Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
25-04-2020
ZONDAG 26 APRIL
3de PAASZONDAG A – 26 APRIL 2020
‘GAANDEWEG’
Twee mensen gaan naar Emmaüs, ze gaan weg uit Jeruzalem, omdat daar hun hoop aan stukken is geslagen. Een eindweegs gaat een vreemde met hen mee, die hun alles leert verstaan, die met hen het brood breekt en zijn eigen leven deelt. Dan gaan hun ogen open: hoewel gekruisigd, is Hij de Levende …
Zo zijn ook wij op weg, ons leven lang, ook onze hoop kan stukgeslagen zijn, tot iemand met ons meegaat, en met ons zijn brood, zijn eigen leven deelt.
Dan kunnen ook onze ogen open gaan, en kunnen wij gaandeweg leren verstaan: hoewel gekruisigd is Hij de Levende.
Daarop trad Petrus naar voren en sprak de menigte toe:
‘Israëlieten, luister naar wat ik u zeg:
Jezus uit Nazaret is door God tot u gezonden.
Deze Jezus hebt u door heidenen laten kruisigen en doden.
God heeft hem echter tot leven gewekt.’
(Handelingen 2,14.22-23)
Terwijl ze met elkaar in discussie waren,
voegde Jezus zelf zich bij hen en liep met hen mee.
Maar hun ogen waren niet bij machte Hem te herkennen.
…
Toen zei hij tegen hen:
‘Hebt u dan zo weinig verstand en bent u zo traag van begrip?
Moest de messias al dat lijden niet ondergaan?’
Daarna verklaarde hij hun
wat er in al de Schriften over hem geschreven stond.
(Lucas 24,15-16 en 25-27)
EMMAÜS OP ONZE WEG
De ontgoochelde Emmaüsgangers passen helemaal in de wereld van vandaag. Maar vandaag zouden Kléopas en zijn metgezel verpleegkundigen kunnen zijn die doodvermoeid naar huis gaan, diepbedroefd omdat er, ondanks hun inzet, weer enkele patiënten overleden zijn. Of het zouden mannen kunnen zijn die hun dementerende moeder in het woonzorgcentrum niet meer mogen bezoeken. Of geneesheren die coronazieken niet kunnen helpen. Of arbeiders en bedienden vol zorgen omdat ze hun schulden niet kunnen afbetalen wegens werkloos. Of ondernemers die hun bedrijf van vandaag op morgen hebben moeten sluiten. Of leerlingen die niet naar school kunnen, en gefrustreerde leerkrachten die thuis van miserie op hun nagels zitten te bijten. Of twee van de miljoenen mensen die in veel landen ineens geen inkomen meer hebben, en die zo arm zijn dat ze niet weten of ze morgen eten zullen hebben voor hun gezin.
Want Emmaüsgangers zijn er niet alleen vandaag, ze zijn er elke dag. Met honderden miljoenen zijn ze in een wereld waarin presidenten en regeringsleiders narcistische populisten zijn vol leugens, bedrog en eigenbelang, en geen leiders die zich oprecht inzetten voor het volk, zeker voor het arme, het kansarme, het verdrongen volk. En anders dan met de Emmaüsgangers in het evangelie loopt Jezus niet zelf met mee met de Emmaüsgangers van vandaag, maar vraagt Hij aan ons dat wij dat wel zouden doen. Niet alleen aan ons vraagt Hij dat, maar aan heel zijn Kerk, zeker in deze moeilijke dagen van geen contact, geen samenkomen, maar wegblijven van elkaar, afstand houden.
Meer dan waarschijnlijk hebben we zelf al de gevolgen en de gevaren van die verplichtingen ondervonden. Het gevaar van onverschilligheid, van gewoontes die een maatschappij kapot maken. Gewoontes als alleen zijn, ieder voor zich, met alleen maar aandacht voor zichzelf, met angst om besmet te worden door anderen, zodat je op de duur niets meer durft doen dat niet direct voor jezelf is, en dat je iemand nog nauwelijks durft groeten. En voor ons, christenen, komen de lege kerken daar nog bij. De kerken zonder vieringen, zonder samen bidden, samen ons geloof belijden, ons samen inzetten voor armen, zieken, eenzamen, mensen in nood.
