Het schijnt dat de oude groote hofstede een overblijfsel dier heerlijkheid is of dezelve vervangt
Burgemeesters 1799
of Maire de Rolleghem
In 1769 werd te Moorsele Constantin France Vandermeersch geboren, hij trad in het huwelijk met Marie Theese Everaert en woonde op de plaatse. Hij bleef burgemeester en wierd lid van den Provincieraad, en stierf in 1849.
Van 1849 tot 1866
De zoon Constantin Vandermeersch
Van 1866 tot 1870
Joseph Warrot hij gaf onmiddelijk ontslag en August Herbau was dienst doende burgemeester.
Wij vinden echter beter; de wijn. Het zijn een half dozijn wagons-citernes, gelood en alles, mar dat schrikt een soldaat niet af. Doch als het deksel er af is, kunnen we er nog niet van proeven. De opening is amper 10cm. Breed en we zien maar weinig kans om uit dien ontzaglijke voorraad te putten. Janssens zegt opeens:” De Duitsers moesten ons eens zien van ver en ons hier met een machinegeweer af blazen.” Doch ik denk aan iets beters. Konden we maar een buisje vinden, dan zuigen we de wijn op!
Ik loop gauw naar een van de geplunderde wagens die vol papieren ligt van een of ander regimentsbureel en van grote foliebladen maken we buisjes van een vinger dik.
Of het smaakt! We worden echter kieskeurig en zoeken naar het beste vat! Ik moet eindelijk mijn spitsbroeder aanraden er mee op te houden, straks rollen we er af!
Terwijl ik naar de hoeve stap, met een moraal als nog nooit te voren wordt Janssens bijna het slachtoffer van zijn gedienstigheid. Een burger vraagt hem waar die wagen met zeep staat. Gustaaf, gedienstig als altijd, toont hem die en gaat mee binnen, om nog even te zien of er niets vergeten werd. Plots rolt de deur achter hun rug dicht en ze horen een dreigende stem:” Nous allons un peu voir, je m’en vais avertir” Ik weet niet wat al en hij schuift de grendel voor zodat die twee daar nu netjes in de kooi zitten. Janssens is opeens helemaal nuchter van schrik. De burger is echter nog veel meer uit zijn lood geslagen en staat er bij te jammeren en te zuchten. Als ze zo een kwartier lang aan alle mogelijke handvatten en stangen aan de deuren geschud en gerukt hebben, geraken ze er eindelijk uit en lopen elk naar zijn “huis” zo rap als ze kunnen.
We zijn pas met het opbergen van onze voorraad klaar, die we in een lege betonnen vergaarbak schikken, als het geschut van de Franse op enkele honderden meter van hier, tegen de Duitsers wordt geopend. Het duurt niet lang of ook van die kant kommen obussen over onze hoofden geraasd. Wij beleefden nog nooit zulk een duel en weten dus niet of er gevaar is of niet. Eerst blijven we een tijdje luisteren hoe het eigenlijk ineenzit, we zien, of beter we horen er geen klaar in en gaan dan maar mee tot in de kelder. Het is daar echter zulk een huilpartij en zodanig overbevolkt dat we er maar liever uittrekken en tot onder de spoorbaan meegaan met diegenen die daar het gevaar ontlopen. Het is echter maar een ellendige schuilplaats, een beek die onder de spoorwegdam doorloopt en waar ge goed moet oppassen om geen natte voeten te krijgen. Ook daar zijn we het al gauw beu en zoeken weldra weer de gezonden buitenlucht. De vrouwen daarbinnen en ook enkelen van de mannen vinden natuurlijk dat we waaghalzen zijn en roekeloos met ons leven spelen.
Honger kregen we er van. Er staat al sinds een paar uur macaroni te week en nu koken we die. Maar tot onze spijtige verrassing is het bloempap geworden. Nog juist goed om plakbrieven er mee te bestrijken! Doch als we er genoeg suiker in geroerd hebben wordt het een eetbaar iets, dat ons echter gauw de keel uithangt.
Als de avond valt komen weer obussen over onze hoofden gezweefd en ik lig nog lang met Janssens in de wei, op de rug, vruchteloos omhoog starend om er de voorbijrazende projectielen te ontdekken.
Het is nog maar amper dag, of ik zit alweer in de olm. Er is echter noch geen spoor van Duitsers te zien, noch op de baan, noch in de velden. De radio brengt ons ook vandaag nog het nieuws van de capitulatie van het Franse leger niet. Nu is het te verwachten dat onze dagen hier geteld zijn, wellicht al onze uren. Gans de voormiddag ben ik aan ons noenmaal bezig. De boerin liet ons een hen de hals omdraaien.” Les boches les prendront q. même:” zegt ze. Dat zou wel kunnen! Zo zitten we dan in ons schuurtje lekkere hoendersoep met wit brood te genieten als plots zonder dat iemand op dat ogenblik aan vijanden dacht, onze eerste Duitser de hoeve komt op gestapt.
Hij draagt een “mitraljette” onder de arm, de vinger aan de trekker. Hij ziet er een kerel uit waarmee niet te lachen valt. Wij trachten ons niet weg te stoppen, hij heeft ons ten andere gauw in de gaten, nog andere komen, de ene te voet, de andere per fiets, druk in de weer, schijnt het ons, recht op de hoevepoort aangestapt. Ze hebben ons al gauw aan het verstand gebracht dat we onder hun bevel staan. Ik vraag aan de eerste die naar ons toekomt of hij geen trek voelt naar een bol soep. “Nein:” zegt hij, doch loert ondertussen begerig naar de pot waar het grootste deel van onze lekkere hen nog ronddrijft. Hij zal er wel gebruik van maken, straks. Terwijl hij een ogenblik de aandacht naar de andere gebouwen wendt, bergen we zoveel brood we kunnen in onze rugzakken.
Gelukkig dat we van morgen, sardienen en chocolade verdeeld hebben en in de rugzak en broodzak gestopt. Konden we nu maar de boerin verwittigen dat er nog zoveel eten in dien vergaarbak staat, maar wij mogen niet meer van plaats veranderen en de boerin staat bij haar familie de ruwe Duitse infanteristen te bezien die ten allen kante snuffelen op zoek naar Franse militairen. Bijna al de mensen staan er bij te wenen, het is ook voor het merendeel van hen de eerste maal in hun leven dat ze Duitse uniformen te zien krijgen.
Nu komen ze weer op ons af. Onze fietsen moeten ze hebben. Daar is Janssens volstrekt niet mee akkoord en hij begint warempel tegen de Duitse infanteristen, diehem beveelt de rugzak van de fiets los te maken,uit te vallen. “Zeg jongen, dat gaat zo niet hoor, zij zijn voortaan de baas.” Zeg ik hem. Wees maar blij dat ge al de rest moogt houden. Mopperend, gehoorzaamt hij en de andere is al gauw met de fijne machine de poort uit. “Ik wou dat hij er de hals mee brak;” zegt Gustaaf. “Ja”; zeg ik, “kon hij dat maar doen!” Nu komen er nog meer grijzen, wij zwaaien de ransels over de schouder en laten ons dus maar leiden waar ze ons hebben willen. De burgers bezien ons als was ons laatste uur geslagen. Wij nemen het veel lichter op. Ze vangen ons? Dan moeten ze ons eten geven!
Wij gaan tot op een andere hoeve waar al meer Belgische en Franse krijgsgevangenen zitten, , de ene op de grond, andere op hun ransel. Ook burgers wachten er het voorbijrazen van de slag af, om terug naar huis te trekken.
Nog geen tien minuten duurt het of daar gaan de poppen aan het dansen. Obussen slaan in, wij denken, vlak achter de hoeve. Het is immers de eerste maal dat we zo horen kraken, het is iets dat openscheurt, vlakbij. Met een gil vliegen de vrouwen naar binnen, ook sommige soldaten springen rap ergens achter. Andere zetten kalm den helm op en wachten af wat komen kan.
Het moet zijn dat er gevaar is, want een officier komt het bevel geven om op te trekken. Nu stappen we een heel eind naar het noorden op en komen eindelijk in een soort smidse met ruim magazijn terecht, waar het gezellig fris is. Jonge piepjonge Duitse infanteristjes liggen lui langs de muur en vertellen hun wedervaren aan het front, in het noorden.
Ze lachen en zingen en wij worden zowat als vrienden aanzien, nu ons leger toch niet meer aan de strijd deelneemt. Een majoor komt er al bij. “Dat zal de laatste oorlog zijn voor eeuwen ver;” zo verklaart hij mij, zeker van de zegepraal van de Duitse Wehrmacht(1935-1945)weermacht. “En Engeland”; vraag ik hem langs mijn neus weg.
