Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
21-06-2020
VOORZICHTIG SAMEN VIEREN
Voorzichtig samen vieren
Naar de mis gaan is niet meer wat het geweest is. Blijft de essentie van onze vieringen overeind met de coronamaatregelen?
Mijn huisarts opent de deur van zijn kabinet en stopt meteen nadrukkelijk zijn handen in zijn broekzakken. Ik schiet in de lach achter mijn mondmasker: hij was altijd een man van forse handdrukken bij het begin en het einde van het consult. ‘Mijn broekzakken zijn al helemaal versleten’, grapt hij.
Het is wennen, maar het lukt. Ook achter een mondmasker kun je praten.
En gelukkig blijven ook veel dingen hetzelfde: de bloedprik, het onderzoek, de voorschriftjes. Hij vertelt over mensen die in de auto hun mondmasker voor hun achteruitkijkspiegel hangen en daardoor andere gevaren aantrekken dan corona.
Een mens mag inderdaad niet vergeten dat de gewone risico’s ook nog blijven bestaan.
Vandaag gaan we voor het eerst weer naar de viering in onze parochiekerk. We kregen een filmpje toegestuurd hoe het er zal verlopen. Inschrijven, mondmaskers, handgel, afstand houden, een zorgvuldig ingestudeerd parcours om naar je stoel en te communie te gaan. Het doet me denken aan de proclamaties in mijn lagereschooltijd, waar we op warme zomernamiddagen eindeloos voor moesten oefenen om in het juiste tempo en met de nodige waardigheid het trapje naar het podium op te lopen en weer af te dalen.
Op het filmpje staat de pastoor wat onwennig voor de dichte kast met zangbundels.
Het doet me glimlachen. Wat was het heerlijk om samen een beetje vals te mogen zingen. Dat kon alleen in de kerk en nergens anders. Het maakte ons open voor elkaar en voor de wereld. Dat komt wel weer terug.
Er schieten me pas tranen in de ogen bij het beeld vanaf het oksaal. In bovenaanzicht zie je onthullend scherp hoe weinig stoelen er staan en hoe ver ze van elkaar staan. Arme ons!
Wat zullen we het missen om eens naar elkaar te lachen, om elkaar de vredeswens te geven, om bij te praten voor en na.
Ik neem me voor om vooral veel te zwaaien. Het zal zijn als bij de huisarts: het wordt wennen, maar het zal wel lukken. En ook hier moeten we oog blijven hebben voor de risico’s die er voordien al waren. Is er nog inbreng van leken mogelijk? Maken die mondmaskers ons niet helemaal monddood? Kunnen we de samenhorigheid nog vormgeven nu we na afloop niet meer kunnen bijpraten bij een glaasje? Verliezen we de stem van vrouwen niet nog meer? Krijgen de kinderen nog een plek? Wordt onze kerk niet nog meer een praatbarak? Lijkt die nieuwe vorm van communie niet wat te veel hocus pocus?
Wie vist de parochianen op die na al die maanden niet meer opduiken?
Wat met mensen die afgeschrikt worden door al die strikte voorschriften? Allemaal vragen waarop we in de komende weken en maanden antwoorden zullen moeten vinden.
Achter onze mondmaskers zullen we al eens zuchten of vloeken. Maar onze ogen blijven lachen naar elkaar. Waar twee of meer aanwezig zijn in de naam van Jezus, is hij in ons midden. Ook als we allemaal mondmaskers dragen en op anderhalve meter van elkaar zitten. Zomaar een dak boven wat hoofden, en toch heel bijzonder.
‘Wees niet bevreesd.’ Angst en vrees kunnen sterk leven in een mensenhart. Er kunnen zoveel redenen zijn: donder en bliksem en noodweer, onveiligheid en geweld, of het onbekende van andere culturen …
Maar vandaag gaat het over iets anders. Jezus heeft zijn leerlingen vooruit gezonden, op weg naar alle dorpen waar Hij zelf wil langs komen. Hij weet dat zij tegenkanting en vervolging zullen kennen. Daarom zegt Hij vandaag: ‘Wees niet bang voor de mensen’. Wees niet bang, als je gehoor geeft aan mijn oproep. Wees niet bang, als je wijst op wat goed en edel is … ook al zullen ze je naam misschien door het slijk sleuren.
Uit de profeet Jeremia 20,10-13
De HEER is bij mij als een machtig strijder. Mijn achtervolgers vallen neer, ze zullen niet overwinnen. Ze worden diep beschaamd, nooit bereiken ze iets.
Uit Matteüs 10, 26-33
Toen Jezus zijn apostelen uitzond zei Hij hen: 'Wees niet bang voor de mensen.
Wees niet bang voor hen die wel het lichaam maar niet de ziel kunnen doden.