Wellicht zegt Jezus daarom ook tegen ons dat we traag zijn van hart in ons geloof. Hij zegt niet dat we traag zijn van verstand, maar van hart. Want geloven is niet begrijpen wat Jezus zegt, maar doen wat Hij zegt. Geloven is dus geen standpunt van het verstand, maar een doen van het hart. Dat hadden de Emmaüsgangers ook niet begrepen. ‘Wij leefden in de hoop dat de Messias degene zou zijn die Israël zou verlossen’, zeggen ze, en daarmee is eigenlijk alles gezegd. Ze zagen in Jezus dus niet Gods Zoon van liefde en vrede, maar de militaire held die Israël van de Romeinen zou bevrijden. ‘O onverstandigen, die zo traag van hart zijt in het geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben. Moest de Messias dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan?’, brengt Jezus daartegen in.
Misschien moeten ook wij dat lijden leren dragen. Dat lijden dat de mens tot het inzicht brengt dat hij niet oppermachtig, niet alleswetend, niet onfeilbaar is. Integendeel, dat hij zo zwak is dat hij niet eens bestand is tegen een eenvoudig virus. Misschien zal dit de mens opnieuw nederig maken, en zal hij niet langer over de wereld willen heersen. Misschien zal hij in zijn kwetsbaarheid niet langer andere volkeren willen overheersen, uitbuiten, onderdrukken, maar vreedzaam willen samenleven met hen.
Er is iets heel merkwaardigs in het Emmaüsverhaal, en dat is dat de leerlingen Jezus niet herkennen, hoewel Hij lichamelijk bij hen aanwezig was. Pas bij het breken van het brood herkennen ze Hem. Herkennen wij Hem in de mensen die met ons door het leven gaan? Of zijn we even blind als de Emmaüsgangers? Blind voor de liefde en vrede die Jezus van ons vraagt. Want dat is de diepgang van het breken van het brood dat ook vandaag het teken is van Jezus’ aanwezigheid onder ons. Momenteel kunnen we dat breken niet fysiek meemaken, want de kerken zijn gesloten, maar Jezus zegt ook buiten de kerk: Blijf dit doen om Mij te gedenken. We weten dat die opdracht inhoudt dat we er zijn voor onze medemensen, vol liefde en vrede, vol barmhartigheid en inzet voor mensen in nood. Dat we breken en delen in heel ons doen en denken. Laten we dat zeker niet vergeten tijdens deze wereldcrisis. Laten we dus niet traag van hart zijn in ons geloof, maar vol geloof, hoop en liefde meegaan op de weg van de Heer. Amen.
Enkele dagen na de kruisiging waren de leerlingen bijeen, angstig, onzeker en vertwijfeld … want het leven ging gewoon verder, en zij waren vrienden van de Gekruisigde en zaten daarmee niet echt in goede papieren. Zij waren een paar jaar op weg geweest en hadden meegeheuld met die herrieschopper die het lieve leventje een duchtig op zijn kop wilde zetten. Openlijk had hij opruiende taal gesproken en voortdurend conflicten gehad met de schriftgeleerden, de oudsten, de farizeeën, kortom de gevestigde orde. Maar ’t zaakje was opgelost nu, hij was uit de weg geruimd. Als openlijke sympathisanten van die oproerkraaier, die nu definitief van de baan was, konden ze er beter voorstaan. En zo zitten zij daar samen, verslagen en bang afwachtend.
Plots staat Jezus in hun midden en schenkt hun zijn vrede, zijn vreugde, zijn Geest. Thomas is er niet bij … en kan het allemaal niet geloven. Of beter: kan niet geloven.
Een week geleden was het Pasen, en wij zijn hier ook weer bijeen. Het feest lijkt al veraf en het leven gaat gewoon verder. Maar ook hier staat Jezus in ons midden, en schenkt ons zijn vrede, zijn vreugde, zijn Geest, als wij ontvankelijk zijn en geloven.
We zien Hem niet … maar kunnen wij geloven? We lijken immers nog zozeer op Thomas, onze zielsgelijke,
Allen die het geloof hadden aanvaard,
bleven bijeen en hadden alles gemeenschappelijk.
Ze verkochten al hun bezittingen en verdeelden de opbrengst
onder degenen die iets nodig hadden.
Elke dag kwamen ze trouw en eensgezind samen in de tempel,
braken het brood bij elkaar thuis
en gebruikten hun maaltijden in een geest van eenvoud en vol vreugde.
(Handelingen 2, 44-46)
Op de avond van die eerste dag van de week
waren de leerlingen bij elkaar.
Hoewel de deur op slot was uit vrees voor de Joden, kwam Jezus.
Ineens stond Hij in hun midden en zei: `Vrede!'
Na deze groet toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde.
…
Thomas, een van de twaalf, ook Didymus genaamd,
was er niet bij toen Jezus kwam.
De andere leerlingen vertelden hem: `We hebben de Heer gezien.'
