Vandaag vieren we de 11de zondag door het jaar. Zomaar een zondag in een reeks van vele gewone zondagen, niets bijzonders, geen speciaal feest. Een gewone zondag door het jaar, op de overgang van lente naar zomer. Bomen en struiken staan volop in het blad, op de velden zien we de vele gewassen, weilanden kleuren groen van het gras, en geel en wit van de boterbloemen en de madeliefjes. Vele tuinperken liggen er betoverend bij.
De overgang van knop naar blad, de ontluiking van zaad tot vrucht: het gebeurt onder onze ogen, langzaam maar zeker. Zoals we vertrouwen in de groei van zaad en gewas, zo roepen de lezingen ons vandaag op te vertrouwen in de eigen kracht van Gods Woord en in de groei van zijn Rijk,
In die tijd zei Jezus:
‘Het is met het koninkrijk van God
als met een mens die zaad uitstrooit op de aarde:
hij slaapt en staat weer op,
dag in dag uit,
terwijl het zaad ontkiemt en opschiet,
ook al weet hij niet hoe.
De aarde brengt uit zichzelf vrucht voort,
eerst de halm, dan de aar,
en dan het rijpe graan in de aar.’
(Marcus 4,26-28)
ZO GROEIT HET RIJK VAN GOD …
Eén van de taken die een pastoor bij zijn aanstelling meekrijgt is de verkondiging van het woord Gods. Op het eerste gezicht een bovenmenselijke, een bijna magische opdracht. Gods woord in zijn mond nemen… Straffer kan toch niet.
Maar het is juist het tegendeel: het woord van God is een eenvoudige parabel die een kind kan verstaan, het is een wonderverhaal of een flard van een gebed. Het wordt ons op een zondag voorgelezen, het krijgt een menselijke verpakking, wordt gebrekkig gecommentarieerd door iemand die zelf moeite heeft om er de rijkdom van te ontdekken.
Het woord van God schijnt zo klein in vergelijking met al die andere boodschappen die de wereld worden ingestuurd. Het woord van God werkt niet met mediatechnieken. Het is niet opdringerig, voert geen reclame.
Het is als een klein onooglijk zaadje. Of het zal ontkiemen hangt alleen af of ons hart er voor openstaat, of ons hart een vruchtbare voedingsbodem is.
Het woord van God wordt niet alleen verkondigd. Het is ook vlees geworden. In Nazareth, een dorpje in Galilea, een uithoek van het Romeinse rijk, een meisje in een grotwoning wordt zwanger. In haar schoot zal het zaadje ontkiemen tot een jongetje, zal opgroeien tot een religieus bewogen mens, met een boodschap zo eenvoudig en zo transparant dat de machthebbers bang worden voor hem. Hij wordt uitgeschakeld, gekruisigd en begraven en als een zaadje in de aarde neergelegd.
Even daarvoor houdt Hij een maaltijd. Hij breekt het brood als een broos gebaar van zelfgave en zegt daarbij: zo wil ik bij jullie blijven. Eeuw na eeuw wordt dit gebaar herhaald tot op vandaag. Een stukje brood wordt als een klein zaadje in onze handpalm gelegd. Vergeleken met de eetcultuur van onze dagen is dit zo miniem, zo petieterig. God dringt zich niet op. Ook hier zal de voedingsbodem van ons hart beslissend zijn of dit zaadje zal ontkiemen.
Zo groeit het rijk van God en niet anders. Heel klein en bescheiden vanuit het hart en de goodwill van de mens. Ook in deze tijd, voor mensen die leven in een megacultuur waarin alles zo groot en zo opvallend mogelijk moet zijn.
Het woord van God blijft dat kleine zaadje. Hij moet wel heel groot zijn dat Hij alle zogezegde grootheid van de wereld kan missen.
'De aarde is niet uit haar baan gedreven toen jouw hartje bleef stilstaan', zei Elsschot toen zijn nichtje stierf. Herken je dat gevoel: dat de sterrenhemel al eeuwenlang onverschillig rondjes draait rond de Poolster... maar dat het fysische en morele kwaad er al even lang is? Ziekten en natuurrampen, wetens en willens bedreven gruweldaden tegen medemensen?
We zijn niet de eersten die onze tanden stukbijten op de vraag naar het kwaad. Getuige de grote denkers die het bestaan van een goede God in een theodicee, een rechtvaardiging van Gods bestaan én goedheid, aannemelijk hebben willen maken.
Bovendien heeft onze voortschrijdende kennis ons 'goddelijke' privileges gegeven die tot voor kort ondenkbaar waren. De medische wetenschap bijvoorbeeld brengt onsterfelijkheid beetje bij beetje dichterbij. Gaan we binnenkort de schepping helemaal naar onze hand kunnen zetten nu ze stilaan haar geheimen prijsgeeft? Kan ze eventueel niet bestaan zonder Maker?