“Drei Wochen”; zegt hij, “en dat ligt er ook.” Ik denk er het mijne van, al begin ik nu ook te twijfelen. Zouden die het nog wel lange tijd uithouden?
Tegen de avond mogen we dan weer op mars, het noorden in. Ja zelfs meer dan wat ons lief is, mogen we marcheren met die zware bepakking en die warme kapote. (kapot’jas lange soldatenjas) Onze bewaker heeft den zwarten band gezien om mijn linker mauw. “ Was ist das?” Ik doe hem uiteen dat, dat voor een sterfgeval is? “Todesfall” “Dat doen we bij ons niet.” Zegt hij. Ik denk bij mij zelf: “ Ja bij u is het een plezier, te sterven, voor de Führer!” Wat verder vraagt hij mij, ziende dat ik er bij zweet:” Waarom gooit gij die zware mantel niet weg!” Het is waar ook denk ik, en ik gooi hem in de gracht. Als ik weer mijn rugzak vasthaak heb, denkik plots” Nu moest ik eens doen zoals verleden week en achterblijven. Maar hoe aan eten geraakt?” En daarbij, de volgende dag word ik toch weer ergens gesnapt en dan ben ik nog van mijn vijf ploegmaten gescheiden. Zo sukkel ik dan maar weer verder en kom stilaan weer in de groep gevangenen.
In “Neung-sur Beuvron” staan we een tijd op zij van de baan en zien er iets dat ons een gedacht geeft van wat het zeggen wil, soldaat te zijn in het Duitse leger. Een meelijdende Duitser van zowat 40 jaar heeft aan een Franse krijgsgevangene een stuk brood gegeven en een snotneus van ergens een korporaal heeft het gezien. Wat die sukkelaar daar nu moet horen omwille van die onschuldige overtreding van het reglement. Dat dan nog, terwijl hij stram moest in houding staan. Dat kan men zich met onze Belgische piottenmentaliteit niet indenken. “Dat moesten ze met mij eens geprobeerd hebben in Mechelen” zegt Keulemans.
Eindelijk, na uren gaans, komen we op een hoeve terecht, onze derde vandaag. We moeten aanstonds boven de stallen onze bedden gaan opzoeken! Een hoop hooi of stro. We vragen niet beter. Voorzichtigheidshalve trekt een schildwacht de ladder van onder het deurtje weg, maar wat kan ons dat schelen?
Hier boven liggen meest Franse soldaten. Niemand heeft veel eten, wij met ons brood en onze chocolade worden hier als de rijke kapitalisten aanzien en benijd. We kunnen ze natuurlijk niet allemaal helpen anders zitten we morgen ook op droog zaad! Allen zijn zo moe dat na tien minuten niets meer ritselt; het gevangenenlager slaapt!..
Voor de eerste maal worden we in het Duits gewekt. Het geeft een eigenaardig gevoel van afgesneden te zijn van het verleden en van de vrijheid.
We moeten te voet verder. Sommigen van de Franse krijgsgevangenen kunnen maar moeilijk mee, ze hebben gewonde voeten, ze legden immers al een groot deel van de weg sedert Holland te voet af. Gelukkig zijn er camions op weg, terug uit het zuiden en zo worden we dan hobben en sloppel opgeladen, Fransen en Belgen, kolonialen en territoriale dooreen. Bij ons zit een neger die een schot in de voet gekregen heeft. We zitten hem allen meewarig aan te zien zoals hij daar met zijn omwonden voet zit te grijzen van de pijn, maar de Duitsers zijn niet zo teerhartig. Ze zijn zomogelijk met hem nog ruwer dan met de andere kolonialen.
Zo mogen wij dan mee tot in “La Ferté Saint Aubain” Ditmaal worden we in een kleine school geduwd, met veel te weinig plaats voor een bende van wel 200 man. Doch we hebben niet veel tijd om hierover te klagen of te zuchten, want het is alweer verzamelen ditmaal zonder ransels.
We gaan werken. We zijn tevreden eens te mogen iets anders doen. We zijn weldra ter bestemming. Een soort kamp waar waarschijnlijk Franse troepen geleggen hebben. Alles is er in wanorde, het is duidelijk te zien dat ze hier de plaat poetsten zonder nog naar iets om te zien. Er is heel wat werk, maar de beloning ligt voor de hand. We bezitten weldra allemaal een warme soldatendeken.
Aangezien ik echter moet voor “Dolmetscher” of tolk spelen, daar de Franse soldaten de bevelen van de “Feldwebel” (sergeant-majoor) niet verstaan, geraak ik maar los om mijn loon te gaan halen wanneer alles uitgedeeld is. Ik vind dan toch nog iets wat ze allen schijnen op zij geworpen te hebben en wat nochtans blijkt evenveel waarde te hebben als een deken.
Ik zie namelijk op een van de matrassen een rode mantel van een “opahi” liggen. Hij is van mooie dikke fries gemaakt en als ik hem aantrek heb ik niet zoveel spijt meer dat ik mijn “kapote” wegwierp. Hij valt mij tot ver beneden de knieën en de kap is ruim genoeg om er met helm en alles in te verdwijnen. Ik heb er eigenlijk succes mee als we terug naar de school gaan. Hij zal mij vannacht al van pas komen. Ook eetwaren vonden we in dat kamp ‘tallenkante, zoals brood, dozen vlees, beschuiten enz.
In de school wordt nu ook nog brood uitgedeeld en wij als Vlamingen krijgen van de “Feldwebel” nog een extra rantsoentje bij, al voelen we het een beetje als een onrechtvaardigheid aan tegenover al die Franse jongens die wellicht al meer en veel meer gesukkeld hebben dan wij. Het is achter een soort verhoog dat als een toneel moet dienen, dat we ons, zo goed als het kan, een slaapstede trachten te maken. Het is een van onze slechtste nachten sedert de treinreis uit Brugge, vijf weken geleden.
Deze morgen zijn wij allemaal stijf van het slapen in die vochtige ruimte en dan nog in ongemakkelijke houding. We zijn ook blij als de “Feldwebel” ons meedeelt dat we verhuizen. We gaan op het “Schlosz” wonen verteld hij ons.
En warempel, we mogen op het kasteel langs de grote baan van Orléans gaan wonen. Voor het ogenblik zitten we echter nog maar in de weide van het kasteel, als konijnen achter onze draadversperring. Stilaan zijn we honger gaan krijgen want de stukken brood waren deze morgen nog kleiner dan gisteren.
Er is echter weldra spraak van gekookt eten, het eerste sinds we onze lekkere kippensoep in Villefranche sur Cher in de steek moesten laten. Ze brengen door de poort van het park een heel stuk rundvlees binnen van wel 10 kilogram en een zak rijst. De “Feldwebel komt mij halen om als “Dolmetscher” of taalman in de keuken te blijven. Ik moet er aan de koks die Franse soldaten zijn, de bevelen uit het Duits vertalen. Nog geen slecht postje. In een keuken zult ge moeilijk van honger omkomen, zolang er tenminste iets te vinden is. Het duurt niet lang of we krijgen er een Duitse Kok op bezoek. Het staat hem allemaal niet aan. De koks hebben het vlees in stukken gesneden met het inzicht ze zo te braden en elk soldaat zijn stuk te geven, doch hij doet hen alles terug uit de kookketel nemen en in blokjes van een vingerhoed grootte snijden. Zo,en dan de rijst er bij en maar alles dooreen geroerd. Ja, hij heeft het bij het rechte eind, die kerel moet al heel wat soldatenmagen bediend hebben. Als alles goed aan het koken en aan het pruttelen is komt er een luitenant binnen. Die ziet er niet kwaad uit maar hij zegt toch in mooi Hoogduits: “ Als het niet goed is wanneer ik kom proeven, dan krijgt gij, als keukenoverste, den Kogel! Smakelijk!”kogel!
