Het schijnt dat de oude groote hofstede een overblijfsel dier heerlijkheid is of dezelve vervangt
Burgemeesters 1799
of Maire de Rolleghem
In 1769 werd te Moorsele Constantin France Vandermeersch geboren, hij trad in het huwelijk met Marie Theese Everaert en woonde op de plaatse. Hij bleef burgemeester en wierd lid van den Provincieraad, en stierf in 1849.
Van 1849 tot 1866
De zoon Constantin Vandermeersch
Van 1866 tot 1870
Joseph Warrot hij gaf onmiddelijk ontslag en August Herbau was dienst doende burgemeester.
Op 7 september deelde de paus mee dat hij eigenhandig een brief zou schrijven en inderdaad hij maakte zijn belofte waar. In het Brugse archief is er geen ander voorbeeld van een eigenhandig geschreven brief van de paus. De zaak was dan snel geregeld, de school kwam er. Maar buiten deze abdijschool is Waffelaert zijn traditie trouw gebleven : geen middelbare school in handen van religieuze orden.
In alle geschiedenisboeken staat hij bekend als een van de felste bekampers van de “vervlaamsing” van zowel het katholiek middelbaar als het universitair onderwijs.
Het intellectuele niveau van een universiteit eiste dat de voertaal het Frans zou zijn. Het Nederlands achtte men hiervoor niet geschikt.
Waffelaert had schrik van de “Nederlandse cultuur” De bisschop zegt: “ Indien de Vlaamse taal bemind en bewaard moet worden en behoed tegen de zuiderse demon van Franse goddeloosheid, opdat tegelijk met de taal ook het katholiek geloof van het land en de nationale christelijke zeden behouden blijven, dan moet zij niet minder beschermd worden tegen de noordelijke demon van ketterij en rationalisme. In dien optiek kan men wellicht ook het bevel van den bisschop interpreteren om zijn priesters op de preekstoel in het “ gewestelijk plat” te laten spreken.
De bisschop zegt ook: “ de flaminganten roepen op tot ongehoorzaamheid en hypocrisie. Zijn proberen hun stelling te legitimeren door een theologische leer over het onderscheid tussen het geestelijk en het onderwijzend gezag. Het geestelijk gezag zou als dusdanig geen bevoegdheid hebben op gebied van organisatie en de inrichting
Van het onderwijs…. Welnu dit is geen theologische leer, maar een theologische dwaling”.
Het voornaamste motief voor bekamping lag in de vrees voor de verzwakking van de katholieke partij. Alles wat de eenheid van die partij kon schaden, werd door hem onverbiddelijk veroordeeld.
Reeds in de negentiende eeuw bestonden er in de West-Vlaamse colleges en seminaries belangrijke kernen van de katholieke Vlaamse beweging, denken we maar aan G. Gezelle, Verriest, enz. die de “Vlaamse tale” naar omhoog voerden, zelfs tegen de wil van en het verzet van den bisschop.
De houding van den bisschop ten aanzien van het Vlaams nationalisme was zeer scherp:” wij waarschuwen alle priesters en clerici die, wat God verhoede, openlijk of bedekt deze politiek zouden steunen, dat zij zich in een Zwaarzondige materie schuldig maken aan ongehoorzaamheid en opstandigheid tegen het wettige, zelfs kerkelijk gezag”. Deze veroordeling werd twee weken later door de bisschoppen collectief onderschreven, een zware slag voor heel wat katholieke Vlamingen.
Zoals vele kerkelijke en politieke leiders huldigde hij de opvatting dat het sociale probleem langs paternalistische en caritatieve wegen moest opgelost worden
Waffelaert die zelf uit een bescheiden gezin kwam zag het niet, was hij angstig voor het “goddeloos socialisme” kon hij geen afstand nemen van de gangbare opinies en vooroordelen van de toenmalige leidende klassen?
Hij aarzelt daarom niet de klerikale bezetting uit te breiden in steden en gemeenten waar de industrialisering gestalte krijgt en ipso facto ook de arbeidsbeweging steeds beter gestructureerd geraakt.(24/12/1999)
Hij publiceerde de nieuwe catechismus (geldig tot 1946) in 1903
Overleden op 18 december 1931.
Begraven op 24 december;
Hij werd vereerd op 21 mei 1920 met het H.Pallium: de hoogste kerkelijke onderscheiding, een eer bewijs ter gelegenheid van het jubileumfeest van 50 jaar priester en 25 jaar bisschop. Het werd voordien slechts aan Mgr. Van Susteren en aan Mgr. Faict.
Hij vermelde gaarne op zijn geschriften zijn titel als “Doctor in godgeleerdheid” Zo kon je het terug vinden bij de aangifte van het overlijden van zijn vader, dat hij dit aangaf als zijnde zijn beroep. Hij was toen professor aan het grootseminarie.
Hij ontving weinig priesters en nog minder leken. Priesters moesten volgens hem veel tijd besteden aan bezinning en studie. De priesters waren niet te spreken over de driejaarlijkse examen in het seminarie van Brugge. Die “martelingen” werden door Mgr. De Smedt afgeschaft.
