8ste ZONDAG A – 26 FEBRUARI 2017 ‘DE LELIES OP HET VELD’
‘God die ons heeft voorzien …’, zo begint een kerklied over Gods voorzienigheid, barmhartigheid en Liefde. De goddelijke Voorzienigheid, het was een groot geloofspunt voor vele mensen vroeger en het blijft ook vandaag een grote steun en troost: God leidt alles in goede banen, ten einde toe. Zoals het lied zingt:
‘Geen toekomst en geen dood bedreigt ons meer voorgoed. Genadig en getrouw wil Hij mijn vrede zijn. Geen mens die Hem weerhoudt om onze God te zijn.’
Dat is een onnoemelijke bron van vertrouwen, zoals we in het evangelie zullen horen: ‘maak je geen zorgen over je leven.’ Maar we mogen hierin niet naïef zijn, in de zin van ‘God zal alleen wel voor alles zorgen; laat alles dus maar waaien en draaien en zelf kan ik ondertussen lustig flierefluiten en pierewaaien. In de eerste plaats zijn wij zelf geroepen om in vrijheid te kiezen voor al wat waar is, schoon en goed, om te kiezen voor het Koninkrijk van God.
Sion zegt: ‘De HEER heeft mij verlaten, mijn Heer is mij vergeten.’ En de Heer antwoordt: Maar kan een vrouw haar zuigeling vergeten of harteloos zijn tegen het kind dat zij droeg? En ook al zou een moeder haar kind vergeten, neen, Ik vergeet u nooit! (Jesaja 49,14-15)
Daarom zeg Ik u: weest niet bezorgd voor uw leven, wat ge zult eten of wat ge zult drinken, en ook niet voor uw lichaam, wat ge zult aantrekken. Let eens op de vogels in de lucht: ze zaaien niet en maaien niet en verzamelen niet in schuren… En wat maakt gij u zorgen over kleding? Kijkt naar de leliën in het veld: hoe ze groeien. Maar zoekt eerst het Koninkrijk en zijn gerechtigheid; dan zal dat alles u erbij gegeven worden. (uit Matteüs 6,24,34)
‘GOD OF DE MAMMON …’
De ‘mammon’, het woord wordt maar enkele keren in het evangelie gebruikt, maar het staat wel in de ‘grote Van Dale’: de 'geldgod', zo wordt het daar omschreven. Dat verwijst naar de bekende spreuk in het evangelie: ‘Niemand kan twee heren dienen, God en de mammon’. Het is één van de twee: God of geld. Je moet kiezen. Wie het geld als zijn heer kiest, maakt er zijn god van en dient een afgod. Is het dan niet mogelijk om God oprecht te dienen en tegelijk aan geld het belang te hechten dat het verdient? Van lucht alleen kunnen we immers niet leven: voeding, kleding, een dak boven het hoofd, dat hebben we allemaal nodig en daarvoor is geld onmisbaar. Geld, bezit en aardse goederen mogen dus onze aandacht en zorg krijgen. Maar we noemen geld ook wel eens ‘het slijk der aarde’. Want ontsporing is mogelijk en bestaat. Sommige (vele?) mensen blijken immers verslaafd aan geld en worden verteerd door een geldhonger, die nooit verzadigd is of gestild kan worden. Daarom spreekt het evangelie vandaag zo radicaal. We lezen hier een ontmaskering van het geld dat de wereld regeert en van de mensen afgodendienaars maakt. Je moet blind zijn om die afgoderij niet op te merken. Voor geld is alles te koop. Van alles wordt koopwaar gemaakt, ook van mensen. De waarde van mensen wordt maar al te vaak uitgedrukt in geld. Met de economie als – enige – invalshoek wordt de waardigheid van de mens herleid tot zijn marktwaarde. Het geld bepaalt dan de manier van leven, want tijd is geld. Kerken bouwen we niet meer, die brengen toch niet op. De meest imposante bouwwerken van vandaag zijn tempels van het geld: ze dienen de winst of ze pronken ermee. Kijk maar even rond, waar je ook woont of komt. Overal eisen ze de aandacht op, de miljardentempels van het geld, de macht en de hoogmoed. In het licht van het evangelie kunnen we zien hoezeer de verafgoding van het geld een bedrieglijk waanbeeld is dat mensen misleidt. ‘Wie van u is in staat met al zijn tobben aan zijn levensweg één el toe te voegen?’ ‘Maak je geen zorgen over wat je zult eten of drinken en wat u zult aantrekken. Is het leven niet meer dan voedsel en het lichaam niet meer dan kleding?’ Op een dieper niveau maken we ons zorgen om het geluk van onze partner, de kinderen en de kleinkinderen – maar dan gaat het doorgaans ook enkel of vooral om geld. Geluk is evenwel niet te koop en geld alleen blijkt niet gelukkig te maken. ‘Kijk naar de lelies, hoe ze groeien in het veld. Let op de vogels in de lucht, hun hemelse Vader voedt ze. Zijn jullie niet meer waard dan zij?’ Tweeduizend jaar na Christus lijkt het wel alsof we in onze omgang met geld en bezit nog helemaal aan het begin staan. Waar het echt om gaat is de oproep van het evangelie van vandaag: ‘Zoek eerst het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid.’ Dat koninkrijk is geen ver land dat we eens hopen te bereiken, alleen maar muziek voor later. Hier moeten we het zoeken. Dat Rijk van God is daar waar Gods liefde zichtbaar wordt in mensen. Zijn gerechtigheid geschiedt waar mensen tot hun recht worden gebracht. Daar moet onze zorg naar uitgaan: naar de werkzame aanwezigheid van Gods Geest in ons en in de wereld. We zijn oneindig groot in Gods ogen en het leven van elke mens is oneindig kostbaar voor zijn Liefde. Kijk naar de lelies in het veld, prachtiger dan de koninklijke praal van Salomo. En let op de vogels in de lucht, ze leren wat leven is. Het komt erop aan dat wij leren leven vanuit God, die werkzaam is in ons en door ons. Een God die, in een sfeer van vaderlijke en moederlijke zorg voor elkaar, ons draagt en voedt en de weg opent naar welzijn en bevrijding.
