Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
18-08-2018
ZONDAG 19 AUGUSTUS 2018
ECHTE VOEDING VOOR MENSEN ONDERWEG
Als mensen in vriendschap voor een maaltijd aanzitten, wordt er doorgaans wel iets lekkers op tafel gebracht. Toch gaat het daarbij niet zozeer om de kwaliteit van de spijzen, maar de gastvrouw en de gastheer drukken op die manier hun liefde, genegenheid en waardering uit voor hun vrienden.
Ook Jezus nodigt ons hier aan zijn tafel, maar naast het samenzijn als zusters en broeders is daarbij ook de spijze zelf bovenal belangrijk: in deze maaltijd des Heren geeft Hij zichzelf helemaal aan ons, wordt Hij zelf helemaal één met ons: als ‘het echte voedsel voor mensen, die nog onderweg zijn’.
In woord en teken herhaalt Hij hierbij wat het diepste wezen van zijn leven was: door en door, ten einde toe en totterdood ‘gegeven en gebroken voor de mensen’.
`Kom, eet mijn brood
en drink de wijn die ik gemengd heb.
Laat je onverstand varen en jij zult leven
en de weg van het inzicht betreden.'
(Spreuken 9,5-6)
In die tijd zei Jezus tot de menigte:
‘Ik ben het levende brood
dat uit de hemel is neergedaald;
wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven.
En het brood dat ik zal geven
voor het leven van de wereld,
is mijn eigen lichaam.’
(Johannes 6,51)
‘LICHAAM VAN CHRISTUS’
Na het wonder van de broodvermenigvuldiging, spreekt Jezus uitvoerig tot de mensen. Het gaat hem niet zozeer over het feit zelf. Het mirakel is teken van een diepe boodschap, waar het evangelie nu al enkele weken over gaat. Er is daarbij een zinnetje dat telkens weerkeert: ‘zelf ben ik het levende brood, dat uit de hemel is neergedaald. Zelf ben ik het brood dat leven geeft’. Jezus zegt klaar en duidelijk: alleen door in Mij te geloven ga je een volkomen vreugde, een volkomen leven vinden. Dit geloof kan geen lippendienst blijven, maar zal ons hele leven doordesemen en bezielen.
Totnogtoe sprak Jezus steeds over zichzelf, zijn diepste wezen, de kern van zijn persoonlijkheid, zoals die in zijn leven aan het licht kwam. Maar stilaan komt er een verschuiving of bijkomende gedachte, die in de vroege kerk gegroeid was en daarom reeds door de evangelist Johannes aan het einde van de eerste eeuw kan meegedeeld worden. Stilaan spreekt Jezus – in de weergave van Johannes – meer over het eucharistisch brood, de communie die wij elke week ontvangen.
Keer voor keer zegt de priester, met een duidelijk gebaar: ‘dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt’. In de historische context van het Laatste Avondmaal zijn dit profetische woorden van Jezus zelf: ‘wat ik hier nu met dit brood doe, dat zal de komende uren met mij gebeuren: in mijn lijden, in mijn dood word ik totaal gebroken. Voor jullie. Dit brood, dat ben ik zelf.’
Daarom ook zegt de priester bij de communie: ‘Lichaam van Christus’. Dit is niet zomaar een stukje brood, het is Jezus zelf, waarmee we helemaal één worden. Een inniger eenwording is niet denkbaar. Het is ons gegeven Jezus geheel en al in ons op te nemen. Hij doordringt ons helemaal en wie ons ziet zou een glimp van Hem moeten opvangen. Een eucharistie mag nooit verworden tot gewoonte of tot zielloze, pure plicht.
In de communie, die eenwording met Jezus, wordt Hij enigszins wezen van ons wezen. We worden zelf een beetje Christus, maar onvoltooid, nog door en door getekend door menselijke onvolmaaktheid. ‘Lichaam van Christus’: dit gezegende brood is Jezus zelf. Maar er is meer: zelf worden we op mysterievolle wijze lichaam van Christus. Onze persoon wordt een afstraling van de verhevenheid en de heiligheid van Jezus zelf.
