Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
10-03-2023
Bij de derde Vastenzondag
3de vastenzondag A – 12 maart 2023
‘Naar de bron van Levend Water’
We horen een moeilijke lezing vandaag: het gesprek van Jezus met de Samaritaanse vrouw, bij de oude waterput van Jacob. Het is een gesprek met een dubbele bodem: de vrouw denkt alleen aan gewoon water, om de dorst te lessen; Jezus echter spreekt over iets heel anders: het water is een beeld voor het volkomen leven, dat Hij ons aanreikt.
Jezus antwoordde: ‘Iedereen die drinkt van dit water, krijgt weer dorst,
maar wie drinkt van het water dat Ik hem zal geven,
krijgt in eeuwigheid geen dorst meer;
integendeel: het water dat Ik hem zal geven,
zal in hem opborrelen als een bron van eeuwig leven.’
(Johannes 4,13-14)
Het tafereeltje, dat we zonet hoorden – het gesprek van Jezus met een Samaritaanse vrouw – speelt zich niet af in ons land maar in een dor gebied, nog net geen woestijn, waar de watervoorziening en de bevoorrading in water een reële bekommernis is. Als de regen maanden uitblijft, gaat de natuur ten onder. Je ziet het soms in de subtropen, en het is een zielig zicht, dat zelfs cactussen kunnen afsterven door de maandenlange droogte. Het gras op de weiden wordt ros, er komen kale plekken tussen, met zand dat al even ros is. De dieren kwijnen weg, gieren cirkelen in de lucht en af en toe ligt er een kadaver. Ook mensen lijden en verzwakken onder droogte en hitte.
In deze context spreekt Jezus: zoals drinkwater van levensbelang is voor plant en dier en mens, zo is Hij bron van volkomen en waarachtig Leven. Alleen bij Hem komen wij ten volle tot Leven, zonder Hem is ons leven maar een schaduw en kwijnen wij weg. Het gaat hier niet om mystiekers of grote heiligen: Jezus spreekt voor gewone mensen, zoals wij. We moeten ook niet denken aan uitzonderlijke praktijken, waarin die verbondenheid met Hem beleefd wordt. In ons dagelijkse leven kan Hij tot ons komen, en kunnen wij bij Hem zijn: door een stil gebed of een simpele gedachte doorheen de dag kan ons dagelijkse leven dieper worden.
Belangrijk is bovenal dat we Hem ontmoeten in het gewone leven zelf. Dan worden gewone dingen ongewoon, door de diepgang, die zij krijgen. De vreugden, die wij kennen, worden een geschenk uit zijn hand; en zelfs het leed, dat ons overkomt en misschien neerdrukt, wordt een geschenk. We worden meer met Hem verenigd, want ons leed en verdriet wordt een afspiegeling van het leed dat Hij zelf te dragen had.
Zelden of nooit komt Hij tot ons op een spectaculaire wijze, maar Hij komt tot ons, gans onverwacht, in duizend, duizend dingen. Laten wij dan ook de aandacht voor de diepgang in de dagelijkse dingen niet verliezen.
Het gaat daarbij niet zozeer om uiterlijke praktijken.
HERBRONNING lijkt mij het meest wezenlijke.
LUISTEREN naar wat God ons wil zeggen.
Ons LATEN omvormen.
Zo wordt vasten:
eerder ondergaan dan presteren;
eerder laten gebeuren, dan doen.
Het Woord van God tot ons laten komen.
En omvormd door dit Woord van God,
zullen wij op zachte en geduldige wijze leven,
tussen de mensen die ons gegeven zijn.
De vasten nodigt ons uit tot een nederige ingesteldheid
waarin wij deemoedig onze kleinheid en tekorten erkennen,
en bereid zijn om ons te laten kneden tot mensen,
die eerlijk voor God staan.
De profeet Joël zegt het zo:
‘Niet je kleren moet je scheuren, maar je hart.
Mogen wij stil worden
en luisteren naar het Woord van God.
En moge Jezus zelf zo in ons aanwezig komen
en door ons naar mensen toegaan.
‘Ik weet niet wie – of wat – de vraag stelde. Ik weet niet wanneer zij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde. Maar eens zei ik ja tegen iemand – of iets.
Vanaf dat moment heb ik de zekerheid dat het leven zinvol is en dat mijn leven, in onderwerping, een doel heeft.
Vanaf dat moment heb ik geweten wat het wil zeggen ‘niet om te zien’, of ‘zich niet te bekommeren om de dag van morgen’.
Aan de Ariadnedraad van dit antwoord, voortgeleid door het labyrint van het leven, bereikte ik een tijd en een plaats waarop ik besefte dat deze weg naar een triomf voert die ondergang is, dat de prijs die je ontvang voor de inzet van je eigen leven smaad is, en dat de diepte van de vernedering de enige verheffing is die voor de mens mogelijk is. Daarna had het woord ‘moed’ voor mij zijn zin verloren, omdat niets me meer ontnomen kon worden.
Verder op de weg leerde ik stap voor stap, woord voor woord, dat achter iedere zin van de held van het evangelie een mens staat en de ervaring van een mens. Ook achter het gebed dat de kelk hem mocht voorbijgaan, en achter de belofte om hem te ledigen. Ook achter ieder woord op het kruis.’
