Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
04-09-2014
DOORDENKEN OP DONDERDAG
Geven ... om de vreugde ervan!
Ooit heb je het belang van geld sparen geleerd. En wellicht heb je geleerd het met verstand uit te geven. Maar heb je ook over de waarde van geld wegschenken geleerd? Delen is een belangrijk deel van een volledig en gelukkig leven. En het is een praktijk die heel wat vreugde en voldoening kan terug geven als je het regelmatig doet.
Luister naar het verhaal van de kip en het varken. Een kip en een varken wandelden over de straat toen zij een kleurrijk reclamebord zagen waarop een ontbijt met eieren en spek stond afgebeeld. De kip stopte om de reclame te bewonderen en zei fier tot het varken: 'Maakt deze foto jou niet gelukkig? Geeft het een geen goed gevoel om iets aan de mensen te kunnen geven?'
Het varken antwoordde: 'Inderdaad, ja, maar … voor jou is het een bijdrage. Voor mij … is het een volledige inzet!'
Er is ergens een grens tussen een bijdrage en een totale inzet. Een bijdrage ontspringt uit een soort van verplichting, die je aanvoelt: 'Ik vind dat ik hier toch wel mijn steentje moet bijdragen, iets moet doen.' maar een volledige, vrijwillige inzet is gebaseerd op vreugde. En wanneer we uit vreugde geven dan voelen we ons goed!
Als je nog niet de waarde van het vrijwillige geven hebt ontdekt, probeer het! Je zal aangenaam verrast zijn welk goed gevoel je daarbij krijgt.
En als je daarbij de vraag stelt: 'hoeveel moet ik geven?'. Wel: hoe goed wil je je voelen?
Vorige week werd Petrus nog de hemel in geprezen: ‘je bent een rots, op jou kan ik mijn kerk bouwen.’ Vandaag is het helemaal anders. Jezus zegt wat hemzelf nog te wachten staat: Jeruzalem, een kruis, verraden en verlaten, en helemaal geen droom van roem of macht en aanzien. Meteen wil diezelfde Petrus tussenkomen: ‘Dat mag niet gebeuren, Heer!’
En dan krijgt hij, die Petrus, die zo geprezen werd, de steenrots, die de eerste paus zal worden, een stevige bolwassing: ‘Ga weg, Satan, weg, achteruit … je laat je leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil.’
Eerste Lezing uit de brief van Paulus aan de christenen van Rome 12,1-2
Zusters en broeders, stem uw gedrag niet af op deze wereld. Word andere mensen, met een nieuwe gezindheid.
Evangelie Matteüs 16,21-27
In die tijd begon Jezus zijn leerlingen duidelijk te maken dat Hij naar Jeruzalem moest gaan; dat Hij daar veel zou moeten lijden van de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden, maar dat Hij na ter dood gebracht te zijn, op de derde dag zou verrijzen.
En daarna tot zijn leerlingen: ‘Wie mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen.
HIJ ZOU NOG VEEL MOETEN LIJDEN
Vorige zondag hoorden we Simon Petrus: ‘Gij zijt de Messias, de Zoon van de Levende God!’ Een kort moment heeft Petrus het diepste wezen van Jezus ingezien. Vandaag, slechts even later, zien we dat dit inzicht van Petrus nog niet volgroeid is. Heel kort schouwt Hij die diepte: een lichtflits, die maar even duurt en dan weer overgaat in schaduw. Eigenlijk zijn de verwachtingen van Petrus nog zeer aards gekleurd. Hij verwacht een koning in triomf, een machtige heerser, die door iedereen aanvaard en gevierd wordt – of, althans gevreesd om zijn macht. Daarom stuurt Jezus dit al te aardse beeld meteen bij. Hij zal Messias zijn op een heel onverwachte wijze, langs de weg van de liefde ten einde toe, in zijn lijden, in zijn sterven.
Daarop reageert Petrus zeer heftig, vanuit zijn al te aardse mening. En Jezus lijkt wel kwaad te worden. Hij wil zijn diepste roeping niet laten wegroven. Petrus wordt bijzonder streng terechtgewezen: ‘Ga weg, Satan.’ Hij wordt een satan genoemd, iemand, die op het verkeerde spoor zet. Dezelfde naam, die ook aan de verleider in de woestijn gegeven werd. Ook die Satan wilde Jezus van zijn echte roeping afleiden. Het moet hard aangekomen zijn voor die steenrots Petrus, die het goed bedoelde, en het toch helemaal verkeerd voorhad. Eerst stond hij ten volle open voor Gods Plan met de wereld; nu is hij afgeleid. Ongevoelig geworden voor wat God echt wil.