Maar hij zei:
`Ik wil zijn handen zien, met de gaten van de spijkers erin;
ik wil ze met mijn vingers voelen.
Ik wil met mijn hand de opening in zijn zijde voelen.
Anders geloof ik niet.
(Johannes 20, 19-20 en 24-25)
‘THOMAS, MIJN ZIELSGELIJKE …’
Thomas lijkt wel heel diep in ons hart te wonen, soms dieper dan Jezus zelf. Argwaan, wantrouwen en ongeloof domineren zo dikwijls onze omgang met anderen. We zijn vaak geneigd om de bedoelingen van mensen verkeerd uit te leggen, als zij in openheid, goedheid en liefde naar ons toekomen. We vinden wel een middel om hun woorden en daden, hoe goed ze ook zijn, anders uit te leggen. We geloven zo moeilijk in wat mooi is. De aarzeling om geloof en vertrouwen te schenken blijft niet beperkt tot de godsdienst. Zou het zijn omdat we zelf soms niet zo betrouwbaar zijn? Lukt het ons niet om in de nieuwe mens en het nieuwe leven te geloven, omdat wij nog zo gevangen zitten in het kwaad van de oude mens, de mens, die niet verlost is?
Argwaan, wantrouwen en ongeloof werken verstikkend. Zelfs Jezus kon in Kafarnaüm geen wonderen doen, omdat de mensen niet in Hem geloofden, en in Hem alleen maar de zoon van de timmerman zagen. Geloof en vertrouwen echter wekken iemand tot leven en laten hem openbloeien.
Thomas, op die eerste paasdag, wilde niet geloven in het wonder van de nieuwe mens, de Jezus die verrezen was. Hij geloofde slechts toen hij met eigen ogen de wonden zag in handen, voeten, zijde … maar toen viel Hij wel in aanbidding neer: ‘Mijn Heer en mijn God’. En hij werd een ander mens. De traditie vertelt dat hij naar het Oosten trok, tot in het verre India … om daar te gaan getuigen van het nieuwe leven en de nieuwe, verrezen mens.
Vandaag zien wij diezelfde wonden van de Heer in zoveel mensen, hier en elders, mensen, die vertrapt, uitgestoten, misbruikt worden. Wonden, die voortvloeien uit wantrouwen, ongeloof, onverschilligheid en onrecht. En wij kennen de wegen ten leven: geloof en vertrouwen, vriendschap, verbondenheid en gerechtigheid. Maar vallen wij ook op de knieën, en zeggen wij net als Thomas: ‘Mijn Heer en mijn God?’ En worden wij ook nieuwe mensen, die getuigen? Persoonlijk en als kerk?
Ik hield mijn handen op zijn wond zocht naar bewijs van leven mijn ongeloof gaf hier geen pas maar eenmaal dit gedaan ontdekte ik dat hier niet hij maar ik... de echte dode was
toen hij me in mijn ogen keek en ik voor deze God bezweek sprak hij geen oordeel uit maar schonk voor mij een goed glas wijn en brak voor mij het brood en sprak... "laat mij toch in je zijn
ik weet hoe jij je voelt en wat voor kilheid je omgeeft want ik ben zelf ook dood geweest maar nu niet meer... ik leef"
leg dus gerust je hand maar hier en vind je zo verlangd bewijs ik weet, je ongeloof geeft hier geen pas maar ik wil graag met je op reis
In die tijd zag Jezus een man die al vanaf zijn geboorte blind was. Hij spuwde op de grond, maakte wat slijk van zand en speeksel en streek dat op de ogen van de blinde. Daarna zei Hij tegen hem: `Vooruit, ga u wassen in de vijver van Siloam.' De man ging ernaartoe, waste zich en kwam ziende terug.
(Johannes 9,1.6 en 7)
Vandaag wordt ons – in de genezing van een blinde mens – getoond dat Jezus ‘het Licht voor de wereld’ is. Waar mensen gevangen zitten in duisternis – kwaad, onderdrukking, misbruik, eigenwaan of wat dan ook – daar wil Hij Licht brengen en een weg tonen.
Bovendien ga je alles anders zien wanneer je naar jezelf, de medemens en de wereld kijkt ‘in het licht van het evangelie’. Je ziet hetzelfde, maar je ziet het op een andere wijze en dit verandert je leven
De farizeeën richtten zich nadien opnieuw tot de blinde: `Wat denk jij ervan? Hij heeft toch je ogen geopend!' `Dat Hij een profeet is', antwoordde hij.
Toen voeren ze tegen hem uit: ‘In zonden ben je geboren, zo groot als je bent, en jij wilt ons de les lezen?’ En ze wierpen hem buiten.