Weest dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.’
(Matteüs 5,48)
‘Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is. ’Hoe en wanneer zou Jezus die woorden indertijd gezegd hebben? Een jaar of drie al was Hij altijd onderweg met zijn vrienden. We weten dat zijn hart vooral naar DE kleinen uitging, we weten ook dat Hij daarom wel eens met de groten botste. We hebben weet van zijn wonderen en ook dat Hij regelmatig de stilte opzocht, een adempauze om luisterend bij zijn Vader te zijn.
En dan heeft Hij op een dag dat onmogelijke gezegd: ‘Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.’ Hij kende toch maar al te goed zijn Vader, en ons kende Hij evenzeer maar al te goed. Hij moet toch wel geweten hebben dat dit niet mogelijk was. Wat Hij daar vraagt, dat kan Hij zelf toch niet gemeend hebben!
Wanneer en hoe zijn die woorden gesproken? We weten het niet, misschien is het min of meer zo gebeurd. Hij was weer eens op weg en het was weer eens druk geweest. Altijd die mensen die Hem aanklampten. Altijd die zieken, die blind of doof of met hun krukken naar Hem toekwamen. Altijd die boze geesten die bezeten maakten. Altijd die Schriftgeleerden, die alleen op eigen aanzien uit waren. Altijd weer dit en altijd weer dat.
En dan is het, op een of andere dag eens rustig, rond de middag of in de vooravond. Ze gaan wat samen zitten, en ze praten wat. Over later, wat ze nog gaan doen, ze zijn immers nog jong en ze willen wat van hun leven maken. De een zegt dit, een ander dat en elk heeft zijn eigen plan, zijn eigen droom.
En Jezus luisterde en zweeg, misschien had Hij zelfs een binnenpretje toen Hij al die plannen hoorde, die mooie toekomstdromen. En toen werd het misschien even stil, en misschien heeft Hij dan in de verte gekeken, en zachtjes voor zich uit gezegd: ‘Het is zo mooi, jonge mensen, die dromen!’ En dan heeft Hij die jonge mensen die Hem zo lief waren, misschien, een voor een aangekeken en eens in het rond gewezen: ‘Ja Simon, Jacobus, Johannes, het is zo mooi allemaal. Maar het gaat niet om jullie dromen. Het gaat om het Rijk van mijn Vader, die ook jullie Vader is. Zie de zon, de maan, de sterren! Hoor de vogels, de beekjes, de regen? Ruik de bloemen, het hooi, de velden. Snuif het Leven, voel de Mensen! Het is er allemaal niet zomaar, het is er allemaal uit Liefde. Daarom is Hij volmaakt, omdat Hij alles uit Liefde doet. Daarom is Hij volmaakt omdat Hij louter Liefde is. Wees dan volmaakt, zoals je Vader in de hemel: louter liefde.’
En dan heeft Hij misschien opnieuw gezwegen, weer voor zich uitgekeken en ook rondom zich en zelf gedroomd: ‘Dan ziet God dat het goed is.’
Heer,
vervul mij met uw liefde,
maak mijn hart vreugdevol,
verlicht mijn verstand met heldere gedachten,
doe mijn ogen weer lachen,
laat mijn oren genieten van muziek,
scherp mijn neus voor al wat geurt en welriekend is,
geef mijn mond een opgewekte glimlach,
maak mijn handen zacht en teder,
sterk mijn armen met kracht,
geef zwaaikracht aan mijn benen
en wek een danspas in mijn voeten.
Maak me helemaal blij en gelukkig, Heer,
met hoofd en hart en zintuigen.
Bewaar mij voor alle onheil,
leid mij met vaste hand op al mijn wegen
en laat uw zegen mij overal en altijd vergezellen.
In het evangelie zegt Jezus vandaag: ‘Jullie zijn het zout der aarde, jullie zijn het licht der wereld’. Het zijn woorden die uitdrukken wat van ons verwacht wordt: dat wij niet lauw en flauw door het leven zouden gaan, maar dat wij onze wereld ten goede zouden veranderen. Tevoren zegt Jesaja ook al hoe we dat kunnen doen: ‘Zorg voor de zwakken, dan zal uw licht stralen als de dageraad’.
‘Als u het juk uit uw midden verwijdert,
dan zal uw licht in de duisternis opgaan.’
(Jesaja 58,10)
Zo moet jullie licht schijnen voor de mensen,
zodat zij jullie goede daden kunnen zien
(Matteüs 5,16)
'Jullie zijn het zout der aarde, jullie zijn het licht der wereld'. Toen ik deze woorden las, dacht ik aan een mailtje, dat ik kreeg ik van een vriend, die bisschop is in Brazilië. Een oude winkelier was om enkele centjes vermoord door 2 jongens van 16, 17 jaar. Meteen was er in het dorpje een grote woede ontstaan, en een aantal mensen hebben deze jongeren meteen gelyncht. Een spiraal van geweld leek losgebroken, met de ene moord na de andere. Gelukkig slaagden enkele mensen erin om de rust te doen weerkeren. Enkele dagen later is er in datzelfde dorpje een vredesmars gehouden: mensen, die opkwamen tegen de toename van het geweld. Mensen van het licht!