Wat kosten twee mussen? Zo goed als niets. Maar er valt er niet één dood neer als jullie Vader het niet wil. Wees dus niet bang, jullie zijn meer waard dan een hele zwerm mussen.
‘BANG ZIJN VOOR MENSEN'
Jeremia had het hard te verduren omdat hij uit de tekenen van zijn tijd de toekomst voorspelde: Ik hoor veel mensen fluisteren: ‘Daar heb je de doemdenker, onheil is altijd zijn boodschap. We zullen hem wel krijgen.’ Hij werd ontmoedigd door die bedreigingen. Maar hij weet dat hij Gods woord spreekt en dat God hem daarom steunt. Jeremia staat trouwens niet alleen. Nabot, een kleine man uit het volk, werd door koning Achab, gestenigd omdat hij ontzag voor de Heer en eerbied voor zijn ouders verkiest boven de tomeloze hebzucht van de koning. Het keert telkens weer: het Joodse volk, zijn leiders voorop, is ontrouw aan God, en profeten aarzelen niet om hen terecht te wijzen.
Jezus staat in die traditie, reeds in zijn zaligsprekingen: ‘Gelukkig wie voor de gerechtigheid vervolgd worden! Gelukkig ben je, als ze je uitschelden omwille van Mij. Wees blij en juich, want zo hebben ze immers de profeten vóór jullie vervolgd.’ (Mt 5)
Tegen deze achtergrond zendt Jezus zijn leerlingen om Gods Koninkrijk te preken. Ze moeten zich geen illusies maken: vervolging zal hun deel zijn. Er zullen altijd mensen zijn die zich bewust afkeren van Gods goede Geest. Zo verstaan we ook dat vreemde woord: ‘Alle zonden zullen vergeven worden, maar niet de zonde tegen de Heilige Geest’. Wie zich bewust afkeert van Gods Koninkrijk wordt niet door God verworpen, maar sluit zichzelf uit.
Daarom prent Jezus zijn leerlingen in: ‘Wees niet bang voor de mensen, wees niet bevreesd.’ Maar Hij verstaat dat zijn leerlingen soms angstig zullen worden. Hij verstaat dat ze soms zullen twijfelen aan zichzelf, aan Hem en aan zijn Koninkrijk van waarheid, heiligheid, liefde, gerechtigheid en vrede. Daarom is zijn laatste woord op deze aarde ook: ‘Hou dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’
Het kan lang duren voordat iemand deze belofte ten volle begrijpt en in zijn hart opneemt. Maar een oude dichter zegt na jaren zoeken : ‘Heer, mijn hart is niet trots, mijn blik niet hoogmoedig, ik zoek niet wat te groot is of te hoog gegrepen. Nee, ik ben stil geworden, ik heb mijn ziel tot rust gebracht. Als een kind op de arm van zijn moeder, als een kind is mijn ziel in mij. (Ps 131, 1-2)
Jezus werd ontroerd, geraakt door zoveel mensen, die steeds weer naar Hem toekwamen: ‘afgetobd’, worden ze genoemd, ‘schapen zonder herder’, hulpeloos, uitgeput en aan hun lot overgelaten. Vandaar zijn bede om arbeiders, mensen, die even bewogen zijn als Hij zelf wanneer zij al die noden zien.
Het evangelie gaat geen klemtonen uit de weg. Eens te meet gaat het om de noodzaak van onze bewogenheid om mensen, die verlaten zijn, onze bereidheid om mensen uit nood en dood opnieuw tot leven te wekken.
Er is bijna niemand
die voor een rechtvaardig mens wil sterven;
slechts een enkeling durft
voor een goed mens
zijn leven te geven.
Maar God bewees ons zijn liefde
doordat Jezus voor ons gestorven is
toen wij nog zondaars waren.
(Paulus aan de christenen van Rome 5,7-8)
In die tijd werd Jezus door medelijden bewogen
bij het zien van die menigte mensen,
omdat ze afgetobd neerlagen
als schapen zonder herder.
Toen zei Hij tegen zijn leerlingen:
`De oogst is wel groot,
maar arbeiders zijn er weinig.
Vraag dus de eigenaar van de oogst
om arbeiders in te zetten voor zijn oogst.'
(Matteüs 9,36-38)
‘VRAAG DE HEER OM ARBEIDERS’
De zending van de leerlingen vertrekt van de ontroering van Jezus: ‘omdat ze afgetobd neerlagen, als schapen zonder herder.’ Jezus roept mensen om teken en instrument te zijn van ZIJN mede-leven met de nood van zovelen. Verderop in de tekst worden de leerlingen bij name genoemd: er zijn geen ronkende titels bij, maar het zijn mensen zoals wij, klein, eenvoudig, gewoon. Ze zijn ook heel verscheiden: verschillende meningen, verschillende beroepen, verschillende karakters.
