Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
24-02-2020
GEDICHT VAN DE WEEK
BLIND
Toon me het leven, hoor je de twijfelaar zuchten. Ik wijs hem op de lachende luchten. Ik toon hem groene wouden. Ik toon hem de winter met de sneeuw en de koude. Ik toon hem het landschap in zijn pracht. Ik toon hem de rotsen in hun kracht. Ik toon hem de zee, door stormen geteisterd. Ik vraag hem te luisteren naar het lied van de lijster. Ik toon hem de bloemen overal verscholen. De lelies, de rozen en de violen. Ik toon hem rivieren, kabbelende stromen. Ik toon hem de jeugd met haar hoop en haar dromen. Ik toon hem de meisjes met verlangende harten. Ik toon hem de zwoegers op de markten. Ik toon hem de sterren, de zon, de maan. Ik toon hem daden, uit vriendschap gedaan. Ik toon hem de blijheid en hartelijkheid. Maar toch, hij raakt zijn twijfel niet kwijt. Hij kan niet geloven wat hij ziet, Want zijn ziel is blind en ziet het niet!
(John Kendrick Bangs)
John Kendrick Bangs is een Amerikaanse – veelzijdige – auteur, die leefde van 1862 tot 1922. Het gedicht is dus vertaald uit het Engels … maar de vertaler is mij niet bekend.
Wie haalt het in zijn hoofd om zowel voor goeden als voor kwaden de zon te laten schijnen, om zowel rechtvaardigen als onrechtvaardigen te bedenken met een malse regenbui als alles kreunt en zucht onder de droogte? Daar moet je God voor zijn, die vriend en vijand bemint, die – over twisten en conflicten heen – kijkt naar wat mensen waard zijn.
Mensen hanteren andere maatstaven: poets wederom poets, oog om oog en tand om tand – maatstaven die ook het ‘Oude Testament’ hanteert.
Jezus leert ons vandaag ZIJN wijsheid, die in de ogen van de wereld je reinste dwaasheid is. Want zijn wijsheid is de dwaasheid van het kruis …
Maar alleen deze wijsheid van Jezus – deze dwaasheid van het kruis – kan optornen tegen de échte dwaasheid die van deze wereld is. En alleen deze dwaze wijsheid is in staat een wereld te redden die bij machte – en zelfs bezig is – zichzelf te gronde te richten.
De HEER sprak tot Mozes:
‘Zeg tot heel de gemeenschap van de Israëlieten:
Wees heilig,
want Ik, de HEER uw God, ben heilig.
Wees niet haatdragend tegen uw broeder.
Bemin uw naaste als uzelf.
(Leviticus 19,1-2 en 17-18)
Gij hebt gehoord dat er gezegd is:
Oog om oog, tand om tand.
Maar Ik zeg u geen weerstand te bieden aan het onrecht,
doch als iemand u op de rechterwang slaat,
keer hem dan ook de andere toe.
Gij hebt gehoord dat er gezegd is:
Gij zult uw naaste beminnen en uw vijand haten.
Maar Ik zeg u:
Bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen,
opdat gij kinderen moogt worden van uw Vader in de hemel,
die immers de zon laat opgaan over slechten en goeden
en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.
Want als gij bemint die u beminnen,
wat voor recht op loon hebt gij dan ?
Doen de tollenaars niet hetzelfde?
En als gij alleen uw broeders groet,
wat voor buitengewoons doet gij dan ?
Doen de heidenen dat ook niet?
Weest dus volmaakt,
zoals uw Vader in de hemel volmaakt is.’
(Matteüs 5,38-39 en 43-48)
‘ZOALS UW VADER IN DE HEMEL …’
Het scheppingsverhaal is voor ons geen onbekend verhaal. Normaal gesproken horen we het elk jaar als eerste lezing tijdens de Paaswake. We horen dan hoe God eerst het licht, de hemel, het land, de zee, de dieren, de vruchten en nog zoveel meer schiep, en hoe Hij op de zesde dag ‘de mens schiep als zijn beeld. Als beeld van God schiep Hij hem. Man en vrouw schiep Hij hen.’ Zo staat het letterlijk in de Bijbel.
