Ik sta met mijn hart in de ene en mijn hoofd in de andere hand. Op de maat van de wind wieg ik heen en weer tussen droom en verstand. Hoezeer ik mij ook beijver, nooit blijf ik in evenwicht. Van links gezien ben ik een cijfer, van rechts beschouwd een gedicht. Mijn schedel steekt vol begrippen, mijn gemoed raakt ze niet aan; en wat mijn hart zegt tegen mijn lippen heeft mijn hoofd nog nooit verstaan.
Een klein kindje voelt zich veilig in de armen van mama of papa; een jongen of een meisje, die groter worden, praten graag met een goede vriend of vriendin; man en vrouw kunnen elkaar geborgenheid bieden. Ook onze kerk is geroepen om in warme hartelijkheid aan mensen dit thuisgevoel te geven, zeker in onze kille, berekende wereld.
Vandaag gaan de lezingen over dit soort van dingen: zorg dragen voor de mensen, die je toevertrouwd zijn: ‘mens voor de mensen zijn, herder als God.’
Op een ogenblik dat Jezus en de leerlingen eens willen rusten, blijven de mensen maar toestromen, en we lezen dit enig mooie zinnetje in het evangelie: 'Jezus had met die mensen te doen, want zij waren als schapen zonder herder.'
Wat er nog van de schapen over is,
zal ik bijeenbrengen uit alle landen
waarheen ik ze verjaagd heb.
Ik breng ze terug naar hun weide,
ze zullen vruchtbaar zijn en in aantal toenemen.
Ik zal herders over ze aanstellen
die ze zo zullen hoeden dat ze geen angst meer kennen
en er niet één meer zal worden gemist
– spreekt de HEER.
(Jeremia 23,3-4)
Toen Hij van boord ging, zag Hij een grote menigte,
en Hij had zeer met hen te doen,
omdat ze als schapen zonder herder waren,
en Hij begon hen uitvoerig te onderrichten.
(Marcus 6, 34)
HIJ HAD TE DOEN MET DIE MENSEN
Jezus had met die mensen te doen omdat ze er uitzagen als schapen zonder herder. Het klinkt een beetje wonder, want de Joden hadden geen tekort aan priesters, farizeeën en andere wetgeleerden, die heel precies de regeltjes dicteerden. Waarom noemt Jezus hen dan schapen zonder herder? Het antwoord vinden we in zijn vele twisten met de Joodse moraalridders, die alleen maar aandacht schonken aan uiterlijke wetten, zonder enige innerlijke bezieling. Zij preekten enkel verboden en dreigementen en boden geen bemoediging en begrip. Daarom waren zij onwaardige herders!
Jezus spreekt heel anders, helemaal omgekeerd zelfs. Onze verlossing, ons nieuwe leven in vreugde, vrede, vrijheid kunnen we niet zelf verdienen, het is een gave, een Godsgeschenk. Daarom spreekt Jezus weinig over wetten, die God voorschrijft, maar des te meer over zijn barmhartigheid.
Jezus verweet de moralisten van zijn tijd dat ze strenger waren voor anderen dan voor zichzelf. Het gebeurt ook nu: oordelen, veroordelen, uitsluiten. Zo vaak laten we – in naam van Jezus zelf – de liefde doodgaan. Maar die Jezus kunnen we niet vangen in dogma’s of wetten, laat staan in de burcht van ons eigen grote gelijk.
Ook nu zou Jezus te doen hebben met mensen, die uitgesloten worden omdat de wet het haalt op de liefde. Hij zou te doen hebben met mensen, die gewond werden door de slagen van het leven en bij ons niet welkom zijn. Hij zou niet enkel omzien naar de trouwe schapen, maar naar dat ene schaap, dat verloren liep en dreigt verscheurd te worden door de wolven.
Jezus zou niet bekvechten over wetten en dogma’s. Hij zou weer parabels vertellen over de liefde van de Vader. Zonder banbliksems, maar boordevol hoop. Zoals toen zou Hij bemoedigen: wees niet bang als je niet volmaakt bent, zondaars en tollenaars zullen eerder binnengaan in het Rijk van God dan zij, die vol zijn van hun eigen volmaaktheid. Hij heeft ons toch verteld van een farizeeër en een tollenaar, die naar de tempel gingen. Om ons te leren onze eigenwaan op te geven en te vertrouwen op de goedheid van de Vader. Want, als goede Herder, heeft Hij te doen met ons, mensen.