Hoe kan een kleine sterveling zoals ik iedere dag, in alle naïviteit, nog een praatje komen maken met God? Door al die paradoxen is Hij zwaar onder vuur komen te liggen. Met pure redeneerkunst kom ik er niet uit, maar ik blijf Hem opzoeken. Er is toch de kleurrijke vlinder die als een zacht uitnodigend gebaar naast mij neerstrijkt op de leuning van de bank? En de inzet en solidariteit van meevoelende mensen die het kwaad van antwoord blijven dienen? Ik spring resoluut in de bres voor de 'lijdende Metgezel' die niet te beroerd is geweest om als kwetsbare sterveling al onze menselijke problemen tot de zijne te maken. Sindsdien is er geen 'helaas' zonder 'en toch'. Ik wil blijven gehoor geven aan Zijn appél om evenveel liefde voor mijn medemensen op te brengen als Hij voor mij heeft overgehad. Grenzeloos veel dus.
(Anne-Mie Van de Walle)
(Bron: Catechesehuis, Tussendoor: ‘Maakt geloven gelukkig?’, augustus 2017)
Jezus heeft al heel wat wonderen verricht, zelfs op de sabbat de verschrompelde hand van een man genezen. Daarom zijn veel mensen nieuwsgierig naar de Man die zulke wonderen verricht. En waar Hij komt, stroomt dan ook een grote menigte bij elkaar om Hem te zien, om naar Hem te luisteren. Maar niet iedereen is zo enthousiast, zeker de Farizeeën niet: zij ergeren zich aan Hem, zij zoeken naar middelen om Hem de mond te snoeren.
Dit is ook zijn familie ter ore gekomen en zij willen wel eens poolshoogte gaan nemen. Zij willen Hem overhalen om terug naar huis te komen, weg van de wetgeleerden, terug naar de anonimiteit van gewone, kleine mensen. Maar het is Jezus niet te doen om wonderen, om aanzien of macht, maar om zijn opdracht om Gods Boodschap te verkondigen, waar te maken: om duidelijk te maken dat God elke mens graag ziet en hoopt dat wij dit ook zouden doen. Zó en op geen enkele andere manier worden en zijn wij familie van Jezus, van God.
(Bron: Dominicanen)
Jezus ging naar huis
en weer stroomde er zoveel volk samen
dat ze niet eens gelegenheid hadden om te eten.
Toen zijn verwanten dit hoorden
trokken ze erop uit om Hem mee te nemen,
want men zei dat Hij niet meer bij zijn verstand was.
De schriftgeleerden die uit Jerusalem gekomen waren
zeiden dat Beëlzebul in Hem huisde
en dat Hij door de vorst der duivels
de duivels uitdreef.
(Marcus 3, 20-22)
EEN LEVEN LANG KIEZEN …
In de evangelietekst van vandaag hoorden wij de zwaarste beschuldiging ooit tegen Jezus geuit. De verblindheid van zijn tegenstanders ging zover dat zij Hem verweten gebruik te maken van duivelse, kwade machten. Jezus was nochtans Gods goedheid zelf. Heel zijn optreden was er juist op gericht het kwade te bestrijden. Door zijn kracht stonden gekwetste en zieke mensen weer op, genezen, bevrijd. Zijn voortdurende strijd tegen alle vormen van het kwaad werd het teken dat het Rijk van Gods liefde groeide en dat Hij handelde in naam van de goede God. Jezus was onverdeelde goedheid.
Niet bij Hem, wel bij ons, mensen, vinden wij die mengeling van goed en kwaad. Zoals Paulus het zegt : ‘Het goede dat wij willen doen, doen wij niet. En het kwade dat wij niet willen doen, doen wij toch’. Soms kennen wij zelfs momenten van grote zwakheid, waarbij wij de indruk hebben dat het kwaad bij ons volledig binnendringt en als een tiran gaat heersen over ons hart. Dat wordt op dat moment dan heel vlug een gesloten burcht, waar wij liefst niemand anders meer binnenlaten. Maar wij mogen het toch weten: de liefde, die wij dan hebben buitengesloten, wacht geduldig onder de muren van onze versterkte stad. Tot het moment komt - een moment van nederigheid en vreugde - waarop wij de ophaalbrug weer neerlaten en de liefde weer binnenlaten in ons leven. Dan nodigt zijzelf ons uit met haar mee te strijden om de muren af te breken waarmee wij onszelf hadden opgesloten en geïsoleerd van de anderen. Dat niet meer het vaandel van het kwaad, maar de standaard van de liefde weer wappert op onze stad, betekent een heerlijke, bevrijdende ervaring, zowel voor ons als voor diegenen die met ons begaan zijn.