Zo is de mens dus geschapen: naar Gods beeld. Maar als dat zo is, moet de mens zich ook naar Gods beeld gedragen, en is het heel normaal dat God de Heer in de eerste lezing aan Mozes voorhoudt dat hij aan het volk moet zeggen: ‘Wees heilig, want Ik, de Heer, uw God, ben heilig.’ Even normaal is het dat Jezus in het evangelie zegt: ‘Wees volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is.’
Heilig zijn als God, volmaakt zijn als God. Dat wil dus zeggen: vol liefde zijn als God, barmhartig en genadig zijn, want God is liefde. ‘Wees niet haatdragend tegen uw broeder. Bemin uw naaste als uzelf’, zegt God de Heer in dit verband in de eerste lezing.
‘Ik ben niet gekomen om de wet af te schaffen, maar om te vervolmaken,’ zei Jezus vorige zondag in het evangelie, en voortgaand op wat de joodse wet voorschrijft, is dat heel begrijpelijk. Want daar klinkt het: ‘Oog om oog, tand om tand.’ En ook: ‘Gij zult uw naaste beminnen en uw vijand haten.’ Maar dat gaat helemaal in tegen wat God bij zijn schepping heeft gewild, en dat is dat de mens zich naar zijn beeld gedraagt. En dat beeld is geen wraak en geen haat, maar liefde.
Wat de mens er in de loop der tijden van terechtgebracht heeft, staat echter heel ver af van het beeld van God die liefde is. Altijd weer zien we dat mensen elkaar tegenwerken, bedriegen, haten, vermoorden, uitmoorden. Honderden miljoenen mensen hebben dit lot moeten ondergaan, en voortgaand op de werkelijkheid van vandaag ziet het er niet naar uit dat dit echt zal veranderen. Integendeel, het lijkt veeleer de andere richting uit te gaan. Dat blijkt niet alleen uit oorlogen en burgeroorlogen in Afrika, maar misschien nog meer uit de vanzelfsprekendheid waarmee machtige landen die oorlogen misbruiken. Zoals Rusland, dat helpt om Syrië uit te roeien. Iran en Saoedi-Arabië die elkaar in Jemen ten koste van de plaatselijke bevolking bestrijden. De Verenigde Staten waar alleen nog wederzijdse haat lijkt te bestaan. Indië waar de Hindoe nationalisten alleen maar haat uitzaaien. Moslimlanden waar de onverdraagzaamheid tegenover andersdenkenden en anders geaarden elke dag wreder wordt. Europa waar de eenheid onvindbaar lijkt te zijn.
Dat is dus wat de mens zowel in de geschiedenis als vandaag terechtbrengt van Gods liefde. Het is dus goed dat Jezus daar uitdrukkelijk tegen inbrengt: ‘Bemin uw vijand’, en ‘Als iemand u op u op de rechterwang slaat, keer hem dan ook de andere toe.’ Het klinkt wereldvreemd, maar wat is het alternatief? Dat is geweld beantwoorden met tegengeweld. Dat is haat en wraak. Dat is oorlog en oorlog.
Zusters en broeders, wat zou het goed zijn als de mens, dus ook wij, zich inderdaad zou spiegelen aan zijn Schepper ‘die de zon laat opgaan over slechten en goeden, en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.’ Dan zou er geen haat, geen onverdraagzaamheid, geen vijandschap, geen oorlog meer zijn. Dan zou de mens genade kennen en barmhartigheid, vergeving en geduld. Jezus zelf heeft ons daar een prachtig voorbeeld van gegeven: toen Hij aan het kruis hing, heeft Hij zijn vijanden niet uitgescholden en niet veroordeeld, integendeel, Hij heeft gebeden: ‘Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen.’ ‘Bemin uw vijanden’ waren voor Hem dus geen woorden, maar daden. Wat zou de wereld een hemel op aarde worden mochten alle mensen, dus ook wij, zulke daden van liefde en vrede tot de hunne maken. Amen.
Zoveel dat we nog moeten leren. Mens worden, heel dikwijls opnieuw beginnen, openstaan voor onverwachte dingen, loslaten ...
En leren krijgen zelfs.
Er is een krijgen dat nooit ophoudt. Zoals je elke dag het licht krijgt en de lagen zuurstof die je nodig hebt om van te leven. Je adem leert het je, dat niets ooit helemaal van jou is. Altijd nog wel een beetje van de grote Adem. En van de hele wereld. Of van zichzelf. Bedoeld slechts om het enkele momenten vast te houden, zoals een kind de warmte en de zachtheid van een kuikentje heel eventjes probeert te voelen. Uiteindelijk is niets bedoeld om eeuwig vast te houden. Maar het kan fonkelmooi worden door er met liefde naar te kijken.