Maar deze heiligheid en verhevenheid zijn niet voltooid in ons. Zij zijn slechts aanwezig als toekomst en roeping. Wij blijven ‘mensen onderweg’ … maar wel onderweg naar een heerlijkheid, die eens ten volle stralen.
HET TESTAMENT VAN JEZUS
Mijn leven is voorbij nu, er is zoveel gebeurd in die tijd;
nu is het de tijd van het afscheid:
zoals steeds onverhoopt, zoals steeds veel te vroeg.
Ik heb u gesproken, geleerd ook, en alles u voorgedaan;
geluisterd heb Ik naar u, een Weg ook gewezen voor u.
Ik heb genezen, geholpen, bovenal geleefd en geliefd.
Zo was Ik bij u, en mét u; en vooral: Ik was er voor u.
Ik heb u verteld van mijn Vader,
van goedheid, van zachte moed, van geduld en gerechtigheid,
Wie vandaag in onze liberale, op maximale winst gefocuste maatschappij een klant verliest, omdat die naar een andere leverancier is gestapt, schrapt de verlorene uit zijn bestand en gaat gewoon door met de talrijke andere klanten. Vandaag één afnemer kwijtgeraakt, morgen door een nieuwe vervangen.
Zo schrijft het economisch denken voor. Is deze wetmatigheid niet de regel in de hele wereld van school en bedrijfsleven, technologie en digitalisering, sport en politiek? Wie niet meekan of het spoor bijster is, blijft achter, wórdt achtergelaten, want men moet vooruit! Verder, hoger, sneller.
Hoe anders gaat het eraan toe in de parabel van de Goede Herder die 99 schapen achterlaat om op zoek te gaan naar dat ene verdwaalde dier dat – wie weet – met zijn vacht in een doornstruik is blijven hangen en verlangend uitkijkt naar zijn meester die verlossing kan brengen. Of zou het beest avontuurlijk van aard zijn en – de kudde negerend – een ander pad gekozen hebben zonder te weten hoeveel gevaar, honger en dorst het op die weg verwachten kon? Werd het soms verstoten of was het voor sommigen te min? Wat ook de oorzaak was, de herder stoort er zich niet aan: hij gaat op zoek naar dat verloren schaap dat hem even lief is als zijn hele kudde. En vindt hij het, dan brengt hij het met blijdschap terug naar de stal en wordt er feestgevierd. Feest? Jazeker, want er zal vreugde zijn in de hemel en op aarde voor elk verloren schaap dat weer op het rechte pad wordt gezet en het zullen alle trouwe volgelingen zijn die mee mogen vieren.
In een tijd als deze waarin de kudde meer verloren schapen dan trouwe volgers kent, is het zoeken en vinden van de verdwaalden, meer dan ooit tevoren, een reden om op zoek te gaan en ze terug te brengen naar de warme, veilige schaapsstal, waarna het feest zal zijn voor lichaam en ziel.
Paul Béatse, in ‘Welke evangelieteksten beklijven?’, ‘Tussendoor’, Catechesehuis, november 2016
Ik sta met mijn hart in de ene en mijn hoofd in de andere hand. Op de maat van de wind wieg ik heen en weer tussen droom en verstand. Hoezeer ik mij ook beijver, nooit blijf ik in evenwicht. Van links gezien ben ik een cijfer, van rechts beschouwd een gedicht. Mijn schedel steekt vol begrippen, mijn gemoed raakt ze niet aan; en wat mijn hart zegt tegen mijn lippen heeft mijn hoofd nog nooit verstaan.
Een klein kindje voelt zich veilig in de armen van mama of papa; een jongen of een meisje, die groter worden, praten graag met een goede vriend of vriendin; man en vrouw kunnen elkaar geborgenheid bieden. Ook onze kerk is geroepen om in warme hartelijkheid aan mensen dit thuisgevoel te geven, zeker in onze kille, berekende wereld.