Te Loppem richtte Mgr. Van Caloen, een monnik van Maredsous, maar sinds 1896 als priester werkzaam in Brazilië, een nieuwe benedictijnenabdij op. Deze werd tot 1903 financieel gesteund vanuit Brazilië, de politieke evolutie maakte dit naderhand onmogelijk. Er moesten dus andere bronnen gevonden worden.
Te Maredsous was er indien tijd een abdijschool, waar kinderen van de gegoede burgerij uit heel Vlaamse land middelbare studies volgden. Om het mogelijk te maken financieel geholpen te worden, moest men toelating vragen aan de bisschop, maar gezien de traditie:” geen middelbare scholen in handen van religieuzen” verzette Waffelaert zich hier tegen hardnekkig. Men trok naar de paus Pius X (1903-1914) op 19 april 1910, met de hoofdreden dat de abdij de finaciele inbreng nodig had om toekomstige missionarissen te kunnen vormen. Op 20 april 1910 kwam een brief met het verzoek aan de abdij van Loppem de toelating te geven er een “Kleine school “ op te richtten. Waffelaert antwoordde op 13 mei 1940 – gezien de traditie- liever geen uitzondering, maar- en zo eindigde hij als de paus blijft aandringen dat hij er zich zou bij neerleggen.
Josephus Gustave Waffelaert: Hij werd geboren op 27 augustus 1847, geboren als zoon van een douanebrigadier.
Gedoopt door onderpastoor Vanseveren op28 augustus.
Hij werd priester gewijd in 1870.
Onderpastoor te Blankenberge in 1871
Vier jaar later beslist hij als een echte “Studax”, om naar de universiteit van Leuven te gaan studeren en word Doktor in de Godheid te Leuven.
In 1866 was hij de primus aan het college van Ieper.
Professor in het Groot Seminarie te Brugge in 1880
Groot Vicaris van Mgr. Facit en van Mgr. Debrabandere in 1884, deze laatste welke in zijn armen is gestorven, hij werd plots onwel op een communiefeest voor minder behoede kinderen.
Die hij als XXII Bisschop van Brugge opvolgt. Als Bisschop benoemd op 28 juni 1895. Gezalfd op 25 juli 1895. spreuk koos hij Duc nos quo tendimus (Leid ons naar het doel dat we beogen) een citaat uit de metten van het feest Sacramentsdag. De spreuk verraadt zijn voorkeur voor de mystiek en voor de idee dat de christen uiteindelijk een pelgrim is. Deze laatste evangelische boodschap werd gesymboliseerd door drie schelpen op zijn wapenschild. Sinds de bedevaarten naar de Compostella waren schelpen de tekenen van reizigers en pelgrims.
Hij koestert de zelfde denkbeelden als zijn voorganger. Zo wordt hij een intieme vriend van Charles Woeste, de Brusselse leider van de Katholieke Partij die de strijd heeft aangebonden tegen priester Daens, die van de ontvoogding van de arbeider zijn levensdoel heeft gemaakt.
In Brugge komt hij zelfs zo in aanvaring met priester Florimond Fonteyne, een riant op het Daensisme op gang brengt. De eigenlijke veroordeling vanuit Rome op 27 februari 1905 is meer dan duidelijk gebaseerd op een brief van Waffelaert op 30 januari 1905. Ze waren volgens hem weerspannig en zaaiden tweedracht onder de gelovigen. Op 8 mei 1900 zal priester Fonteyne overigs gesuspendeerd worden door hem.
Hoewel vier jaar voor zijn priesterwijding de encycliek Rerum Novarum als is verschenen, blijft hij zich hardnekkig verzetten tegen de syndicalisering als oplossing voor het arbeidsvraagstuk.
Zoon van Petrus Johannes en Victoria Rosalia Debackere beiden te Rollegem overleden in het jaar 1834
Hij wierd prister gewijd te Brugge den 5 juni 1841
Hulppriester benoemd te West-Nieuwkerke den 31 juli 1841
Onderpastoor te Mezen den 15 oktober 1845
Pastoor te Iezenberghe den 22 april 1861
Pastoor te Beselare, 22 december 1864 Hij was er 38 jaar pastoor en stond bekend als een man op zijn plaats.
Hij overleed er op 19 oktober 1902.
Het waren de Jufrouw Sidoni Baert, Jufrouw Mathilde Baert en Jufrouw Febronie Baert welke met droefheid het verlies te kennen gaven dat zij komen ondergaan door het afsterven van hun oom.
De lijkdienst, gevolgd van de begraving, vond plaats in de parochiale kerk van Becelaere op donderdag, 23 oktober, om 10 uur. Na de gegraving wordt gij verzocht de familie te volgen naar het klooster waar het noenmaal zal worden opgediend.
Vergadering ten sterfhuize ten 91/2 ure.
De Metten zullen daags voren om 4 ure gezongen worden
N.B. - Een char-à-bancs zal ten 8 1/4 ure te meenen aan de statie zijn.