Wie zou het ons ooit beter leren dan onze kinderen? Dat grote geschenk dat op een onvergetelijke dag ons in de armen werd gelegd. Zonder verpakking.
Gisteren liep een jonge zwarte vader mij in de menigte voorbij, met zijn jonggeboren kind, hooguit enkele weken oud. Hij droeg het letterlijk op zijn handen, helemaal voor zich uit. Alsof hij het aan iedereen wou laten zien. 'Kijk mensen, wat ik heb gekregen. Dit is het mooiste van de wereld.' Hij droeg het zo behoedzaam dat het nog meer geschenk werd. En nog mooier.
Je krijgt zo'n kind. En het geluk erbij. En zoveel dat je niet kunt vermoeden. Al het verborgene dat nog ontluiken moet en groeien. Alles wat ouderliefde met zich meebrengt. De onbekende wegen, waarlangs je gestuurd zult worden. Alles wat komen zal en dat zich zal voltrekken, als in een spiegel. Al het herkenbare en al het onbekende. De zorgen die erbij komen. De angsten ook. De pijn. De levenslange kwetsbaarheid, omdat zo'n kind het kostbaarste van alles is. En toch nooit je bezit. Wel allemaal gekregen, in één groot gebaar. Het is een krijgen dat van je bezit wil nemen. Het zal je langzaam openbreken, in kleine stukjes. En toch blijft het een zalig mooi gebeuren.
Voor sommige mensen is naar de mis gaan een zaak van ‘zondagsplicht’. Andere mensen spreken hier niet van ‘plicht’ of van ‘moeten’, maar van ‘deugd doen’, ‘vreugde vinden’ of zelfs ‘nodig hebben’: de vreugde om de Heer te ontmoeten, en om zich door Hem te laten aanspreken.
Jezus zegt ons vandaag dat het in ons leven niet zozeer gaat om regels en plichten, maar om de diepe keuze van ons hart voor wat goed is. Waar het op aankomt is dat wij in onszelf werken aan een hart dat het welzijn van anderen voor ogen heeft, een hart dat God en de medemens daadwerkelijk liefheeft, een hart dat waarheid spreekt en vooral waarheid doet.
Als je wilt, kun je de geboden onderhouden
en het is verstandig te doen wat Hem behaagt.
Hij heeft vuur en water voor je neergezet:
je kunt je hand uitstrekken naar wat je verkiest.
(Uit de Wijsheid van Jezus Sirach 15,15-16)
Denk niet dat ik gekomen ben
om de Wet of de Profeten af te schaffen.
Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen,
maar om ze tot vervulling te brengen.
---
Want ik zeg jullie: als jullie gerechtigheid niet groter is
dan die van de Schriftgeleerden en de Farizeeën,
zullen jullie zeker het koninkrijk van de hemel niet binnengaan.
---
Laat jullie ja ja zijn, en jullie nee nee;
wat je daaraan toevoegt komt voort uit het kwaad.
(uit Matteüs 5,17-37)
REGELTJES
Onlangs sprak ik met een bejaarde over het feit dat de boodschap van Jezus door en door goed is en deugd doet, maar dat de Kerk er zoveel regeltjes heeft bijgemaakt. En daardoor is het niet meer doenbaar of leefbaar en haken zoveel mensen af. Het is een oude discussie. En inderdaad, het lijkt zo tegenstrijdig, denk ik soms. Een geloof dat de mens echt vrij maakt, kan toch niet uitmonden in een ondoorzichtig en overladen kluwen van regels en wetten, geboden en verboden.
En net als je denkt dat je die vele regels toch in hun tijdsgebonden context moet verstaan en dus naar onze tijd ‘hertalen’ en eigentijds begrijpen, krijg je de lezingen van vandaag. Jezus geeft, noch min noch meer, een ellenlange opsomming van regels en wetten. En Hij zegt niet alleen dat ze belangrijk zijn maar Hij maakt ze blijkbaar nog wat strenger. Niet alleen mag je niet doden, je mag zelfs niet kwaad zijn op een ander … Wie kan dat in hemelsnaam volhouden?