Vandaag gaan de lezingen over dit soort van dingen: zorg dragen voor de mensen, die je toevertrouwd zijn: ‘mens voor de mensen zijn, herder als God.’
Op een ogenblik dat Jezus en de leerlingen eens willen rusten, blijven de mensen maar toestromen, en we lezen dit enig mooie zinnetje in het evangelie: 'Jezus had met die mensen te doen, want zij waren als schapen zonder herder.'
Wat er nog van de schapen over is,
zal ik bijeenbrengen uit alle landen
waarheen ik ze verjaagd heb.
Ik breng ze terug naar hun weide,
ze zullen vruchtbaar zijn en in aantal toenemen.
Ik zal herders over ze aanstellen
die ze zo zullen hoeden dat ze geen angst meer kennen
en er niet één meer zal worden gemist
– spreekt de HEER.
(Jeremia 23,3-4)
Toen Hij van boord ging, zag Hij een grote menigte,
en Hij had zeer met hen te doen,
omdat ze als schapen zonder herder waren,
en Hij begon hen uitvoerig te onderrichten.
(Marcus 6, 34)
HIJ HAD TE DOEN MET DIE MENSEN
Jezus had met die mensen te doen omdat ze er uitzagen als schapen zonder herder. Het klinkt een beetje wonder, want de Joden hadden geen tekort aan priesters, farizeeën en andere wetgeleerden, die heel precies de regeltjes dicteerden. Waarom noemt Jezus hen dan schapen zonder herder? Het antwoord vinden we in zijn vele twisten met de Joodse moraalridders, die alleen maar aandacht schonken aan uiterlijke wetten, zonder enige innerlijke bezieling. Zij preekten enkel verboden en dreigementen en boden geen bemoediging en begrip. Daarom waren zij onwaardige herders!
Jezus spreekt heel anders, helemaal omgekeerd zelfs. Onze verlossing, ons nieuwe leven in vreugde, vrede, vrijheid kunnen we niet zelf verdienen, het is een gave, een Godsgeschenk. Daarom spreekt Jezus weinig over wetten, die God voorschrijft, maar des te meer over zijn barmhartigheid.
Jezus verweet de moralisten van zijn tijd dat ze strenger waren voor anderen dan voor zichzelf. Het gebeurt ook nu: oordelen, veroordelen, uitsluiten. Zo vaak laten we – in naam van Jezus zelf – de liefde doodgaan. Maar die Jezus kunnen we niet vangen in dogma’s of wetten, laat staan in de burcht van ons eigen grote gelijk.
Ook nu zou Jezus te doen hebben met mensen, die uitgesloten worden omdat de wet het haalt op de liefde. Hij zou te doen hebben met mensen, die gewond werden door de slagen van het leven en bij ons niet welkom zijn. Hij zou niet enkel omzien naar de trouwe schapen, maar naar dat ene schaap, dat verloren liep en dreigt verscheurd te worden door de wolven.
Jezus zou niet bekvechten over wetten en dogma’s. Hij zou weer parabels vertellen over de liefde van de Vader. Zonder banbliksems, maar boordevol hoop. Zoals toen zou Hij bemoedigen: wees niet bang als je niet volmaakt bent, zondaars en tollenaars zullen eerder binnengaan in het Rijk van God dan zij, die vol zijn van hun eigen volmaaktheid. Hij heeft ons toch verteld van een farizeeër en een tollenaar, die naar de tempel gingen. Om ons te leren onze eigenwaan op te geven en te vertrouwen op de goedheid van de Vader. Want, als goede Herder, heeft Hij te doen met ons, mensen.
Straks krijgen we twee verhalen over ‘roeping en zending’. Amos was een veehoeder, en plots hoort hij – in zijn dagelijkse bezigheden – de stem van God, die hem weghaalt van achter zijn kudde. Voortaan wordt hij geroepen en gezonden om Gods eigen woord te spreken, en nog wel tot mensen, die daar niet voor openstaan, maar die 1001 andere bekommernissen hebben. Bovendien spreekt Amos woorden, die zij liever niet horen, want de profeet wijst hen terecht in hun manier van doen.