Eigenlijk toont dit alleen maar iets, wat wij allemaal heel goed weten: onze wereld vertoont veel duistere kanten, en is niet zo goed als hij zou kunnen zijn, niet zo goed als God hem gedroomd heeft, en dat is hetzelfde als: niet zo goed als wij hem dromen. Denk maar aan de affiche van Broederlijk Delen van jaren geleden: ‘Stop! Andere wereld!’ Dat is niet alleen in Brazilië, maar eigenlijk in heel de wereld, ook bij ons. Voorbeelden te over: kind-soldaten, oorlogen, misdaden, kinderen – en ook volwassenen - die mishandeld of gepest worden, … Overal vind je duistere kanten, overal ook vind je kinderen van het licht.
We moeten daarbij zelf een keuze maken: aan welke kant willen wij staan: aan de duistere kant of aan de kant van het licht.
Onze levenswijze is een antwoord: ‘ik wil behoren tot die groep van mensen, die aan de goede kant staan: de kant van de mensen, die licht voor wereld willen zijn, of bij hen die duisternis brengen.’
De oproep van Jezus vandaag is een oproep om licht te brengen, in een wereld, die veel duistere kanten vertoont.
Maar deze oproep bevat nog een andere aansporing. Wij zijn gemakkelijk geneigd om het licht van ons geloof te verbergen. Lang geleden kreeg ik eens drie brieven van leerlingen, uit dezelfde klas, die er over kloegen, dat zij de enigen waren in hun klas, die geloofden. Zij wisten het niet eens van elkaar, zo goed hadden zij hun geloof verborgen gehouden.
Laten wij anders zijn, en ons geloof laten stralen. We hoeven ons niet te schamen daarover … er zijn veel grote monden, die beter wat minder zouden bazelen, omdat zij zo weinig te vertellen hebben.
Geluk is een toverwoord dat ons sterk aanspreekt. Maar wat we eronder verstaan kan nogal verschillen. Ook als al onze materiële noden voldaan zijn, blijft er nog steeds dat verlangen naar méér, naar anders, naar dieper. Een onrust, die vraagt om een meer dan materiële voldoening.
Jezus reikt ons vandaag enkele zalige woorden aan op de weg naar diepmenselijk geluk. Hij noemt een aantal zaligheden die in Zijn Koninkrijk gelden. En die staan nogal haaks op wat wij veelal onmiddellijk betrachten.
`Gelukkig die arm van geest zijn …
Gelukkig die verdriet hebben …
Gelukkig die zachtmoedig zijn …
Gelukkig die hongeren en dorsten naar gerechtigheid …
Gelukkig die barmhartig zijn …
Gelukkig die zuiver van hart zijn …
Gelukkig die vrede brengen …
Gelukkig die vervolgd worden vanwege de gerechtigheid …
(Matteüs 5,3-12)
Als we deze gekende woorden, nog eens opnieuw lezen valt het weer op hoezeer de levenswijsheid van Jezus in strijd is met de wijsheid van deze wereld.
In een wereld waar geld en macht overheersen, wijst Jezus ons op de geest van armoede. Hij prijst niet de onmenselijke ellende, het onrecht, de honger, de kindersterfte; wèl de geest van onthechting en innerlijke vrijheid. Hij wijst af wie enkel voor zichzelf leeft, enkel op zichzelf rekent, met zijn geld, zijn macht, zijn verstand, zijn talenten.
In een tijd, die uit is op plezier, zegt Hij: ‘zalig de treurenden…’. Ook het verdriet wordt niet om zichzelf geprezen en wij moeten het leed niet zoeken of koesteren. Maar de volkomen vreugde, het volkomen leven van het Rijk van God reikt verder dan wat deze wereld kan bieden: ons leven blijft altijd beneden de maat van ons verlangen. Laten wij dan niet verloren lopen in oppervlakkige voldoening, maar geloven dat onze diepste levenspijn ooit zal genezen worden.
In een harde wereld komt Jezus op voor de schoonste en edelste menselijke gevoelens: ‘zalig, die zachtmoedig zijn… zalig, die barmhartig zijn’. Jezus prijst de mensen, die oog hebben voor het leed en de eenzaamheid van de anderen, en daar geen misbruik van maken. Hij prijst de mensen met een warm hart, die mensen, die eenvoudigweg goed zijn en de anderen graag zien, ook mèt en ondanks hun tekorten.
Zalig wie vervolgd worden om Jezus’ Naam! Het geldt niet alleen voor vroeger. Velen worden uitgelachen om hun geloof, vandaag misschien meer dan ooit. Het is niet altijd makkelijk om uit te komen voor ons geloof. Laten we niet aarzelen om te kiezen voor wat goed is, ook als men ons als naïevelingen beschouwt of bestempelt.
De zaligsprekingen zijn visioenen en zulke visioenen hebben we nodig. Het is er nog niet, dat koninkrijk van God, met waarheid, heiligheid, liefde, met gerechtigheid en vrede. Maar het wenkt aan de horizon en het sluimert in onze diepste dromen.
Het is er nog niet, dat visioen, maar: ‘Waar het visioen ontbreekt, verwildert het volk’, schreef de grote theologe Dorothée Sölle.