Wij moeten er ons echter geen illusie over maken. Ook na een overwinning blijft de geest van het kwaad ons bedreigen, niet alleen van buiten, maar ook van binnenuit. Het evangelie van vandaag stelt ons het leven voor als een voortdurende strijd tussen goed en kwaad. En dat is het inderdaad. De dag wat wij die strijd zouden opgeven, zou de ergste nederlaag betekenen en de totale verwoesting van ons huis.
Hoe komt het toch dat het Rijk Gods van de liefde zo dikwijls opnieuw moet worden bevochten en veroverd? Gewoon omdat het leven evolueert, omdat wij veranderen. Wij worden ouder, de kinderen worden groter, of de kleinkinderen komen op ons beroep doen, de economische situatie verslechtert, of onze werksfeer verandert, in ons lichaam ervaren wij kleine ongemakken, wij ontmoeten nieuwe mensen, of diegenen die ons juist tot steun waren, overlijden of verdwijnen, of een nieuwe kans wordt ons geboden. ‘Leven’ betekent onvermijdelijk ‘veranderen en groeien’. Wij evolueren en treden steeds weer nieuwe levensfasen binnen. En de concrete situaties waarin wij terecht komen zijn ongewild telkens nieuwe gevechtsterreinen waar een strijd moet geleverd worden opdat ook dáár de liefde, de dankbaarheid, de vergeving en de openheid, het zou halen van de haat, de veeleisendheid, het egoïsme en het isolement, opdat ook dáár de goedheid sterker zou zijn dan het kwaad.
Misschien lijkt het evangelie van vandaag nogal strijdlustig. Het is in feite zeer realistisch. Ons leven eist inderdaad een voortdurende keuze tegen het kwaad, vóór het goede. Op dat punt bestaat ‘niet kiezen’ eigenlijk niet. Want wie niet kiest, wordt onvermijdelijk meegesleurd en wel steeds naar één kant, nl. naar de kant van zijn gemakzucht en zijn eigenbelang. Echt menselijk leven is er steeds opnieuw voor kiezen in de liefdestroom van God te gaan staan, de liefde in ons hart binnen te laten, is ervoor kiezen niet op onszelf gekeerd, maar verbonden te willen leven met God, de mensen en de wereld.
Jezus wil bij ons vele duivels uitdrijven. Zijn woord van vandaag ‘Wie niet vóór mij is, is tegen mij’ nodigt ons uit tot hernieuwde keuze voor het goede, en dat wel op het punt waar wij nu gekomen zijn, op de plaats waar wij vandaag staan.
Zes jaar was ik leraar in Lokeren. Toen ik in 1976 het college verliet, schreef de 'Superior' in zijn afscheidswoord voor het collegeblad: 'Waar rust was, bracht hij onrust.’ Toen begreep ik het nog niet zo goed, maar ik denk dat hij gelijk had. Een mens moet wat ouder worden om zichzelf te leren kennen. Ook al probeer ik de rust te bewaren, de drang is vaak sterker dan mezelf. Door die onrust die in mij zit, word ik juist getroffen door de beelden die Jezus gebruikte en die de wereld toen en nu nog altijd op zijn kop zetten. Ze spreken mij het meeste aan. Het is ook datgene wat ik in Jezus het meeste bewonder.
Enkele voorbeelden:
'Als je op je linkerwang geslagen wordt, keer dan ook je rechterwang toe. En 'Vergeld geen kwaad met kwaad', integendeel: sla niet terug, want dan kom je in een spiraal van geweld terecht. Dit blijft een ware revolutie tegenover 'Oog om oog, tand om tand' ... de wereld op zijn kop.
Een ander voorbeeld: 'Wie de belangrijkste wil zijn, moet de minste zijn en anderen dienen: In ons denken is dat moeilijk te begrijpen, maar Jezus zet de wereld op zijn kop.
Een derde voorbeeld: 'Als je aalmoezen geeft, mag je rechterhand niet weten wat je linkerhand doet: Hierbij denk ik aan iemand op de parochie die 100 euro wegmoffelde in een briefje van 10, opdat het niet zou opvallen. Hierover zegt Jezus: 'Je Vader in de hemel ziet wel wat in het verborgene gebeurt.’ Ook hier de wereld op zijn kop: je doet iets niet voor het oog van de mensen, maar voor God.
Als ik de woorden van Jezus ter harte neem, verwacht Hij dan niet van mij dat ook ik – waar ik kan – de wereld een beetje op zijn kop zet? En onrust breng waar er rust is.
(Bernard Lenaerts)
Bron: ‘Tussendoor. Hoe Jezus van Nazareth ons inspireert’, mei 2018
Ook vandaag nog willen wij het feest van Sacramentsdag vieren en onze gedachten laten uitgaan naar Jezus’ woorden bij het Laatste Avondmaal: ‘Neemt en eet, dit is mijn lichaam’.
