boven NORMAN, OKLAHOMA zag, was geen luchtspiegeling.
Afwisselend kijkend door een 10 x vergrotende verrekijker en een 40 x
vergrotende telescoop, beloerde hij een mysterieuze structuur, die en
kringvorminge beschreef langs de hemel. Het
kantelde op ongeveer 15°,
zei hij, en dan kwam het recht zodat ik een
goed zicht kreeg op het object. Het leek op de planeet SATURNUS met een vlakke
top en een vlakke bodem. Het was geen echte bolvorm. Er liepen twee ringen rond
het object en de ringen maakten deel uit van het hoofdobject. De ringen waren
niet gescheiden van het tuig. Het was minstens tweemaal de groote van een
Boeing 707... Het was een duidelijk beeld zo helder als het gelaat van een
persoon.
Twee officieren van
de wegpolitie van CALWELL, ARIZONA, verwittigden dat vliegende objecten
waargenomen werden, die in de richting van de luchtmachtbasis van CALDWELL
vlogen. Ze haastten zich naar het gebied om een 100 feet lang eivormig object
te zien, dat zich net boven de grond voortbewoog. Toen de officieren dichter
bij het object probeerden te geraken, verdween het achter een rij huizen,
waardoor het zicht belemmerd werd. Het object leek zijn licht uit te doven
omdat ze niet langer een lichtschijn van het object konden zien. De volgende
morgen doorzochten deze officieren het gebied, zonder resultaat want ze vonden
geen enkel spoor terug.
Daar de daglicht
meldingen afnamen, vond de luchtmacht snel een verklaring. Wat de mensen gezien
hadden, waren zeker geen ruimteschepen maar bepaalde atronomische lichamen de
planeet JUPITER of de sterren TIGEL, CAPELLA, BETELGEUSE
of ALDEBARAN. De azimut en de hoogte van de gerapporteerde
waarnemingen ondersteunen deze conclusie, verklaarde een woordvoeder
van de luchtmacht.
Voor velen,
inbegrepen diegenen die vroeger de verklaringen van de luchtmacht voor het
UFO-fenomeen kritiekloos aanvaardden, was dit een stap te ver... Zelfs een
vermoedelijke neutrale UPI-reporter, schreef over WICHITA; hij voelde zich
moreel verplicht te reageren. Gewone radars traceren geen planeten en
sterren. Een overtuigende taxatie over de verklaring van de
luchtmacht gebeurde door Robert RISSER, directeur van het OKLAHOMA
SCIENCE and ART FOUNDATION PLANETARIUM van Oklahoma City en kreeg
algemeen aandacht en publiciteit. Deze verklaring staat zo ver van de
waarheid als je maar kan denken! Deze sterren en planeten staan deze tijd van
het jaar aan de tegenovergestelde zijde van de hemel van Oklahoma City. De
luchtmacht moet hun astronoom onderste boven geplaatst hebben in augustus.
De reacties van de
andere redacties waren meestal eensgezind vijandig tegenover de luchtmacht. De
krant RICHMOND NEWS LEADER maakte de verklaring van de luchtmacht
gewoon belachelijk. Ze voegde er aan toe: Pogingen om de gerapporteerde
UFO-waarnemingen af te wijzen uit de rationele leefwereld, zoals vertoont door
project Blue Book zal het mysterie niet oplossen... en dienen alleen maar om de
verdachtmaking te verhogen dat er bij het UFO-verschijnsel iets anders plaats
vindt en dat de luchtmacht niet wenst dat wij de waarheid kennen. De FORT
WORTH STAR-TELEGRAM verklaarde, Zij kunnen het niet laten om ons
iets wijs te maken, daar er niet iets zoals vliegende schotels zou bestaan.
De CHARLESTON EVENING POST uit SOUTH-CAROLINA merkte schamper
op: Indien onze gerechtshoven hetzelfde openlijk wantrouwen van de
luchtmacht tegenover fatsoenlijke getuigen zou delen, dan zouden onze
gevangenissen volledig leeg zijn. De CHRISTIAN SCIENCE MONITOR
dacht dat de nieuwe golf UFO-waarnemingen het duidelijkste geval was om
vooralsnog een grondig onderzoek te doen van het UFO-mysterie. Tot
hier een overzicht van een aantal negatieve kritieken in de pers op de soms
vergezochte verklaringen van de luchtmacht voor UFO-meldingen...