En het visioen komt dichterbij als wij werken aan dat koninkrijk van zaligheid voor vele, vele mensen.
'Wie zal zeggen, of datgene wat wij hopen ook bestaat?
‘In de metro was de kaartjescontroleur de kaartjes aan het knippen, in plaats van ze te bekijken. Deze nieuwe bezigheid toelichtend wees de kaartjesknipper er op, dat zelfs de regels van de metro tegenwoordig aan het veranderen waren, juist als de politiek, want er was nu geen eerste klas meer en dus waren er geen kaartjescontroleurs meer nodig. Hij zei evenwel, dat hij gehoord had, dat ze binnenkort de regels weer eens zouden veranderen en dat er dan weer wel een eerste klas zou zijn. En de kaartjescontroleur vroeg of er geen kans was, dat ze de regels van de godsdienst tijdelijk veranderden om de gelovigen eens te laten uitblazen. Maar de abbé zei, dat het moeilijke van de godsdienst was, dat er nooit uitgeblazen werd en dat je de hele weg derde klas moest reizen.
De trein ratelde voort door de tunnel …
… en de muren zongen espère, espérons, espérez, maar de abbé kon de letters niet zien. Het kleine meisje zat naast hem met de kat in het mandje op haar knie en de abbé zat met zijn koffer op zijn knie. Tegenover hen zat een dikke oude vrouw, die tegen het meisje glimlachte. De kat was een poosje rustig en de abbé voelde zich onbehagelijk om daar te zitten en niet met het meisje te praten.
‘Hoe heet jij?’, vroeg hij aan het meisje.
‘Mijn naam is Armelle’, zei het kleine meisje.
‘Dat is een erg mooie naam,’ zei de dikke mevrouw aan de overkant.
Maar abbé Gaston luisterde al niet meer.
Ofschoon er geen bovennatuurlijke betekenis gehecht kon worden aan deze coïncidentie, dacht hij aan de andere Armelle en hoe ze er als een madeliefje had uitgezien wanneer ze over het gras liep in haar kleine witte jurk met haar kleine-meisjes-haar opgebonden met een lichtblauw lint. En aan Otto Braunschwig en aan Rachel en de majoor en aan kanunnik Litry
en aan al die mensen die God van de abbé had weggenomen …
… dacht hij eveneens, en ook of God hen oud of jong zou doen verrijzen op de laatste Oordeelsdag.
‘De trein ratelde voort door de tunnel, maar de abbé lette niet op de stations, want hij dacht na over Gods geheimen en hoe weinig hij er van begreep.
Een ervan meende hij evenwel te begrijpen, en dat was waarom de werkers in de wijngaard allemaal een tienling kregen, of ze nu de hitte van de dag gedragen hadden of niet. Hij geloofde dat het was, omdat zoveel van de arbeid zijn eigen beloning was, juist zoals zoveel van de wereld zijn eigen straf was.
Abbé Gaston besefte plotseling dat hij als priester zeer gelukkig geweest was. En zelfs nu, nu hij blind en kreupel was, nu hij kilometers epistels en evangelies uit zijn hoofd moest leren, zelfs nu wist hij dat hij gelukkig zou zijn, als inwonend kapelaan bij de zusters.
Abbé Gaston lachte bijna hardop toen zijn kat, Sint-Joannes van het Kruis, begon te miauwen. ‘Het is een poes’, legde hij onnodig uit aan de dikke vrouw aan de overkant.
De trein ratelde voor door de tunnel.
Abbé Gaston begon in stilte te bidden, voor zes Trappisten, die in China vermoord waren, maar ook voor de rest van de wereld bad de abbé: dat de Heer Jezus zich voorover mocht buigen en de wereld mocht aanraken en gladstrijken.’
Bruce Marshall: ‘De werkers van het elfde uur’, pp.314- 315
(Vertaald uit het Engels: ‘To every man a penny’, 1949)
Woensdag, 11 januari 2023 – woensdag week 1 door het jaar.
Het is eerder zeldzaam op de weekdagen door het jaar, maar vandaag krijgen we eenzelfde thema in beide lezingen: het lijden van onschuldige mensen. Eerst lezen we uit de brief aan de Joodse christenen, die vaak een moeilijke taal hanteert, ook vandaag is dat zo, maar de inhoud is meestal rijk en mooi: ‘Juist omdat Jezus zelf het lijden doorstaan heeft, kan Hij ieder die beproefd wordt bijstaan.’ (Hebreeën 2,18)
Daarna horen we, in het evangelie, hoe Jezus omgaat met lijdende mensen: Hij brengt genezing, redding, voor hen die geloven:
‘Hij genas vele zieken van allerlei kwalen en Hij dreef veel demonen uit‘.
Zo krijgen we vandaag de diepste menselijke vraag voorgeschoteld: ‘met leed, toch leven?'
Het is niet moeilijk om deze vraag naar ons eigen leven te vertalen: kunnen wij gesteund worden door het gelovige antwoord op deze meest ingrijpende vraag, die mensen soms jaren of tientallen van jaren kan terneerdrukken?