Ook Jezus zendt op een bepaalde dag zijn leerlingen op pad om zijn goede boodschap van vreugde, van vrede en van vertrouwen aan de mensen te verkondigen.
Verhalen van toen blijven – zoals steeds – verhalen van vandaag.
Maar Amos antwoordde:
‘Ik ben helemaal geen profeet,
en ook geen profetenleerling.
Ik ben veeboer en vijgenteler.
Maar de HEER heeft me
van achter mijn schapen vandaan gehaald,
en het is de HEER die tegen me heeft gezegd:
‘Ga naar mijn volk Israël en profeteer daar.’
(Amos 7,14-15)
In die tijd riep Jezus de twaalf bij zich.
Hij zond hen twee aan twee voor zich uit,
en gaf hun macht over de onreine geesten.
Hij droeg hun op niets mee te nemen voor onderweg,
geen brood, geen reistas en geen geld,
alleen een stok.
Sandalen mochten ze wel dragen.
‘Maar,’ zei hij, ‘trek geen extra kleren aan.’
(Marcus 6,7-9)
DE KRACHT VAN ZIJN WOORD ONDERWEG
Dezer dagen zie je ze weer op de wegen, al die auto’s bepakt en beladen: valiezen, tenten, fietsen, surfplanken. En binnenin zijn er de kinderen die boekjes lezen of zich vervelen, die dorst hebben en vragen of het nog ver is. Mensen trekken er op uit, gepakt en gezakt.
Ook Jezus zendt zijn leerlingen op weg, maar niet op vakantie: ze zullen voor Hem uitgaan om Zijn Woord te preken over het Rijk van God, dat op handen is. Merkwaardig is de minimale uitrusting waarmee ze op stap moeten gaan: alleen een stok, een paar sandalen en de kledij die ze dragen. Geen voedsel, geen dubbele kleding, geen reischeques, geen Visakaart.
En toch gaan de leerlingen niet op weg met lege handen. Ze krijgen een uitrusting mee die al het andere overbodig maakt: hun kracht ligt in het Woord van God, dat zij spreken.
Het wordt altijd herhaald, als mensen gezonden worden: ‘wees niet bang, je steunt immers niet op aardse zekerheden, maar je kracht ligt bij de Heer.’ Ga in vertrouwen want de Heer zelf gaat met je mee. Geloof in de kracht van zijn Woord. Zijn Woord alleen is je sterkte, de rots waarop je bouwt. En dat Woord zal die mensen aanspreken, die open en ontvankelijk zijn voor alles wat deugd heet en lof verdient, voor alles wat goed en edel is.
Wees ook niet verbaasd, zegt Jezus, dat je soms niet welkom bent. Wie Gods Woord verkondigt mag tegenwind verwachten. Blijf niet daar, waar die openheid voor het woord van God ontbreekt. Ga daar weg en schud zelfs het stof van je voeten zodat je niets uit die streek meedraagt en zelf niet door die kwade geest bezoedeld wordt.
Maar waar het Woord van God wel ingang vindt, verdwijnt elke slechte geest en worden duivels uitgedreven. Verbondenheid groeit en echte liefde haalt het. Er is geen berekening meer, geen eigenbelang dat alles overwoekert. Wat menselijkerwijze onmogelijk lijkt, wordt dan mogelijk: een nieuwe aarde die als een hemel is, door die nieuwe geest die mensen omkeert.
Laten we hopen dat er altijd mensen zullen zijn die alleen met een stok en een paar sandalen woorden blijven spreken vol hoop en verwachting. Woorden van Jezus, opdat wij leven zouden hebben, leven in overvloed.