Belangrijk is wat aan deze zending voorafgaat: Gods mededogen met de ongeweten hulpeloosheid van vele mensen. Vele mensen hebben leed te dragen, vaak ongezien, weggemoffeld achter gevels, die verbergen, of over het hoofd gezien door ogen, die wegkijken. Je bent soms verwonderd over de moed, waarmee iemand overeind blijft en voortdoet. Zelden bloeit een mensenleven, een leven lang, open in een levensgrote glimlach. En je bent soms ook verwonderd over zoveel gebrek aan medeleven. Mededogen is soms mijlenver te zoeken en de liefde zelf wordt vaak zo weinig geliefd. Daarom is Jezus ontroerd en bewogen, triest lijk mensen triest kunnen zijn als zij dat immense gebrek aan ontroering zien. Daarom zoekt Hij mensen, die beeld willen zijn van ZIJN milde barmhartigheid. Daar ligt onze zending: dat wij de hulpeloze mens opmerken, door hem ontroerd worden, en hem weer tot leven willen wekken. God heeft immers geen ander hart, geen andere ogen, geen andere handen dan de onze.
Oprechte liefde voor een God, die meeleeft, neemt tegenstellingen weg en maakt één. Die liefde tot God kan uit zoveel verschillen één gemeenschap laten groeien, één van hart en één van geest, met dezelfde ontroering en dezelfde bewogenheid, als Hij zelf voelde. Jezus volgen is enkel mogelijk als we ons samen laten leiden door zijn woord.
Ook in ons geloof dragen wij elkaar. Elk voor zich gelovend, elk op zijn eigen houtje, elk in zijn eigen hoekje, blijven we rariteiten, curiosa, zonderlingen die buiten de wereld leven. De Duitse Nobelprijs Heinrich Böll zei eens: ‘één christen kan wonderen doen, één miljard christenen kunnen de wereld veranderen.’
Daarom bidden wij:
‘Goede God, onze Vader,
Beziel ons samen
en doordring ons allen
met uw Goede Geest,
maak ons tot één gemeenschap
van mensen met sterke schouders,
mensen, die zoals Gij,
bewogen en ontroerd kunnen zijn,
mensen, die met Uw mildheid
de wereld verwarmen. Amen.’
Vader, heb dank voor de mensen in ons midden die getuigen van Uw liefde, mensen naar Uw hart,
mensen die leven naar Uw droom. Draag hen als een zegel op Uw hart. Wees hen nabij in verwarde tijden en help hen om te onderscheiden wat echt goed is. Laat hen uw trouwe nabijheid ervaren.
Vader, wij bidden U om nieuw leven in uw Kerk : mensen die zich inzetten voor Uw Rijk, mensen die overal Uw woord spreken en Uw blijde boodschap uitdragen, mensen die bezield zijn door Uw geest van liefde, mensen naar Uw hart.
Vader, geef ons de kracht
om trouw te blijven aan onze zending ook in moeilijke, soms onzekere tijden. Leer ons geloven dat Gij er zijt en dat Gij ons altijd zult dragen als een zegel op Uw hart.
Vandaag vieren wij Sacramentsdag, de instelling van de eucharistie: Jezus, die in de tekenen van brood en wijn bij ons wil blijven.
‘Neemt en eet, dit is mijn lichaam’: het is een daad van geloof, die moet doorgetrokken worden in ons dagelijkse leven: zoals Jezus jezelf delen, in het persoonlijke leven en in de omgang met elkaar.
Als wij daar niet delen van onszelf, moeten wij nog meer bezield worden door de eucharistie en de woorden van Jezus: ‘Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt.’
In die tijd zei Jezus tot de menigte van de Joden: ‘Ik ben het levende brood
dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet,
zal hij leven in eeuwigheid. Het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, ten bate van het leven der wereld.’
(Johannes 6,51)
‘VOOR U GEGEVEN EN GEBROKEN’
Sommige talen behielden voor het feest van vandaag de Latijnse naam: ‘Corpus Christi’, het Lichaam van Christus. Het gaat hierbij niet enkel om de reële aanwezigheid van Jezus in de eucharistie, hoe zinvol dit geloof en de praktijk van de aanbidding ook zijn. Maar in wezen gaat de inhoud verder. In wezen of ten diepste vieren we vandaag het ‘feest van Jezus, die zichzelf geeft, ten einde en ten dode toe voor het leven van de mensen’. Vandaag vieren we dat Jezus in volle overgave zijn totale gegevenheid aanvaardt.
De diepste oorsprong van de eucharistie vinden we inderdaad in de woorden van Jezus bij het Laatste Avondmaal. We kennen de feiten: Jezus nam wat brood, brak het, en gaf een stukje aan elkeen. We kennen ook de woorden: ‘Dit is mijn Lichaam, voor u gegeven en gebroken’.