---
Vandaag gaat het dus over het lijden. Maar ons geloof geeft geen antwoord op de vraag naar het 'waarom' van het lijden: 'waarom laat God dit alles toe? Waarom moeten goede mensen lijden? Hoe valt het onverdiende lijden te rijmen met het geloof in een goede, almachtige God?' De vraag is verstaanbaar en we begrijpen dat mensen soms zeggen: ‘Dat heb ik het toch niet verdiend.’ Maar een verklaring van het lijden moeten we niet bij God of in geloof zoeken. Soms veroorzaken mensen zelf onnoemelijk veel leed, soms is het een gevolg van natuurrampen. Maar het is nooit zo dat God dit lijden wil. En het is dus volkomen fout om te zeggen, dat sommige mensen heel erg getroffen worden omdat zij dit verdiend zouden hebben.
In ons geloof – zeg maar: in de Bijbel – gaat het over een andere vraag: hoe kunnen wij het lijden een plaats geven in ons leven? Hoe kunnen wij ermee omgaan en ermee leren leven? Het antwoord hierop is niet plots, eensklaps, op een goede dag uit de hemel komen vallen. Een antwoord is heel langzaam, heel geleidelijk gegroeid.
Het boek Job geeft een eerste antwoord: het is ondenkbaar dat God ons zou laten vallen uit zijn goedheid en zijn trouw. Als Job het allemaal niet meer verstaat, als hij niet meer weet waarom alles gebeurt, zoals het gebeurt, mag hij blijven vertrouwen dat God met hem het goede voorheeft. Een dieper antwoord geeft het boek Job nog niet, ook al blijven er nog vraagtekens. Maar het boek Job zet reeds deze ontzaglijke belangrijke stap: je hebt het lijden dat je overkomt niet verdiend. Natuurlijk kan een of ander leed wel het gevolg zijn van eigen handelen, maar het is niet zo dat het leed dat mensen overkomt een straf is voor wat zij, openlijk of op verdoken wijze, gedaan zouden hebben Een waardevolle gedachte, die evenwel onvolledig blijft.
Veel later wordt dit antwoord verder uitgewerkt in het verhaal van Jezus. Wat gebeurd is met Jezus toont ons dat ons leven niet eindigt met het lijden. De genezingen, die Hij verricht kondigen dit al aan. Ze zijn als het ware een voorafspiegeling van het diepste verhaal, het diepste gebeuren met Jezus. Door wat met Jezus zelf gebeurd is, krijgt ons geloof zijn kerngedachte en zijn diepste inhoud. Ons leven is niet zinloos omwille van het lijden. Jezus is immers verrezen! Door het verrijzenisgeloof kunnen wij hoop en vreugde bewaren, ondanks het lijden. Dit is daarom nog niet gemakkelijk, en de lijdende mens roept ons op om zijn lijden te verlichten. Maar in geloof is er uitzicht, is er toekomst, is er hoop. Weumeus Buning heeft dat samengevat in de laatste strofe van zijn ‘Ballade van de dingen die niet overgaan’.
Princes Marie, Maria Magdalene,
Mij meer vertrouwd, als bitter zondares,
Wier donker haar door Gods licht werd beschenen,
Dan God en Jezus zelf, leer mij de les
Om in het leed een beter weg te gaan.
‘Vervloekt en ongezegend is het lijden
totdat men leert onder het kruis te staan,
En dat dit zo zal zijn in alle tijden,
Dit zijn de dingen die niet overgaan.
Moge het ons gegeven zijn om in dit verrijzenisgeloof een heel persoonlijke weg van verwerking te vinden.
Het was kort vòòr Kerstmis. In mijn verkrotte, maar veel te grote pastorie gaf ik een alcoholverslaafde man en twee weeskinderen onderdak.
Toen ik in de voormiddag thuis kwam om mijn catecheseles voor te bereiden, stond er een zwarte vrouw op mij te wachten. Ze kwam echt op een ongelukkig moment. En ik zei haar dat ik nog vòòr het eten naar mijn les over Kerstmis wilde kijken.
Toen ik aan tafel wou gaan, stond ze er nog. ‘Ik wacht tot je rustig bent’, zei ze. Ik nodigde haar uit onder het eten wat te praten. Ze vond dit uitstekend. Toen vroeg ze me of ze met haar gezin van vier kinderen in mijn pastorie mocht komen wonen, want ze wist echt niet meer waarheen.
Ik steigerde. Ik zei: ‘Het is hier al een zottekot, we wonen hier al met zijn vijven. Hoe durf je zoiets te vragen? Dat is toch niet mogelijk!’ Ik werd er wat nors van.
Na het eten gaf ik op school de les over Kerstmis. ‘Jozef en Maria waren op weg naar Betlehem. Ze zochten onderdak’, vertelde ik, ‘maar er was voor hen nergens plaats. Iedereen weigerde die arme mensen onderdak…’
Toen ik dat zo vertelde, dacht ik plotseling: ‘Komediant die je bent, je hebt zopas net hetzelfde gedaan!’ Ik kon geen les meer geven. Ik was er niet goed van. Ik ging meteen weer naar huis en liet die vrouw weten dat ze toch maar moest komen. Toen ‘mijn’ weeskinderen haar kinderen toonden waar ze moesten slapen, praatte ze wat met mij beneden.