Straks krijgen we twee verhalen over ‘roeping en zending’. Amos was een veehoeder, en plots hoort hij – in zijn dagelijkse bezigheden – de stem van God, die hem weghaalt van achter zijn kudde. Voortaan wordt hij geroepen en gezonden om Gods eigen woord te spreken, en nog wel tot mensen, die daar niet voor openstaan, maar die 1001 andere bekommernissen hebben. Bovendien spreekt Amos woorden, die zij liever niet horen, want de profeet wijst hen terecht in hun manier van doen.
Ook Jezus zendt op een bepaalde dag zijn leerlingen op pad om zijn goede boodschap van vreugde, van vrede en van vertrouwen aan de mensen te verkondigen.
Verhalen van toen blijven – zoals steeds – verhalen van vandaag.
Maar Amos antwoordde:
‘Ik ben helemaal geen profeet,
en ook geen profetenleerling.
Ik ben veeboer en vijgenteler.
Maar de HEER heeft me
van achter mijn schapen vandaan gehaald,
en het is de HEER die tegen me heeft gezegd:
‘Ga naar mijn volk Israël en profeteer daar.’
(Amos 7,14-15)
In die tijd riep Jezus de twaalf bij zich.
Hij zond hen twee aan twee voor zich uit,
en gaf hun macht over de onreine geesten.
Hij droeg hun op niets mee te nemen voor onderweg,
geen brood, geen reistas en geen geld,
alleen een stok.
Sandalen mochten ze wel dragen.
‘Maar,’ zei hij, ‘trek geen extra kleren aan.’
(Marcus 6,7-9)
DE KRACHT VAN ZIJN WOORD ONDERWEG
Dezer dagen zie je ze weer op de wegen, al die auto’s bepakt en beladen: valiezen, tenten, fietsen, surfplanken. En binnenin zijn er de kinderen die boekjes lezen of zich vervelen, die dorst hebben en vragen of het nog ver is. Mensen trekken er op uit, gepakt en gezakt.
Ook Jezus zendt zijn leerlingen op weg, maar niet op vakantie: ze zullen voor Hem uitgaan om Zijn Woord te preken over het Rijk van God, dat op handen is. Merkwaardig is de minimale uitrusting waarmee ze op stap moeten gaan: alleen een stok, een paar sandalen en de kledij die ze dragen. Geen voedsel, geen dubbele kleding, geen reischeques, geen Visakaart.
En toch gaan de leerlingen niet op weg met lege handen. Ze krijgen een uitrusting mee die al het andere overbodig maakt: hun kracht ligt in het Woord van God, dat zij spreken.
Het wordt altijd herhaald, als mensen gezonden worden: ‘wees niet bang, je steunt immers niet op aardse zekerheden, maar je kracht ligt bij de Heer.’ Ga in vertrouwen want de Heer zelf gaat met je mee. Geloof in de kracht van zijn Woord. Zijn Woord alleen is je sterkte, de rots waarop je bouwt. En dat Woord zal die mensen aanspreken, die open en ontvankelijk zijn voor alles wat deugd heet en lof verdient, voor alles wat goed en edel is.
Wees ook niet verbaasd, zegt Jezus, dat je soms niet welkom bent. Wie Gods Woord verkondigt mag tegenwind verwachten. Blijf niet daar, waar die openheid voor het woord van God ontbreekt. Ga daar weg en schud zelfs het stof van je voeten zodat je niets uit die streek meedraagt en zelf niet door die kwade geest bezoedeld wordt.
Maar waar het Woord van God wel ingang vindt, verdwijnt elke slechte geest en worden duivels uitgedreven. Verbondenheid groeit en echte liefde haalt het. Er is geen berekening meer, geen eigenbelang dat alles overwoekert. Wat menselijkerwijze onmogelijk lijkt, wordt dan mogelijk: een nieuwe aarde die als een hemel is, door die nieuwe geest die mensen omkeert.
Laten we hopen dat er altijd mensen zullen zijn die alleen met een stok en een paar sandalen woorden blijven spreken vol hoop en verwachting. Woorden van Jezus, opdat wij leven zouden hebben, leven in overvloed.
Het is een spreekwoord geworden: 'niemand is sant in eigen land!' Vlaanderen – van oudsher een koersland – heeft dan wel zijn ‘wielergoden’ en de voetbalgekte in deze tijden van het WK in Rusland tart alle verbeelding, met de ‘verafgoding’ van de Rode Duivels. Maar voor de rest blijft het waar: het gebeurt wel eens meer dat iemand miskend wordt in zijn eigen omgeving.