En dat is voor geen geld ter wereld te koop! (Geïnspireerd door Dominicanen: ‘Preek van de week’)
CONSIDERATE LILIA
Laat geen angst uw hart verharden, nu gij bitse woorden hoort. Overdenk in de benarde tijd de troost van 't Levend Woord: krijgstrofeeën worden flarden. doch de lelies bloeien voort.
Waar is Salomon gebleven, waar zijn tempels heerlijkheid? Al zijn pracht werd om het even; al zijn volk is wijd verspreid. Maar het Hooglied, neergeschreven uit zijn hart, verduurt de tijd.
Wat historieschrijvers melden maakt alleen uw zorgen groot. Leest gij in 't begaan der helden meer dan 't voorspel van hun dood? Slechts de leliën der velden kunnen schitteren zonder nood.
Ruil om 't wisselspel der machten niet uw eenvoud voor een schijn. Zing uw lied; zet uw gedachten enkel op een koel refrein. Stoor u niet aan 't vlot verachten door wie zonder schoonheid zijn.
Gun de dwaasheid aan de zotten, aan begerigen de buit, waar 't bederf van roest en motten de voltooiing van besluit. Kies hetgeen zij 't liefst bespotten u voor 't allerdierbaarst uit.
Al wie door geweld regeren zullen door geweld vergaan. Laat uw hart niet murmureren. maar wil 's Heren woord verstaan: op wat u de lelies leren komt het al uw leven aan!
Er bestaat een oud Chinees verhaal over een vrouw. Haar enige zoon was gestorven. Toen ze dit hoorde, viel ze neer in haar stoel, en ze wist niet meer wat te doen. Stilletjes bleef ze daar zo zitten, vele dagen lang. Op een zekere dag begon ze te roepen en te krijsen: 'Waarom moet nu juist mijn kind sterven? Ik heb toch niets misdaan!' Zo werd ze almaar bozer, maar dat hielp natuurlijk niet. Ze had zoveel verdriet dat ze naar een heilige man ging, en vroeg: 'Kunt u misschien bidden, of kent u misschien een truc om mijn zoon weer levend te maken? Maar de wijze man gaf haar een opdracht: 'Breng me een mosterdzaadje uit een gezin dat nog nooit verdrietig geweest is.' Daarmee zal ik uw verdriet kunnen genezen.' De vrouw ging meteen op stap. Eerst kwam ze bij een prachtige villa. Ze klopte op de deur en zei: 'Ik zoek een gezin, waar nog nooit verdriet is geweest. Ben ik hier aan het juiste adres?' Ze antwoordden allemaal samen: 'Maar hier bent u zeker aan het verkeerde adres!', en ze begonnen alles op te sommen wat hun de laatste tijd overkomen was. De vrouw zei bij zichzelf: 'Wie kan deze mensen beter helpen dan ik, die zelf zo ongelukkig ben?' Ze bleef daar een tijdje om hen te troosten en te helpen. Daarna ging ze verder op zoek naar een gezin, waar nog nooit verdriet geweest was. Maar overal waar ze kwam en aanklopte, in krotten of paleizen, ze kreeg het ene verhaal na het andere te horen over groot verdriet en ongeluk. Na een tijdje had ze haar handen zo vol, om al die mensen te troosten en te helpen, dat ze haar zoektocht naar het mosterdzaadje vergat, zonder ooit te beseffen dat deze zoektocht haar genezen had. Nu kon ze inderdaad haar eigen verdriet en haar eigen kruis dragen.
In de dagen van mijn diepste verslagenheid, toen het mij 's avonds onverschillig liet of ik 's morgens nog wakker zou worden, liep zij met mij naar het bos. Ouder dan vier jaar was zij toen niet en haar handje, in mijn hand, liet mijn leven niet los.
Spraken wij reeds met elkander? Ik geloof dat wij gesprekken voerden over Roodkapje en de wolf, over een prinses met gouden haar, over de kabouters in het kreupelhout, die ons volgden en alles afloerden, en toen ons gesprek ten einde was, als dieren die ziek zijn, gelaten, verlaten en koud, lagen wij dicht bij elkaar, want het plekje was klein waar de zonneschijn scheen op het gras.
Haar hoofdje zonk op mijn borst en mijn hart klopte tegen haar hoofd; soms stel ik mij voor, als alles voorbij zal zijn, ik bedoel, als mijn leven is uitgedoofd, zal zij niet vanachter, onder heur haar, iets voelen bewegen, als een ader die klopt, zoals in de tijd, toen zij lag, met haar hoofdje op mijn borst, en ik lag met mijn hart onder haar?
Kan ik mij van haar verwijderen, in wat tijd of eeuwigheid heet? Het gaat alles te niet, maar ik ben trouw, meer is er niet dat ik weet.
Als zij dan later van iemand houdt, als meisje en ontluikende vrouw, als zij moeder wordt en bezig is met eten te koken of bedden opmaakt, terwijl zij altijd maar denkt hoe zij het moet doen om anderen gelukkig te maken, zal ik gewis bij haar zijn en al het gewin van mijn leven, al het geluk waarvoor ik nu vecht, om er zoveel te verzamelen als het maar kan, al dat geluk zal ik haar geven, zodat zij het nooit allemaal meer wegschenken kan aan een man, aan een zoon, aan een kind, om het even aan wie, zij meer dan zichzelven bemint.
Nog lopen wij soms naar het bos, aan het zonnige plekje voorbij; dan kijk ik naar haar en zij kijkt naar mij, onze handen omvatten elkaar.