Plots zei ze: ‘Pater, je begint stilletjes aan mens te worden.’
Dit is de dag van mijn leven geweest. Ik die dacht dat ik al lang mens was, christen, priester zelfs. Ik begon ‘stilletjes aan mens te worden’, zei deze arme vrouw, rustig en eenvoudig.
Kerstmis is het feest van de Menswording. Ik begon het te begrijpen…
(Uit: Victor Margot, Kinderen van de Morgenster.)
Victor Margot (1924-2003) was een Vlaamse missionaris van Scheut in Brazilië. In 1988 kocht hij, met de hulp van vrienden, een stuk grond in Amoreira (Brazilië) waarop hij het kinderdorp Morgenster bouwde. Een 50-tal verlaten kinderen kregen er een thuis in een familiale sfeer. Het verhaal van het kinderdorp beschreef hij in het boek ‘Kinderen van de Morgenster.’
Omdat Jozef, haar man, rechtschapen was en haar niet in opspraak wilde brengen, dacht hij er over in stilte van haar te scheiden.
(Matteüs 1,19)
In het evangelie wordt ons weinig verteld over vader Jozef. Slechts hier en daar een klein puntje. Zo wordt hij een rechtschapen man genoemd, een man naar Gods hart. Zijn houding tegenover Maria is veelzeggend: hij wil haar niet in opspraak brengen. Hij stelt zich in haar plaats en wil geen misbruik maken van de situatie. Zeker in haar tijd en cultuur is de toestand van Maria pijnlijk en delicaat. Net in die culturele context denkt Jozef allereerst aan haar, en niet aan zichzelf: hij wil geen profijt slaan uit haar moeilijkheden.
Een tweede punt: wij zijn vertrouwd met de engeltjes uit het Lucasevangelie, die aan de herders de geboorte van Jezus melden, met die warme woorden: ‘Vreest niet. Wij brengen een boodschap vol vreugde: heden is een Redder geboren.’ Ook bij Matteüs is er een kerstengel. Enkele keren verschijnt aan Jozef in een droom een engel van de Heer. Telkens als er vraagtekens zijn. Die engel maakt Jozef wegwijs in Gods plan. Hij geleidt hem door zijn vragen.Zo is hij een voorbode van de bewaarengel, die zo opvallend aanwezig is in de eeuwenoude christelijke vroomheid.
En tenslotte, zoals bij Jezus is Gods eigen Geest ook bij Jozef de geest, die zijn leven leidt. Hij wil weggaan bij Maria. In alle stilte, heel fijngevoelig om haar te ontzien. Maar God komt zelf tussen: ‘Jozef, vrees niet om Maria tot vrouw te nemen.’En Jozef krijgt de grootse taak om het kindje een naam te geven: Jezus. Letterlijk is dit: Jahwe brengt redding. God brengt bevrijding en verlossing. Uit alle situaties van onheil of verdrukking.
Moge Jozef ons aansporen om ‘rechtschapen’ te zijn, mensen naar Gods hart, en zo Gods eigen zegen rond te strooien en uit te stralen.
Zend ons een engel in de nacht
Zend ons een engel in de nacht
als alles ons een raadsel is,
als ons de zekerheid en kracht
ontvallen in de duisternis.
Zend ons een engel ieder uur
dat ons ontvoert van u vandaan,
wanneer wij voor de blinde muur
van uw geheime plannen staan.
Zend ons een engel met uw licht
in onze slaap, de metgezel
die troost brengt in het vergezicht
van God met ons, Emmanuel.
Zend ons in hem de zekerheid
dat u ons zelf bezoeken zult
en bij ons wonen in uw tijd,
en leer ons wachten met geduld.
Michel van der Plas
(Beide foto’s werden een aantal jaren geleden genomen: 1. Aan de kathedraal van Reims. 2. In het geboortehuis van Bernadette te Lourdes.)
Op deze derde zondag van de advent staan twee figuren centraal: nog eens Johannes de Doper, de profeet, die vorige week zo hard van leer trok tegen het ‘adderengebroed’, en daarnaast Jezus zelf, de barmhartigheid in persoon, die zich voorstelt als de beloofde Messias: ‘de Redder, die komen zou’. Johannes is helemaal in de war en laat aan Jezus vragen: ‘Bent U het die komen zou, of hebben we een ander te verwachten?’
‘Lestmael op eenen Somerschen dagh:
Maer hoort wat ick bevalligh sagh
Van Iesus en Sint Ianneken,
Die speelden met een Lammeken.’
(Adriaan Poirters, 1605-1674)
Het was ook zo lief als de processie uitging en twee jongetjes ‘Jezus en Sint-Janneke’ mochten spelen. Maar Johannes is een ruige profeet met preken vol dreiging. Hij had in Jezus zijn opvolger gezien, of beter: hij worstelt met de vraag of Jezus de beloofde ‘Emmanuel’ zou zijn, die de profetie van Jesaja zou waarmaken? En dan lijkt Jezus heel anders. Hij is niet ruig, Hij is niet hard, maar de 'zachte hand' die geneest. Lammen en mensen die verlamd zijn van angst richt Hij op. En wie voor dood neerligt geeft Hij nieuw leven. Jesaja had dit gezegd over de Messias, die zou komen.
