Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
13-09-2018
DOORDENKEN OP DONDERDAG
EEN MOOIE ZOMERDAG
Ik heb de luchten lief, daar in het westen van het land. De grazig groene weiden, waar koeien seizoenen lang de tijd herkauwen. De vlas- en korenvelden met daartussen de hoeven, als imposante vaartuigen verankerd in het landschap. De kerktorens die zwijgzaam in de verte staren, naar Engeland of god weet waar, maar die binnen hun muren de geheimen en melancholie bewaren van een heel oud dorp. De oorlogskerkhoven, te veel, soms in elkanders schaduwen bezaaid met duizend en nog eens duizend treurige verhalen.
Wat heeft me op dit wingewest ooit zo verliefd gemaakt? Ik heb me altijd wel die vraag gesteld. Maar wanneer ik de nood voel om wat verse lucht door mijn bestofte geest te laten waaien, dan weet ik waar naartoe. En ik ben zeker niet de enige. Hij ook, mijn tochtgenoot, de man met jongensdromen en een blik die altijd verten aftastte. Hij zou er met een vriend gaan varen. Zoals hij al eerder in zijn eentje deed, stroomopwaarts met de kano Frankrijk binnen, tot waar de oevers hoog oprezen, te hoog om als het nodig was nog op het droge te geraken. De boot, een echte deze keer, lag al een paar seizoenen op zijn doop te wachten. Er moest nog hier en daar gesleuteld, maar iedere keer als het duo, de stuurman en hij, in elkanders buurt verzeilde werd de techniek en het vooruitzicht aangescherpt. Het moest een mooie zomerdag worden wanneer zij, liefst zonder nieuwsgierigen en met een goede fles, het water zouden opgaan en rustig langs de oevers van de IJzer glijden. De een zou eindelijk zijn eigen vaarkunst kunnen gaan beproeven. De ander, naast hem, zou over alles heel doordachte vragen stellen en voor de rest toekijken en luisteren. Hij zou de watervogels gadeslaan en proberen te benoemen, een voor een, zoals hij zich van kindsbeen af geoefend had. Met wat geluk zou hij een vlinder laten landen op zijn schouder en de adem inhouden om het idyllische beeld zo lang het kon te laten duren. Het Polderkind van ooit zou zich de waterkanten van zijn eigen streek weer levendig herinneren.
En hij zou moeten denken aan zijn grootvader, die hier de hele oorlog aan het front gelegen had.
Genietend van de simpelheid der dingen, die meer dan men beseft een teken zijn van kwaliteit, zou hij zich ondertussen bovenal gelukkig prijzen met zijn bestaan. Met wat er was, met al wie hem omringde, met dromen en met passies waarin hij eindeloos kon blijven opgaan. En met deze godvergeten plek, waar hij als nergens anders ademhaalde en zich zo vrij wist als een vogel.
Maar zie, nog voor de zomer kwam bereikte hij die verre oever van waar geen mens ooit kan terugkomen.
Zijn vriend vaart ondertussen zonder hem.
En ik leer leven met de eindeloze leegte die hij liet. En ik blijf wandelen waar zijn voeten liepen, met naast mij een onaantastbaar stille schaduw. De schaduw van mijn meest geliefde.
Van de Franse schrijver Blaise Pascal is het gevleugelde woord: 'Het hart heeft zijn beweegredenen, waar het verstand niet bij kan.' Ook de lezingen van vandaag spreken over het hart van de mens.
De apostel Jakobus wijst ons op een grondhouding: 'Neemt met zachtmoedigheid het woord van God aan, dat in u werd uitgezaaid.' Wij krijgen veel andere boodschappen en wij horen veel andere woorden in onze tijd, maar heel juist zegt hij: 'het woord van God kan nieuwe mensen van u maken'.
Daarna horen we bij Jezus een gelijkaardige gedachte: 'waar het op aan komt is de innerlijke ingesteldheid van de mens, het hart of de geest vanwaaruit wij leven.
Wees zachtmoedig
en neem het woord van God ter harte.
Luister niet alleen naar het woord,
maar handel er ook naar;
anders bedriegt u uzelf.
(Jakobus 1,21-22)
Jezus antwoordde:
‘Wat is de profetie van Jesaja toch toepasselijk
op huichelaars als u!
Er staat immers geschreven:
“Dit volk eert mij met de lippen,
maar hun hart is ver van mij;
tevergeefs vereren ze mij,
want ze onderwijzen hun eigen leer,
voorschriften van mensen.”
De geboden van God laat u varen,
maar aan tradities van mensen houdt u vast.’
(Marcus 7,6-8)
‘LEEF OPRECHT ZOALS JE HART JE INGEEFT’
Nogal wat meisjes, en ook jongens, dragen een hartje met daarin een letter, of de foto, van de jongen of het meisje, die ze 't liefste zien.
Het hart van de mens, daar is al veel over gezegd, en we verstaan het nog altijd niet even goed. Jezus gebruikt het woord wel niet letterlijk vandaag, maar eigenlijk spreekt Hij toch ook over ons hart, over de binnenkant, waar onze daden uit voortkomen.