7de ZONDAG A – 19 FEBRUARI 2017 ‘EEN WARM HART ZOALS DE VADER’
Ook al zijn het maar gewone zondagen door het jaar, toch krijgen we soms lezingen, die niet zo gemakkelijk uitvallen. Verstaan wat Jezus wil zeggen, dat is meestal niet zo moeilijk, maar ernaar leven … ? Ook vandaag is dat zo. We horen twee lezingen, die wonderwel bij elkaar aansluiten. ‘Wees heilig, want Ik, de Heer, uw God, ben heilig’, zegt Jahwe tot Mozes om dit door te geven aan zijn – zo vaak weerbarstige –volk. En ook Jezus vraagt meer dan wet en recht voorschrijven: ‘Wees barmhartig zoals jullie Vader in de hemel barmhartig is’. Hij nodigt ons uit om goed te zijn voor iedereen, en niet alleen voor onze vrienden …
De HEER sprak tot Mozes: ‘Zeg tot heel de gemeenschap van de Israëlieten: Wees heilig, want Ik, de HEER uw God, ben heilig. Wees niet haatdragend tegen uw broeder. Bemin uw naaste als uzelf. (Leviticus 19,1-2 en 17-18)
Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult uw naaste beminnen en uw vijand haten. Maar Ik zeg u: Bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt worden van uw Vader in de hemel, die immers de zon laat opgaan over slechten en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Want als gij bemint die u beminnen, wat voor recht op loon hebt gij dan ? Doen de tollenaars niet hetzelfde? En als gij alleen uw broeders groet, wat voor buitengewoons doet gij dan ? Doen de heidenen dat ook niet? Weest dus volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is.’
(Matteüs 5,43-48)
‘VOLMAAKT ZIJN … ?’
‘Wees dus volmaakt, zoals je hemelse Vader volmaakt is.’ Hoe zou Jezus die woorden indertijd gezegd hebben? Een jaar of drie al was Hij altijd onderweg met zijn vrienden. We weten dat zijn hart vooral naar kleinen toeging, in de vele betekenissen, die dit woord ‘klein’ kan hebben. We weten ook dat Hij daarom wel eens meer met de groten en de machten botste. We hebben weet van zijn wonderen en ook dat Hij regelmatig de stilte opzocht, een adempauze om luisterend bij zijn Vader te zijn. En dan heeft Hij op een dag dat onmogelijke gezegd: ‘Wees dus volmaakt, zoals je hemelse Vader volmaakt is.’ Hij kende toch maar al te goed zijn Vader, en evenzeer kende Hij ons maar al te goed. Hij moet toch wel geweten hebben dat dit niet mogelijk was. Wat Hij daar vraagt, dat kan Hij zelf toch niet ernstig gemeend hebben? Wanneer en hoe zijn die woorden gesproken? We weten het niet, misschien is het wel min of meer zo gebeurd. Hij was weer eens op weg en het was weer druk geweest. Altijd die mensen – vaak menigten – die aanklampten. Altijd die zieken, die blind, doof of met hun krukken naar Hem toekwamen of aangedragen werden. Altijd die boze geesten die Hem in de weg stonden en uitdaagden. Altijd die Schriftgeleerden en hun kompanen, die Hem lastig vielen, omdat ze alleen op eigen voordeel en macht belust waren. Altijd weer dit en altijd weer dat. En dan – zo kunnen we ons makkelijk voorstellen – is het, op een of andere dag, eens rond de middag of in de vooravond. Ze gaan samen zitten, en ze praten wat. Over later, wat ze nog gaan doen, ze zijn immers nog jong en ze willen wat van hun leven maken. De een zegt dit, een ander dat en elk heeft zo zijn eigen plan: ‘dit wil ik later worden’. En Jezus luisterde en zweeg, misschien had Hij zelfs een binnenpretje toen Hij al die plannen hoorde, die mooie toekomstdromen. Toen elk van hen zijn woordje geplaatst had, bleef het misschien even stil, en dan heeft Hij misschien in de verte gekeken, en op zachte toon gezegd: ‘Het is mooi, die plannen. Maar, vergeet niet: het gaat niet om jezelf. Het gaat om het Rijk van mijn Vader, die ook jullie Vader is. Onze Vader is dag aan dag bezig. De zon, de maan, de sterren, de regen, het leven. Het is er allemaal uit Liefde. Daarom is Hij volmaakt, omdat Hij alles uit Liefde doet. Of beter: Hij is volmaakt omdat Hij Liefde is. Wees dus volmaakt, zoals je Vader in de hemel. Louter Liefde.’ En dan heeft Hij misschien opnieuw gezwegen, weer voor zich uitgekeken en nog eens stilletjes geglimlacht: ‘Zo zal je nog wel eventjes bezig zijn.’
Ik had het niet in de gaten dat je probeerde een verhaal te vertellen, woorden te zoeken voor je verdriet, een beetje steun zocht.
Ik had het niet in de gaten dat je alleen was en gezelschap zocht, vrienden nodig had, hopeloos op zoek naar begrip.
Ik had het niet in de gaten dat je huilde en je tranen een vraag waren en dat er iemand moest zijn om ze te drogen.
Ik had het niet in de gaten Ik had het nogal druk met mezelf....
Voor sommige mensen is naar de mis gaan een zaak van ‘zondagsplicht’. Andere mensen spreken hier niet van ‘plicht’ of van ‘moeten’, maar van de vreugde om Jezus te ontmoeten, en deel te hebben aan zijn Woord en aan zijn Brood, de vreugde ook om samen te zijn met medegelovigen.
Jezus zegt ons vandaag dat het in ons leven niet zozeer gaat om regels, plichten en verboden, die als een last op ons wegen, ons angstig maken en onze echte vrijheid in de weg staan. Waar het – naar zijn woord – wel om gaat is de diepe keuze van ons hart.
Waar het op aankomt is dat wij in onszelf werken aan een hart dat God en de medemens daadwerkelijk liefheeft, een hart dat waarheid spreekt en vooral waarheid doet. Een hart dat binnenin zuiver is, eerlijk oordeelt en op echte schoonheid uit is.
Als je wilt, kun je de geboden onderhouden
en het is verstandig te doen wat Hem behaagt.
Hij heeft vuur en water voor je neergezet:
je kunt je hand uitstrekken naar wat je verkiest.
Vóór de mensen liggen het leven en de dood,
en dat waar een mens genoegen in schept.
(Uit de Wijsheid van Jezus Sirach 15,15-17)
Denk niet dat ik gekomen ben
om de Wet of de Profeten af te schaffen.
Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen,
maar om ze tot vervulling te brengen.
---
Want ik zeg jullie: als jullie gerechtigheid niet groter is
dan die van de Schriftgeleerden en de Farizeeën,
zullen jullie zeker het koninkrijk van de hemel niet binnengaan.