Bovendien, zo kennen we Jezus toch niet, als de superwetgeleerde, de superfarizeeër, die de puntjes méér dan op de i zet. Maar zo moeten deze woorden ook niet verstaan worden. In werkelijkheid gaat Jezus in tegen wat over Hem gezegd wordt. Er werd immers beweerd dat Hij kwam om de wet en de profeten af te schaffen. Met deze uitdrukking – de wet en de profeten – werd in die tijd het woord van God bedoeld. En dat komt Jezus inderdaad niet doen: het woord van God afschaffen. Maar Jezus wil wel ingaan tegen al teveel wetten die het woord van God verpletteren, doen vergeten en teniet doen. Bovenal wil Hij ingaan tegen de lippendienst, de schone schijn, de louter uiterlijke naleving van al die regels en wetten … voor het oog der mensen en zonder innerlijke overtuiging of aanhankelijkheid. Waar het op aankomt in de boodschap van Jezus is de trouwe verbondenheid met God. God liefhebben met heel je hart, daar gaat het om, en al de rest volgt daar vanzelf uit.
In die zin zegt Jezus ook, dat er geen letter zal verdwijnen uit de wet, want deze wet, God en de naaste beminnen, is immers ingeschreven in het diepste van elk mensenhart. Daar kan geen afbreuk aan gedaan worden, daar kan geen jota of haakje van verdwijnen. En daarom gaat het fundamenteel in elke vorm van godsdienstigheid: ‘God dienen’ is trouw blijven aan wat – van bij de schepping – gegrift is in elk mensenhart.
Daarom ook gaat het niet om het oppervlakkige naleven van voorschriften of richtlijnen, die menselijke uitvindsels zijn. Integendeel, wie ‘gods-dienst’ zo ziet, begrijpt ook wat Paulus zo mooi schrijft in zijn brief aan de Galaten, 5,13-16: ‘Broeders en zusters, u bent geroepen om vrije mensen te zijn. Misbruik die vrijheid echter niet om uw eigen verlangens te bevredigen, maar dien elkaar in liefde, want de hele wet is vervuld in één uitspraak: ‘Heb uw naaste lief als uzelf. Maar wanneer u elkaar aanvliegt, pas dan maar op dat u niet door elkaar wordt verslonden. Ik zeg u dus: LAAT U LEIDEN DOOR DE GEEST, dan bent u niet gericht op uw eigen begeerten.’ Godsdienst is geen verstikkende dwangbuis, maar een goed begrepen godsdienst brengt ons bij de enige goed begrepen beleving van waarachtige vrijheid.
We zijn in staat om in geweten te onderscheiden wat goed is en we kunnen dat goede ook doen. Maar we weten ook wat slecht is en zijn evengoed vrij om dat te doen. Dat is wat Jezus Sirach in de eerste lezing schrijft: ‘Hij heeft vuur en water voor je neergezet, je kunt je hand uitsteken naar wat je verkiest.’ Het ligt in onze handen of deze wereld een wereld wordt waar het goed is om te leven, dan wel dat deze wereld ten onder gaat.
We zijn mensen, en omdat niet iedere mens geneigd is om zijn geweten goed te vormen en dit goed gevormde geweten in te volgen, zijn er regels nodig, maar deze regels mogen nooit zo bindend zijn dat ze ons verhinderen om het goede te doen. We zullen pas echt vrij zijn als God inderdaad in ons hart leeft, als wij zijn weg volgen, zonder dwang, gewoon omdat het goed is.
In andere woorden: Jezus schaft ‘de wet’ niet af, maar brengt hem tot vervulling: Hij verlegt de klemtoon van de uiterlijke handeling – die soms bedrieglijk en misleidend kan zijn en de ware intentie verbergen – naar de innerlijke gesteldheid van het hart.
‘Van alles waarover je moet waken,
waak vooral over je hart,
het is de bron van je leven.’
Daarom zei één van de grootste christelijke denkers, de Heilige Augustinus, al: ‘Heb lief, en doe wat je wil’.
De boeiendste dingen gebeuren ongeorkestreerd. En je mag dan nog de zelfbewuste regisseur zijn van je eigen doen en laten, wat kleur geeft aan je leven overkomt je dikwijls onverwacht, onafgesproken.