We hebben, terwijl onze rijst verder gaar wordt, al de tijd om eens rond te lopen. Er is hier zowat van alles te vinden zodat we weldra over al het nodige beschikken, zowel keukengerief als kruiderijen om onze rol van keukenpiet goed te spelen. In de tuin staat een mooie ruime kapel en een schooltje van twee klassen, waarschijnlijk voor een deel van de bevolking, daar de dorpskerk nogal ver van dit deel van “La Ferté St Aubin” gelegen is. We zijn hier nogal vrij en lopen na ons middagmaal weer eens overal rond. Ook tot bij onze mannen ga ik eens zien, die zijn bezig een autobus, die in het park door een bom letterlijktegen een boom werd geworpen, helemaal te pluimen. In de tuin wandelt een Franse priester die met droefheid in de stem over de toestand spreekt, die volgens hem hopeloos is voor Frankrijk. Het ware voor ons heel gemakkelijk, te vluchten, we hebben maar onze ransels uit de keuken te halen en langs den hof in de velden en de bossen te verdwijnen. Maar dan? Hoe aan eten geraakt. Ook mijn vijf makkers van het 57ste wil ik niet in de steek laten. Waarom de Fransen de vlucht niet nemen, dat begrijp ik niet. Maar ja, Frankrijk is ook zo groot, sommigen wonen wel 500 km. Hier vandaan. S’ Avonds mogen we al ons gepak in de kapel binnendragen en daar slapen.
Een Duitser van om en bij de veertig jaar zal de wacht houden. “Hij wil niet hebben”, zegt hij,” dat er gedurende de nacht meer dan een van ons terzelfder tijd buiten de kapel zij om aan een dringende behoefte te voldoen. Natuurlijk, wij verstaan dat ook,wij zouden heel gemakkelijk, de ene na de andere kunnen verdwijnen om niet meer terug te keren. Hij toont ons een oud damesschoentje en legt het op de bank naast de kapel. “Die buiten komt,” zegt hij, “ neemt het schoentje mee waar hij gaat en als dan een tweede buitenkomt, blijft hij op de bank zitten tot de eerste met het schoentje terugkomt. Zo iemand toch weggaat, zonder schoentje, dan schiet ik, en ik kan juist schieten, verzekert hij ons.” Een mus op 50 meter. Het moet eens waar zijn. Ik denk dat hij moe is en ergens zal gaan slapen. Dat schoentje zal dan in zijn plaats op schildwacht staan. Wat kan ons dat schelen? Wij slapen in de kapel zonder aan vluchten te denken, het doet eigenaardig aan al die mannen, er zijner wel 150, die op alle mogelijke plaatsen, tot zelfs op de trappen van het altaar en tegen de biechtstoelen liggen te snorken. Ons Heer zal het ons wel niet kwalijk nemen!
Na het gewone geplas bij de pomp waar wij ons lekker wassen met koud water tegoed doen, ga ik weer naar mijn keuken waar mijn Franse keukenpiet al bezig zijn aan het noenmaal Voor ons ontbijt krijgen we weer elk een stuk brood. In de volle werkzaamheid van mijn nieuwe bediening als keukenopzichter, en taalman komt Janssens mij plots halen. We moeten weg, er zijn auto’s gereed voor ons. Ik neem gauw afscheid van mijn personeel en op een paar minuten zijn we geranseld, gebroodzakt en gereed om verder te reizen! We worden in open camions geduwd en weg zijn we, op Orléans toe. De brug over de Loire is al hersteld en zo rijden we de stad binnen. Bij een kazerne stoppen we. Wat een volk! Er wordt ons verzekerd dat hier zo maar 11.000 krijgsgevangenen zitten.
Het staat ons allemaal niet erg aan. Wij zouden veel liever weer naar ons “Schlosz” terugrijden. Doch de mens wikt en… een grijze “Oberst” of zo een “feldwebeltje” beschikt! Het gaat er hier heel anders aan toe. Hier spreken ze niet van “gegen der Wand! Te zetten, doch ze zouden het doen zonder het te zeggen. Zo ben ik ’s namiddags getuige van een toneeltje dat als uit een film geknipt is. Er is uitdeling van brood en een stukje vlees en plots worden de koks bijna omvergeduwd door de ongeduldige massa hongerige mannen. Doch de Feldwebel trekt zijn revolver en terwijl hij een gezicht zet als een Duitser alleen dat kan roept hij me daar een of ander bevel met zo gebrul tot de mannen in de keuken dat heel het boeltje achteruit krabbelt. Ik stond niet ver af heb hier voor het eerst in mijn leven de loop van een geladen wapen een ogenblik recht naar mij gericht gehad. Het geeft zo een beetje een onbehagelijk gevoel! Wat later bezorgt hij ons echter weer meer, dat wij ons, wij zijn thans 23 Belgen, allemaal Vlamingen, goed laten smaken. Een van hen verdient echter zulk een voorkeur niet. Hij heeft in Brussel een juweelwinkel helpen plunderen en zit met zijn ransel vol goud- en zilverwerk, een half fortuin. De Feldwebel is waarlijk goed voor ons, we mogen zowat in alles wat meer doen dan de andere en zoeken dan ook een goede plaats om vannacht te slapen. In de grote garage liggen autokussens en hooi en stro en hier maken we ons nest klaar. Dan laten we al onze bezittingen onder bewaking van een van ons gezessen achter en gaan eens op verkenning in die reusachtige kazerne. Overal werd geplunderd en wij vinden ook nog iets dat ons kan dienen: stafkaarten van het Franse leger op schaal 1/40.000ste en 1/80.000ste en zo meer, zelfs België ligt hier volledig op 1/40.000ste. Ik neem de streek Kortrijk mee, de andere zijn meer belust op Antwerpen.
In het atelier is een echte verwoesting radio’s en alle mogelijke elektrische installaties werden vernield, de Franse officieren die hier binnenkomen zijn verontwaardigd, maar wat helpt het allemaal? s’ Avonds slaan we een praatje met de Fransen die al helemaal anders spreken over onze Koning en de capitulatie van 28 mei, nu ook Frankrijk er heeft moeten aan geloven.
We mogen verhuizen. De 23 Belgen, allen Vlamingen worden verzameld om rechtover de kazerne te gaan wonen. De Franse soldaten zien niet weinig schuw als ze ons zien vertrekken. Ze veronderstellen wellicht dat we ons aangeven als vrijwilligers voor het Duitse leger? De Feldwebel doet ons allen een kamer uitzoeken en het duurt niet lang of al wat maar tot bed kan dienen wordt op zijn plaats gesleept. Wij hebben voor ons gezessen een paar matrassen, dat we in een soort werkplaatsje t’ einde de koer openrollen. De Feldwebel laat ons maar begaan, “aber” zegt hij “niet mausen”! Wat denkt u wel, vriend.. veldezel? Hij legt ons ook uit dat we eigenlijk:” nicht gefangen zijn”, doch dat we niettemin het huis niet mogen verlaten. Dat is nu toch niet samen te knopen!
De dorst is onze ergste vijand. In de stad is de waterleiding onderbroken. Dus moeten water gehaald worden, willen we niet vergaan van de dorst. In de kelder liggen lege vaatjes. We halen er een drietal boven, de grootste is zo wat 50 liter groot en als we dan nog een karretje vinden in het gebuurte, dan zijn we helemaal uitgerust voor het waterhalen. Het is een lustig groepje, we zijn zo met een half dozijn en heel het spul heeft zo iets van een Vastenavond grap!
De stad is een warboel van vluchtelingen en Duitse troepen. Honden die vrij rond lopen worden door soldaten met een kogel in de kop afgemaakt. De legers willen van geen “Seuche” geen besmettelijke ziektes of zulke dingen weten. We zagen zo een grote trekhond, die een “verdachte” bleek te zijn, in de velden jagen door een Duitser, die hem dan kogels achternazond tot hij er eindelijk bij bezweek.
Wij zoeken alles af om wijn of tabak of essence te vinden, want alle “toeristen” smeken er ons om. Gratis geven we er 15 liter weg die we achter in een winkel opdiepen. Op straat liggen Belgische en Franse geweren op hopen de kolven aan splinters of de grendels er uit gehaald: Collectieve ontwapening.
Op een soort fabriekskoer ontdekken we een trap die naar onvermoede diepte schijnt te leiden. We durven niet eens tot beneden gaan, er leidt op ’n meter of acht diepte een gang naar links, in een inktzwarte duisternis. Als we eindelijk aan water geraakt zijn, een half uur buiten de stad, waar de mensen ons optimisme en onze goedgeluimdheid bewonderen en weldra delen, duwen we dan maar, onderweg een “koutje” voeren met een paar lustige Duitsers, ons karretje water naar huis. We zijn eigenlijk meer dan welgekomen en het duurt niet lang of het kleinste vat is leeg.