Zo was het destijds voor Jezus, en vandaag blijft het nog waar voor Hem. Sommige mensen zijn aan Hem gewoon geraakt en voor velen lijkt Hij ouderwets geworden en voorbijgestreefd, en wekt Hij geen verwondering meer op.
De zending van Jezus in Galilea lijkt wel mislukt: zijn eigen dorpsgenoten wijzen Hem af! Alles was nochtans goed begonnen: succes, bewondering, waardering, volgelingen … en dan beginnen de roddels en wordt hij verdacht gemaakt: 'Waar haalt Hij dat vandaan, Hij is toch maar iemand zoals wij.'
Je moet tegen hen zeggen:
‘Dit zegt God, de HEER ...’
En of ze nu horen willen of niet
– het is immers een opstandig volk –,
ze zullen weten
dat er een profeet in hun midden is geweest.
(Ezechiël 2,4-5)
Toen de sabbat was aangebroken,
gaf hij onderricht in de synagoge.
Vele toehoorders waren stomverbaasd en zeiden:
‘Waar haalt hij dat allemaal vandaan?
Wat is dat voor wijsheid die hem gegeven is?
En dan die wonderen die zijn handen tot stand brengen!
Hij is toch die timmerman, de zoon van Maria
en de broer van Jakobus en Jozef en Judas en Simon?
En wonen zijn zusters niet hier bij ons?’
En ze namen er aanstoot aan.
Jezus zei tegen hen:
‘Nergens wordt een profeet zo miskend
als in zijn eigen stad, onder zijn verwanten en huisgenoten.’
(Marcus 6,2-4)
MENSEN ZIJN NIET ZO GEWOON ALS MEN DENKT
Teresia van Lisieux wordt wel eens genoemd als één van de grootste heiligen van de laatste eeuwen. Zij stierf heel jong, en buiten haar klooster was zij niet gekend. Ook haar medezusters zagen weinig in haar. Van op haar ziekbed hoorde zij een medezuster zeggen: 'Wat zal de overste over haar kunnen vertellen? Zij heeft toch niets speciaal gedaan!' Toch heeft deze jonge vrouw na haar dood een heel grote invloed uitgeoefend. Haar geheim was de liefde in het leven van iedere dag. Zij droomde er ooit van missionaris te worden. Haar gezondheid liet het niet toe. Maar bij Paulus las zij: 'De grootste gave is de liefde!' En die liefde beleefde zij heel intens.
Het lijkt op het evangelie van vandaag. Jezus is in zijn vaderstad om daar de blijde boodschap te verkondigen. Maar veel mensen reageren afwijzend: 'Wij kennen zijn familie, het zijn heel gewone mensen. En zelf is Hij ook maar een kleine timmerman.' De kennissen van Jezus zien de rijkdom van zijn leven en de diepte van zijn boodschap niet.
Zo kan het ook bij ons zijn. Wij zijn soms gewoon geraakt aan de mensen met wie wij elke dag samenleven en die wij dikwijls ontmoeten. Hebben wij nog oog voor hun goede kanten? Zien wij het goede in hun leven nog en laten wij ons door hen nog aanspreken?
Deze week zouden wij kunnen proberen in onze omgang met mensen wat dieper te kijken. Soms dragen heel eenvoudige mensen dragen een mooie parel in hun hart. Aan ons om die parel te ontdekken tot onze eigen vreugde. In het hart van vele mensen is er wel een spoor te vinden van Gods liefde.
’s Avonds kunnen wij ook eens terugkijken op onze dag en wie wij ontmoet hebben. En wij kunnen God danken voor al het mooie en het goede dat mensen ons steeds weer schenken. In een onzevader kunnen wij dan al die mensen aan God toevertrouwen. Zo groeit de vriendschap in de wereld.
(Geïnspireerd door een homilie van Mgr. Paul Schruers)
Vorige zondag, 1 juli, mocht ik de homilie houden bij het gouden priesterjubileum van mijn goede vriend Jef Floren, 75 jaar geleden geboren in Sint-Lenaarts (Brecht), en ondertussen bijna 50 jaar werkzaam in Brazilië, thans in het bedevaartsoord van Padre Ibiapina ... de moeite waard om eens te 'googlen' om hierover wat meer aan de weet te komen!
Hieronder volgt eerst de tekst van de homilie en daarna trachten een negental foto's een bescheiden sfeerbeeld te geven van de viering in de parochiekerk, Sint-Leonardus, te Sint-Lenaarts.
