Ik ben Everaert Albert, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Awbeir (Eeklo's voor Albert).
Ik ben een man en woon in Eeklo (Belgiƫ) en mijn beroep is ...bloggen.
Ik ben geboren op 11/02/1948 en ben nu dus 76 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: mijn blog, foto's, computer, fietsen...
Naar a.l.v. mijn artikel gisteren van William De Craemer stuurde Aimé Geirland mij prompt deze foto door. Deze foto werd genomen door Emiel De Craemer (vader van William) op
3 december 1956 en dit in het zaaltje achteraan het café op de hoek
van de Raverschootstraat en het Mandeweegsken.
We zien op de foto: Firmin Cocquyt uit Adegem, Raf Gysel uit Eeklo,
Aimé Geirland uit Adegem en Adriën Dhaenens uit Eeklo.
De Eeklose Stationsstraat in lang vervlogen jaren. Links het gebouw waar nu nog altijd een bank is. De Paterstraat zien we ook en de winkel van fotograaf Smitz,
familiebedrijf welke daar nu ook nog altijd is.
We zien ook de toren van de Paterskerk.
Wie alles goed ziet is de man die daar links boven
Zo rijk en veelzijdig als het Stadsarchief is aan oude documenten, zo arm is het aan historische kaarten van zijn grondgebied.
Natuurlijk staat het dikwijls afgebeeld op landkaarten vanaf de zestiende eeuw, maar veel meer dan de naam en soms een summiere schets van de kerk krijgen we daar niet mee in handen. En dan hebben we het nog niet over de onhandige , meestal foutieve manier waarop de ter plaatse gemaakte schetsen aan elkaar werden gezet, zodat bijv. de Koning Albertstraat in het verlengde van de Boelare werd getekend …
Een gemiste kans was alleszins het opstellen van het landboek, waarin de toenmalige 3100 percelen van ons grondgebied werden opgemeten en beschreven. Het is om te beginnen rijkelijk laat: 1638 pas, Evergem had er al een in 1601. Maar veel vervelender: het boek zelf kostte zoveel geld, dat de geplande bijbehorende percelenkaart er nooit is gekomen. In enkele gevallen zijn er wel wat percelen geschetst op een verkoopakte of in een bezittingenregister van de een of andere religieuze instelling, maar een zicht op de structuur van het oude Eeklo krijg je daar niet mee.
Op die manier bleven de lokale historici heel lang op hun honger zitten. Voor de eerste overzichtelijke weergave van de percelen is het wachten tot omstreeks 1840, wanneer voor de Belgische gemeenten een buurtwegenatlas wordt getekend. Een kleine twintig jaar later zijn er bekende Popp-kaarten, niet alleen zeer precies maar ook voorzien van een register op de eigenaars. Voor Eeklo zijn ze allebei van uitzonderlijk belang. De buurtwegenatlas toont de situatie vóór het graven van het Schipdonkkanaal, Popp tekende Eeklo vlak vóór de komst van de spoorlijnen en de grote fabrieken.
Nadien wordt het helaas weer behelpen. Het kadaster sukkelde decennialang verder met de door de industrialisering snel verouderende Popp, en bijgewerkte versies bleven daar strikt binnenskamers. Ons Stadsarchief beschikt over zo'n versie van omstreeks 1985, maar de 125 jaar sinds het origineel zorgen dikwijls voor vraagtekens.
Zoals reeds vroeger werd besproken, slaagden Freddy Pille en Erik De Smet er na jarenlang passen en meten in, de kaarten bij de landboeken van 1638, 1709 en 1796 te vervaardigen - het Hollands register (1820) wacht nog op afwerking. De digitale percelenlijsten daarvan zijn wel gereed. Nu het archiefteam tot een tiental vrijwilligers is uitgebreid, valt het niet uit te sluiten dat eerlang iemand een jaar van zijn vrije tijd aan dit kapitale werk wil besteden.
De Burgerlijke Stand is zoals bekend een uitvinding van de Franse Revolutie. Tot 1796 hield het bestuur van steden en gemeenten geen gedetailleerde registers van hun inwoners bij. Als er toch lijsten werden opgesteld, bevatten zij alleen de namen van de gezinshoofden en de belasting die deze moesten betalen.
Dat wij toch over 17de- en 18de-eeuwse gegevens beschikken, danken wij aan de zorg van de parochiepriesters, die met wisselende zorgvuldigheid de namen van hun dopelingen, huwenden en overledenen noteerden – deels ook omdat zij voor elk van hun optredens bij deze gelegenheden van het burgerlijk bestuur een vergoeding ontvingen. In het begin bleven deze aantekeningen dikwijls beperkt tot een datum en de naam van de betrokkene, al snel vinden wij gelukkig ook gegevens over de ouders, peter en meter, getuigen e.d. Hét fundament voor de geschiedenis van de kleine man en de genealogie in het bijzonder.
Vanaf 1796 nam de stad of de gemeente het bijhouden van de bevolking op zich. Deze taak was van het begin af aan strikt gereglementeerd, zodat de vorser daarin een overvloed aan details en (meestal) betrouwbare informatie vindt.
Door deze comfortabele registers raakten die van de parochie helemaal op de achtergrond. Ook al werden en worden die sindsdien nog altijd bijgehouden, zij worden zelden of nooit geraadpleegd, niet het minst omdat zij in pastorieën en dekenijen bewaard worden. Ten onrechte. Slechts weinig genealogen weten dat de Franse Revolutie aanvankelijk elke vorm van godsdienst verbood, wat bij heel wat gelovigen een begrijpelijke reactie uitlokte: zij huwden in het geheim en vertikten het principeel dit huwelijk op het stad- of gemeentehuis aan te geven. Een gelijkaardig verschijnsel valt op bij dopen. Een kind niet aangeven leidt nu tot onoverkomelijke moeilijkheden, maar in een tijd zonder ziekenfondsen, werkloosheidsvergoedingen en pensioenen kon dit best …
De vroeg-19de-eeuwse parochieregisters kunnen dus heel wat hiaten opvullen. Het archiefteam besliste daarom al enkele jaren geleden de parochieregisters uit die tijd in computerlijsten om te zetten. Willy Buyck en de betreurde Willy Hamerlynck publiceerden in 2009 al een boekversie van de 'Huwelijken 1808-1830', en Willy Buyck rondde onlangs het deel 'Huwelijken 1831-1850' af. Hij werkt momenteel aan een lijvig boekwerk 'Dopen 1802-1820'. Over het nut van een deel 'Overlijdens' valt te discussiëren: iemand laten begraven buiten medeweten van de overheid is immers zo goed als onmogelijk.
Ook na de voltooiing van dit werk zullen kleine hiaten overblijven. Er is niets overgeleverd tussen 1796 en respectievelijk 1802 (dopen) en 1808 (huwelijken). Die registers zijn er wel ook nooit geweest, omdat de buiten de wet gestelde kerk zich nog niet had gereorganiseerd en er op veel plaatsen ook geen geestelijken meer waren. Veel stambomen zullen dus voor die jaren witte vlekken blijven vertonen …