En zo is Petrus, al is hij dan de eerste paus geworden, ten volle mens zoals wij: heen en weer geschommeld tussen goed en kwaad, tussen wat God wil en wat ons voordeel is. Allemaal moeten wij een leven lang ons hart bekeren tot die Jezus, die zo onthutsend, zo verrassend, zo onverwacht is. Zijn wij niet allemaal geneigd om in ons eigen leven onmiddellijk succes te oogsten, zelfs in naam van geloof en kerk. Zijn wij soms niet ontgoocheld omdat die nieuwe, andere wereld op zich laat wachten?
Maar zo werkt het niet: de liefde boekt geen gemakkelijke triomfen, ook niet in onszelf. Altijd weer moeten wij, met telkens nieuwe moed de weg van ontmoediging en onbegrip, van tasten en zoeken gaan. De grootsheid van Gods liefde wordt juist duidelijk in het contrast met onze menselijke zwakheid. Een Messias in pracht en praal, dat zou geen echt nieuws geweest zijn, niet echt een blijde boodschap. De geschiedenis heeft er zoveel getoond: Alexander de Grote, Keizer Karel, Napoleon tot en met Hitler. Als Jezus zo geweest was, was Hij slechts één van die velen, van wie de naam en de faam zo vlug voorbijgegaan is. Het echte nieuwe, de echte blijde boodschap is een nederige Messias, die in zijn liefde tot het uiterste gaat. In zo iemand, in zulke Messias wordt God echt zichtbaar.
Bidden wij daarom dat wij op onze beurt mogen delen in de levensstijl van deze echte Messias, in wie God werkelijk aan het licht treedt.
Dit is een boodschap die iedere volwassene zou moeten lezen, omdat kinderen je gadeslaan en doen zoals jij doet, niet zoals jij zegt.
Toen jij dacht dat ik niet keek, zag ik dat jij mijn eerste schilderij aan de koelkast hing, en ik wou onmiddellijk een ander schilderen.
Toen jij dacht dat ik niet keek, zag ik dat jij een straatkat eten gaf, en ik leerde dat het goed was lief te zijn voor dieren.
Toen jij dacht dat ik niet keek, zag ik dat jij mijn favoriete cake bakte voor mij, en ik leerde dat kleine dingen heel speciale dingen kunnen zijn in het leven.
Toen jij dacht dat ik niet keek, hoorde ik dat jij een klein gebed uitsprak, en ik wist dat er een God is met wie ik altijd kan spreken, en ik leerde in God te vertrouwen.
Toen jij dacht dat ik niet keek, zag ik dat jij een maaltijd bereidde voor een zieke vriend, en ik leerde dat wij allemaal zorg moeten dragen voor elkaar.
Toen jij dacht dat ik niet keek, zag ik dat jij tijd en geld spendeerde aan mensen die niets hadden, en ik leerde dat zij die iets hebben het zouden moeten geven aan hen die het niet hebben.
Toen jij dacht dat ik niet keek, zag ik dat jij zorg droeg voor ons huis en al zijn bewoners, en ik leerde dat wij zorg moeten dragen voor alles wat ons is toebedeeld.
Toen jij dacht dat ik niet keek, zag ik dat jij jouw verantwoordelijkheden opnam, zelfs als jij je minder voelde, en ik leerde dat ik verantwoordelijk moest zijn als ik opgroeide.
Toen jij dacht dat ik niet keek, zag ik soms tranen in jouw ogen komen, en ik leerde dat dingen soms pijn doen maar dat het goed is te wenen.
Toen jij dacht dat ik niet keek, zag ik dat jij liefhad, en ik wou alles geven wat ik in mij had.
Toen jij dacht dat ik niet keek, leerde ik de meeste levenslessen; dat ik moest weten dat ik wilde opgroeien als een goed en dienstbaar mens.
Toen jij dacht dat ik niet keek, keek ik naar jou en wou ik zeggen: 'Bedankt voor alle dingen die ik zag wanneer jij dacht ik niet keek.'
Ik draag dit op aan alle mensen van wie ik weet dat zij zo veel doen voor anderen. Vergeet niet: kleine ogen zien heel veel. Elk van ons, ouder, grootouder, oom, tante of vriend beïnvloeden het leven van een kind.