Zo'n hartje dragen, aan de buitenkant, zegt natuurlijk: 'ik hou van je, ik zie je gaarne – heel diep binnenin', En het zegt nog veel meer: 'ik ga dat niet wegsteken ook, de anderen mogen dat gerust weten, en zij zullen het kunnen zien – aan de buitenkant!'
Zo is het ook met het evangelie van vandaag. De dagelijkse dingen die wij doen, iemand een schouderklopje geven, bij een zieke op bezoek gaan, of omgekeerd: iemand pijn of verdriet aandoen – die daden staan niet op zichzelf, zij komen voort uit het binnenste van de mens.
Waar het allereerst op aan komt, is dat binnenste. Het is daaraan dat we moeten werken, aan die binnenkant, en meestal is dat moeilijker dan iets veranderen aan de buitenkant. De rimpels van de ziel zijn hardnekkiger dan de rimpels van het aangezicht. Zonnecrème kan hier weinig aan verhelpen.
Er is een erg gekend verhaal om dat te illustreren: 'Er waren eens twee monniken onderweg, ergens naartoe. Ze kwamen aan een rivier, en er stond daar een heel mooi meisje. Ze durfde niet door het water gaan, en ze vroeg dus of één van de monniken haar naar de overkant wilde brengen. Eén monnik deed dat ook. Hij nam het meisje op en droeg haar naar de overkant. Nadien zetten de monniken hun reis voort. Een hele tijd later zegt de tweede monnik tegen de eerste: ik versta nog altijd niet dat je dat meisje hebt opgenomen en gedragen. En de eerste monnik antwoordt dan: ik heb het meisje aan die oever achtergelaten, jij draagt haar nog altijd mee, in je gedachten.'
Het is een prettig verhaaltje, en heel eenvoudig leert het ons: waar we bij onszelf moeten op letten, dat is de binnenkant!
Is datgene wat wij doen, de buitenkant, dan zonder belang? Natuurlijk niet: wat diep in ons hart leeft, mag en moet ook naar buiten getoond worden. Van kinderen zegt men wel eens: hun ogen zijn de spiegel van hun ziel. Later lees je 't hart misschien niet meer meteen in de ogen, maar je ziet het wel in de hele manier van doen!
Daarnaast treft ook vandaag weer de scherpe houding van Jezus tegenover de vooraanstaande kerkmensen van zijn tijd, die alleen maar met de woorden goed zijn: 'Dit volk eert mij met de lippen, maar hun hart is ver van mij!'
Het is een waarschuwing voor ons allen, om niet alleen met woorden ons geloof te belijden, maar het te beleven vanuit het diepste van ons hart.
Het is ook een uitnodiging om altijd bedachtzaam te blijven, ook wanneer wij mooie woorden horen, ook wanneer wij zelf mooie woorden spreken. Is de beleving trouw aan het gesproken woord? En is het Gods eigen woord dat gesproken wordt, of zijn het alleen maar mooie woorden die het eigen belang dienen? Is het alleen maar mensenwet, die voorgehouden wordt?
In dat mooie kinderboek voor grote mensen, 'Bartje', zegt Anne de Vries, in het sappig dialect van Drenthe: 'Doe zoals ie zeggen, dan lieg ie nie!'
Het is een one-liner, een zinnetje om bij te houden! 'Doe zoals ie zeggen, dan lieg ie nie!' Laat je goede daden een goed hart vertolken!
'Jij zult pas rusten als je dood bent', zegt ze. Ik glimlach. Zovele dromen die nog op me wachten. Zoveel vermogens die nog niet genoeg benut werden. Zoveel aandacht, zoveel aanwezigheid waarmee geluk gedeeld of hoop gewekt, verdriet een beetje beluisterd kan worden.
Als leven zo bedoeld is dat wij het, eens ontvangen alleen maar kunnen doorgeven, hoe zouden onze handen dan voortijdig werkloos worden of zou leegte onze huizen binnendringen?
Toen ik een van mijn kinderen voor het eerst naar het buitenland zag vertrekken, dacht ik: 'Dat was het dan. Nu gaat ze weg, voorgoed. Wat was, komt nooit meer weer.' Maar ach, de vormen waarin je ooit werd gelegd verdwijnen niet. Het kind-zijn blijft, zoals het moeder-zijn blijft. Met alles wat daartussen ligt. En op mijn werktafel vond ik na het vertrek een briefje met een veelbetekenende boodschap: 'Ik verlaat dit warme thuis met een volle koffer dromen en herinneringen. Maar toch blijft dit de plek, de liefste en de veiligste, waarnaar ik altijd zal verlangen.'
Zo wordt je gaandeweg en telkens weer de weg gewezen. In elke nieuwe situatie schuilt een ander perspectief. Op een dag ben je niet meer diegene die voorop gaat. Je wordt de blijvende. De wachtende die borg staat voor aanwezigheid. En die de paradox van loslaten belichaamt, als zegel voor wat is, als waarborg voor wat nog kan geboren worden.