(Johannes 9,17 en 34)
De Farizeeën kelderen de blinde man; ze schelden en schimpen, en menen zo groot te worden. Het toont alleen hun eigen trieste kleinheid. En het werkt als een boemerang: hun misprijzen keert terug op henzelf. Niet de blinde mens wordt afgebroken, zelf worden zij zielige schepsels! Hun verstokte eigenwaan maakt hen ziende blind en zo blijven zij gevangen in zichzelf. Zij zien niet hoeveel ruimer, hoeveel mooier de ware wereld is!
Hoe anders is de blinde! Open en zonder vooroordelen! Hij moest al zoveel opgeven dat hij niet meer vol is van zichzelf. Zijn nederigheid maakt hem groot.
Hoe anders ook is Jezus zelf. Hij merkt die kleine mens op, misprezen, uitgesloten, verschopt. Meteen ziet hij zijn leed en gaat Hij mede lijden.
Hij zwijgt ook niet voor de valsheid van de Farizeeën. Zonder enige vrees ontmaskert hij de leugen van de wereld, de leugen van de groten, de leugen van de opgeblazen eigenwaan.
Daarom kunnen wij alleen maar danken, en wij bidden:
Heer Jezus, wees Gij zelf het Licht vóór onze ogen, wees ook het Licht in onze ogen.
of ‘zich niet te bekommeren om de dag van morgen’.
Aan de Ariadnedraad van dit antwoord
voortgeleid door het labyrint van het leven,
bereikte ik een tijd en een plaats waarop ik besefte
dat deze weg naar een triomf voert die ondergang is,
dat de prijs die je ontvang
voor de inzet van je eigen leven smaad is,
en dat de diepte van de vernedering
de enige verheffing is
die voor de mens mogelijk is.
Daarna had het woord ‘moed’
voor mij zijn zin verloren,
omdat niets me meer ontnomen kon worden.
Verder op de weg leerde ik
stap voor stap, woord voor woord,
dat achter iedere zin van de held van het evangelie
een mens staat en de ervaring van een mens.
Ook achter het gebed dat de kelk hem mocht voorbijgaan,
en achter de belofte om hem te ledigen.
Ook achter ieder woord op het kruis.’
(Dag Hammarskjöld: ‘Merkstenen’, p. 200)
Nota:
Dag Hammarskjöld (1905-1961), een Zweeds economist, auteur en diplomaat was secretaris-generaal van de Verenigde Naties van 10 april 1953 tot 18 september 1961. Op die laatste datum stierf hij als gevolg van een ‘verdacht vliegtuigongeluk’ tijdens zijn vredesmissie in Congo. Hammarskjöld kreeg in 1961 postuum de Nobelprijs voor de Vrede. Later noemde John F. Kennedy hem ‘de grootste staatsman van onze eeuw’.
Ook op deze tweede vastenzondag raken de lezingen de diepe kern van ons leven. ‘Trek weg uit uw land’, zegt God tot Abram …. Laat achter wat je voorheen gevangen hield, en ga op tocht naar een nieuw land, een nieuw en ander leven.
Eeuwen later mogen drie leerlingen op de berg Tabor, een glimp opvangen van de beloofde heerlijkheid in dit nieuwe land. ‘Heer, het is goed dat wij hier zijn, ik zal hier drie tenten opslaan’, is de spontane verzuchting van Petrus: ‘Laten wij hier blijven in dit nieuwe land.’
Maar even later is dit visioen van licht alweer verdwenen …
De HEER zei tegen Abram:
‘Trek weg uit uw land, uw stam en ouderlijk huis,
naar het land dat Ik u zal aanwijzen.
Ik zal u zegenen en uw naam groot maken,
zodat u een zegen zult zijn.
(Genesis 12,1-2)
Vanaf die tijd begon Jezus zijn leerlingen duidelijk te maken
dat hij naar Jeruzalem moest gaan en veel zou moeten lijden
door toedoen van de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden,
en dat hij gedood zou worden,
maar op de derde dag uit de dood zou worden opgewekt.
---
Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en diens broer Johannes
met zich mee een hoge berg op, waar ze alleen waren.
Voor hun ogen veranderde hij van gedaante,
zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren werden wit als het licht.
---
Toen ze van de berg afdaalden, gebood Jezus hun:
‘Praat met niemand over wat jullie hebben gezien
voordat de Mensenzoon uit de dood is opgewekt.’
En Hij herhaalde nogmaals:
‘Door hun toedoen zal de Mensenzoon veel moeten lijden.’