Hoe zal jij vandaag het leven van een kind beroeren?
‘Jij bent Petrus en op die steenrots zal ik mijn Kerk bouwen’. Voor sommige mensen valt deze zin moeilijk. Zij willen echt christen zijn, zij hebben een grote bewondering voor Jezus, zij willen, net als Hij, weldoende rondgaan, zij willen zijn voetspoor volgen van liefde, hoop en bemoediging ... maar hebben problemen met de kerk.
Vandaar de vraag: wat wordt er met die zin bedoeld? Welke kerk had Jezus voor ogen of in gedachten?
Hoe dan ook: wij mogen geen stukjes evangelie weglaten, omdat ze ons moeilijk vallen. Ook in moeilijke passages heeft God ons wat te zeggen.
Eerste Lezing uit de brief van Paulus aan de christenen van Rome 11,33-36
Hoe onuitputtelijk zijn Gods rijkdom, wijsheid en kennis, hoe ondoorgrondelijk zijn oordelen en hoe onbegrijpelijk zijn wegen.
‘Wie kent de gedachten van de Heer, wie was ooit zijn raadsman?
Evangelie: Matteüs 16,13-20
In die tijd kwam Jezus in de streek van Caesarea van Filippus en Hij stelde zijn leerlingen deze vraag: ‘Wie is, volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon?’
‘Maar gij – sprak Hij tot hen –, wie zegt gij dat Ik ben?’
Simon Petrus antwoordde: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.’
‘GIJ ZIJT DE CHRISTUS'
Een tiental dagen geleden hoorden we nog in de lofzang van Maria: ‘Hij toont zijn macht, en drijft uiteen wie zich verheven wanen’. Zó is God: aan de kant van wie onrecht lijdt. Zó is dan ook de Christus, de Zoon van de levende God.
Als Hij zijn openbaar optreden begint, gebruikt Jezus trouwens deze woorden van Jesaja: ‘De Geest van de Heer heeft mij gezonden om verdrukten in vrijheid te laten gaan.’
En Hij licht toe ‘Het Schriftwoord dat gij hoort, is nu in vervulling gegaan.’ Laat er geen twijfel over bestaan. Hij kiest de kant van hen die geslagen worden, en niet van hen die slagen toebrengen.
Vandaag horen we dezelfde boodschap. De leerlingen herkennen Jezus als God zelf: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God’. Eigenlijk zegt Petrus: ‘zoals Gij handelt, zo is God’.
En dan antwoordt Jezus: ‘Omdat Gij dat hebt ingezien, zal ik op u mijn kerk bouwen’. Zijn Kerk leeft daar, waar mensen deze zending verder zetten, waar mensen aan de kant staan van hen, die geslagen worden, en niet aan de kant van hen die slagen toebrengen.
Misschien moeten wij wel zo de woorden verstaan, die we deze week, tot tweemaal toe in het evangelie lazen: ‘Veel eersten zullen laatsten en veel laatsten zullen eersten zijn.’
Het hoofd van de indianen had vier zonen. Hij wilde zijn zonen leren niet te vlug te oordelen. Hij zond hen alle vier uit, om naar een perenboom te gaan kijken, ver weg.
De eerste zoon vertrok in de winter, de tweede in de lente, de derde in de zomer, en de jongste tijdens de herfst.
Nadat ze allen na verloop van tijd terug waren riep hij hen bijeen om te beschrijven wat ze hadden gezien.
De eerste zoon zei dat de boom lelijk was, krom en warrig. De tweede zoon weerlegde dit en zei dat de boom vol stond met groene knoppen en dus vol beloftes. De derde zoon was het daarmee niet eens; hij zei dat de boom beladen was met bloesems die zeer zoet geurden en zeer mooi oogden. Het was het mooiste dat hij ooit had gezien. De laatste zoon was het niet eens met zijn drie broers; hij zei dat de boom rijk was aan fruit, vol van energie en kracht.
Het opperhoofd zei dat ze allen gelijk hadden omdat ze elk slechts een seizoen in het leven van de boom hadden gezien.
Hij verklaarde verder dat je noch een boom noch een mens kan beoordelen naar één seizoen. Je kan de essentie van wat ze zijn en de vreugde en liefde die van hen komen enkel op het einde meten, wanneer alle seizoenen voorbij zijn.
Als je het opgeeft in jouw winter dan mis je de belofte van jouw lente, de mooiheid van jouw zomer en de vervolmaking van jouw herfst.