Zusters en broeders, beste Jef,
1968, het jaar van je wijding, was een bewogen tijd. Veel oude zekerheden en gewoonten vielen weg. Als kind kenden wij onze Bijbelse geschiedenis en deden onze eerste communie met de andere kinderen van het dorp, zonder ons daar vragen bij te stellen. Maar alles werd anders en weinig bleef zoals het altijd geweest was. Wie nu met de tijd mee wil zijn, zegt niet te geloven, en wie gelooft, wordt oubollig genoemd.
Maar jouw roeping, Jef, lag verder: Brazilië. De hele wereld was dichtbij gekomen en in Latijns-Amerika lag de klemtoon op gerechtigheid en bevrijding, met grote namen als Helder Câmara en vele anderen. Geloof en leven waren daar meer met elkaar verbonden en de vieringen waren levendiger. Meer dan in Europa leek ginder een nieuwe beleving te groeien. Maar ook in Brazilië liep niet alles zoals verwacht was. De aandacht verschoof opnieuw naar de eigen spiritualiteit en ging minder naar de inzet voor rechtvaardigheid. Bovendien kwamen er vele ‘nieuwe kerken’, die soms meer met geld dan met geloof begaan waren. Zowel hier als ginder is er veel veranderd, en die veranderingen waren niet altijd ten goede.
En dan worden er vragen gesteld over de toekomst van Kerk en geloof. Ondanks alles wat soms gezegd wordt, hoeven we – denk ik – niet bang te zijn daarvoor, ook al zal die toekomst zeker geen herhaling zijn van de Kerk van vroeger. Wij hebben geen glazen bol, maar laten we ons leiden door de oudste bronnen van ons geloof. De eerste christenen kunnen ons inderdaad veel leren. Ook zij kenden hun ontgoocheling en twijfel. Zoals die leerlingen van Emmaüs die, na de kruisdood van Jezus, alle hoop verloren hadden. Of die 120 leerlingen, die zich verschanst hadden in het cenakel. De hoop op een Rijk van God die hen drie jaar bezield had was in duigen gevallen.
Maar net dan – toen de ontmoediging zo groot was – is de Heilige Geest over hen gekomen. En die Geest heeft hun leven omgekeerd. Zij durfden naar buiten komen met de blijde boodschap van Jezus, door de gave van die Trooster en Helper die Hij beloofd had. En door zijn Belofte dat Hij bij ons zou zijn tot het einde der tijden. Wellicht leeft dit geloof meer in Brazilië dan hier bij ons, met dat zo mooie woord: ‘Deus é mais’ … God is altijd groter dan wij durven vermoeden.
Ondanks het negatieve nieuws, dat ons overspoelt, zijn vele mensen, ook vandaag, op zoek naar een leven dat mooi en waardevol is. Een leven ook, dat hunkert naar God. Hopelijk vinden deze mensen God in een arme en dienende kerk, die niet uit is op macht, maar die bovenal aandacht schenkt aan de beleving van het evangelie. Laten wij bidden dat een Kerk mag groeien, die minder haar dogma’s bewaakt, maar meer het leven van haar gelovigen wil inspireren. Een Kerk die zich meer laat leiden door de Heilige Geest, die in Jezus zelf werkzaam was.
De dreigingen die de vroegste christenen ondervonden, waren talloze malen groter, dan wat wij meemaken. Ze werden vervolgd, gemarteld en gedood, omdat zij – in de Geest van Jezus – tegen de stroom ingingen. ‘Vergeld geen kwaad met kwaad’ in plaats van ‘oog om oog, tand om tand’. ‘Wie de belangrijkste wil zijn, moet de kleinste van allen worden en de anderen dienen.’ En bovenal: Jezus, die gekruisigd was, was uit de dood opgestaan en leefde voort. Hij die gedood was, was niet langer dood. De eerste christenen keerden zich tegen de bestaande orde waarin het kwaad zo dominant aanwezig was en wilden dat alles nieuw zou worden: een Rijk van God en geen koningschap van deze wereld.
Zo werden zij gedreven door Gods Geest, die alles nieuw maakt. Deze Heilige Geest van God waait nog altijd, nu zoals toen. Hij kan onze rust verstoren. Maar Hij waait ook zuiverend en verfrissend. En Hij kan onnodige ballast wegblazen… Laten we openstaan voor die Heilige Geest, luisterend en vol vertrouwen. Een hoopvolle toekomst tegemoet!
Beste Jef, van harte proficiat en bovenal dank je wel omdat je al 50 jaar – en eigenlijk al veel langer – leeft en vóórleeft vanuit die Heilige Geest van Jezus.