Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
29-08-2016
OPAALKUST 2
TARDINGHEN
Tardinghen is een gemeente in het Franse departement Pas-de-Calais. De gemeente telt 127 inwoners en maakt deel uit van het arrondissement Boulogne-sur-Mer.
Het strand is bijzonder rustig, heel gevarieerd en aantrekkelijk, echt geschikt voor gezinnen met kinderen en het biedt tevens een wondermooi uitzicht op de Cap Blanc-Nez.
Cap Blanc-Nez is de meest indrukwekkende van de twee kapen. Met een hoogte van 151 meter (134 meter volgens sommige bronnen) is hij een stuk hoger dan Cap Gris-Nez en ook vanaf het strand zijn de krijtrotsen een stuk indrukwekkender. De kaap is trouwens bijzonder geliefd bij geologen en liefhebbers van fossielen. De voet van de krijtrotsen is dan ook een goede vindplaats van fossielen uit het Krijt, het Albiaan, Cenomaniaan en Turoniaan.
Je kan de kaap bezoeken vanaf de parking bovenop de kaap. Wij raden echter aan om de wagen achter te laten in het dorpje Escalles (op de doodlopende weg naar het strand zijn heel wat parkeerplaatsen) en vandaaruit omhoog te wandelen tot bovenop de kaap.
Dikwijls is de brief aan de Joodse Christenen of de Hebreeën voor ons nogal moeilijke, theologische stof, die ons weinig of niet kan aanspreken. Vandaag krijgen we evenwel een gelukkige uitzondering daarop: de eerste lezing is een enig mooie lofzang op het geloof, dat belicht wordt door een hele reeks van gebeurtenissen uit de eeuwenlange Joodse geschiedenis.
De schrijver van deze tekst, die ons onbekend is, stelt ons het geloof voor als een soort van dubbele beweging. Eerst van God naar ons toe: God doet ons zijn belofte, dat Hij ons niet alleen laat, en dat wij op Hem mogen vertrouwen, door alles heen.
Van onze kant wordt dan de inzet gevraagd om bij te dragen tot de verwezenlijking van deze beloften: zo is ons geloof tegelijkertijd een GAVE, die we ontvangen, en een OPGAVE, die we moeten waarmaken.
Zusters en broeders,
HET GELOOF
legt de grondslag voor alles waarop we hopen,
het overtuigt ons van de waarheid van wat we niet zien.
OM HUN GELOOF
werden de mensen uit vroeger tijden geprezen.
(Hebreeën 11,1-2)
In die tijd zei Jezus:
Verkoop je bezit en geef aalmoezen.
Zorg voor beurzen die niet verslijten,
een onuitputtelijke schat in de hemel,
waar geen dief bij kan komen
en die geen mot kan aantasten.
Want waar je schat is, daar zal ook je hart zijn.
(Lucas 12,32-34)
‘OP WEG NAAR EEN BETER VADERLAND’
Ieder mens is op zoek naar geluk, naar ‘zijn beloofde land’. Abraham ging op weg, zonder te weten waar hij zou uitkomen. Mozes trok met zijn volk door de woestijn, naar dat beloofde land ‘dat overvloeit van melk en honing’.
De eeuwen door waren er mensen, die GELOOFDEN in een toekomst waar ze alles voor over hadden. Ze ontvingen een belofte van Godswege en lieten alles achter. Ze keerden ook niet terug op hun stappen: hun verlangen naar de toekomst, die God voorhield, was sterker dan het heimwee, naar het land dat ze achterlieten. Ze bleven verder gaan omdat ze GELOOFDEN dat ze dat land, dat God had toegezegd, eens zouden bereiken. Die belofte hield hen gaande. God gaf zijn Woord, en zij gingen op weg.
Wij zijn voor altijd ‘mensen onderweg’. God blijft nog altijd zijn beloften doen, en de verlangens, die Hij wekt, kunnen ook ons op weg zetten, op de paden van ons leven. Letterlijk spreekt Hij niet meer tot ons, zoals verteld wordt van onze voorvaderen … maar Hij blijft ons aanspreken, door zijn Woord, dat opgetekend werd, en door dagelijkse dingen op onze weg: ‘Hij komt tot ons, gans onverwacht, in duizend, duizend dingen’. Hij blijft spreken … aan ons om OPMERKZAAM EN GE-HOOR-ZAAM te zijn. Altijd luisterbereid, altijd weer bereid om verder te gaan, verder op weg … op grond van zijn beloften.
