Vandaag is het roepingenzondag, met het verhaal van de goede herder. Hoe zal de Kerk van morgen er uitzien? Welke gelovigen zullen instaan voor een gemeenschap? En wat zal de rol van de priester zijn daarbij? Het is allemaal moeilijk te voorspellen!
Verder wachten op meer nieuwe priesters zou wel eens op niets kunnen uitlopen. Laten wij duidelijk inzien dat het in een gelovige gemeenschap niet gaat om aanstelling van ambtenaren of bedienden, die hun eigen winkeltje, hun eigen zaak verdedigen.
‘Geroepen mensen’ zijn alle christenen met een brandend hart: zij hebben iets mee te delen en door te geven.
Paulus en Barnabas zeiden onomwonden:
De Heer heeft ons het volgende opgedragen:
‘Ik heb je bestemd tot een licht voor alle volken
om redding te brengen,
tot aan de uiteinden van de aarde.’
(Handelingen 13,46-47)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Mijn schapen luisteren naar mijn stem. Ik ken ze en ze volgen Mij.
Ik geef hun eeuwig leven; zij zullen in eeuwigheid niet verloren gaan en niemand zal ze van Mij wegroven. ’
(Johannes 10,27-28)
‘GEROEPEN OM JEZUS TE VOLGEN’
In deze paastijd horen we herhaaldelijk verhalen over het wedervaren van de eerste leerlingen. Hoe weinig wij ook met historische of wetenschappelijke zekerheid kunnen zeggen, toch zijn er een paar dingen, die boven alle twijfel verheven zijn, zoals het feit dat zij vaak gevangen genomen werden, verhoord en voor de rechtbank gesleept door de godsdienstige hooggeplaatsten van hun tijd…en dat zij bij dit alles enthousiast bleven, ja zelfs fier waren over datgene wat zij omwille van Jezus te lijden hadden.
Zo is er een mooi verhaal over alweer een aanhouding van enkele vrienden van Jezus. Zij worden beschimpt, belasterd en afgedreigd. Maar een zekere Gamaliël, een farizeeër die een eerlijk man was, zegt tot zijn geestesgenoten: ‘Laat die mensen toch met rust. De toekomst zal wel uitwijzen wat ervan aan is. Als hun zaak van mensen uitgaat en alleen maar beuzelpraatjes zijn, dan zal het allemaal gauw verdwijnen’.
We zouden de wijze woorden van deze Gamaliël kunnen vergelijken, met wat wij vandaag zo dikwijls zien gebeuren: vele ‘grote sterren en acteurs’ blijken na verloop van tijd maar ééndagsvliegen, omdat zij aan inhoud of boodschap niets te bieden hebben.
Maar diezelfde Gamaliël gaat verder: ‘Indien datgene wat zij verklaren echter van God uitgaat, dan moeten wij oppassen, want als wij hen tegenwerken, verzetten wij ons eigenlijk tegen God.’ ‘Vertrouw erop, zegt deze wijze farizeeër, de innerlijke kracht van een boodschap is sterk genoeg op zichzelf. Zijn het leugens of prietpraat, dan zal het allemaal gauw tenietgaan. Is hun woord echter van God afkomstig, dan is het nutteloos, zelfs zondig om ons ertegen te verzetten.’
En dan komen we bij onze tijd: heeft onze Kerk in het verleden niet al te zeer gebouwd op uiterlijke macht en pracht en praal, en niet op de inhoud van de boodschap zelf, die verkondigd werd? Erger nog, is zij zelf wel altijd trouw gebleven aan de inhoud van die boodschap?
Zolang wij deze vraag in de verleden tijd stellen, is het nog gemakkelijk om te antwoorden. Het laat onszelf en de kerk van onze tijd nog altijd buiten schot. Daarom zou ik voorstellen om deze vraag ook eens in de tegenwoordige tijd te stellen: waarop bouwen wij vandaag de dag om onze boodschap van geloof, hoop en liefde uit te dragen? We kunnen geneigd zijn om te denken: de uiterlijke schijn, de mooie woorden, zelfs de lichtflitsen van een show lijken het vaak te halen…maar doorgaans duurt dit succes niet langer dan de duur van een ademtocht.