Er zijn 39 man, walen namelijk, bijgekomen en aan hun hoofd staat een luitenant. Wij waren 23, dat zijn er nu zomaar 62, eigenlijk een beetje veel voor een huis! Wie zag ooit zulk een kroostrijk gezin?
De luitenant is geweldig ongeduldig en wil naar huis gelijk hoe? “Ik trek alleen uit,”: verklaart hij mij. Dat is niet mooi van hem, zo zijn mannen in de steek dreigen te laten. Ik bekom van de Feldwebel dat we eens mogen naar de plaatsbevelhebber gaan smeken om naar België te mogen vertrekken. Ik heb bij die kolonel, want zo iets moet het geweest zijn, meer gesnauw en gedonder in de zoete Duitse taal mogen horen, dan ik ooit geleerd had. Het was al van:” Keine humanität” en 1918 en toen de luitenant mij vroeg:” Wat verteld hij daar allemaal”, dan heb ik hem een heel wat verzachte en humaniseerde vertaling van kolonels peroratie gegeven! Als we thuiskomen is er een kleine revolutie aan het uitbreken. Onze broers de Walen willen ons zo maar onzen besten huisraad opeisen. Ook de luitenant spreekt van matrassen afstaan, doch wij houden voet bij stuk. Eerst kwam, eerst nam! Wat?
Spijts de consigne ga ik van als het kan even de stad in. Er werd geplunderd volgens de regels der kunst. Waar de deur weerstond werden de vensters geforceerd.
In een kappersalon, een mode-instelling! Vind ik nog een ganse doos “Gibbs-sticks voor de baard.
Ik steek een van de twaalf op zak, dan word ik niet als “Pflünderer erschossen” zoals mij op aanplakbrieven ten allen kante beloofd word. Ik kan ook de weelderige begroeiing van mijn kaak en kin laten zien als verontschuldiging. Ik zoek iemand die mij kan of wil scheren en vind weldra in een leeg hotel een Franse vluchteling die samen met zijn vader een potteken aan het koken is. “aux frais de la princesse”Of die vent mij “kan” scheren weet ik niet, maar hij “wilt” toch. Hij heeft een “Gillette” bij en ik zeep mij dus goed in. Ik was al eens het slachtoffer van een Franse kapperbeul, en dan nog wel een vrouw, in 1939, doch ditmaal gaat het alle paal en perk te buiten. Ik bloed wel uit twintig snij- en scheerwonden, betaal twee frank, wat toch maar op tien centiem per wonde komt en neem me vast voor, nooit meer vrijwillig in handen van een zo een “schreper” te vallen! Doch de baarden geschiedenis zal gauw vergeten zijn want er is beter nieuws. Treinen vertrekken in noordelijke richting, dus nader België toe. Janssens en ik gaan even tot in de statie. Het “krioelt” er van vluchtelingen en Belgische en Franse troepen. Doch we voelen niet lang goesting om met zo een trein naar huis te rijden. Platte wagens, overbevolkt, een locomotief die ze nog moeten van water voorzien. Het zal nog iets anders worden dan Brugge- L’Isle-Jourdain! En hoeveel bruggen zijn al hersteld? En waar zal al dat volk aan eten geraken? Konden we maar weer een fiets of zes bemachtigen! Of liever vier, want Keulemans de onuitputtelijke heeft weer eens zijn talenten ten toon gespreid. In ons huis vond hij twee afgedankte fietsen die hij echter met wat hij overal bijeenscharrelde heel goed bruikbaar heeft gemaakt. Ze werden ten anderen ter gelegenheid van een onzer waterreizen al geproefd!
En hier valt ons dan plots een hemelse dauw in handen. Vier Belgische piotten zijn met elk een goede fiets de statie binnengekomen en willen nu per trein verder. Als we mogen, krijgt gij onze fietsen! Wij helpen dus smeken en parlementeren bij “bemanning en passagiers en eindelijk mogen onze vier inschepen. Wij delen hun maar onze bezwaren tegen deze reis niet mee, integendeel, we weten er niets dan goed van te voorspellen! En zo stappen we dan triomfantelijk, aan elke hand een fiets, de straat op. Een burger wil er ons ene ontfutselen, we leggen hem uit dat we eigenlijk met ons vieren zijn en hij laat ons gerust. Die politieagent daar, die krijgt een goed gebed voor zijn eeuwige zaligheid als hij ons niet aanspreekt. Hij doet het doet!..
Wij brengen de vier paarden in veiligheid, namelijk in de diepe kelder die we gisteren ontdekten. Zie zo onze garage staat vol!
Het trof, me daar in die statie, hoe de mensen onverschillig geworden zijn voor het gevaar. Een vrouw zat op een kist en toen ik haar deed opmerken dat die vol brandbommen stak, die ten anderen goed zichtbaar waren, was zij niet in het minst verwonderd of bevreesd. Een week geleden zou ze wel met een gil opgesprongen zijn!
Zo bezitten we dan weer zes fietsen die zelfs beter zijn dan onze andere. Het is dien avond een echt parlement dat in ons achterplaatsje vergadert. Niemand vreemds wordt binnengelaten zelfs een jongen uit het Antwerpse, die sinds enkele uren bij ons groepje tracht aan te sluiten, wordt onbarmhartig buiten de besprekingen gehouden. Hoe meer volk, hoe meer gevaar dat onze ontvluchtingpoging mislukt.
Vandaag, als ’t Goden de “Fritsen” belieft: ontvluchtingdag! Alles bijeenverzamelt wat we bezaten, ondermeer ook wat we hier rechtover in de kazerne vonden. We mogen al weer eens om water, als “Dolmetscher” mag ik nogal een en ander buiten het reglement verrichten en zo bepakking in onze kelder vervoeren. Er is onder ander een fijne wandelstok bij waar binnenin een soort metalen matrak steekt waarmee ge ingeval van nood mooi werk zou verrichten. Tegen avond weer eens beraadslagen. Een paar mannen aarzelen nog, doch andere drie hebben deze namiddag de “Picon” nogal aangesproken en zelfs de “Berger”, en die stemmen voor ontvluchting, zich van geen gevaar bewust. Al ben ik zelf nuchter, toch verklaar ik ook ronduit tegen de twee die aarzelen:”Doe wat gij wilt, ik probeer het”. En meteen gooi ik al de ransel over de schouders en maak hem vast. Dit geeft bij de twee de doorslag. Dat een nuchtere het ook aandurft is een teken dat het misschien wel zal gaan!
We staan daar dus met onze ransel op, te zien van door het venster of de schildwacht niet een ogenblik rechtover de kazernepoort zal wegtrekken en zodra hij dat doet vertrekken we er van door., twee van ons met een fiets aan de hand en wij allen beladen langs voor en achter. Het grootste gevaar komt van de andere Belgen die aan de deur een luchtje staan te scheppen. Ze vinden het natuurlijk vreemd dat wij er zo opuit trekken en roepen tallenkante:” Waar gaat ge naartoe?”
Die stommeriken, straks komt de schildwacht er op. Ik antwoord haastig:”Er zijn beestjes daar vanachter, wij gaan ergens anders wonen waar het beter is”! Ze schijnen dat onder elkaar te bespreken en wij wachten niet om te vernemen of ze het geloven! Ik zeg tot de mannen:” Niet lopen, dan schiet de eerste de beste Duitser die ons bemerkt! En als ze roepen, onmiddellijk stoppen of ze leggen ons neer!”
Een paar minuten verder staat een auto, als we daar maar voorbij geraken, dan is er al wat minder kans dat ze ons nog zien. Minuten van angstige spanning, ons hartje klopt en we zweten er van, eindelijk zijn we achter dien auto en nu is het de straathoek die onze volgende etappe afsluit. Als we daar eenmaal achter verdwenen zijn, jubel ik het uit:” Wij zijn al voor 50% gered!” Ja, nu zouden we al mogen lopen, maar we blijven voorzichtig. Eindelijk nog een straathoek en weldra zijn we aan onze fabriek met onze garage. Ongelukkig ben ik met mijn mooie wandelstok, ik breek hem bij een eerste poging om mijn paard te bestijgen. Op ons dooie gemak, om nergens achterdocht te verweken, rijden we de poort uit, de baan naar “Bazoches” op. Het zal nu wel 100% zijn dat we gered zijn. Niet te gauw jubelen! We zijn drie kilometer ver af, daar hebben we het al. Een soldaat staat midden de baan met de armen wijd open:”Stoppen!” Werkt de telefoon dan al en heeft deze kerel bericht gekregen dat wij ontsnapt zijn? Doch wat een blijde verrassing als hij ons vraagt:” Hebben sie noch etwas zu eisen?”- “Nicht all zu viel” antwoord ik maar. En hij reikt ons a.u.b. een paar grote dozen sardienen met een brood van een kilo! Nu worden we warempel nog gevoed door hen die we bedrogen. Ja, hoe lelijk hebben we onze feldwebel er in gekregen! Wat zal die morgen vroeg naar zijn “Dolmetscher” staan zoeken? En de Waalse luitenant?