---
LAAT JULLIE JA JA ZIJN,
EN JULLIE NEE NEE;
wat je daaraan toevoegt
komt voort uit het kwaad.
(uit Matteüs 5,17-37)
DE DIEPE KEUZE VAN HET HART
Er zijn dingen die we graag hebben en graag doen, en er zijn dingen die we niet graag hebben en niet graag doen. Bij die laatste horen wetten, geboden en verboden. En die zijn er in overvloed in ons land. Wetten over leven en dood, over trouwen en scheiden, over wandelen en fietsen, over jong en oud, ziek en gezond, arm en rijk en ga nog maar heel lang door met het opsommen van ik weet niet wat nog allemaal: er bestaan wetten, geboden en verboden over. We weten dat er wetten nodig zijn in een gezonde maatschappij, maar of we ze ook allemaal onderhouden is iets anders. Nogal wat mensen zijn zelfs heel sterk in het niet naleven ervan, zelfs zo sterk dat ze er zelden of nooit op gepakt worden.
Wetten, geboden en verboden … ze zijn zo oud als de straat. Het is dus niet verwonderlijk dat ze centraal staan in de lezingen van vandaag. In het evangelie zegt Jezus zelfs dat Hij niet gekomen om de Wet of de Profeten op te heffen, maar om ze in vervulling te brengen. Zoals wel meer het geval is, zet Hij zich daarbij af tegen de Schriftgeleerden en de farizeeën. ‘Als uw gerechtigheid die van de Schriftgeleerden en farizeeën niet ver overtreft, zult gij niet binnengaan in het Rijk der hemelen,’ zegt Hij. De reden waarom Hij die mensen afwijst, is dat ze hun geloofsbeleving herleid hebben tot het letterlijk naleven van de 633 geboden en verboden die de Wet telde. Ze herleiden die geboden en verboden dus tot uiterlijke gedragingen. Ze leven wel volledig naar de letter, maar niet naar de geest van de wet. En dat kan niet, zegt Jezus. Breng de geest van de wet in vervulling, zegt Hij. En Hij geeft daar voorbeelden van.
Een van die voorbeelden is: ‘Gij zult geen echtbreuk plegen.’ Met andere woorden: pleeg geen overspel. Maar Jezus zegt: je pleegt al overspel als je vol begeerte loert naar iemand anders dan je partner. Volgens de letter van de wet heb je niets verkeerd gedaan, want je hebt geen overspel gepleegd, maar de geest van de wet heb je wel overtreden, want je bent inwendig ontrouw geweest.
Jezus gebruikt harde beelden om te waarschuwen voor zulke verborgen gedragingen en verlangens. Ruk je oog uit en hak je hand af als ze je tot zonde leiden, zegt Hij. Moeten we onszelf dus verminken om brave mensen te blijven? Natuurlijk niet. Jezus gebruikt die beelden alleen maar om te zeggen dat we niet moeten profiteren van al onze mogelijkheden, en dat we verder moeten gaan dan de puur letterlijke beleving van de wet.
Hij zegt dat tegen zijn apostelen, dus zegt Hij dat ook tegen ons. Het is dus goed dat we ons afvragen of we er iets van terechtbrengen. Doen we echt beter dan alleen maar leven naar de letter van de wet? Of blijft het bij een leven dat niet ingaat tegen de wet, maar ook niets doet om verder te kijken dan die wet. Of doen we echt ons best om te leven naar Jezus’ woorden en daden? Je kent zijn enige wet: ‘Bemin God bovenal en uw naaste gelijk uzelf.’ Niemand verplicht ons om naar die wet te leven. Jezus vraagt het ons alleen maar. Brengen we er iets van terecht? Neem onze naaste. Dat zijn niet alleen onze verwanten, vrienden en kennissen, maar ook vreemdelingen en vreemden, armen en zieken, mensen met wie we het misschien soms moeilijk hebben, mensen die niet direct onze vrienden zijn. Nee, we zullen niets tegen hen ondernemen, we zullen hen niet kwetsen en bestelen, want we zijn christenen. We doen dus niets tegen de letter van de wet, maar doen we ook iets naar de geest van de wet? En dat houdt in dat we echt ons best doen voor onze medemensen, en dat we oog, oor en hart hebben voor wie in nood is.
In de eerste lezing zegt de profeet Jezus Sirach: ‘Wanneer gij wilt, kunt gij de geboden onderhouden’ En hij zegt ook: ‘God de Heer heeft niemand bevolen te zondigen en aan niemand toelating gegeven om kwaad te doen.’ En Jezus zegt: ‘Uw beleving van de wet moet veel meer zijn dan de letter van de wet.’ Laten we dus ons best doen om er iets van te maken. Om te leven naar de geest van de wet. Om van ons ja een ja te maken, en van ons neen een neen. Ja tegen Jezus’ woorden en daden, neen tegen alles wat ons daarvan afleidt. Amen.
Een pand leegstaande huizen werd afgebroken. Alleen het kleine huisje van een bejaarde man stond nog recht tussen het puin. Jarenlang had de oude man er gewoond, stil en onopgemerkt, samen met zijn gehandicapte vrouw. Het was hun thuis. Vorig jaar was zijn vrouw gestorven. De stille man was nog zwijgzamer geworden. Maar plots doorbrak het lawaai van de bulldozers de stilte. Het huis van de man werd bedreigd. Het stond daar helemaal alleen en akelig onbeschermd, terwijl het vroeger omringd was door andere huizen.
Plots had de man zijn stilzwijgen doorbroken. Twee uur lang had hij gesproken met iemand van opvangcentrum 't Wagewiel uit Sint-Andries, Maar hij wilde niet weg uit het kleine huisje. Het was van hem. Hij had er de helft van zijn leven gewoond. Al zijn herinneringen waren ermee verbonden. Na de dood van zijn vrouw was het huisje het enige wat hem nog restte. ‘Neen, dat nemen ze me niet af’, zei hij, ‘nooit!' De zaak kwam voor de rechter.
De kleine man wist dat hij uiteindelijk het onderspit zou moeten delven. Maar hij was als een wanhopig dier dat geen uitweg meer ziet. Hij zat in de val. Hij liet zijn tanden zien en wilde liever sterven dan zijn nest te verlaten.