Het is een spreekwoord geworden: 'niemand is sant in eigen land!' Vlaanderen – van oudsher een koersland – heeft dan wel zijn ‘wielergoden’ en de voetbalgekte in deze tijden van het WK in Rusland tart alle verbeelding, met de ‘verafgoding’ van de Rode Duivels. Maar voor de rest blijft het waar: het gebeurt wel eens meer dat iemand miskend wordt in zijn eigen omgeving.
Zo was het destijds voor Jezus, en vandaag blijft het nog waar voor Hem. Sommige mensen zijn aan Hem gewoon geraakt en voor velen lijkt Hij ouderwets geworden en voorbijgestreefd, en wekt Hij geen verwondering meer op.
De zending van Jezus in Galilea lijkt wel mislukt: zijn eigen dorpsgenoten wijzen Hem af! Alles was nochtans goed begonnen: succes, bewondering, waardering, volgelingen … en dan beginnen de roddels en wordt hij verdacht gemaakt: 'Waar haalt Hij dat vandaan, Hij is toch maar iemand zoals wij.'
Je moet tegen hen zeggen:
‘Dit zegt God, de HEER ...’
En of ze nu horen willen of niet
– het is immers een opstandig volk –,
ze zullen weten
dat er een profeet in hun midden is geweest.
(Ezechiël 2,4-5)
Toen de sabbat was aangebroken,
gaf hij onderricht in de synagoge.
Vele toehoorders waren stomverbaasd en zeiden:
‘Waar haalt hij dat allemaal vandaan?
Wat is dat voor wijsheid die hem gegeven is?
En dan die wonderen die zijn handen tot stand brengen!
Hij is toch die timmerman, de zoon van Maria
en de broer van Jakobus en Jozef en Judas en Simon?
En wonen zijn zusters niet hier bij ons?’
En ze namen er aanstoot aan.
Jezus zei tegen hen:
‘Nergens wordt een profeet zo miskend
als in zijn eigen stad, onder zijn verwanten en huisgenoten.’
(Marcus 6,2-4)
MENSEN ZIJN NIET ZO GEWOON ALS MEN DENKT
Teresia van Lisieux wordt wel eens genoemd als één van de grootste heiligen van de laatste eeuwen. Zij stierf heel jong, en buiten haar klooster was zij niet gekend. Ook haar medezusters zagen weinig in haar. Van op haar ziekbed hoorde zij een medezuster zeggen: 'Wat zal de overste over haar kunnen vertellen? Zij heeft toch niets speciaal gedaan!' Toch heeft deze jonge vrouw na haar dood een heel grote invloed uitgeoefend. Haar geheim was de liefde in het leven van iedere dag. Zij droomde er ooit van missionaris te worden. Haar gezondheid liet het niet toe. Maar bij Paulus las zij: 'De grootste gave is de liefde!' En die liefde beleefde zij heel intens.
Het lijkt op het evangelie van vandaag. Jezus is in zijn vaderstad om daar de blijde boodschap te verkondigen. Maar veel mensen reageren afwijzend: 'Wij kennen zijn familie, het zijn heel gewone mensen. En zelf is Hij ook maar een kleine timmerman.' De kennissen van Jezus zien de rijkdom van zijn leven en de diepte van zijn boodschap niet.
Zo kan het ook bij ons zijn. Wij zijn soms gewoon geraakt aan de mensen met wie wij elke dag samenleven en die wij dikwijls ontmoeten. Hebben wij nog oog voor hun goede kanten? Zien wij het goede in hun leven nog en laten wij ons door hen nog aanspreken?
Deze week zouden wij kunnen proberen in onze omgang met mensen wat dieper te kijken. Soms dragen heel eenvoudige mensen dragen een mooie parel in hun hart. Aan ons om die parel te ontdekken tot onze eigen vreugde. In het hart van vele mensen is er wel een spoor te vinden van Gods liefde.
’s Avonds kunnen wij ook eens terugkijken op onze dag en wie wij ontmoet hebben. En wij kunnen God danken voor al het mooie en het goede dat mensen ons steeds weer schenken. In een onzevader kunnen wij dan al die mensen aan God toevertrouwen. Zo groeit de vriendschap in de wereld.