Bouwen wij, gelovigen van vandaag, op de innerlijke kracht van de boodschapen leven wij daarnaar? Of zoeken wij ons heil in allerlei modieuze zinledige trucs, die niet bouwen op de kern van onze boodschap maar op uiterlijk vertoon? En een stapje verder: proberen wij althans ons leven uit te bouwen in de geest van die boodschap, ook al zal dat gebeuren met vallen en opstaan? Toch is het duidelijk: alleen mensen, die leven in het spoor van Jezus, en niet een stortvloed van mooie woorden, die met een gelovig sausje overgoten zijn, zullen de blijde boodschap doorgeven.
Laten wij ondanks alle andere schijnvertoningen blijven geloven in de innerlijke kracht van onze roeping!
In de grote massa mannen en vrouwen
– of ze nu christen zijn of niet –
zijn er mensen op zoek
naar een mensheid die echt menselijk is
en die zich opent naar God toe.
Hopelijk ontmoeten die mensen op hun weg
een kerk, die zich van macht heeft ontdaan,
een kerk, die arm is, zoals God arm is,
een kerk, die is teruggekeerd naar het wezenlijke,
Moeders te veel idealiseren legt extra druk op hun schouders. Maar het mag gezegd worden: een moeder is vaak een eerste doorkijkje naar God.
Moeders heb je in soorten. Er zijn knuffelmoeders en praatmoeders. Er zijn moeders die helemaal opgaan in koken en kleertjes naaien voor hun kroost en andere moeders, die het zorgen liever beperken tot een paar uur per dag.
Er zijn moeders die alles weten van hun kinderen, of dat toch denken. En er zijn moeders die hun kinderen elke dag een paar uur volslagen kunnen vergeten en daarna zichzelf veel betere moeders voelen.
Er zijn moeders die nooit boos worden op hun kinderen en moeders die hun kroost af en toe wel eens de nek kunnen omdraaien. Er zijn moeders die urenlang enthousiast meespelen met hun kinderen en andere moeders die tijdens een spelletje stiekem hun berichtjes checken.
Er zijn moeders met een partner die meevadert of –moedert en moeders die het in hun eentje proberen te rooien.
Er zijn strenge moeders en moeders die alles goedvinden en een heleboel moeders daar ergens tussenin.
Er zijn moeders die levenslang blijven zorgen en redderen en moeders die dolblij zijn dat hun kinderen eindelijk volwassen zijn en voor zichzelf kunnen zorgen.
Er zijn moeders met volle-nest-stress en moeders met het lege-nest-syndroom.
Er zijn moeders mét kinderen en moeders zonder kinderen, soms tot hun groot verdriet. Die laatsten moederen dan over hun collega’s, hun vrienden of hun buren, of zijn vol overgave tante of meter. Maar allemaal geven die moeders het beste van zichzelf, in dagelijkse dosissen.
De ene dag lukt het al beter dan de andere, maar ze blijven proberen en ze slagen er vaak ook in. Kinderen met zo’n moeder hebben een onvervangbare ervaring van vastheid en trouw. Ze kunnen dan ook tegen een stootje.
God is voor mensen onzichtbaar. Je hebt een leven lang nodig om te ontdekken wat voor iemand Hij is. Iemand die er altijd is, die naar je luistert, die het beste voor je wil, die je nooit in de steek laat, die het goede in je naar boven haalt.
Wie een fijne moeder (en een lieve vader) heeft, krijgt daar alvast een pittig voorsmaakje van.
Veertien dagen zijn er nu voorbij sinds Pasen. De afstand van de jubel van het feest wordt groter, de uitbundigheid, zoals die in onze kerk werd uitgezongen, is weggeëbd.
In zekere zin was het ook zo voor de leerlingen van Jezus: soms hernamen zij hun gewone, vroegere bezigheden, maar velen, die uitdrukkelijk Jezus bleven volgen, werden meer en meer vervolgd; zij kregen te lijden omwille van Jezus.
Naarmate de paastijd vordert staan de lezingen een beetje meer in dat teken: hoe het leven verder gaat na kruisdood en verrijzenis. Zo horen we vandaag een verhaal over Petrus en de andere leerlingen die al voor de tweede keer gevangen genomen zijn omdat zij volharden in hun trouw aan de verrezen Heer.
En het evangelie van vandaag begint dan weer met de doodgewone, dagdagelijkse woorden van Petrus, die zijn werk hervat: ‘Ik ga vissen’ … waarop de anderen alleen maar antwoorden: ‘We gaan met je mee.’