Maar het was een ongelijke strijd. Hij vocht niet uit moed, maar uit wanhoop.
Na zes weken is de sfeer van Kerstmis helemaal verdwenen en Pasen lijkt nog heel ver weg. In deze lange tussentijd worden we, week na week, opgeroepen om niet in te dommelen, maar om te blijven getuigen van de Blijde Boodschap van het Rijk van God, de Blijde Boodschap, die Jezus ons gegeven heeft.
Het is onze roeping om geen lauwe christenen zijn, maar christenen die hun geloof tonen, in woord en leven. Christenen, die leven in het spoor van Jezus, als zout, dat smaak geeft en bewaart, en als licht voor de wereld.
Als u het juk uit uw midden verwijdert,
geen vinger bedreigend meer uitsteekt
en geen valse aanklachten indient;
de onderdrukte met voedsel verzadigt,
dan zal uw licht in de duisternis opgaan,
uw nacht als de heldere middag zijn.
(Jesaja 58,9-10)
Jullie zijn het licht van de wereld.
Je steekt een lamp niet aan
om haar onder de korenmaat te zetten,
maar laat jullie licht schijnen voor de mensen.
(Matteüs 5,15-16)
LICHT EN KLEUR BRENGEN
‘Gij zijt het zout van de aarde. Gij zijt het licht van de wereld.’
Zusters en broeders, dat zegt Jezus tegen zijn apostelen. En als Hij dat tegen zijn apostelen zegt, zegt Hij dat ook tegen ons. Ook wij zijn dus het zout van de aarde en het licht van de wereld. Dat zijn heel diepgaande woorden. Vooral dat wij het licht van de wereld zijn is aangrijpend. In een discussie met de farizeeën zegt Jezus immers van zichzelf: ‘Ik ben het licht van de wereld.’ Die opdracht geeft Hij dus aan ons: dat we, net zoals Hij, licht zouden zijn: licht voor onszelf, licht van de wereld, licht voor onze medemensen. En Hij voegt eraan toe dat we ook het zout van de aarde zijn.
Licht en zout: vandaag klinkt dat niet echt indrukwekkend, want er is licht in overvloed. Onze steden, wegen en dorpen barsten van het licht, zozeer dat er eerder te veel dan te weinig licht is. En zout: daar gaan we zuinig mee om, want naar het schijnt is veel gebruik ervan niet goed voor onze gezondheid. Maar in Jezus’ tijd was er helemaal niet te veel licht, integendeel, er was geen of nauwelijks licht in het donker. En er waren ook geen frigo’s of diepvriezers, dus was zout zowat het enige bewaarmiddel van voedsel. Licht en zout waren dus van levensbelang. En dat is wat Jezus tegen zijn apostelen en tegen ons zegt: dat we van levensbelang zijn voor onze medemensen. Dat we in alle omstandigheden smaak moeten geven aan hun leven, en ook licht, zodat ze niet verloren lopen. En wat dat inhoudt, hoorden we vorige week in de Zaligsprekingen. Wees barmhartig, zoek naar vrede en gerechtigheid, veroordeel niemand en help mensen in nood, zegt Jezus. En wees nederig in je geloof in de algoede God.
Precies daarin zit de kern van onze opdracht om het zout van de aarde en het licht van de wereld te zijn: dat we gelovige mensen zouden zijn, en dat we voor ons geloof zouden uitkomen. Dat we op die manier licht zouden zijn voor onze medemensen, zoals Jezus was. Hij was het licht dat de weg wees naar zijn Vader die geen god was van wreedheid en wraak, maar een algoede Vader van liefde en vrede. Dat licht straalde Jezus uit, en dat licht moet ook ons geloof uitstralen. En dat kan het alleen als we er openlijk voor uitkomen. Als we trots zijn op ons geloof en op onze Kerk. Dat is het zout en het licht dat Jezus ons vraagt te zijn: dat we ons geloof zo uitbouwen dat het de smaak en licht geeft aan onze medemensen. De smaak van het geloof en het licht dat hen de weg wijst naar onze algoede God.
Zusters en broeders, toen onze kerken jaren geleden nog vol zaten, kwamen op de eerste zondag van de maand alle mannelijke leden van de Bond van het Heilig Hart naar dezelfde mis. Ze gingen allemaal aan dezelfde kant van de middenbeuk zitten, en op het einde van de mis zongen ze uit volle borst hun Bondslied. En het refrein van dat lied luidde: ‘O Jezus’ hart, wij zijn uw zonen, krachtig van wil, sterk in getal. Dat zijn wij en dat zullen wij tonen, overal.’ Toegepast op vandaag: wij zijn helemaal niet meer sterk in getal, integendeel. Maar het is vooral het laatste vers dat blijvend en beklijvend is: de bondsleden beloven dat ze altijd en overal zullen tonen dat ze zonen van Jezus zijn. Dat ze dus zullen uitkomen voor hun geloof. Dat ze Jezus’ licht zullen uitstralen, altijd en overal. Wel, laten ook wij doen: altijd en overal uitkomen voor ons geloof. Ook al zijn we niet sterk in getal. Laten we dus niet aarzelen te doen wat Jezus ons vraagt: door ons geloof smaak geven aan de wereld en zijn licht uitstralen over alle mensen. Amen.
(Romain Debbaut)
Als de wereld er niet beter van wordt, hebben wij geen reden van bestaan, als mens niet, als gezin niet, als groep van mensen niet, als Kerk niet.
Wij zijn het zout der aarde, en dus bedoeld
om smaak te geven aan het leven. Wij zijn het licht van de wereld, en dus bestemd om alle duisternis uit het leven te weren.
Wij staan ten dienste van het geluk van allen. De één met de pen, de ander met een schop, de één met de computer, de ander aan de kassa, de één op school, de ander in de fabriek, de één in de politiek, de ander in een sociale organisatie, de één op de preekstoel, de ander aan het ziekbed, de één in de kleine kring van het gezin, de ander op het internationale forum, de één in de schijnwerper, de ander in de stilte en de eenzaamheid.