(Matteüs 16,21 en 17,1-9.12 - gedeeltelijk)
‘Onderweg … even een glimp’
Abram en de eerste leerlingen leren veel over onszelf. 1800 voor Christus. Abram leeft zijn veilig leventje, thuis bij vader en moeder. Zijn familie heeft het goed en hij zal zelf zijn toekomst ook wel maken, met macht en geld en aanzien. Men zal met ontzag over hem spreken. Hij heeft Gods roep nog niet gehoord en is nog niet wakker geschud. Alles draait nog rond zijn eigen ikje. God heeft nog niet gesproken.
En dan is er die stem van God ‘Trek weg uit uw land’. Laat alles achter waar je vroeger voor leefde en zoek een hoger doel. Een horizon, die weidser is, ligt voor jou open. God wenkt met zijn belofte, en Abram trekt op weg. Zo ging het ook met de eerste leerlingen: een simpel woord van Jezus: ‘Volg mij’, en ook zij trokken op weg.
Abram, de leerlingen en zoveel mensen zijn ooit op weg gegaan, alleen gesteund door Gods belofte, alleen gevoed door Hem, in de stilte van hun gebed. Wittebroodsweken leken het eerst. Pas later kwam de loden hitte van de middag, het leed, het onbegrip, de tegenstand, de eenzaamheid.
Elk ideaal eist zijn tol en kost zijn prijs. Zo was het voor Abram, zo was het voor de leerlingen, zo is het voor elke mens, die luistert naar Gods lokroep. Zo was het zelfs voor Jezus zelf: ook Hij zegt dat Hij veel zal moeten lijden.
En soms is er een glimp van de beloofde zaligheid, een adempauze die in staat stelt om vol te houden. Even vertoef je op de berg, waar je graag zou blijven: ’Heer, het is goed dat wij hier zijn. Ik zal hier drie tenten opslaan.’
Maar de weg loopt verder door het dal, het beloofde land verdwijnt weer achter de einder: ‘Ze keken op en zagen niemand meer.’ Mozes en Elia en Jezus in stralende gedaante, ze zijn uit het gezicht verdwenen.
Nog jaren duurden de omzwervingen van Abram naar het beloofde land, nog maanden ook was Jezus met zijn leerlingen op weg naar Jeruzalem, en ook zo lang kan onze eigen tocht nog lijken. Wij blijven altijd mensen onderweg, altijd op weg naar de volkomen vervulling van een levenslange hoop.
De trouw aan een ideaal is zelden lichtlopend. Meestal groeit zij moeizaam, in de stilte van een soms vertwijfelde ontmoeting met God. Bidden wij daarom met Kardinaal Newman: ‘Richt gij mijn schreden, Heer, ik vraag u niet de horizon te zien: één stap is mij genoeg.’
Voor een kort ‘ten geleide’ hierbij kunnen we te rade gaan bij Geert Mortier, die een lezenswaardig ‘In Memoriam’ schreef over Bieke Vandekerckhove (1969-2015), ‘monnik in de wereld, zenleraar, auteur’.
‘Het Leven werd haar geschonken op 29 juli 1969. Met enthousiasme heeft ze geleefd. De smaak van stilte was haar lief. Na 27 jaar leven met ALS werd op 7 september 2015 haar leven gezalfd, toegewijd en toevertrouwd aan het grote Mysterie van leven en dood, aan haar God.’
In dit ‘In Memoriam’ lezen we dit zinnetje dat de weg opent naar een beter verstaan van dit enigmatische gedicht van Martinus Nijhoff:
‘HERINNERING IS DE WEG VOORUIT’
Van Bieke Vandekerckhove zelf mogen deze woorden ons bijblijven:
‘Tot slot wil ik een hartstochtelijk pleidooi houden om de hemelpoorten (wat dat ook is) open te houden. Ik geloof dat de intensiteit en de vrijheid van ons leven afhankelijk zijn van het feit of de ruimte boven ons open of gesloten is. Ik kan mijn leven niet uithouden zonder die opening op een ongrijpbare overkant. Maar open wil zeggen, open. Ik verdraag niet dat die open ruimte ingevuld wordt. Ze moet leeg blijven, maar wel open. Simone Weil verwoordt het als volgt: ‘het belangrijkste is dat het denken leeg moet zijn, afwachtend, maar zonder ergens naar op zoek te zijn, en ondertussen open te staan om datgene wat binnen zal dringen in zijn naakte waarheid te ontvangen.’
Bieke Vandekerckhove, De smaak van stilte, 30-31.
(Dit citaat werd ontleend aan: ‘De morgen komt’ de 40-dagenretraite 2020 van ignatiaansbidden.org )