(Geïnspireerd door een homilie van Mgr. Paul Schruers)
Vorige zondag, 1 juli, mocht ik de homilie houden bij het gouden priesterjubileum van mijn goede vriend Jef Floren, 75 jaar geleden geboren in Sint-Lenaarts (Brecht), en ondertussen bijna 50 jaar werkzaam in Brazilië, thans in het bedevaartsoord van Padre Ibiapina ... de moeite waard om eens te 'googlen' om hierover wat meer aan de weet te komen!
Hieronder volgt eerst de tekst van de homilie en daarna trachten een negental foto's een bescheiden sfeerbeeld te geven van de viering in de parochiekerk, Sint-Leonardus, te Sint-Lenaarts.
Zusters en broeders, beste Jef,
1968, het jaar van je wijding, was een bewogen tijd. Veel oude zekerheden en gewoonten vielen weg. Als kind kenden wij onze Bijbelse geschiedenis en deden onze eerste communie met de andere kinderen van het dorp, zonder ons daar vragen bij te stellen. Maar alles werd anders en weinig bleef zoals het altijd geweest was. Wie nu met de tijd mee wil zijn, zegt niet te geloven, en wie gelooft, wordt oubollig genoemd.
Maar jouw roeping, Jef, lag verder: Brazilië. De hele wereld was dichtbij gekomen en in Latijns-Amerika lag de klemtoon op gerechtigheid en bevrijding, met grote namen als Helder Câmara en vele anderen. Geloof en leven waren daar meer met elkaar verbonden en de vieringen waren levendiger. Meer dan in Europa leek ginder een nieuwe beleving te groeien. Maar ook in Brazilië liep niet alles zoals verwacht was. De aandacht verschoof opnieuw naar de eigen spiritualiteit en ging minder naar de inzet voor rechtvaardigheid. Bovendien kwamen er vele ‘nieuwe kerken’, die soms meer met geld dan met geloof begaan waren. Zowel hier als ginder is er veel veranderd, en die veranderingen waren niet altijd ten goede.
En dan worden er vragen gesteld over de toekomst van Kerk en geloof. Ondanks alles wat soms gezegd wordt, hoeven we – denk ik – niet bang te zijn daarvoor, ook al zal die toekomst zeker geen herhaling zijn van de Kerk van vroeger. Wij hebben geen glazen bol, maar laten we ons leiden door de oudste bronnen van ons geloof. De eerste christenen kunnen ons inderdaad veel leren. Ook zij kenden hun ontgoocheling en twijfel. Zoals die leerlingen van Emmaüs die, na de kruisdood van Jezus, alle hoop verloren hadden. Of die 120 leerlingen, die zich verschanst hadden in het cenakel. De hoop op een Rijk van God die hen drie jaar bezield had was in duigen gevallen.
Maar net dan – toen de ontmoediging zo groot was – is de Heilige Geest over hen gekomen. En die Geest heeft hun leven omgekeerd. Zij durfden naar buiten komen met de blijde boodschap van Jezus, door de gave van die Trooster en Helper die Hij beloofd had. En door zijn Belofte dat Hij bij ons zou zijn tot het einde der tijden. Wellicht leeft dit geloof meer in Brazilië dan hier bij ons, met dat zo mooie woord: ‘Deus é mais’ … God is altijd groter dan wij durven vermoeden.
Ondanks het negatieve nieuws, dat ons overspoelt, zijn vele mensen, ook vandaag, op zoek naar een leven dat mooi en waardevol is. Een leven ook, dat hunkert naar God. Hopelijk vinden deze mensen God in een arme en dienende kerk, die niet uit is op macht, maar die bovenal aandacht schenkt aan de beleving van het evangelie. Laten wij bidden dat een Kerk mag groeien, die minder haar dogma’s bewaakt, maar meer het leven van haar gelovigen wil inspireren. Een Kerk die zich meer laat leiden door de Heilige Geest, die in Jezus zelf werkzaam was.