Ouder zijn is met de jaren transparanter worden. Aandachtig en aanwezig, ergens in de coulissen. Wakend over wat heilig is. Nog klankbord, maar niet onmisbaar meer het antwoord. En ruimte scheppen die voor leven nodig is. En deuren openhouden en zeggen: 'Ga maar, doe maar. Zie, ik sta achter je ... Ik zal er zijn.'
Als mensen in vriendschap voor een maaltijd aanzitten, wordt er doorgaans wel iets lekkers op tafel gebracht. Toch gaat het daarbij niet zozeer om de kwaliteit van de spijzen, maar de gastvrouw en de gastheer drukken op die manier hun liefde, genegenheid en waardering uit voor hun vrienden.
Ook Jezus nodigt ons hier aan zijn tafel, maar naast het samenzijn als zusters en broeders is daarbij ook de spijze zelf bovenal belangrijk: in deze maaltijd des Heren geeft Hij zichzelf helemaal aan ons, wordt Hij zelf helemaal één met ons: als ‘het echte voedsel voor mensen, die nog onderweg zijn’.
In woord en teken herhaalt Hij hierbij wat het diepste wezen van zijn leven was: door en door, ten einde toe en totterdood ‘gegeven en gebroken voor de mensen’.
`Kom, eet mijn brood
en drink de wijn die ik gemengd heb.
Laat je onverstand varen en jij zult leven
en de weg van het inzicht betreden.'
(Spreuken 9,5-6)
In die tijd zei Jezus tot de menigte:
‘Ik ben het levende brood
dat uit de hemel is neergedaald;
wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven.
En het brood dat ik zal geven
voor het leven van de wereld,
is mijn eigen lichaam.’
(Johannes 6,51)
‘LICHAAM VAN CHRISTUS’
Na het wonder van de broodvermenigvuldiging, spreekt Jezus uitvoerig tot de mensen. Het gaat hem niet zozeer over het feit zelf. Het mirakel is teken van een diepe boodschap, waar het evangelie nu al enkele weken over gaat. Er is daarbij een zinnetje dat telkens weerkeert: ‘zelf ben ik het levende brood, dat uit de hemel is neergedaald. Zelf ben ik het brood dat leven geeft’. Jezus zegt klaar en duidelijk: alleen door in Mij te geloven ga je een volkomen vreugde, een volkomen leven vinden. Dit geloof kan geen lippendienst blijven, maar zal ons hele leven doordesemen en bezielen.
Totnogtoe sprak Jezus steeds over zichzelf, zijn diepste wezen, de kern van zijn persoonlijkheid, zoals die in zijn leven aan het licht kwam. Maar stilaan komt er een verschuiving of bijkomende gedachte, die in de vroege kerk gegroeid was en daarom reeds door de evangelist Johannes aan het einde van de eerste eeuw kan meegedeeld worden. Stilaan spreekt Jezus – in de weergave van Johannes – meer over het eucharistisch brood, de communie die wij elke week ontvangen.
Keer voor keer zegt de priester, met een duidelijk gebaar: ‘dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt’. In de historische context van het Laatste Avondmaal zijn dit profetische woorden van Jezus zelf: ‘wat ik hier nu met dit brood doe, dat zal de komende uren met mij gebeuren: in mijn lijden, in mijn dood word ik totaal gebroken. Voor jullie. Dit brood, dat ben ik zelf.’
Daarom ook zegt de priester bij de communie: ‘Lichaam van Christus’. Dit is niet zomaar een stukje brood, het is Jezus zelf, waarmee we helemaal één worden. Een inniger eenwording is niet denkbaar. Het is ons gegeven Jezus geheel en al in ons op te nemen. Hij doordringt ons helemaal en wie ons ziet zou een glimp van Hem moeten opvangen. Een eucharistie mag nooit verworden tot gewoonte of tot zielloze, pure plicht.
In de communie, die eenwording met Jezus, wordt Hij enigszins wezen van ons wezen. We worden zelf een beetje Christus, maar onvoltooid, nog door en door getekend door menselijke onvolmaaktheid. ‘Lichaam van Christus’: dit gezegende brood is Jezus zelf. Maar er is meer: zelf worden we op mysterievolle wijze lichaam van Christus. Onze persoon wordt een afstraling van de verhevenheid en de heiligheid van Jezus zelf.
Maar deze heiligheid en verhevenheid zijn niet voltooid in ons. Zij zijn slechts aanwezig als toekomst en roeping. Wij blijven ‘mensen onderweg’ … maar wel onderweg naar een heerlijkheid, die eens ten volle stralen.
HET TESTAMENT VAN JEZUS
Mijn leven is voorbij nu, er is zoveel gebeurd in die tijd;
nu is het de tijd van het afscheid:
zoals steeds onverhoopt, zoals steeds veel te vroeg.
Ik heb u gesproken, geleerd ook, en alles u voorgedaan;
geluisterd heb Ik naar u, een Weg ook gewezen voor u.
Ik heb genezen, geholpen, bovenal geleefd en geliefd.
Zo was Ik bij u, en mét u; en vooral: Ik was er voor u.
Ik heb u verteld van mijn Vader,
van goedheid, van zachte moed, van geduld en gerechtigheid,