En dan gebeurt het wonder …
De leden van het Sanhedrin lieten hen geselen,
bevalen hun de naam van Jezus niet meer te gebruiken
en lieten hen vrij.
De apostelen verlieten het Sanhedrin,
verheugd dat ze waardig bevonden waren
deze vernedering te ondergaan
omwille van de naam van Jezus.
(Handelingen 5,40-41)
Petrus zei: ‘Ik ga vissen.’
‘Wij gaan met je mee,’ zeiden de anderen.
Ze stapten in de boot,
maar de hele nacht vingen ze niets.
Toen het al ochtend werd,
stond Jezus op de oever,
al wisten de leerlingen niet dat het Jezus was.
(Johannes 21,3-4)
‘OOK TOEN GING HET LEVEN VERDER’
Twee merkwaardige lezingen vandaag. Het stukje evangelie, dat we hoorden, komt uit het 21ste hoofdstuk van het Johannesevangelie. Nu is héél dat evangelie al, volgens hedendaagse bijbelwetenschappers ten onrechte aan de apostel Johannes toegeschreven, maar dit laatste hoofdstuk is nog van iemand anders, die nog wat verder van de historische Jezus afstaat, en die alles slechts van anderen gehoord heeft. En toch treft ons de grote zekerheid waarmee de Verrezen Jezus nog steeds opnieuw verkondigd wordt. We merken ook een opvallende verschuiving in de aanwijzingen van de verrijzenis. Eerst is er alleen het lege graf als aanduiding. Dat hoorden we op Pasen zelf al: de vrouwen, die met welriekende kruiden naar het graf trokken, maar de steen was weggerold, het graf was leeg. Er is maar één verklaring mogelijk: Jezus is verrezen, zoals Hij voorzegd had. Later wordt dat feit van de verrijzenis in twijfel getrokken. Je weet het wel: de wachters bij het graf werden omgekocht om te vertellen, dat ze in slaap gevallen waren, en dat de leerlingen van Jezus het dode lichaam geroofd hadden…om het ‘fabeltje’ van zijn verrijzenis te verspreiden. Daarom moesten er andere sporen komen, dat Jezus, hoewel gekruisigd, toch opnieuw leefde, opgestaan was uit de doden. En dan krijgen we een hele reeks van verschijningen die verteld worden, zoals bv. aan de leerlingen van Emmaüs of zoals het verhaal dat we vandaag hoorden.
Wat heeft zich precies historisch afgespeeld op die Paasmorgen? Met zekerheid zullen we dat nooit weten. Geen ooggetuigen en geen persfoto’s! Wat deed zich eigenlijk voor bij die gebeurtenissen, die als verschijningen van Jezus verteld worden? We zullen het nooit kunnen achterhalen. Hoeveel tijd is er daadwerkelijk verlopen tussen de dag van Jezus’ kruisiging, en de verkondiging van het geloof in de verrezen Jezus? Ook daar kunnen wij onmogelijk met zekerheid een termijn bij aanduiden. Wat wij met zekerheid weten, is dit: binnen een tijdspanne van zowat twintig jaar is er een groep van leerlingen van Jezus, die bij hoog en laag volhielden, dat zij Hem nog op één of andere wijze ontmoet hadden. Waarom waren zij zo halsstarrig in dat geloof? Het was zeker niet omdat zij daar enig voordeel uit konden puren of rijker door werden. Integendeel, zij werden geminacht, uitgesloten, gevangen genomen, en op één na zijn ze allemaal gemarteld en vermoord omwille van dat geloof, dat zij zo bleven preken. Juist dat maakt hun verhaal zo geloofwaardig: zij bleven Jezus’ woorden spreken, zij bleven zijn daden stellen, zij bleven zelfs de hoop, die Hij beloofd had, verder doorgeven…ondanks alle tegenkanting.
Mogen zij voor ons een voorbeeld zijn om te volharden in deze hoop en dit vertrouwen, ondanks alles. Mogen wij die mooie bede van de leerlingen van Emmaüs echt tot de onze maken: ‘Blijf bij ons, Heer, want de zon gaat al onder en de dag loopt ten einde.’ Wij kennen onze eigen moeilijkheden, onze eigen droefheid en verdriet…laten wij met de eerste leerlingen even volhardend zijn in het geloof en de hoop, dat het leven het uiteindelijk haalt op elke vorm van nederlaag of pijn of dood.