Toen de meldingen
bleven binnenstromen en zich over de hele natie verspreidden, kregen de
UFO-waarnemingen terug een eerbiedige behandeling. Zelfs sommige vroegere
skeptische wetenschappers riepen nu luidkeels om een nieuw onderzoek. Meer en
meer ontgoocheld in het onderzoekswerk van Blue Book, maar met tegenzin en met
angstgevoelens om zijn voorgevoelens publiek uit te drukken, zond Hynek een
voorstel met aanbevelingen aan de luchtmacht: zet een panel van
burgerlijke wetenschappers op om het UFO-probleem te bestuderen en om
aanbevelingen op te stellen over de
toekomst van het UFO-project. De luchtmacht nam Hyneks suggesties
ernstig op en zond ze door naar generaal Arthur C. AGAN,
assistent-vervangende stafchef van de dienst Plans and Operations.
Agan besloot dat Blue Book moest verder gaan onder de F.T.D. om te
verzekeren dat zulke objecten geen direct gevaar leveren voor onze nationale
veiligheid. Hij legde de nadruk op het feit dat het project nu meer steun kreeg dan de voorgaande jaren.
In een brief van 28
september 1965 schreef AGAN aanbevelingen aan de militaire directeur van het SCIENTIFIC
ADVISORY BOARD van de luchtmacht (A.F.S.A.B.) en aan de directeur
van de Inlichtingendienst majoor-generaal
E. B. BAILEY. Hij verklaarde dat tussen de UFO-ooggetuigen heel
betrouwbare en fatsoenlijke personen waren; dat sommige rapporten echt
opzienbarend (=spectaculair) waren en dat slechts een relatief klein aantal
rapporten ooit direct onder de aandacht van de luchtmacht kwamen. Le Bailey
vroeg dat een werkende, wetenschappelijke groep, samengesteld uit
beiden, fysische en sociale wetenschappers, opgericht werd om Project Blue Book
te herzien - hun bronnen, hun werkmethoden en bevindingen en om de luchtmacht
raad te geven hoe elke voorgestelde verbetering, die aan het programma diende
te gebeuren, praktisch toe te passen en om
de toegeschreven verantwoordelijkheid van de luchtmacht door te voeren.
Rond 1965 erkende het
hoofdcommando van de luchtmacht uiteindelijk dat UFOs meer en meer een
public-relationsprobleem vormden, eerder dan een vraagstuk voor de nationale
inlichtingendiensten. Op 28 september 1965 vroeg de Informatie-directeur van
het Wetenschappelijk Adviesbureau van de luchtmacht (S.A.B.) om een herziening
van Project Blue Book. Op generaals LE BAILLEYs verzoek werd een groep van
vijf bekwame watenschapsmensen samengebracht onder het AD HOC COMMITTEE TO
REVIEW PROJECT BLUE BOOK. Het comité, doorgezeten door Dr. OBRIEN
besteedde slechts 1 dagzitting op 3 februari 1966 aan hun taak. Ze gaven hun
verslag in maart vrij. Net zoals de voorgaande rapporten van de luchtmacht
behoorde dit tot de ongeklassificeerde en aan de pers vrijgegeven, vooral dank
zij de tussenkomst van generaal Le Bailly. Het werk van Project Blue Book werd
gelauwerd en OBriens team geloofde dat er een noodzaak was voor een meer
gedetailleerd en genuanceerd wetenschappelijk onderzoek van het
UFO-verschijnsel. Om aan deze conclusie te voldoen, beval het comité
onderzoekscontracten af te sluiten bij enkel specifiek uitgekozen
universiteiten. Op deze wijze konden wetenschappelijk geschoolde teams bijeengebracht
worden, die stipt een nauwgezetter en grondiger onderzoek in bepaalde,
uitgekozen UFO-meldingsgevallen zouden verrichten.