Maar allen staan wij ten dienste van het geluk van anderen. Want als de wereld er niet beter van wordt, hebben wij geen reden van bestaan.
Geluk is een toverwoord dat ons sterk aanspreekt. Maar wat we eronder verstaan kan nogal verschillen. Ook als onze materiële noden bevredigd zijn, blijft er nog steeds dat verlangen naar méér en naar dieper. Een onrust, die vraagt om een meer dan materiële voldoening.
Jezus reikt ons vandaag enkele zalige woorden aan op de weg naar diepmenselijk geluk. Hij noemt een aantal zaligheden die in Zijn Koninkrijk gelden. En die staan nogal haaks op wat wij veelal onmiddellijk betrachten.
Vandaag is het ook de 'Werelddag voor de Melaatsen'. Het geheim van de heilige pater Damiaan is precies dat hij die woorden van Jezus zeer ernstig nam. Laten we in deze viering in eenheid verbonden zijn en bidden. Tot geluk en vreugde. Tot zaligheid van velen.
Zoek de Heer,
u, dienaars van het land,
die zijn geboden naleven.
Zoek de gerechtigheid,
zoek de bescheidenheid.
(Sefanja 2,3)
`Gelukkig die arm van geest zijn …
Gelukkig die verdriet hebben …
Gelukkig die zachtmoedig zijn …
Gelukkig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid …
Gelukkig die barmhartig zijn …
Gelukkig die zuiver van hart zijn …
Gelukkig die vrede brengen …
Gelukkig die vervolgd worden vanwege de gerechtigheid …
Gelukkig zijn jullie,
als ze jullie uitschelden en vervolgen
en je van allerlei kwaad betichten vanwege Mij.
(Matteüs 5,3-12)
ZOALS TOEN GEBEURDE OP MOLOKAÏ
Het gebeurde in Kalawao op het eiland Molokaï, op een nacht in 1881. Pater Damiaan schrok op uit zijn slaap. Hij hoorde luid hulpgeroep: ‘Makua Kamiano, vadertje Damiaan, doe open, ik ben zo bang.’
Pater Damiaan keek naar buiten, daar voor het hek stond een jonge vrouw, mooi, maar wel melaats. ‘Ik heet Lilu'ai en ik ben niet van uw kerk. Maar mijn man is gestorven en nu komt mijn buurman en hij dringt mijn huis binnen en hij valt me lastig. Asjeblieft Kamiano, laat me schuilen bij jou. Ik ben zo bang.’
Pater Damiaan legde een dekentje op haar schouders en improviseerde een bed voor Lilu'ai in zijn huisje. En Lilu'ai bleef bij hem wonen en zorgde voor hem en ook voor Kialu, het jongetje van een andere melaatse vrouw die pas gestorven was.
Enige tijd later zei Lilu'ai tot een overste die Molokaï bezocht: ‘Kamiano is als een vader voor ons allemaal.
Er was hier eens een dokter, die zette de pot met zalf aan de deur en met zijn wandelstok hief hij de lompen van de melaatsen op om hun lichaam te onderzoeken.
Maar Kamiano strijkt de zalf zelf op de wonden. Kamiano spreekt niet over liefde:
KAMIANO IS LIEFDE!’
(uit 'Kamiano', verteltheater)
Zulke verhalen zijn als visioenen en zulke visioenen hebben we nodig. Het is er nog niet, dat koninkrijk van God, van waarheid, heiligheid, liefde, gerechtigheid en vrede. Maar het wenkt aan de horizon en het sluimert in onze diepste dromen.
Het is er nog niet, dat visioen, maar: ‘Waar het visioen ontbreekt, verwildert het volk’, schreef de grote theologe Dorothée Sölle.
Het visioen komt dichterbij als wij werken aan dat koninkrijk van zaligheid voor vele, vele mensen.
'Wie zal zeggen, of datgene wat wij hopen ook bestaat?
In het najaar had Vasiel een droom. Een onweerstaanbaar verlangen naar politieke vrijheid deed hem zijn land ontvluchten. Maar die droom heeft hij duur betaald. Zeer duur!
Hij moest weg van de vrouw met wie hij zijn leven deelde, hij maakte zich los van de liefde die leven mogelijk maakt. Hij zei vaarwel aan zijn dorp en zijn land, waarmee hij tot in zijn ziel verbonden was.
Zijn autootje van 350 euro bracht hem met zijn geschiedenis, zijn twijfels en ook zijn hoop naar Brussel. Hij geloofde in Brussel, de stad die hem echter geen brood en geen enkele kans op leven gaf. Hij dwaalde er even rond, vond niemand en verzeilde ten slotte in de havenstad Antwerpen.
In het huis van de daklozen ontmoette hij Willy, die hem een beetje wegwijs maakte in die onbekende wereld. Toen kwam Jos, de wijkagent, die Pierre van de vreemdelingenpolitie aansprak in verband met een erkenning als politiek vluchteling. Liesbeth nam de rol van tolk op zich. Maria heette hem welkom en de mensen van MIN zochten werk voor hem.
Vasiel sprak alleen Pools, Roemeens en een mondje Duits. Toch vonden wij een werkgever die bereid was hem in dienst te nemen. Eindelijk verdiende hij wat geld om een
ruimte voor zichzelf te huren, een eigen thuis. In de avond van 10 januari trokken Jaak, Eugène en Annemarieke met een bestelwagen vol meubeltjes naar de Grote Kauwenberg. Het werd een onvergetelijke avond!
Een smalle trap leidde hen naar de derde verdieping. Op twee kleine kamertjes, leeg en zonder verwarming, troffen ze de Roemeen aan met ogen die ondanks alles toch nog hoop uitstraalden. De buurvrouw snelde toe met een: 'Wat kan ik voor jullie doen?' En het studentenpaar dat een verdieping lager woonde hielp mee om de kast en het gasfornuis via de moeilijke trap naar boven te zeulen.
Ondertussen kwam nog een andere studente aanzetten met een uurwerk, een zetel en een paar posters. En in een paar uur tijd schiepen mensenhanden een gezellige thuis voor de vreemdeling in de havenstad!