Jezus voegt er nog aan toe: ‘aan armen wordt de blijde boodschap verkondigd. Bij Hem telt niet de letter van de wet, maar de goede geest: gerechtigheid, barmhartigheid, mededogen. Hij komt niet dreigen of oordelen, maar redden.
Johannes is in de war. Is dat nu die Emmanuel, die zou komen? ‘Zalig die aan Mij geen aanstoot neemt’, zegt Jezus. Hij zegt het ook aan ons, als wij in de war zijn. In de war, omdat alles donker lijkt en we alleen een zwijgende God vinden. In de war, als we vol verlangen uitzien naar iemand die het puin van deze wereld en de winter van onze kerk zal omvormen tot 'vrede en vreugde'. Maar schijnbaar verandert er niets.
Een joods verhaal kan ons iets leren. Een bedelaar ligt bij de stadspoort. Hij wacht en wacht en wacht. Die bedelaar is de Messias. ‘Op wie wacht die man?’ vraagt een jongetje aan zijn opa. En opa legt de hand op het kind en zegt dan: ‘Hij wacht op jou, mijn jongen.'
Jezus doet zoals die opa zegt. Hij wacht op ons. Het Rijk van God dat Hij belooft geeft Hij ons in handen! Maar Hij toont de weg: de weg van de omgekeerde orde: ‘Niet domineren of onderdrukken, maar dienaar worden. Wie de eerste wil zijn moet slaaf van allen wezen.'
Met deze verwachting mogen wij uitzien naar ‘Hem, die komen zou’. De wereld zal niet vanzelf anders worden. Maar wij zelf kunnen andere mensen worden. Als Jezus zijn hand op ons legt en zegt: het Rijk van God, dat wacht op jou.
(De schilderijen zijn van Luc Blomme. De foto's werden genomen tijdens een tentoonstelling in de kerk van Moerkerke)
Vandaag horen we twee grote profeten, die in de Advent thuishoren: Jesaja en Johannes de Doper. Het zijn twee mensen, die erg verschillen maar eenzelfde boodschap brengen: bekeer je, laat God in je hart geboren worden. Dan kan Hij zichtbaar worden in onze wereld.
Dan zal een wolf zich neerleggen naast een lam, een panter vlijt zich bij een bokje neer;
kalf en leeuw zullen samen weiden en een kleine jongen zal ze hoeden.
Een koe en een beer grazen samen, hun jongen liggen bijeen; een leeuw en een rund eten beide stro.
Bij het hol van een adder speelt een zuigeling, een kind graait met zijn hand naar het nest van een slang.
In die tijd trad Johannes de Doper op in de woestijn van Judea.
Hij verkondigde: ‘Kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij!’
…
Toen hij zag dat veel Farizeeën en Sadduceeën op zijn doop afkwamen,
zei hij tegen hen: ‘Addergebroed, wie heeft jullie wijsgemaakt
dat je veilig bent voor het komende oordeel?
Breng liever vruchten voort die een nieuw leven waardig zijn,
(Matteüs 3,1-2 en 7-8)
Vandaag krijgen we twee mooie lezingen die heel goed bij elkaar aansluiten. Ze hernemen eigenlijk het begin van de Bijbel met schepping en zondeval. Jesaja beschrijft, in prachtige beelden, een aards paradijs: ‘een wolf legt zich neer naast een lam en geen mens doet nog kwaad op mijn heilige berg’. Het is die wereld waarvan geschreven staat: ‘En God zag dat het goed was’. Zo is ook het visioen van Jesaja: God ziet dat het goed is zo.
Maar het is anders gelopen. Adam en Eva, de mensen, worden door God uit dit paradijs verdreven omdat zij eigenmachtig willen bepalen wat goed is en kwaad, los van God. Zo was het toen, ‘in den beginne’, zo bleef het de eeuwen door. Om een wereld als een aards paradijs te maken, moet het anders. Dat zegt Johannes boud en ongezouten: ‘Wie heeft jullie wijsgemaakt dat je veilig bent? Breng liever vruchten voort die een nieuw leven waardig zijn!’ Om de wereld tot een aards paradijs te maken, ga je een totaal andere koers moeten kiezen. Maar als je tot inkeer komt, is het koninkrijk van de hemel nabij!
De toekomst ligt in jullie eigen handen, zegt God, bij monde van Johannes: jullie kunnen een aards paradijs maken, als jullie dat echt willen. Vorige eeuw zei de Duitse schrijver Heinrich Böll het zo: ‘Eén christen kan wonderen doen. Een miljard christenen kunnen de wereld veranderen.’ En ondertussen zijn we met bijna 2,5 miljard!’
Het ligt aan ons allen, van gewone mens tot wereldleider, om onze kleine leefwereld dichtbij en onze hele, zo mooie blauwe planeet, tot een Koninkrijk van God te maken.
De advent is een innige tijd van heimwee naar Licht, in het donker van de dagen en het donker van ons leven. Het is een tijd van verstilling en meer toeleg op het bidden.
Maar ons binnenste binnen vertaalt zich in ons buitenste buiten. Zo is de advent een tijd van helen, binnenin een beetje genezen, en een tijd van delen, meer oog en openheid naar buiten.