De dreigingen die de vroegste christenen ondervonden, waren talloze malen groter, dan wat wij meemaken. Ze werden vervolgd, gemarteld en gedood, omdat zij – in de Geest van Jezus – tegen de stroom ingingen. ‘Vergeld geen kwaad met kwaad’ in plaats van ‘oog om oog, tand om tand’. ‘Wie de belangrijkste wil zijn, moet de kleinste van allen worden en de anderen dienen.’ En bovenal: Jezus, die gekruisigd was, was uit de dood opgestaan en leefde voort. Hij die gedood was, was niet langer dood. De eerste christenen keerden zich tegen de bestaande orde waarin het kwaad zo dominant aanwezig was en wilden dat alles nieuw zou worden: een Rijk van God en geen koningschap van deze wereld.
Zo werden zij gedreven door Gods Geest, die alles nieuw maakt. Deze Heilige Geest van God waait nog altijd, nu zoals toen. Hij kan onze rust verstoren. Maar Hij waait ook zuiverend en verfrissend. En Hij kan onnodige ballast wegblazen… Laten we openstaan voor die Heilige Geest, luisterend en vol vertrouwen. Een hoopvolle toekomst tegemoet!
Beste Jef, van harte proficiat en bovenal dank je wel omdat je al 50 jaar – en eigenlijk al veel langer – leeft en vóórleeft vanuit die Heilige Geest van Jezus.
Vandaag horen we in het evangelie een wonderverhaal, dat tegelijk één van de mooiste en ook één van de pijnlijkste is: de opwekking van het dochtertje van Jaïrus.
Het doet altijd pijn te horen dat een kind gestorven is; maar anderzijds valt dit verhaal op door het tedere taalgebruik.
Mogen wij eruit leren om mensen die gebukt gaan onder een groot verdriet met zachtmoedigheid en tederheid tegemoet te treden, mee-levend, mee-lijdend, mee-dragend.
God heeft de dood niet gemaakt
en Hij vindt geen vreugde
in de ondergang van hen die leven.
God heeft de mens immers geschapen
voor een onvergankelijk leven
en Hij heeft hem tot een beeld
van zijn eigen eeuwigheid gemaakt.
(Wijsheid 1.13 en 23)
Nog voor Jaïrus uitgesproken was,
kwamen enkele mensen
tegen de leider van de synagoge zeggen:
‘Uw dochtertje is gestorven,
waarom valt u de meester nog lastig?’
Maar Jezus hoorde dat en zei:
‘Wees niet bang, maar blijf geloven.’
Hij ging naar binnen en zei:
`Waarom die drukte en die tranen?
Het kind is niet gestorven, het slaapt.'
Ze lachten Hem uit.
Maar Hij pakte het kind bij de hand en zei haar:
`Talita koemi.'
In vertaling betekent dat:
Meisje, Ik zeg je, sta op.
Meteen stond het meisje op en liep rond.
Ze was twaalf jaar.
Ze raakten buiten zichzelf van opwinding.
Hij beval hun met nadruk
dat niemand dit te weten zou komen,
en Hij vroeg hun om haar eten te geven.
(Marcus 5, 35-43)
TALITA KOEMI
‘Talita Koemi’, één van de weinige Aramese woorden die we in het evangelie terugvinden. Meisje, ik zeg u sta op. Het evangelie voegt erbij. Zij was 12 jaar. De ouderdom waarop een meisje officieel volwassen werd in Israël.
Jezus steekt zijn hand uit. Als wil Hij zeggen: ‘Ik begrijp je angst om groot te worden, je angst om op eigen benen te staan je bent altijd zo afhankelijk geweest, zo onderdanig,. Je bent als kind opgegroeid in een cocon, veilig beschut. En nu valt dat allemaal weg.’