De luchtmacht had net
het OBriens rapport verteerd, toen een ander incident aanleiding gaf tot
actie, namelijk een onderzoek in het Congres. Op 5 april 1966 besteedde een
overvol HOUSE ARMED SERVICE COMMITTEE een ganse dagsessie aan het
UFO-verschijnsel. De vergadering werd voorgezeten door de latere H. MENDELS
RIVERS van SOUTH-CAROLINA. Deze zitting kwam tot stand door de
publieke opinie over bepaalde roekeloze UFO-meldingen in het district van de
republikeinse Gerald FORD ( ex-president van de U.S.A.) van MICHIGAN
en door de succesvolle campagne van N.I.C.A.P..
De opdracht tot
geheimhouden van het UFO-fenomeen daagde opnieuw op tijdens dit onderzoek. Het
grote verschil was, dat de beschuldiging voor de eerste maal geüit werd door
het Congres, een hoge, officiële instantie.
Als tegenargument
gebruikte de woordvoeder van de luchtmacht het gebruikelijk recept; namelijk
dat UFOs geen potentieel gevaar vormen voor de nationale veiligheid. Ze vertegenwoordigen geen
ontwikkelingen of principes tegen de huidige wetenschappelijke bassikennis in
en geven geen overtuiging, noch bewijskracht dat ze buitenaardse ruimtetuigen
zijn. Volgens de hoorzittingsverslagen maakte Dr. BROWN een eerste
publieke beoordeling omtrent het verslag van het Comité van OBrien:
- Aanbevelingen
.... zijn heden ter studie, verwacht wordt dat ze
leiden tot het benadrukken van de wetenschappelijke aspecten van
het onderzoek van deze
waarnemingen, die extensieve analyses
machtigen... Congreslid RIVERS lanceerde het idee over een
onafhankelijk, burgerlijk onderzoek omtrent het UFO-fenomeen. Hij
realiseerde zich wel dat het comité het onderzoek in 1 dag kon
rechtvaardigen...
Dit congresbesluit
schonk de luchtmacht de ideale kans om van hun UFO-complex verlost te raken.
Een universitaire studie, verricht door een team volledig uit buitenstaanders
bestaande wetenschappers, zou misschien het publiek kunnen overtuigen van de
eerlijke bedoelingen van de luchtmacht. En misschien was de luchtmacht zo voor
eens en altijd van het UFO-syndroom verlost...
Een zesleden tellende
commissie, ingesteld om Project Blue Book te herzien, geleid door Brian
OBRIEN, kwam op 3 februari 1966 samen. Allen behalve één (CARL SAGAN)
waren leden van A.F.S.A.B.. Geen van hen koesterde enige sympathie met het idee
dat UFO-rapporten iets buitengewoons zouden vertegenwoordigen. Dit was
nochthans één van de laatste mogelijkheden om iets interessants te leren uit de
studie van individuele UFO-waarnemingen.
Dus zou Blue Book versterkt
worden om de kans te geven om wetenschappelijk onderzoek van de individuele
waarnemingen te doen, maar op een meer gedetailleerde en grondiger wijze dan
tot die datum gebeurde... Verder besloot het OBrien comité om voor
eens en altijd het UFO-probleem af te stoten aan een universiteit. Die zou het
probleem bestuderen en achteraf verslag uitbrengen bij de luchtmacht van de
bekomen resultaten. De luchtmacht zou onderzoekscontracten onderhandelen met
enkele geselecteerde universiteiten om wetenschappelijke teams te leveren om
punctueel en grondig bepaalde UFO-meldingen te onderzoeken. De universiteiten
zouden gekozen worden in functie van een goede, geografische ligging.
Tijdens de nachten
van 30 en 31 maart 1966, zagen talrijke inwoners van HILLSDALE en DEXTER,
MICHIGAN gloeiende UFOs. In een voorgaand geval hadden getuigen een
object, beschreven als een lichtende voetbalvorm (Amerikaans voetbal, rugby,
eivormige bal!), zien zweven en manoeuvreren boven een moerasachtig gebied.