Door de historische context, waarin deze woorden voor het eerst werden uitgesproken krijgen zij een profetische betekenis. Eigenlijk zegt Jezus op dat ogenblik in woord en teken: wat ik nu met dit brood doe – breken en delen – dat gaat de komende uren ook met mijzelf gebeuren. Ik zal verraden worden, gemarteld, gekruisigd. Gegeven en gebroken totterdood. Hiertoe ben ik in de wereld gekomen.
Ook jullie, mijn vrienden, zijn hiertoe geroepen. Een dienaar staat immers niet boven zijn meester. Als je ten einde toe mijn volgeling wil zijn, als je ten einde toe wil leven voor het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zal geen aardse roem je deel zijn.
Wat de machten van het kwaad met Mij gaan doen, zal ook met jullie gebeuren. Dat vraag ik u: om ten einde toe mijn weg te gaan, gegeven en gebroken. Niet uit zelfpijniging, maar opdat eens, opdat ooit, de gerechtigheid van God het moge halen op de machten van het kwaad en van het onrecht, die zo welig tieren. Zo zullen jullie leven vinden tot in eeuwigheid.
In deze maand juni van het Heilig Hart, kunnen wij dan ook alleen maar bidden: ‘Heer Jezus, zachtmoedig en nederig van hart, maak ons hart gelijk aan het Uwe.’
Er was eens een grote groep mensen bijeen gekomen
en toen riep Jezus zijn leerlingen bij zich en zei:
Vandaag vieren we het feest van de zalige Priester Poppe. Geboren in Temse op 18 december 1890, en al op 10 juni 1924 gestorven in Moerzeke, is hij amper 33 jaar geworden. En hoe toevallig dit ook is, we kunnen er een mooie betekenis aan geven: het is net het aantal levensjaren van Jezus hier op aarde. Zo wijst dit meteen op zijn diepste spiritualiteit: de eenheid, de verbondenheid met Jezus. Terecht mogen we zeggen: Jezus was zijn leven.
De geest van God, de HEER, rust op mij,
want de HEER heeft mij gezalfd.
Om aan armen het goede nieuws te brengen
heeft hij mij gezonden,
om aan verslagen harten hoop te bieden,
om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken
en aan geboeiden hun bevrijding,
om een genadejaar van de HEER uit te roepen
en alle treurenden te troosten.
(Jesaja 61,1-2.)
Jezus trok rond langs alle steden en dorpen,
hij gaf er onderricht in de synagogen,
verkondigde het goede nieuws over het koninkrijk
en genas iedere ziekte en elke kwaal.
Toen hij de mensenmenigte zag,
voelde hij medelijden met hen,
omdat ze er uitgeput en hulpeloos uitzagen,
als schapen zonder herder.
(Matteüs 9,35-37)
Op 10 juni 1924 sterft Priester Poppe. Enkele dagen later schrijft kardinaal Mercier een brief aan zijn moeder: ‘Mevrouw, ik versta uw verdriet, want ik had het geluk uw zoon te kennen. Gij hadt u geen betere zoon kunnen wensen. Hij droeg Christus in zijn hart, in zijn woorden en in zijn manier van leven. Je kon hem niet ontmoeten zonder je beter te voelen. Ik zal hem en de Eucharistische Kruistocht aanbevelen.’
Later wordt zijn nagedachtenis omgebogen in de lijn van de piëtistische vroomheid van ‘het rijke Roomse leven’. Zijn beeld wordt verdraaid naar de geest van die tijd: een overdreven stichtelijk model van heiligheid, met wonderen die nooit gebeurd zijn, maar die men graag aan heiligen toekende. Zijn vrienden en allen die hem persoonlijk gekend hebben, herkennen hem niet in de wijze waarop hij wordt voorgesteld.
De vrome boekjes over hem vertellen niet dat hij altijd Daensist is gebleven, met een hart voor de armen en een gevoel voor sociale rechtvaardigheid. Dat hij droomde van een ontvoogding van de arme gezinnen in Vlaanderen.
Hij zag ook dat binnen de Kerk de warmte van de boodschap van Jezus vaak verkilde en opdroogde. Hij werd daar niet opstandig om. In de lijn van Cardijn had hij geleerd te zien, een diagnose te stellen (oordelen dus zonder te veroordelen) en op grond daarvan te handelen. Later zei Cardijn over hem: ‘Wie eens priester Poppe gesproken heeft, zal nooit de indruk ervan vergeten. Hij was een echte heilige. Men voelde dat onmiddellijk aan. Hij was een God-drager en een God-gever.’ Door vele priesters van de twintigste eeuw, vooral in Vlaanderen, werd hij tot voorbeeld genomen, als een eigentijdse pastoor van Ars.