Een tijd van hoop voor elke arme mens, die uitzicht mist, door wat dan ook: armoe en gebrek, of leegte binnenin. En misschien zijn wij zelf die arme mens wel: ‘Arm, en beschaamd zo arm te zijn’ (M. Vasalis).
‘ZOALS HET WAS IN DE DAGEN VAN NOACH’
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:
Zoals het was in de dagen van Noach,
zo zal het zijn wanneer de Mensenzoon komt …
Want zoals men in de dagen voor de vloed
alleen maar bezig was met eten en drinken,
met trouwen en uithuwelijken,
tot aan de dag waarop Noach de ark binnenging,
en zoals men niet wist dat de vloed zou komen,
totdat die kwam en iedereen wegnam,
zo zal het ook zijn
wanneer de Mensenzoon komt …
Wees dus waakzaam,
want jullie weten niet
op welke dag jullie Heer komt.
(Matteüs 24,37-40 en 42)
BIJ WIJZE VAN VERGELIJKING
Musée des Beaux Arts.
Wat het lijden betreft vergisten zij zich nooit
de Oude Meesters: hoe goed begrepen zij
zijn menselijke rang;
hoe het plaats heeft
terwijl iemand anders aan het eten is
of een raam opent
of net traag voorbijloopt;
hoe, terwijl de oudere mensen eerbiedig, vol hartstocht
op die wonderlijke geboorte wachtend, er altijd
kinderen zijn die niet per se wilden dat het gebeurde
Als je ouder bent moet je sterker in je schoenen staan dan ooit want …
Als de jeugd moe is, is ze aan vakantie toe
Als de ouderen moe zijn zegt men : ‘Ze takelen af’.
Als de jeugd bezwaren maakt, heeft ze een uitgesproken mening
Als de oudere mensen bezwaren maken, dan hebben zij het niet begrepen.
Als de jeugd verliefd is, voelt ze zich jong.
Als de ouderen verliefd zijn, noemt men ze kinderachtig.
Als bij de jeugd iets mislukt, zegt men: ‘We gaan er tegenaan, volgende keer beter’.
Als oudere mensen iets overkomt zegt men: ‘Laat maar, het heeft toch geen zin meer’.
Als de jeugd iets vergeet hoor je: ‘Ik heb het waanzinnig druk’.
Als ouderen iets vergeten zegt men: ‘Hij of zij wordt dement’.
Als de jeugd depressief is heeft ze problemen;
als de ouderen depressief zijn moeten ze niet zeuren.
Maar wij, senioren, zijn de overlevers.
Kijk maar naar al de veranderingen die we hebben meegemaakt:
Wij werden geboren vóór: TV, penicilline, polioprikken, diepvriesvoedsel, kopieerapparaten, plastic, contactlenzen, de pil, GSM, computers, e-mail, radar, creditcards, atoomsplitsing, laserstralen, panty’s, vaatwassers, droogkasten, elektrische dekens, airconditioning, … en vóór de mens op de maan liep.
Wij trouwden eerst en woonden dan samen: hoe ouderwets!
Wij werden geboren voor er huismannen, deeltijdbanen, kinderdagverblijven, groepstherapie en verpleeghuizen waren.
In onze tijd waren kevers insecten en geen Volkswagens.
Een ontsteking had niets te maken met elektronica.
En ook nooit van jongens met oorringen, hippies, yuppies, BOM-vrouwen, holebi’s en LAT-relaties.
Wij waren er ook al vóór: de A 27, E 19, E 40, de TGV …
Toen betekende ‘Made in Japan’ : rommel.
Wij hadden nooit gehoord van pizza’s, Mac Donalds en oploskoffie.
In onze tijd verstuurden wij een brief voor 1 frank, een auto kostte 40.000 Fr, maar niemand kon dat betalen. Benzine kostte 2 Fr de liter.
Roken was toen nog chique en interessant – een pot was om te koken.
Aids was een Engels woord voor ‘helpers’.
Een relatie had met zaken doen te maken en niet met een bed.
We wisten niet wat ‘geld uit de muur’ was, of ‘brood uit de automaat’.
De kleur roze had met baby’s te maken: en homo betekende ‘Mens’.
Wij moesten het doen met wat we hadden of waren.
Wij zijn de laatste generatie die nog dacht dat je een man nodig had om baby’s te krijgen.
Geen wonder dat we zo in de war zijn.
Gebundeld door een senior.
1. In de grabbelton beland op 23.10.2007
2. Ondanks de goede raad van vele proffen geen bibliografische gegevens genoteerd. Wee mij!
3. Het is mij evenmin bekend wie deze senior is, maar ik vermoed dat mijn ouders – geboren in 1897 en 1901 – zich hierin wel zouden herkennen. Vermits zij overleden zijn in 1981 en 1984 heb ik het hun nooit kunnen vragen.
4. Deze grabbel bevat geen enkel oordeel van mijnentwege.
Comps-sur-Artuby is een gemeente in het Franse departement Var (regio Provence-Alpes-Côte d'Azur) en telt 320 inwoners (2004). De plaats maakt deel uit van het arrondissement Draguignan.