Het was een heerlijke dag, omdat een vluchteling een stukje thuis en warmte vond en welkom werd geheten in een vreemd land. 'Ik was vreemdeling en jij hebt Me opgenomen,' hoor ik Jezus zeggen.
Zo zijn er nog heel wat andere mooie verhalen van 'engelen' in de grootstad. Over hen wordt in de kranten nooit geschreven.
Vorige week lazen we in het evangelie over het doopsel van Jezus door Johannes de Doper … en de opvallende ‘naamgeving’ daarbij: ‘Zie, het Lam Gods’: ‘kijk, daar gaat die mens, die in zijn liefde zover gaat, dat Hij zichzelf ten einde toe wegschenkt, opdat anderen tot leven zouden komen’.
Meteen daarna begint Jezus aan de opdracht, die Hem is toevertrouwd: het rijk der hemelen, het Rijk Gods, verkondigen én gestalte geven. Hij ziet dit evenwel niet als een werk, dat Hij helemaal alleen zal tot stand brengen. Van bij het begin vraagt Hij medewerkers, gewone mensen, vissers, om samen met Hem mensen op te vissen uit elke vorm van duisternis: kwaad, zonde, eenzaamheid…
Eeuwen geleden ging Jezus zo te werk: Hij sprak mensen aan, die Hij ontmoette en vroeg hen om mee met Hem op weg te gaan, een nieuwe horizon tegemoet. Vandaag blijft die oproep onverminderd en onveranderd klinken … maar we moeten deze ‘roeping’ zien als een uitnodiging voor ons allen – allemaal heel gewone mensen – en niet alleen bestemd voor enkelingen, die beroepshalve in zijn dienst staan.
Het volk dat ronddwaalt in het donker,
ziet een helder licht.
Over hen die wonen in een land vol duisternis
gaat een stralend licht op.
(Jesaja 9,1)
Toen Hij eens langs het meer van Galilea liep,
zag Hij twee broers – Simon, die Petrus genoemd wordt,
en zijn broer Andreas – het net uitwerpen in het meer;
want het waren vissers.
Hij sprak hen aan: `Kom achter Mij aan,
en Ik zal jullie tot vissers van mensen maken.'
Meteen lieten ze hun netten achter en volgden Hem.
Verderop zag Hij nog twee broers,
Jakobus van Zebedeüs en zijn broer Johannes;
ze waren in de boot met hun vader Zebedeüs
hun netten aan het klaren.
Hij riep hen.
Meteen lieten ze de boot en hun vader achter en volgden Hem.
(Matteüs 4,18-22)
BLIJFT DIE STEM NOG ROEPEN?
Een Man aan het meer en enkele vissers die hun job laten staan en Hem volgen. Een kleine anekdote, maar dat feit heeft de wereld veranderd.
Het Jezus-verschijnsel heeft een wending gegeven aan de geschiedenis. Het heeft het westen en een stuk van de wereld tot een leefbaar huis gemaakt. Ondanks de ontsporingen, de afwijkingen, de wreedheden zelfs … die in Zijn naam bedreven zijn.
Het bezorgde ons een wereld waarin niet alleen kathedralen en kunstwerken tot stand kwamen maar waar vooral een moreel aanvoelen kon groeien met aandacht en voorkeur voor de lijdende medemens, en een moraal die gegrondvest was op heilige fundamenten.
Is dat alles nu voorbij, weggevaagd door een nooit geziene golf van ontkerstening? Worden de kathedralen musea en de liturgie folklore? Is de moraal van morgen een menselijk bouwsel, gefundeerd op de grootste gemene deler van de publieke opinie. Is het Jezus-verschijnsel een voorbijgaande episode en stappen we nu een post-christelijk tijdvak binnen?
Voelen we dat niet tot in ons eigen leven toe? Wat schiet er over van ons geloof? Wat restanten van een opvoeding, van vroegere gewoonten? Met nu en dan een stuk religieuze ontroering op zondag, een eilandje in onze oppervlakkige televisiecultuur maar zonder dat dit ons leven verandert.
Inderdaad, een tijdperk is voorbij. Maar het einde van iets betekent ook altijd een nieuw begin. Veel is verdwenen. Dat betekent ook dat veel bijkomstigheden zijn weggevallen en dat we terechtgekomen zijn bij de kern van de zaak.
Als we tot op de kern willen gaan, dan komen we tot de vaststelling dat het enige dat Hij de wereld is komen zeggen is: dat wij, mensen, door God worden bemind. God laat ons niet los, en dat we daarom ook elkander moeten omringen met respect en met liefde. Dat is zijn blijde boodschap. Dat is het licht voor een volk dat in de duisternis wandelt.
Vandaag staan we terug aan de oever van het meer, staan we terug voor dezelfde verscheurende keuze. Kiezen tussen een leven in banaliteit of leven vanuit Jezus’ blijde boodschap. We staan terug voor de eenvoudige uitnodiging van een Man zonder macht of invloed maar met de aandrang van een minnaar: Kom, volg mij.
De christen is diegene die zich daarvan laat doordringen en met dat besef, met die innerlijke rijkdom door het leven gaat.
Geen wonder dat een christen op een andere manier naar de toekomst kijkt. Wie zich gedragen weet door Gods liefde kan niet anders dan met optimisme naar de toekomst kijken, en met een onvoorwaardelijk geloof in de mens, aan die toekomst werken.
De droom van het Rijk Gods is niet voorbij ook niet in dit rijke westen. Daarvoor zijn er te veel geestelijk daklozen: zoekende mensen. Alleen zal die droom van het Rijk Gods anders ingevuld worden met minder autoriteit van bovenaf en meer ruimte voor persoonlijke inbreng, meer aandacht voor een gemeenschap waar mensen elkander mogen dragen.
Elk bos heeft zijn geheimen. Ook een bos dat je door en door kent, maar 's avonds is dat anders. Of 's nachts als je droomt. En juist het bos waarvan je droomt, dat zul je nooit vergeten, zoals Mozes dat bos op een berg.
'Vertel ons van dat bos, vertel ons van dat droombos', vroegen de luisterende kinderen. De nacht was anders dan andere nachten. Er was geen licht van maan en van sterren en toch kon je zien waar je liep. Het pad was afgesleten, kronkelend als een slang tussen de bomen, maar de latere wandelaars zagen het niet. Ze hadden veel te bespreken ...