Jezus zegt ons dat Hij in tekenen van brood en wijn bij ons zal blijven. Zo is elke eucharistie een uiting van geloof: wij geloven dat we in dit sacrament één worden met Jezus.
Maar evenzeer is elke eucharistie, van onzentwege, een belofte, die wij aangaan voor ons dagelijkse leven. Als wij daar – in dat dagelijkse leven – niet delen van onszelf, moeten wij nog meer bezield worden door die woorden van Jezus: ‘Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt.’
Terwijl ze aten, nam Jezus een brood,
sprak de zegenbede uit, brak het brood, deelde het uit en zei: ‘
Neem hiervan, dit is mijn lichaam.’
En hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker,
en allen dronken eruit. Hij zei tegen hen:
‘Dit is mijn bloed,
het bloed van het verbond, dat voor velen vergoten wordt.
(Mc 14, 22-24)
GEGEVEN, GEBROKEN,GEDEELD
Ons geloof cirkelt rond de eucharistie. Als we van iemand zeggen: ‘Hij gaat alle weken naar de eucharistieviering…’ Dan weten we dat we te doen hebben met iemand die gelovig is. Het bijwonen van de eucharistie is zowat de graadmeter van ons geloof geworden.
Maar als een buitenstaander u zou vragen: wat die eucharistie wel inhoudt, wat daar gebeurt dan zouden wij misschien terugvallen op die catechismus van weleer en dan zouden wij aarzelend zeggen: brood en wijn worden lichaam en bloed van Jezus Christus. Misschien zouden we het wat eigentijdser zeggen: brood en wijn worden teken van zijn aanwezigheid.
De vraagsteller zal u gegarandeerd verwonderd aankijken. Hij zou die taal nooit verstaan. Eigenlijk zouden we moeten beginnen bij de bron, van waar het begonnen is. Eucharistie wordt maar verstaanbaar van binnenuit. Als we die woorden ‘Neemt en eet dit is mijn lichaam’ uit hun oorspronkelijk verband rukken, dan komt dat over als een hocus pocus en dat was zeker hun oorspronkelijke bedoeling niet.
Maar keren we even terug naar het ogenblik waarop zij zijn uitgesproken. Het avondmaal dat Jezus met zijn vrienden nam was niet zo maar een etentje, niet zomaar een afscheidsmaal. Het was het paasmaal, het vieren van de pesach, een symbolisch geladen maaltijd zoals wij dat niet kennen. Een herinneringsmaaltijd aan de bevrijding uit Egypte. Met op de tafel het pas geslachte lam.
Wetend dat het zijn laatste avond was, gaat Hij dieper in op de symboliek van dat gebeuren en ziet Hij in dat geslachte lam zichzelf. Een zinloos geweld zal Hem ter dood brengen. Dat zinloos geweld brengt Hem niet tot wedergeweld, niet tot verbittering of wanhoop of woede maar wel tot een gebaar van liefde. Hij blijft als mens overeind. Dat is de grote verandering die daar plaatsgrijpt. Die ommekeer wil Hij doorgeven in een tastbaar teken. Hij ziet die matzes daar op tafel liggen, die ongedesemde broden en de beker met de wijn van de zegening. Daarop zegt Hij, Dit ben ik voor u: gebroken brood en gedeelde beker. Dat is de verandering die Jezus brengt met dat gebaar: zelfs zinloos geweld beantwoorden met liefde. De geestelijke ommekeer voltrekt zich.
We kunnen dit niet losmaken van dat andere woord: ‘Doe dit tot mijn gedachtenis.’ Gij, op uw beurt, moet op dezelfde wijze reageren op zinloos geweld: Dit ben ik voor u: gebroken brood en gedeelde beker. De eucharistie staat inderdaad centraal in ons leven als gelovige als we dit beleven als een omzetten van zinloos geweld in liefde. Slechts van hieruit kunnen we de eucharistie verstaan. Als een oproep om geweld te beantwoorden met liefde. Is dat redelijk. Neen, zeker in onze maatschappij is dat niet redelijk. Maar liefde is toch nooit redelijk. Als liefde tussen twee mensen redelijk wordt dan is het geen liefde meer.
Gods liefde is ook niet redelijk, ook niet in zijn schepping, ook niet in zijn vergeving. Gelukkig maar voor ons.
Eucharistie vieren wat is dat? Dat is binnentreden in die wondere wereld waar zinloos geweld, onder welke vorm dan ook, beantwoordt wordt met liefde. Waar dat gebeurt komt de Heer Jezus tastbaar, lijfelijk aanwezig. Eucharistie is geen hocus pocus maar wel een levenskeuze die zeer diep ingrijpt in het leven van elke dag. Uiteindelijk zijn wij het die moeten veranderen in het mystiek lichaam van Christus.