Hoewel dit geen opmerkelijke waarnemingen waren vergeleken met sommige anderen,
kregen ze toch voorpaginanieuws in de dagbladen van het ganse land. Misschien
een weerspiegeling van een meer open minded-houding van een deel van de
persmensen. Toen Congreslid Weston VIVIAN van MICHIGAN om een
officieel onderzoek verzocht, vaardigde QUINTANILLA Dr. HYNEK af om het
onderzoek te doen. Op 25 maart, 3 dagen later, sprak Hynek een talrijk publiek
van opgekomen reporters toe in de DETROIT PERS CLUB...Volgens mij
lijkt het er sterk op, zei hij , dat de relatie van de
waarnemingen met moerassen, in dit
specifiek geval, meer dan gewone toeval is. Het waargenomen verschijnsel dat
gerapporteerd werd, kan het gevolg geweest zijn van het vrijkomen van
hoeveelheden moerasgas. Dus de waarneming zou niets anders geweest
zijn dat de produkten van spontaan ontvlambare, rottende vegetatie, beter
bekend als SWAMP-gas. Alhoewel Dr. HYNEK door vele UFO-onderzoekers
gekastijd werd als marionet van de luchtmacht, had hij toen al een volledige
gedaantewisseling ondergaan. Hij begon als een verzwijger, een afbreker in
1948, maar in 1966 was hij geëvolueerd tot een wetenschapper, die uiteindelijk
de ongewone origine van UFOs begrepen had. Niettegenstaande deze evolutie
werkte hij nog steeds als wetenschappelijke raadgever voor de luchtmacht en in
deze hoedanigheid werd hem ook opgedragen om hogervermelde waarnemingen te
verklaren. Maar Hyneks laatste groot officieel onderzoek veroorzaakte juist
een tegenovergesteld verzetseffekt van datgene wat hij in feite bedoelde. In
plaats van de publieke belangstelling af te koelen, leek de
moerasgas-hypothese (bewust of onbewust) olie op het vuur van de mensen, die
er nog meer van overtuigd waren dat de luchtmacht het probleem verborgen hield.
De verklaring voor deze melding zou HYNEK nog jarenlang achtervolgen. De pers
zou er regelmatig spottend over reageren...
Zoals Herbert J
STRENTZ, schrijver van een studie over krantenverslaggeving over UFOs zou
verklaren, Pers en publieke reacties over de moerasgas-theorie van HYNEK
spoorde een wijdverspreidde en algemene vijandigheid aan tegenover de
luchtmacht. Een artikel uit de NEW YORKER sneerde, Moerasgas
is al meer aangewend om een beeld van de bijzondere saaiheid te schetsen, dat
iemand zelfs maar vluchtig zou zien in de beste wetenschappelijke geesten.
Anderzijds beschikte de luchtmacht over ten minste twee invloedrijke
verdedigers van hun verklaringen, de NEW -YORK TIMES en CBC-NEWS.
In elk geval de gevolgen van Hyneks persconferentie waren zeker niet deze die
de luchtmacht verwachtte. Nu besteedde de media terug meer aandacht aan al die
verhalen over UFOs, zo ook de politiekers. Deze politiekers voelden de
ongerijmdheid van de luchtmacht en riepen om congresonderzoek naar de aard en
de behandeling van UFOs. Congreslid Gerald R. FORD van MICHIGAN,
die eveneens de voorzitter was van de minderheidsfractie in het Huis van
Afgevaardigden, schreef een nota aan het ARMED SERVICE COMMITTEE van
het Huis van Afgevaardigden en verzocht om hoorzittingen over het
UFO-fenomeen...Het Amerikaanse volk verdient een betere verklaring dan
diegene die hen tot dusver door de luchtmacht gegeven werd, zei
hij.
Op 5 april vond de
hoorzitting plaats, maar slechts drie personen werden verzocht te komen
getuigen. Het waren allemaal vertegenwoordigers van de luchtmacht, de
secretaris van de luchtmacht Harold
BROWN, QUINTANILLA en Dr. HYNEK. Brown hield zich vast
aan het Blue Book-script:, namelijk
UFOs vertegenwoordigen noch een gevaar voor de nationale veiligheid,
noch komen ze van buiten de aarde. En de luchtmacht, die een grondig en
objectief onderzoek uitvoerde, had de situatie volledig onder controle. In
een zinspeling naar het OBrien comité, verwees hij naar de vermoedelijke
verwachting van een zelfs strengere klemtoon of de wetenschappelijke
aspekten van het onderzoek van de UFO-waarnemingen, die effectieve,
uitgebreidde analysen verrechtvaardigen.
QUINTINILLA legde
geen officiële verklaring af.