Als het ene doel bereikt is, wenkt een andere belofte. God roept altijd verder en langs heel menselijke gebeurtenissen gaan wij nieuwe einders tegemoet. Zo verloopt ons leven. De ene stap na de andere op een weg waarvan we het einde niet weten. Maar Paulus geeft ons einddoel wel een naam:
‘WE ZIJN OP WEG NAAR EEN BETER,
EEN HEMELS VADERLAND’
Een hemels vaderland, dat hier zijn aanloop kent maar slechts voltooid zal worden bij God, in zijn thuishaven. Het is een honger, die nooit gestild wordt, een verlangen, dat nooit tot rust komt, maar ons altijd voortdrijft. Levenslang. Want: ‘Onrustig is ons hart, tot het rust vindt in God’.
Een erfeniskwestie wordt vandaag aangebracht, een gulzigaard, die Jezus voor zijn eigen kar wil spannen, zijn hebzucht die nooit genoeg heeft. Er is bij die man niet het minste geloof: hij wil Jezus alleen maar gebruiken voor zijn eigen platte nut.
‘Een mens gebruiken …’, de eeuwen door hebben schone, hoogstaande mensen dit bestempeld als het grootste kwaad en onrecht dat je iemand kan aandoen: mensen gebruik je niet. Punt! Gedaan!
Wie dat toch doet, toont alleen zijn eigen botte grofheid, die elke zin voor fijnheid en zielengrootheid mist.
Iemand uit de menigte zei eens tegen Jezus:
`Meester, zeg tegen mijn broer
dat hij de erfenis met mij moet delen.'
Jezus antwoordde hem:
`Wie heeft mij als scheidsrechter
tussen u beiden aangesteld?'
En Hij zei voorts tot alle omstanders:
`Pas op voor iedere vorm van hebzucht!
Ook al heeft een mens nog zo veel,
zijn leven bezit hij niet.'
(Lucas 12,13-15)
EEN BRIEFJE VAN 50 EURO
Een gekende spreker toonde op een seminarie een briefje van 50 euro en vroeg: ‘Wie zou dit briefje willen?’ Vele handen gingen omhoog. Hij zei: ‘Ik zal dit aan jullie geven maar laat mij eerst dit doen.’ Hij verfrommelde het bankbiljet. Dan vroeg hij: ‘Wie wil nog steeds dit biljet?’ Nog vele handen gingen in de lucht. ‘En’, vervolgde hij ‘als ik dit doe?’ Hij gooide het op de grond en hij besmeurde het met zijn schoen. Hij raapte het op, verfrommeld en vuil. ‘Wie wil het nog steeds?’ Nog steeds gingen vele handen in de lucht.
‘Vrienden, jullie hebben een waardevolle les geleerd. Wat ik ook deed met dit geld, jullie bleven het steeds verlangen omdat het niet in waarde verminderde. Het bleef 50 euro waard.’
Het kan gebeuren in ons eigen leven dat men ons laat vallen, dat wij vernederd worden of besmeurd door eigen beslissingen of door gebeurtenissen die op onze weg komen. We kunnen ons waardeloos voelen dan. Maar wat er ook gebeurde of zal gebeuren jullie verliezen nooit jullie eigenwaarde. Vuil of proper, verfrommeld of netjes geplooid, jij bent kostbaar voor God en voor hen die van je houden. De waarde van onze levens komt niet uit wat we doen of wat we weten, maar uit wat we zijn.
Jij bent speciaal – vergeet het nooit.
Je kan maar één mens in de wereld zijn maar je kan ook de wereld zijn voor een mens.
Franciscus stelde zich niet alleen tegenover aanzienlijken nederig op, maar ook tegenover zijn gelijken en minderen. Altijd wilde hij liever terechtgewezen en gecorrigeerd worden dan zelf anderen terecht te wijzen. Op een keer toen hij te zwak en te ziek was om te voet rond te trekken, reed hij op een ezeltje door het land van een boer die daar toen toevallig aan het werk was. De boer rende op hem af en vroeg hem of hij soms broeder Franciscus was. Toen hij nederig bevestigde dat hij inderdaad de man was naar wie hij vroeg, zei de boer: ‘Zorg ervoor dat je zo goed blijft als de mensen zeggen dat je nu bent, want er zijn er heel wat die vertrouwen in je hebben. Daarom waarschuw ik je, gedraag je nooit anders dan er van je verwacht wordt.’ Nadat Franciscus dit gehoord had, liet hij zich van het ezeltje op de grond glijden. Hij wierp zich voor de boer in het stof, kuste zijn voeten en bedankte hem dat hij de moeite had willen nemen hem te waarschuwen.
Hoewel hij dus zo’n goede reputatie had dat velen hem voor een heilige hielden, had hij geen hoge dunk van zichzelf. Noch op zijn goede reputatie, noch op zijn vermeende heiligheid was hij trots, en evenmin op het grote aantal heilige broeders en zusters dat hem geschonken was als eerste beloning voor zijn verdiensten.
Uit: Gerard Pieter Freeman en Erik Kerkhoff: ‘Een jaar met Franciscus’