Vande Ghinste Julius: Geboren op 9 mei 1845, zoon van Jooris en Debackere.
Rechtzweir der heren Brabant
Rechtzweir(e) In het Frans Cousins Germain, neven en nichten
Pastoor te Kooigem benoemd op 8 februari1898
Gewezen onderpastoor van Oostkamp, Sint-Michel en Roeselare, laatste hulppriester van zijn oom Edugardus, pastoor van Gits, zaliger.
Hij verfraaide de vervallen kerk, een ieder was getroffen door de sierlijkheid en de kunst zin, waarmee ze hersteld werd. Het meest in het oogspringen is de nieuwe hoog altaar, het vroegere O.L.V. altaar van Avelgem.
Vander Meersch Modest: Geboren op 19 april 1813, was de broer van Pieter August.
Ook hij liet een boekje drukken bij Casterman Doornik. “Notice sur le Tiers-orde de Saint François, par M.l’Abbé Vander Mersch, directeur des Pénitentes, dites Sœurs-Grises, à Werviq, 16 bl.18°
Directeur van Wervik en missionaris van het bisdom voor heiligenzending.
Pastoor te Woesten, alwaar hij komt te overlijden op 17 juni 1882.
Dumortier Bernardus, P: Kanunnikregulier van Drongen.
Geboren in 1736 Hij was pastoor te Landegem van 22 september 1790 tot aan zijn dood 11 juli 1798, in de ouderdom van 62 jaar hij was er 8 Jaar pastoor .
Hij was een Premonstratenzer (Norbertijn) van de abdij van Drongen. Voor hij werd aangesteld werd in Landegem was hij onderpastoor in Nevele. Zijn pastoor was aldaar was Eugeen Somers (°Gent1738) een licentiaat in godgeleerdheid. Deze laatste was pastoor in Nevele van 17 maart 1790 tot aan zijn dood op 6 mei 1802.
In het tijdschrift Het Land van Nevele, jg. 4 (1973), afl. 3 vind men op blz. 142: Bernard Dumortier, praem. (d.i. monnik van de abdij Drongen), van 22-09-1790 tot 11-07-1798 (jaar van overlijden) pastoor van Landegem.°Rollegem 1736. Was voorheen vicep. van Nevele.
zoon van de griffier Jan en van Pierijntken, Pieternelle (Petronilla) Libbrecht geboren op 8 juli 1635.
Onderpastoor te Moorsele in 1660. Zijn brieven voor Moorsele zijn door de bisschop van Doornik getekend te Wez den 13 juli 1660, in het jaar 1665 vinden wij hem nog in Moorsele.
In het jaar 1670: te Kortrijk, was hij “priester en de visiteerder van St. Maartens”
Nadat we onze pastoors en onderpastoors publiceerden, konden we zeker niet nalaten onze eigen inboorlingen in het daglicht te stellen.
Dat er geschreeuwd word om vrouwelijke priesters, of priesters die mogen huwen is geen uitzonderlijk vraag. Wanneer men terugkeert tot het concilie van “Trente” (1545- 1563) welke zogezegd diende tegen protestanten en ketters, maar zekerlijk op de innerlijke zuivering en geestelijke verdieping. Wie waren de bestierders van de kerk? Burgerlijk en kerkelijk? Was de kerk er niet van overtuigd dat iedereen te winnen was voor hun kerk? Was het niet op plaatselijk vlak dat men veel heeft moeten er aan veranderen? B.V. het concilie van Mechelen, welke alles zorgvuldig op een rij hadden geplaatst, wat er in “Trente “ hadden besproken? Kwamen de dekens niet ieder jaar hun parochies visiteren, en werden er geen schriftelijke rapporten op gemaakt? Waren dekens toen reeds onderscheiden pastoors gekozen door de bisschop? Waren de dekens niet het oor en het oog van den bisschop? Waren de gewone pastoors door dat zelfde vuur aangestoken van de Geest of van de apostelen?
Er was toch voor het concilie een algemeen verval ingetreden of niet soms? Heel wat priesters leefden toch in concubinaat, wat met andere woorden wil zeggen:” in een buitenechtelijke samenleving van enige duur” . En in “Trente” drong men toch aan de strikte naleving van het celibaat. Geloof het of geloof het niet, maar een niet onbelangrijke minderheid van de kerkoversten vonden dat het ongehuwd blijven als een verplichting moest worden opgelegd. Omdat volgens de kerkleiders, seksuele handelingen enkel binnen het huwelijk toegelaten zijn. En toen was het ook zo dat er een tekortwas aan priesters, zodat men verplicht was ook de minder geschikte in dienst te nemen. Om dit heuvel op te lossen werd de zielzorg aan paters toevertrouwd. De algemene onzekerheid leid tot zoals nu tot een grote crisis in roepingen. Men gaf aan de priester een grotere opleiding mee, ze maakten hem tot een geleerd mens, een van de geleerden van de parochie. Hij had een zedelijk gedrag, vlot contact in den omgang met mensen, en had ten slotte een grote invloed, want de meesten konden lezen nog schrijven.