Zoals schoonheid je plots kan overrompelen. Zoals affiniteit met iemand zich durft vast te zetten. Lang weet je niets af van de ander, je bent alleen maar vreemden. Maar op een dag is er ontmoeting. Er is een voelen en begrijpen dat veel ouder is dan dat moment. En als die ander jaren later wegvalt uit je leven resten er handenvol gemis. Maar ook zoveel meer volheid. En meer verte.
Ik had een vriend. Hij werkte als missionaris in Brazilië. Slechts om de zoveel jaar ontmoetten wij elkaar. We schreven nu en dan. Het deed er niet toe hoeveel maanden, jaren er verstreken waren, de draad kon altijd worden opgepikt. Vreugde of verdriet, ik kon ermee bij hem terecht. En zelfs op al die mijlen afstand wist ik hem nabij, met warmte, met fijn gevoel, met innigheid en humor.
Zodra hij weer in het land was, moesten we elkaar beslist terugzien. Maar de afspraak en de babbel, zozeer verlangd, werden al te kort, te vluchtig. Bij het afscheid drukte hij me op het hart: 'Je weet, ik neem het mee, al het onuitgesprokene. Wij blijven dwars door alles heen verbonden.'
Nadien, weer onder de Braziliaanse zon, werd hij getroffen door het noodlot. En hij werd naar het moederland teruggevlogen. De schade bleek behoorlijk zwaar. Ik zag hem later, rechtgehouden in een rolstoel en met het pijnlijke onvermogen om te spreken. Maar telkens als ik hem bezocht sprak hij de zachte taal van aanraken. Zijn stilte had de kracht van meer dan eindeloos veel ongesproken woorden.
Het mooiste van het leven heeft geen naam. En dikwijls ook geen prijs.
Soms vind je het eenvoudig op je weg, zoals een dromend kind dat ene glanzende steentje.
Na zes weken is de sfeer van Kerstmis helemaal verdwenen en Pasen lijkt nog heel ver weg. In deze lange tussentijd worden we, week na week, opgeroepen om niet in te dommelen, maar om te blijven getuigen van de Blijde Boodschap van het Rijk van God, de Blijde Boodschap, die Jezus ons gegeven heeft.
Het is onze roeping om geen lauwe christenen zijn, maar christenen die hun geloof tonen, in woord en leven. Christenen, die leven in het spoor van Jezus, als zout, dat smaak geeft en bewaart, en als licht voor de wereld.
Als u het juk uit uw midden verwijdert,
geen vinger bedreigend meer uitsteekt
en geen valse aanklachten indient;
de onderdrukte met voedsel verzadigt,
dan zal uw licht in de duisternis opgaan,
uw nacht als de heldere middag zijn.
(Jesaja 58,9-10)
Jullie zijn het zout van de aarde …
Jullie zijn het licht van de wereld …
Laat zo jullie licht schijnen voor de mensen.
(Matteüs 5,13.14.16)
ÉCHTE MENSEN …
‘Gij zijt het zout der aarde, Gij zijt het licht van de wereld.’
Een formidabel compliment! Men zou veronderstellen dat Jezus zich richt tot de belangrijkste mensen van het land, tot de wetgeleerden die de mensen de juiste levenshouding voorhouden, of tot de Farizeeërs die van deze leefwijze het voorbeeld geven. Het is een compliment dat helemaal zou passen in de hoge kringen van Jeruzalem. Maar, en dit is de goddelijke verrassing van het evangelie, nu is dat compliment gericht tot de doodgewone mensen van Galilea : de vissers en de boeren, de werklozen en de armen, de ongeletterden en de zondaars.
Wat hebben die mensen toch dat Jezus zegt : Gij zijt het zout der aarde en het licht van de wereld.
Als je ooit van iemand hoort zeggen : ‘Dat is tenminste ne mens.’ Dan weet je wat Jezus bedoelt als hij zegt : ‘Gij zijt het zout der aarde en het licht van de wereld.
Als ze zeggen : ‘dat is ne mens.’… Dan gaat het over iemand die zichzelf niet gevangen zet in zijn positie, die zich niet moet verdedigen om zich iemand te voelen, die zichzelf niet moet bewijzen. Maar iemand die is zoals hij is. Dat is de kostbare eigenschap van heel gewone mensen. En die mogen wij ons niet laten afnemen.