Ineens liep hij daar, een witte man, met een last op zijn schouders. Hij leek wel een boom met honderd vragende armen. Hij ging voorbij ... nog een keer keek hij om ... het was geen bevel. Het was een vraag, zoals nog nooit iemand gevraagd had.
Die een die was blijven staan ging naar binnen. Het was maar een stap ... Wie die stap heeft gezet en de zoetheid van deze wonderlijke verleider heeft gesmaakt, kan niet meer terug. Een groot avontuur lokt hem verder en verder. Hij kan er niet meer buiten. Hij is buitenste-binnen gekeerd, voor eeuwig uit de droom geholpen.
De luisterende kinderen keken met grote ogen en gingen heen. Ze vingen een vlinder en lieten hem los toen zijn trillende vleugels smeekten als hoog gevouwen handen. Ze volgden hem zover ze konden ...
Na de kersttijd keren we nu terug naar de gewone zondagen. Week na week overwegen we wie Jezus is, en wat Hij voor ons betekent tot op vandaag. We hebben gezongen over vrede en toch lijkt dat weer allemaal zo ver weg. Het nieuws gaat weer over onrecht en oorlog, en we kennen ook de kleine twisten in de eigen kring.
Johannes de Doper zegt in het evangelie dat Jezus de zonden van de wereld wegneemt. Maar we zien daar niet veel van, denken we.
Inderdaad, dat kan niet gebeuren zonder onze bijdrage. Laten we dan ook de kant kiezen van dat ‘Lam van God, dat de zonden uit de wereld wegneemt.
De volgende dag zag Johannes de Doper Jezus,
terwijl die naar hem toe kwam.
‘Daar is het lam van God,’ zei hij,
‘diegene die de zonde van de wereld wegneemt.’
(Johannes 1, 29)
‘DE WEG VAN HET LAM’
‘In wat voor een wereld leven wij nu eigenlijk?’ Die vraag bekruipt ons zo dikwijls als het wereldnieuws ons bereikt. Er is geen nieuwsbulletin zonder dat er sprake is van waanzinnige vernielingen, van corruptie, vergelding en verdrukking. En telkens zijn het de minste der mensen die er het slachtoffer van zijn.
Niet alleen in het wereldnieuws het kwaad zit dicht bij ons. En als we eerlijk zijn: het kwaad zit in ons eigen leven. In elke mens zit iets menselijks maar ook iets onmenselijks. Wijsheid en waanzin, liefde en haat liggen in mekaar verstrengeld.
Dat is geen reden tot schuldgevoelens, wel een aansporing tot zelfkennis. En het is spijtig dat in de huidige opvoedingssystemen zo weinig sprake is van zelfkennis. Gewetensonderzoek is helemaal verdwenen. Het komt slechts ter sprake bij de psychiater maar dan heeft het een andere naam, en dan is het ook te laat.
Trouwens ook op het grote wereldforum is er geen ruimte meer voor een gewetensonderzoek. 11 september was geen aanleiding om kritisch de rol van het kapitalisme en van de Wereldhandelsorganisatie te bevragen. Het was wel een aanleiding om de B52 bommenwerpers van stal te halen.
Waar komt het kwaad vandaan? Hoe komt het dat mensen zo zijn? Zit het in onze genen? We kunnen ons verliezen in allerlei beschouwingen. Maar als de vraag heel persoonlijk op u afkomt, vanop een ziekbed of vanuit een totale ontreddering: ‘Waarom moet ik zo afzien?’ dan staat ge daar met uwe mond vol tanden. Er is geen antwoord, of liever: er is maar dat ene antwoord: ‘Ik blijf bij u.’.
Ook Boeddha zei het reeds in een beeld: Als je bij een gekwetste komt, moet je niet gaan zoeken vanwaar de pijl werd afgeschoten. Dan moet je de wonde verzorgen.
500 jaar later zou Christus in dezelfde zin antwoorden op de vraag over de blindgeborene: ‘Wie hebben hier gezondigd, hijzelf of zijn ouders?’ ‘Noch hij, noch zijn ouders hebben hier gezondigd. Hier moet Gods wil verwezenlijkt worden’ antwoordt Jezus. Dat wil zeggen: help hem.
‘Ik blijf bij u’. In die laatste en enige troost aan de lijdende mens zal Christus zo ver gaan dat hij zich helemaal zal vereenzelvigen met de lijdende mens. De gekruisigde Christus is het laatste en enige antwoord op de levensvraag naar het kwaad in de wereld en het lijden van de mens. Daarom noemde Johannes hem: het lam Gods, verwijzend naar het offerlam dat op paasavond werd geslacht als een herinnering aan de bevrijding uit de verdrukking.
Als we straks voor de communie de woorden zullen horen: ‘Dit is het Lam Gods dat de zonde van de wereld wegneemt’ is dat niet louter herinnering aan een evangelietekst. Te communie gaan is een programma onderschrijven naar de toekomst toe. Het is de gesloten cirkel van het kwaad mee willen doorbreken door de ontwapenende goedheid van het lam, ook als dit ter slachtbank wordt geleid.
Naarmate wij maar één vaderland meer hebben, onze planeet. Naarmate de wereld die ene globe wordt, wordt de weg van het lam de enige uitweg om deze planeet leefbaar te houden.
(Manu Verhulst)
Ik bid voor het geschenk van de Liefde,
want als ik de Liefde niet heb, ben ik niets.
Leer me de Liefde, opdat ik geduldig en vriendelijk word,
niet jaloers, aanstellerig of hooghartig.
Laat me niet hard, zelfzuchtig of vlug op mijn tenen getrapt zijn.
Laat me niet bijhouden wat me allemaal misdaan werd.
Laat me nooit plezier vinden in de fouten van anderen,
laat me verlangen naar de waarheid.
Dan zal er niets zijn dat mijn Liefde niet aankan,
dan zullen er geen grenzen zijn aan haar hoop,
haar geloof, haar volharding.
Mijn Liefde zal zonder eind zijn.
(Iny Driessen: ‘God, die ’t grassprietje bedacht’)