Oei, oei, oei, daar komt nu achter ons een moto aan. Ik zie even om, een Duitse helm en regenmantel! Nu zijn we er aan? En hij valt stil als hij vlak voor ons is en doet ons teken te stoppen.
Wij geven ons nu toch zeker verloren, die kerel komt uit Orleans en weet alles van onze vlucht. Hij haalt een briefje uit zijn zak en…” Können si emir das ubersetzen,” Hé, het is een Frans bericht over een zieke vrouw ergens in een dorpje langs de baan. Ik vertaal hem gauw heel de zaak en hij is weer weg.
Wij zullen het vanavond niet lang trekken, morgen zullen we met minder gevaar reizen, dan zullen ze ons zeker niet meer zoeken. In Baclas, een paar uur voor Etampes vinden we een hoeve waar tientallen burgers een onderkomen gezocht hebben. Wij zijn liever alleen in het schuurtje maar daar boven op het stro liggen al twee mannen. Het is hier zaak, morgen onze fietsen nog terug vinden. We sleuren ze dan maar mee naar boven en liggen er om zeggen bovenop, niemand zal er mee gaan lopen of hij maakt ons wakker. Niemand is meer wantrouwend dan die zelf zijn bezit niet helemaal op regelmatige wijze verkreeg!
Nu kunnen we ons weer eens lekker wassen bij de pomp. In Orléans kostte water te veel werk om er lustig mee om te gaan! Flink gegeten ook en dan naar Etampes. Er valt te schuilen voor de regen, want als we onze dekens en ransels laten doornat worden dan voeren we 10 kilogram mee naar België. Etampes werd lelijk gehavend. Caron en Janssens blijven wat achter en wij doen maar voort. Doch eindelijk worden we ongerust daar we ze niet zien achterkomen. In een bos stoppen we, terwijl de Duitse wagentjes het noorden al weer intrekken. Het zijn “sudeten”, vertellen ze mij en nog drie weken en ze zijn in Londen! Wij zouden het geloven, zo zeker zijn ze er van! En die Caron en Janssens blijven weg! We eten dan maar eerst en zoeken even in het bos af naar verderen voorraad. Hier werd een slag geleverd, overal liggen wapens en munitie, een paard ligt met opengescheurde buik terwijl de wormen rondom, een festijn houden.
Ik zag er nog nooit zoveel samen, krioelen doen ze, één tapijt van grijze, witte, vette vleeswormen, bijna zo dik als een potloot! We kunnen daar echter rustig zitten bij eten! Wat een school we doormaken sinds enkele weken!
Eindelijk zijn onze achterblijvers daar en sakkeren dat wij hen zo maar in de steek lieten. Doch de vrede is gauw hersteld als we hun tonen dat wij niet werkloos geweest zijn. Verschillende dozen vlees lagen nog ongeopend tussen al den rommel in het bos Honderden andere werden echter doorboord om ze voor de Duitsers onbruikbaar te maken. Een geluk voor ons dat ze er enkele zo lieten. In “Longjuneau” , staat er me daar weer een vent met de armen te molenwieken:”Halt! Hier in de garage moet ge wachten tot een camion u naar Parijs brengt!” Boef! Zo ver is het weer! En zo zitten we hier uren en uren te wachten! Van tijd tot tijd komt wel een camion voorbij maar die is ofwel volgeladen ofwel moet hij niet ver genoeg! We trachten dan maar de schildwacht te overhalen, om ons te laten verder reizen. We hebben immers eten en vervoer! “Nein”, zegt hij, “warten”!
We zoeken dan maar de garage af en vinden in de keuken wat suiker, voor elk een paar kilo, die zal ons beter te pas komen dan den “Friz”. Ook “Michelinkaarten” zullen voor onze verdere reis van nut zijn. Zo met onze eetketels vol suiker en kaarten van Noord-Frankrijk op zak, trachten we van de schildwacht toelating los te krijgen om verder te fietsen. Het is echter maar wanneer deze wordt afgelost dat we de nieuwe, die het zich zo erg niet blijkt aan te trekken, mogen weg gaan.
Hij gelast ons een eind verder naar een “Sammlungslager” te gaan om een “Schein” waardoor we zullen toelating hebben om verder naar huis te reizen. We nemen ons echter inwendig vast voor, geen grijzen vrijwillig in de armen te lopen!
Om Parijs heen, want in de stads mogen we niet binnen, komen we tot bij “Gonesse”, dicht bij de baan naar “Peronne” en “Arras” en zoeken bij een boer naar slaping.(slaapplaats) Geen middel, zegt hij en wij druipen het dus maar af doch als we langs zijn hangaar rijden denken we: ” en waarom hier niet?” Bij nader toe zien bemerken we er ten andere al een hele familie met paarden en wagen . En schijnt niet veelplaats meer over te zijn maar daarboven op het ongedorste graan is er nog.
Het is natuurlijk niet mooi van ons, zo op de aren te gaan slapen en zodoende het graan te doen uit ruizelen, maar waarom liet hij ons niet in zijn hoeve een hoekje bezetten. Hij verdient niet beter, oordeelt Keulemans. Het is natuurlijk een hele kleuterpartij om met heel onze trein fietsen daar boven op het stro te gereken, maar beneden mogen ze toch niet blijven, wat? De mensen die daar bij hun vuurtje zitten te avondmalen nemen het ons ten andere niet kwalijk dat we hen schijnen te wantrouwen, ze wantrouwen zij ons ook allemaal! Zo slapen we dan maar voor de eerste en wellicht de laatste maal van ons leven op graan a.u.b., dat later, wie weet, voor ons eigen brood zal moeten dienen!
Vandaag komen we in de streek en op banen die mij tamelijk bekend zijn . 3Jaar geleden reden wij, een kameraad en ik, naar Parijs en nu herken ik weer de dorpen waar we toen door kwamen.
Van Hoyweghen heeft vandaag geen geluk. Eerst heeft hij bandbreuk en wat later krijgt hij met zijn ketting te maken. Op een soort kasteelhoeve, waar niemand meer thuis is, zoeken we alles af naar fietsgerief en onderdelen. We vinden al heel weinig, een beetje eetwaren, maar verder niets dat ons kan dienen. Toch geraakt die fiets in orde, in onze omstandigheden moet ge zo een beetje meer kunnen dan anders.
Wie ons dat kleine ongeluk bezorgde, daar pas, toen Van Hoyweghen, die zijn fiets bijna aan splinters zag rijden door een voorbijrazende auto werd geraakt? Belgen a.u.b. die in volle snelheid naar huis zwieren. Van je eigen landgenoten moet je het hebben!
In “Pont St Maxence”, waar de brug over de “Oise” werd opgeblazen, liggen de paardenkrengen nog tussen de betonblokken in het water. Het is helemaal een oorlogszicht, wie weet hoeveel mensen hier ook het leven bij lieten.
Honger en dorst beletten ons, onmiddellijk over de “Oise” verder te reizen, we hebben nog wat brood en chocolade, maar drinken ontbreekt. Dan maar de hotels afgezocht en in een kelder vind ik goede wijn, de kraan zit gereed in het vat. Het is wel pikdonker, maar om te smaken of het goed is, hoeft ge geen klaar te zien. Wij zijn niet al te gerust bij het buitenkomen, de Duitsers verdragen niet dat er wordt “gemaust!” (stelen) er is echter geen onraad en we stromen opgeruimd met de vluchtelingen mee over de noodbrug naar het noorden.
De Duitsers die we ontmoeten hebben er allen goede moet op “Sudeten” ( bergketens ca. 300km lang, tussen Elbe en Oderop de grens tussen polen en Tsjecholowakije,daar leeft een Duitse bevolkingsgroep de rand van de Bohemen en Moravië) wijzen mij het noorden: “Calais” zeggen zij, “Und dann Londen”! Van een kok krijgen we een paar broden met elk een doosje “Sudetenkaas”. Het kan ons niet schelen van waar hij komt, als het maar eten is.