Hoe herkennen wij in dat meisje niet de jeugd van vandaag, die ondanks al de mogelijkheden die zij ter beschikking heeft en al de vorming die zij mag genieten, angst heeft om de verantwoordelijkheid van het volle leven aan te gaan. Het definitieve engagement in het beroepsleven en in het huwelijksleven schuiven zij voor zich uit. Eerst nog een jaartje studeren, eerst nog wat samen wonen. Ook de ouderdom om vader of moeder te worden komt hoger en hoger te liggen.
Talita koemi. Jezus zegt niet: kom, ik zal je optillen. Rechtveren moet zij zelf doen. Zij zet haar eerste stappen in de kamer, neen het zijn de eerste stappen in haar durf om persoonlijk te leven. ‘Geef haar wat te eten’ zegt Jezus, Ook al zal zij haar eigen leven leiden, dat ontslaat haar ouders niet van een blijvende zorg en aandacht.
Als ’s avonds die ouders nog eens over het gebeuren nadenken gaan zij beseffen dat dit voorval verder reikt dan hun dochter, of hun gezin. Daar zit een boodschap in voor de hele wereld en voor alle mensen. ‘Hebt gij gehoord’, zegt die vader, ‘hoe kordaat Jezus zegde: Zij is niet dood, zij slaapt’. Dood is slechts schijn. Hij wilde zeggen: als dood het einde is van ons leven, het definitief einde van onze liefde, dan is het inderdaad om angst te hebben om te leven, angst om te beminnen. Dan gaat iemand zoals onze dochter weigeren om te eten, weigeren om te beminnen, weigeren om te leven.
Ja, de mensen lachten hem vierkant uit. Ook dat is van alle tijden. Want als je daarmee naar buiten komt, dan lachen zij u uit. Ook vandaag. En nochtans daar raken wij de kern van het christendom. Leven zonder uitzicht op de eeuwigheid is gelijk leven in een sarcofaag. Die mag dan nog zo comfortabel en luxueus zijn. Het blijft een sarcofaag.
‘Talita koemi’ Meisje sta op. Het leven is nog mooier dan je denkt want leven is onsterfelijk. Is er een mooier woord om de vakantie te beginnen: Talita koemi!
Dat ik gelovig ben, staat als een paal boven water. Dikwijls ben ik rotsvast overtuigd, andere dagen, als alles tegenzit, durf ik wel eens twijfelen en is niets meer zeker. Dat zijn geen gelukkige dagen. Enkelen zien mijn kwetsuren en voelen mijn zwakte. Zou het kunnen dat God dan even wanhopig op zoek is naar mij?
Toch maar hopen dat alles weer goedkomt, is de boodschap. Er rest mij maar één weg om deze kloof te overbruggen: het pad van de liefde bewandelen.
Echte liefde is een vleugje hemels paradijs op aarde. Echte liefde is ook dankbaar zijn om het vertrouwen in elkaar.
Echte liefde is eveneens heel dicht bij elkaar zijn en dan weer kunnen loslaten. Het geeft je opnieuw veerkracht en de opgelopen schade zie je als een donderwolk aan de horizon verdwijnen. Het zou me niet lukken om los van echte vrienden te kunnen bestaan en gelukkig te zijn. Die verbondenheid koester ik dan ook met heel mijn hart.
Geloven en geluk, ze vinden beide hun weg in m'n leven doorheen de liefde. Enerzijds door liefde te kunnen schenken en anderzijds door ze ook te mogen ontvangen. Zo bewaar ik mijn speelse, spontane, jeugdige vrolijkheid.
Heeft Jezus het ook niet over de liefde die zich prijsgeeft, die blij is en verdraagt, hoopt en blijft geloven?
Die liefde maakt alles mogelijk, daarin ligt een zee van antwoorden. Wat een geluk dat ik Jezus' voorbeeld mag kennen, herkennen en beleven.
(Monika Van den Perre)
(Bron: Catechesehuis, Tussendoor: ‘Maakt geloven gelukkig?’, augustus 2017)