Het gevaar bestaat. Als ge u gaat spiegelen aan de leeftrant van de zogezegde groten, van de televisiefiguren. Als bezorgd zijt om toch maar mee te zijn, om ‘in’ te zijn met de laatste trend als je gaat dansen naar de pijpen van de zogezegd moderne tijd, als je belangrijk gaat vinden wat de reclame voor u belangrijk vindt. Dan is er onmerkbaar een proces bezig dat u zal ontzouten, waardoor gij op den duur uzelf niet meer zijt.
Zout behoedt ons organisme voor uitdroging. Mensen die zout genoemd worden zijn geen droogstoppels.
Zout zijn is smaak geven aan het leven, zodanig dat mensen graag bij u zijn, dat uw kinderen en kleinkinderen graag bij u zijn.
Licht van de wereld! Laat je niet leven maar leef van binnenuit. Laat je beschijnen door God die u uw eigen vrijheid laat ontdekken, u een bestemming geeft en ten gepasten tijde tegen u zal zeggen : gij zijt het zout der aarde en het licht van de wereld.
Kinderen gaan eigen wegen, zoals ook Jezus deed. Het helpt niet altijd om ze weer mee naar huis te nemen. Maar daarom hoef je ze niet los te laten.
Als ik aan het gezin van Jezus denk, komen er eerst nogal kerstachtige beelden in mijn hoofd. Twee ouders bij een kribje. Een echtpaar onderweg, mama met baby op een ezel en papa ernaast. En later als Jezus al twaalf is, staan ze met open mond te kijken als ze hem in de tempel bezig horen tegen de schriftgeleerden. Dan volgt een grote tijdssprong naar Maria onder het kruis en bij de apostelen met Pinksteren.
Maar in Marcus 3 staat nog een anekdote, die we vaak een beetje negeren of wegduwen wegens te ongemakkelijk.
Jezus is nog niet zo lang geleden begonnen met rondtrekken en vertellen aan grote groepen mensen. Hij doet zijn eerste genezingen. Hij heeft veel succes: binnen de kortste keren stromen er massa’s mensen toe die hem willen horen en zien.
Maar zijn familie is niet onder de indruk. Integendeel, ze begrijpen niet wat er in hun Jezus is gevaren. Misschien was hij altijd al wat vreemd, maar nu gaat hij in hun ogen toch echt te ver.
Zo’n beetje de profeet uithangen, hoe krijgt hij het bedacht?
Ze willen hem naar huis halen voordat hij nog meer schade aanricht. Want hij denkt niet aan gevaar, en je kunt op je vingers natellen dat de grote bazen niet blij zullen worden van al die ophef.
‘Ze dachten dat hij zijn verstand had verloren’, staat er letterlijk. Voor ouders en broers en zussen is het moeilijk om te zien dat iemand andere wegen opgaat. Ze besluiten om hem op te halen en veilig mee naar huis te nemen. Een poosje rust in hun eigen dorpje, daar zal hij beslist van opknappen en dan zullen die rare gedachten wel uit zijn hoofd verdwijnen.
Ze kunnen er niet bij dat hij echt meer dan bijzonder is, dat zijn leven betekenis heeft voor zoveel mensen toen en nu.
Uit hun houding spreekt zorg voor Jezus, maar tegelijk voor hun eigen gezin. Een excentriekeling in de familie is nooit goed. Daar moet je paal en perk aan stellen.
Wat er precies gebeurd is toen, of ze elkaar nog gesproken hebben, wat er gezegd is, weten we allemaal niet. Feit is dat Jezus niet meegaat met zijn moeder en zijn broers. Zij moeten met lege handen weer naar Nazaret.
Jezus is vastberaden om verder te gaan op de weg die hij is ingeslagen.
Hij houdt zich vast aan God.
Zijn familie druipt af. Ze zijn het niet met hem eens. Ze begrijpen niet waar hij mee bezig is. Maar ze geven hem niet op. Als het later echt fout loopt, zijn ze er weer. Want ook dat is familie: je laat elkaar niet los, wat er ook gebeurt.
Lichtmis is een gezinsfeest. De kleine kinderen komen mee naar de kerk. We eten samen pannenkoeken. We weten niet wat er ons nog allemaal boven het hoofd hangt. Soms zullen we denken dat iemand zijn verstand verloren heeft en willen we hem weer mee naar huis nemen, ook als dat niet meer kan. Met wisselend succes houden we ons vast aan God. En samen komen we er wel uit, altijd.