Als de avond valt, komen we in “Peronne” aan. In de stad gaan slapen, daar voelen we niet veel voor en we zoeken maar liever iets buiten. Een verlaten kamp in een grote weide zou ons wel van pas zijn. Doch is dat hier helemaal verlaten. Rechtover bellen we aan bij een paar oude lieden die ons ten stelligste verzekeren dat niemand daar komt slapen. Wij de barakken binnen. Hemeltjes lief, hier zijn we er toch op gevallen! Bedden met echte, zachte matrassen, op de tafels liggen hele en halve Duitse broden, ik vind een “Katholische Fedgesangbuch” er zijn dozen bonen, nog onaangeroerd, kortom, het is meer dan wel. Wij avondmalen zoals we het in lang niet meer deden en slapen als prinsen!
Er is geen twijfel meer. Dit is onze laatste dag, vanavond zijn we thuis. Er vallen nog amper een honderdtal kilometer af te leggen en we zijn op van vóór zes uur. Ik sta er echter op dat we eerst flink morgenmalen.
Na het wassen, aan een van de pompen zetten we ons aan een troepentafel, onze laatste wellicht voor lange jaren en eten als wolven. Ik wist niet dat het mogelijk was dat een man, gans alleen, een doos conservenbonen, koud, zoals ze er uit komen, kon naar binnen spelen. Het is dan ook een goed verzadigde rennersploeg die even voor zeven uur de stalen paarden bestijgt en blij is het kamp vaarwel te mogen wensen!
En hier komt dan het ogenblik dat wel komen moest.0nze wegenmoeten scheiden. Ik zou wel kunnen met de vijf andere meerijden, tot St Ghislain of beter Quievrain, maar dat verlengt mijn reis en ik zou graag even in Rijsel (mijn) familie gaan groeten. We stappen dus af, even buiten Peronne, waar de nationale baan N17 Parijs-Cambrai, enz. de baan N37 ontmoet, die over Bapaume en Arras de rechtse weg is naar Rijsel. Het afscheid duurt niet lang, er is wel een tikje weemoed omwille van een mooie kameraadschap waaraan thans een einde moet komen, dochna een belofte elkaar spoedig te schrijven, met de hoop op een later weerzien, bestijgen we weer onze trouwe fietsen en ik neem de linker baan, terwijl mijn vijf Antwerpenaars weldra uit het gezicht verdwenen zijn.
Een peloton infanteristen gaat mij voorop, ze stappen lustig zingend over den gladden macadam, ik blijf er een hele tijd achter. Wat is het toch soms een mooi gezond leven, dit van een soldaat, denk ik bij mezelf.
Doch waarvoor kunnen we morgen of overmorgen of over een paar weken niet staan, ergens in een veldslag, ’t zij hier, t zij in Engeland?
Zullen ze dààr wel levend geraken? Ze zijn nu aan het fluiten zo een fris en vrolijk muziek is dat in de blijde morgen!
In Lens stap ik even af om bij een haarkapper mijn baard te verkopen! Ik wordt er bezien als een eigenaardigheid, met mijn mengelmoes van allerlei uitrustingen en met mijn kleine damesfiets. Een vrouwtje vraagt mij, een brief voor haar te willen posten, in België en hiervoor krijg ik een ferm glas wijn, heel wat anders dan wat we de laatste dagen meestal te drinken hadden.
In Rijsel nog allen gezond en ook niet weinig verwonderd mij te zien. Als ik, tegen zeven uur of zowat, Moeskroen bereik zijn er hier en daar een paar kinderen uit de school die hun ogen niet kunnen geloven als ze me in zulk een verkleding zien voorbij fietsen. Thuis werd ik ontvangen als uit een andere wereld teruggekeerd.
Als ik hun vertel dat wij, Janssens en ik een ogenblik van zin geweest zijn, dieper Frankrijk in te rijden, naar de bergen van “Auvergne” en dat het slechts de vrees was geen eten te zullen vinden, die ons weerhield, dan vinden ze, dat we toch wel harteloos zouden geweest zijn. Wie weet, zei Janssens echter dikwijls of we nog ooit zulk een gelegenheid zullen hebben?
Hier eindigt dus het relaas van vijftig bewogen dagen, gedurende de welke sterke vriendschap werd gesloten, veel vreugde genoten, nu en dan gevaar gelopen en ten slotte veel geluk gehad in de beslissende ogenblikken.
Ons interesse was nu nog meer open gesteld, We wilden er nog meer over kennen We stelde het open aan heel de wereld. We lieten onze ogen vallen op alle mogelijke media om iemand te terug te vinden.
Op enkele dagen tijd kwamen reacties: Albert Veiller een kranige man van zeven tachtig belde op met het relaas. Hij was opgeroepen naar Roeselare. Hij was eveneens in L’Isle-jourdain en hij kent de heer Burger en in augustus 2007 gaat hij naar L’Isle-Jourdain,
Er zou daar nog altijd een groepering bestaan onder de leiding van J.P Candet Lomtient belle vue 32680.
Het 57ste = 7de ligne regiment
Er zou een schandelijke smet(schandaal) hangen boven wat de regering welke toen verbleef in “Vichie” de Belgische krijgsgevangen zouden moeten werken voor de franse troepen. Zij moesten in het noorden gaan werken de troepen wisten niet wat ze doen moesten
Er zou een boek bestaan geschreven door Kononel Jamart.(Jean Janmar)(in het Frans) over L’Isle-Jourdain.
Hij sprak over kwartier Elisabeth, Everen in het jubelpark het legermuseum.
Het zou normaal geweest zijn dat de Belgische troepen Frankrijk binnen trokken dit zou het scenario 14/18 geweest zijn.
Ik plaatse een oproep, op 8 juni 2007 met de volgende tekst:
Ik “Sergeant bij het 57ste in de kazerne van Mechelen op 10 mei 1940 (uitbreken van de tweede wereldoorlog) vertrok naar L’Isle-Jourdain aan de voet van de Pyreneeën per trein bij een Zwitserse boer waar wij gekazerneerd werden bij Armand Burger.
Volgende manschappen waren bij mij, Kortleven(kapitein, korpsoverste) hier werden al de namen vermeld, waar van een met voornaam Gustaaf Keulemans.
Op dinsdag 6 november op
Een nieuwe oproep werd geplaatst in Okra februari 2008,
Volgende antwoorden kwamen er op af;
Fred Bonaers uit St-Truiden hij was in het leger gepensioneerd en was helikopterpiloot.
Hij heeft ook een dagboek en gaat later contact nemen we zijn nu 1 februari 2008
Hij kent: “Kortleven” in de streek van St-Truiden.
J. Eeckhout-Bill 91 jaar vertelde aan de telefoon op 31 januari 2008 dat ik contact moest opnemen met DeKuipere , de man houd zich bezig in de streek van geluwe met Oorlogsopzoekingen en woont in de Wervikstraat nr. 22. Hij kent een zekere Roger Verbeke en gaat er contact met nemen in verband met mijn oproep.
Indien u hier meer over weet en je wil ons helpen deze mensen te zoeken mail ons!
153 Delongie Marcel Francois geboren te Rollegem op 7/6/1914 weder onder de wapens geroepen op 1/9/1939 . 22 linieregiment 6de compagnie . Ontslagen op 31/3/1941 van Stalag XVII B. Stalag XVIIB of afkorting van Mannschaftsstamm- und straflager ook wel stammlager.Was gevangenschap voor manschappen en onderofficieren. Is gelegen in Oostenrijk Krems-Gneixendorf zes kilometer ten noordwesten van Krems aan de Donau.
154 Declerck SylvainKrijgsgevangene Vereremerkt met verscheidene Militaire eretekens Categorie:gesneuvelden
Er waren niet alleen krijgsgevangenen maar ook jongens sneuvelden in de oorlog van 1940-1945
Hier volgt hun lijst
Deprez André -Valère Hij woonde bij zijn moeder, Julienne Deprez
Aalbeekstraat 44 te Rollegem.
Geboren te Ingelmunster den 20 november 1919
Zoon van Remi en julienne Deprez cie. Van het 4 Lie. (1 inf. div.
Hij werd onder de wapens geroepen in juni 1939.
Vanaf februari 1940 lag het 4. Lie in de sector Hasselt aan het Albertkanaal.
Op 11 mei kreeg de divisie bevel zich achter de Gete terug te trekken
De terugtocht gebeurde in de grootste wanorde . Niettemin bereikten de regimenten op 12 mei de nieuwe stelling. André Maakte deel uit van de achterhoede, belast met het bewaken van de brug over de Velpe in Halen. Omstreeks 10,30 uur brak er in Halen paniek uit toen vluchtende soldaten beweerden dat de vijand in aantocht was. In de verwarring liet de nerveuze genieofficier zonder de manschappen te waarschuwen, de brug in de lucht vliegen.
