De trekker stond nu omlaag. Eerst stond die naar boven. Ik heb hem verplaatst. Niet dat er daardoor iets gebeurd. Toch niet zichtbaar. Er kan echter wel iets gebeuren als de trekker beneden staat. Dan kunnen de machines draaien. Het heeft even geduurd eer ik dat had gevonden. Maar u ziet, vinden doe ik het toch.
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
De machines stonden daar. De perceptie te strelen. Er was niets aan de hand wilden ze zeggen. Er was veel aan de hand. Zoveel dat er niets kon gebeuren. Ze stonden daar groen te wezen in hun gele hall. Proper te zijn., stofvrij. Ik had er voldoening aan. Ik heb er lang naar zitten kijken. Ik droomde weg. Mijn dromen werden de geschiedenis van de machines. Een statische geschiedenis. Ik droomde er geen actie bij. Dus was ze er ook niet. Ik genoot van deze poel van properheid, van schoonheid in de voor mij vuile wereld. Ik genoot de ervaring volledig op. Dan kon het mij niet meer boeien. De hall werd gewoon mijn dagverdrijf. Ik kuiste, hield stofvrij, blonk op en vertroetelde op een professionele manier. Ik was er niet meer mee begaan. Ik deed het gewoon tot dat zelfs aangevuld met mijn dromen de dag niet meer vulde.
Ik zwierf rond in fabriek. Elke ruimte werd verkend. Soms moest ik mij op mijn buik laten vallen en mij voorttrekken en duwen op armen en ellebogen. Vooral op en af de vele trappen was die manier van voortbewegen eenvoudiger dan de meer menselijke op twee benen. Handen, ellebogen, buik en zelfs mijn been raakten gewond. Het loonde de moeite. Soms toch. Die keer met de volle doos melkpoedersticks. Ik heb er veel aan gegeten. Het was een beetje moeilijk al die pakjes losscheuren. Het koffielepeltje poeder opvangen. Het stilde mijn honger. Er waren koekjes bij. Ook een doos. Ook allemaal in een andere verpakking. Het was één van die zeldzame kerstdagen in het jaar. Ik voelde mij goed. Enkele dagen toch. Ook vond ik op die strooptochten ingepakte flessen. Wijn ?! Dat ken ik. Wijn zit in mijn herinnering. De geur, de kleur en de smaak. Ook de gevolgen. Draaierig. Meer wankel dan anders. Zwalkend, vallend, kotsend. Als ik echt te veel had, zwom ik. In mijn kots. Rode wijn, koekjes en melkpoeder. Niet te beschrijven wat er daarna terug het lijf uitkomt.
Wat zegt u ? U vindt dat ik afdwaal. Het heeft geen enkele relevantie meer in mijn verhaal ? U vindt dus dat ik deze periode van existentiële twijfel uit mijn herinneringen zou moeten verwijderen ? Waarom raken mensen op de dool. Waarom gaan ze zwerven ? Ze zijn niet meer tevreden met wat ze hebben. Hun geest kan hun situatie niet meer in overeenstemming brengen met hun verzuchtingen. Verzuchtingen groeiend vanuit de projectie van hun verleden. Hun verleden ontdaan van alle ballast. Het verleden waar ze mee in harmonie kunnen leven. Dus niet Hét Verleden maar gewoon hun verleden. Aangepast, gekneed ingestampt en uitgerokken, vertekend. Ik was op een dergelijk punt. De machines blonken, de hall was proper. Dit in stand houden kwam niet overeen met mijn rusteloze geest. Rusteloos op zoek naar mijn hemelladder. Speurend. Kleine opportuniteiten snuivend. Zelfs ze gaan zoeken. Dit alles doet er niet toe voor u ? U wil alleen de smeuïge details horen. Het gekruip, de miserie. Dus zo bent u er eentje. Sensatie, snelheid.
Op een van die tochten was ik een gesloten deur tegengekomen. Vast met de sleutel. Op de deur stond een doodshoofd met een bliksem. Ik voelde mij aangetrokken. Achter deze deur zat iets. Ik voelde een vreemde opwinding. Ik had al jaren niets om naar uit te kijken. Nu bleef die deur in mijn maag zeuren, kriebelen, tintelen. Alsof het uitkijken naar jaren had uitgekeken zonder iets te zien en nu eindelijk een kans op succes had gevonden. Ik kreeg de deur niet open. Het licht vervaalde. Mijn lichaam trok zich terug. De reflex op invallende duisternis. Ik moest niet meer terug. Met de melkpoeder en de koekjes kon ik hier blijven. Water uit de kraan om te drinken. Het werd de WC pot. Ik gebruikte die niet. Ontlasten deed ik mij in hoekjes. En naast de voddenhoop. Nuttig om mij een beetje te kuisen. Ik moest op zoektocht naar de werkplaats. Hamer, schroevendraaier, boor, tang... alles wat de blokkade naar mijn succes kon openen. Dat was voor morgen. Nog later zal ik terugkomen.
Ik at veel melkpoeder. En koekjes. Veel diarree. Ik voelde mijn buik openscheuren. Ik had genoeg aan mijn miserie. U kwam niet langs. Ik hoorde uw stemmetje in elk geval niet door de snerpende krampen en het schrijnen van mijn aars. De obstructie van mijn geluk wegwerken, openmaken. Enkele flitsen. De moeder van mijn zoons. De zoons zelf. Hamer. Oh nee, bliksems van pijn. Niet in mijn hoofd, mijn doodshoofd.
|