André Deprez vond de dood bij het springen van de brug.
Behalve dat hij op 26 mei 1940 in Klijte sneuvelde: toen de 3de batterij door vijandelijke vliegtuigen werd gemitrailleerd.
er is over Armand Carbonné niets geweten, Hij was vrij gezel.
Graad soldaat mil. 1936 .
Stamnummer 156/22046
Eenheid: 3 batterij/ 6 Artillerie regiment.
Begraven: te Rollegem
Ridder in de leopoldsorde met palm: 06/01/1947
Oorlogskruis 1940 met palm : 06/01/1947
Herinneringsmedaille van de oorlog 1940-1945 14/01/1947
Overlijdens bericht van Armand Corbonne, aldus de familie.
Hij die het kwam mededelen was een gazette drager van op de Pottelberg te Kortrijk genaamd MESURKE, hij bezorgde de familie het toenmalig boekje “Ons Land”.
Het verhaal luide als volgt; “ Armand Corbonne was gelegerd te Maldegem in een boomgaard, daar moesten ze terugtrekkende vliegers mitrailleren.
Daar ze daar weigerachtig tegenoverstonden heeft de bevelhebber zijn pistool genomen met de woorden: “ Als jullie niet schieten dan zal ik schieten”;
Dan zijn ze begonnen met vuren, een vliegtuig is terug gekeerd en beginnen te vuren, waarbij Armand in de nek werd getroffen en opslag overleed.
Rogge Georges echtgenoot van Zosima Verhoost.
Zoon van Triphon en van Sylvie Holvoet
Geboren te Dottenijs den 25 oktober 1911
In 1930/1947 was hij ingeschreven, bij zijn ouders in de Processiestraat (nu nr. 47)
Hij huwde te Luinge in 1936 met Zosima, en ze gingen zich vestigen te Rollegem
Hij werd op 27 mei 1943 s’ morgens vroeg van zijn werk afgehaald, door de Duitsers, om er naar Duitsland te gaan werken.
† Overleden als oorlogsslachtoffer te Wangeroge (Duitsland) den 25 april 1945
1949 Op zondag 13 maart werd het ereteken uitgereikt aan Alphonse, als blijk van erkentelijkheid van het land, voor zijn gesneuvelde zoon in de oorlog.
Emile Vanhaverbeke
† Bellem 25 mei 1940
Emile Vanhaverbeke werd op 11 maart 1908 in Rollegem geboren.
Hij was gehuwd met Rachel Duhamel .
Het gezin had een kindje, Didier
Behalve dat hij op 25 mei in Bellem sneuvelde, is er over Emile Vanhaverbeke niets geweten.
Lefebvre Marcel
Marcel-Clovis Lefebvre, zoon van Cloud en van Elise-Marie Lernouldt, werd op 4 januari 1906 in Rollegem geboren. Hij was sergeant bij de 10. Compagnie van het III. bataljon van het 10. Regiment hulptroepen.
Behalve dat hij op 26 mei 1940 in Mesen sneuvelde, is er over Marcel Lefebvre niets geweten.
Noë Moreau
† Brugge 29 januari 1941
Noë-Gerard Moreau, zoon van Alberic en Alida Catry, werd op 28 augustus 1911 in Rollegem geboren. Hij was korporaal bij het 33. Linieregiment.
Hij overleed op 29 januari in het krijshospitaal in Brugge aan de gevolgen van de verwondingen opgelopen tijdens de 18-daagse veldtocht.
Michel Devos, zoon van Joseph en Julia Dewildeman, werd op13 juli 1914 in Rollegem geboren. Hij was gehuwd met Ivonna Vanden Broucke, werd geboren te Kortrijk op 31 januari 1914. Zij was de dochter van Jozef Vanden Broucke en van Clotilde Orgaer.
Michel en Yvonne waren te Kortrijk gehuwd op 6 februari 1937 en hadden zich in Rollegem gevestigd.
In 1940 woonde het jonge gezin te Rekkem (gehucht Paradijs)Ze kwamen echter in het begin van de oorlog terug naar Rollegem.
In 1943/1944 was het gezin in geschreven in de “Moeskroenstraat “ nr. 68, nu Kwabrugstraat nr. 182 te Bellegem. Het huis dat ze bewoonden was vroeger herberg “Het Breydelhof”
In 1945 verhuist de weduwe terug naar Rollegem. Het duurt echter niet lang of ze verhuisd opnieuw, deze maal vestigde ze zich te Aalbeke.
Yvonne hertrouwde te Aalbeke op 10 november 1951 met Prudent De Rycke, deze werd geboren te Nokere 1909 en overleed te Kortrijk 1955. Zij overleed eveneens te Kortrijk in 1998. Zij hadden had een dochter Georgette, geboren te Rollegem in 1937, ze is gehuwd met De Rycke Lucien, ze wonen te Aalbeke.
Er waren tevens nog twee zonen Germain Devos geboren te Rollegem 1940 en er overleden 1941.
Werner Devos geboren te Rollegem 1942 en er overleden 1943.
Michel werd te Rollegem begraven, op het kerkhof rond de kerk. Hij werd echter niet overgebracht naar het nieuwe kerkhof.
Michel Devos vond de dood bij het luchtbombardement van zondag 26 maart 1944 op de stad Kortrijk. Zijn stoffelijk overschot werd gevonden op donderdag 30 maart onder het puin van de fabriek van de firma Decoene.De overlijdensakte werd pas opgemaakt op 24 april.
De benaming van de “Weggevoerdenlaan” was naar het schijnt gedurende de oorlog 1940-1945 veranderd in de “Prosper Poulletlaan” welke naar horen zeggen een benaming was welke de bezetter stoorde.”Prosper Poullet zou in zijn leven: Hoogleraar, Volksvertegenwoordiger, Minister en Vlaamsgezind geweest zijn. Hij zou overleden zijn in 1937. Na de oorlog werd de oorspronkelijke benaming weer in gebruik genomen.
De overlijdensakte van Michel Devos, opgemaakt ten jare 1944 den 24 april om 9uur in den voormiddag vermeld. Dat; Op 30 maart laatst om zes uur ’s avonds, in de Prosper Poulletlaan te Kortrijk overleed, Michel Devos, vuurstoker geboren te Rollegem den dertiende juli negentienhonderd veertien, en gehuisvest te Bellegem. Echtgenoot van Ivonna Maria Vanden Broucke zonder beroep, zoon van den eersten verschijner (Dat was Joseph Jaen Devos) en van Julia Irma Dewildeman, zonder beroep.
Echter uit een vonnis uit gesproken door de rechtbank van den 7/91944 en op heden 31/12/1946 overgeschreven in den register van den burgerlijken stand, verklaart voor recht dat de overlijdensakte van Michel Devos zal gewijzigd worden en vervangen als volgt: De woorden”overleden is”zullen als niet bestaande aanzien worden en vervangen door:”onder het puin veroorzaakt door het luchtbombardement van 26/3 1944 het lijk werd gevonden van” en de zinsnede “ aldaar overleden ten gevolge van het bombardement” zal in fine van de akte worden toegevoegd. De Ambtenaar van den burgerlijken stand. Heden afschrift gezonden naar Bellegem
Uit “De luchtaanvallen op Kortrijk” door R. De Paepe.
Op 26maart 1944 te Kortrijk, dag der Ere-Communie, kon men het gebrom waarnemen van naderende vliegtuigen en weldra ontploften lichtkogels, waaruit kegelvormige gloeiende vonken neerdaalden en het luchtruim verlichten. Na enkele seconden was de lucht vervuld met het gehuil van de neervallende bommen waarop onmiddellijk dreunende ontploffingen volgden. Met enkele tussenpoos volgende steeds nieuwe golven vliegtuigen en zo ging het door van 20,57 tot 21,20 u. Hevige brandhaarden ontstonden. Men schat dat ongeveer 300 vliegtuigen aan de aanval deelnamen, die 2.100 bommen uitwierpen, waaronder minstens 300 van 453 kg. Het aantal slachtoffers as enorm: 179 inwoners van stad en 71 niet hier wonende. Dit laatste hoge cijfer kan als volgt worden verklaard: 7 voltreffers vielen op en rond de gevangenis en aldus ging merendeel der gevangenen samen de dood in. Ook waren op die dag veel bezoekers vanwege de Ere-communiefeesten. De stoffelijke schade was bijzonder groot.
Vonnis van het overlijden van Andreas Cyriel Cailliez (“Om ze niet te vergeten Deel I René Lefebvre, Wies Vanessche)
Andreas(Andre) Cyriel Cailliez werd geboren te Kortrijk(‘t Hoge) den 16 december 1918.
Hij was de zoon van Arthuur Jozef en Maria Justina Deweer.
Het gezin Cailliez-Deweer ging in Bellegem wonen in 1923. Ze woonden eerst in de “Rollegem” (Rollegemsestraat), vervolgens in het begin van de “Muynckendoornstraat”(Munkendoornstraat).
Na het overlijden van vader Arthuur verhuisden de weduwe en de kinderen naar de “Moeskroenstraat”(Kwabrugstraat) en later naar de “Statiestraat” nu Walleweg te Bellegem.
Na het huwelijk van de kinderen heeft de weduwe Deweer Bellegem verlaten.
Andre was gehuwd met Marguerite Paula Anseele, geboren te Kortrijk in 1922, ze was de dochter van Cyriel en Martha Vervacecke te Rollegem op 18 juli 1942 en gehuisvest te Rollegem. Andre werd al spoedig verplicht om naar Duitsland te gaan werken.
† Op 29 maart 1944 te Leipzig (Duitsland).
De rechtbank heeft het volgende uitgegeven, op verzoek van de Heer Procureur Des Konings.
De rechtbank zegt voor echt dat Cailliez Andreas Cyriel, overleden is.
Dit aldus gevonnist en uit gesproken ten paleizen van justitie te Kortrijk in openbare zitting der rechtbank de 19/1/1946. Tegenwoordig de heren A.de Kenmeter, alleen zetelende Rechter A.Dujardin, Substituut procureur des Konings en A.L. Adams, Griffier.
Voor gelijkvormig afschrift ingeschreven te Rollegem den 4/3/1946.
Den Ambtenaar van den Burgerlijken Stand. (Vandeghinste A.)
Het heeft nog enkele jaren geduurd voor zijn stoffelijke resten naar Rollegem werden overgebracht.
De weduwe, Marguerite Anseele, hertrouwde te Rollegem in 1946 met Jozef Allewaert.
Ze overleed te Kortrijk † in 1964
Henri Vanoverberghe en Godelieve Wittouck 26/11/1981
Henri maakte beide wereldoorlogen aan den lijve mee. In de eerste wereldoorlog verzamelde hij ondermeer 8 frontstrepen.
1.Is een verzamel naam voor alle groepen of personen die tijdens de Tweede Wereldoorlog weerstand boden aan de Duitse bezetting. De voornaamste waren : De witte brigade, Het geheim leger en het korps partizanenBelgisch verzet in de Tweede Wereldoorlog - Wikipedia
Er waren sluikbladeren van “-La Libre Belgique- België Vrij- Bevrijding- De Boer- en nog andere pamfletten. Er waren mensen die dat gingen afhalen naar het schijnt in de loofstraat te Kortrijk, ne zekere Alfred. Die bladen werden regelmatig verdeeld. Men nam er zo tien à twintig met zich mee en verdeelde ze op de gemeente, of lieten ze achter op den tram. Ook voor deze daden kon men in aanmerking komen als zijnde weerstander. Ook op de werkplaats waar deze arbeiden werden er achtergelaten B.V. op de toiletten of op plaatsen waar gerookt werd. Deze bladen werden regelmatig uit gegeven eenmaal per maand vanaf februari 1941 tot juni 1944.
Men ging zelfs na als er mensen waren die bladen gelezen hadden of ze eventueel doorgaven aan andere, zelfs jaren later was er nog sprake van. Madeleine Depoorter een winkelierster, weduwe van Joseph Vandeghinste kon er nog over mee spreken, haar man was toen al overleden.
Bolaert Julien, geboren te Izegem op 6/6/1905 en Geldhof Suzanne, geboren te Kortrijk op 6/5/1908 Kortrijkstraat 41 werden erkend door het Ministerie van Landsverdediging zijnde gewapend weerstander. Suzanne was zelfs erkend als burgerlijke Weerstandster. Ze overleed op 12 september 1955 Zij verwierf de weerstands-herinnings medaille 1945, de medaille met gekruiste sabels en de medaille voor hulp aan geallieerde vliegers.
Weerstandorganisatie;
Op de gemeente was er geen organisatie, doch waren een 25 tal leden, welke aangesloten waren te Moeskroen of in Bellegem. Doch is bekend dat er tot driemaal toe de Duitsers onmogelijk werd gemaakt te telefoneren telkens waren de draden doorgeknipt.
Een ander feit: in 1943 kwamen op het stadhuis drie gewapende mannen, ze vroegen aan de secretaris de volkregisters, de boeken werden verbrand. Zo konden de Duitsers geen jonge gasten meer afhalen, om ze naar Duitsland te sturen.
Er was wel op Rollegem een geheime, afgelegen plaats waar de vergaderingen van de witte bende door gingen.
Zoals overal waren ook te Rollegem opeisingen. De eerste welke opgeëist werden was november 1942. Ze ware 19 jaar oud. Van uit de werkbestel werd een brief gestuurd waarop stond, dat zij het onderzoek van den dokter moesten ondergaan, om daarna te gaan werken naar Duitsland. In mei 1943 werden er weer brieven gestuurd, maar den niet alleen de jongens maar ook meisjes van 19 à 22 jaar. De laatste brieven op het einde van 1943.Er waren van al de brieven welke verstuurd werden slechts vijf welke gegaan zijn. Zij de ze kregen verzwegen het en ze hielden zich zoveel mogelijk verborgen, ’t zij thuis of bij familie, het merendeel in Frankrijk. Al diegenen welke een brief ontvangen hadden werden van hun rantsoenkaart beroofd. Velen zich tot 2 jaar toe verborgen, toch allen waren ze thuis toen de Engelsen kwamen in september1944.
Aloïs-Joseph Vercaempst echtgenoot van Zulma Verdure Opgeëiste Civilarbeider 1940-1945 hij overleed op 20 maart 1982
Georges Bels echtgenoot van Irma Ferlin Civilarbeider hij overleed op 9 oktober 1982
Noël Noreille geboren in Rollegem op 15 april 1923, dook in 1942 en 1943 onder in Frankrijk waar hij ging werken in Gravelines.
In 1945 werd hij opgeroepen voor zijn legerdienst, Hij kreeg een zware taak toegewezen Duitse krijsgevangen te bewaken en te begeleiden naar de kolenmijnen. De nachtelijke bewakingsdiensten waren de prettigste niet.
Dendauw Gustaaf Geboren te Kortrijk op 20/1/1920 gehuisvest in de Muynckendoornstraat nr. 14 In hoedanigheid van soldaat milicien bij het 2de Linieregiment 6 Cie. werd hij op 26/5/1940 te Oostwinkel, krijgsgevangen genomen. Hij verbleef in Stalag een (Duitse afkorting voor Mannschaftsstamm- und Straflager (ook wel "Stammlager"),tot 28/2/1941
Hij heeft 3 maanden herstelverlof gekregen en naar Kortrijk gekomen.
Hij huwde in 1941 en vestigde hem in de Kortrijkstraat 55.
Zijn eerste oproepingsbevel kreeg hij om naar Duitsland te gaan werken, en stak zijn brief in het vuur. Hij heeft nimmer voor de vijand gewerkt Dadelijk vertrok hij naar Frankrijk, waar hij enkele maanden geeft gearbeid.
Denkende dat hij niet meer zou lastig gevallen worden door den bezetter is hij teruggekeerd
In de jaren 1942/43 werkte hij op onregelmatige tijdsstippen om aan de kost te komen, onder andere bij landbouwers.
Tot aan de landing der geallieerde legers te Cherburg, hield hij zich schuilt daar hij bijna wekelijks werd opgespoord door de “Feldgendarmen” De nachten bracht hij door bij een weduwe, samen met een vriend welke zich ook schuil moest houden.
Quivron Roger geboren te Aalbeke 21/9/1924 vriend van Gustaaf Heeft zich ook schuil gehouden gedurende de oorlog 1940/45
Hij werd dikwijls verontrust en opgespoord door de Duitse bezettingspolitie.
De werken welke ze uitvoerden bij boeren waren: het vullen van granaattrechters, veroorzaakt door de geallieerden bombardementen op Kortrijk.