Wat ik bemin: te dwalen door de bloemen onder een hemel, wijd en wolkeloos, de aarde één bloei van zomer voor altoos waarvoor de bijen hun zoet loflied zoemen,
en met de namen van het licht te noemen haar, die mijn hart als in een droom verkoos, die aan mijn zijde zingt, zo zorgeloos om dit verrukkelijk geluk te roemen, -
zal dit mijn leven zijn? Ik ben geboren om van de wind de diepe zang te horen die aanruist uit een vreemd en ver gebied,
om van de aarde en een aards beminnen een hemel en een eeuwigheid te winnen... Maar dit, O God, is toch uw leven niet?
Ben Sikken (1921-1944)
Nederlands verzetsstrijder, gefusilleerd toen hij 23 was
In een mensenleven zijn onzekerheid, vrees en angst soms sterk aanwezig: je kan bang zijn voor donder, bliksem en noodweer. En ook voor het geweld en de brutaliteit, die zo sterk toenemen in onze tijd. Of voor mensen uit een andere cultuur, die we niet kennen … want ‘onbekend is onbemind’ en schrikt meestal af. Bovendien is er de dreiging van het terrorisme. Je kan bang zijn voor de toekomst, omdat je al wat ouder wordt, en wie nog jonger is kan bang zijn om te mislukken in het leven: onze maatschappij oordeelt (en veroordeelt) toch zo lichtzinnig omdat ‘je het al dan niet gemaakt hebt in deze wereld’.
Daartegenover horen we vandaag tot drie keer toe, in het evangelie, deze woorden van Jezus: ‘wees niet bevreesd’. Hij spreekt ons immers van de geborgenheid in de palm van Gods hand en Hij veroordeelt niet wie het goed meent. Hij was amper geboren en het engelenkoor zong al: ‘Eer aan God in den hoge en op aarde vrede onder de mensen in wie Hij welbehagen heeft.’
Maar vrees en angst vormen evenzeer een moeilijk thema omdat het gevoelens zijn, die sterker kunnen zijn dan ons verstand; maar het geloof en vertrouwen in Gods onvoorwaardelijke liefde – samen met de warme, welgemeende steun van vrienden – kunnen ons er soms bovenop helpen ... ook al blijft de onderlinge wisselwerking tussen psychologie en spiritualiteit een bijzonder complexe verhouding.
Eerste lezing: Jeremia 20, 10-13
Evangelie: Matteüs 10,26-33
GELOOF, DREIGING, ANGST, VERTROUWEN EN DIES MEER …
Geen enkele profeet werd, tijdens zijn leven en optreden zo afgewezen en vervolgd als Jeremia, omdat hij uit de tekenen van zijn tijd het komende onheil voorspelde. Hij werd ook ontmoedigd door die spot. Maar hij weet dat hij het goede woord spreekt en dat God hem daarom steunt. Het lijkt op onze tijd. Wie Jezus volgt, wordt wel eens meer een oubollige naïeveling genoemd. Dienaangaande geeft het evangelie vandaag drie gedachten, die kunnen helpen om onze vrees te overwinnen.
1. Er kan heel veel met ons gebeuren; men kan ons veel aandoen: laster, verdachtmaking, lichamelijk of psychisch leed. Maar niemand kan – indien wij dat willen en weerstand bieden – echt greep krijgen op onze geest en onze ziel doden. Onze innerlijke vrijheid, onze diepste levensvreugde kan overeind blijven…als wij tenminste openstaan voor de blijdeboodschap, of beter gezegd: ‘als ons de genade gegeven is om te blijven geloven, wanneer dreigingen allerhande op ons afkomen’ dat onze naam geschreven staat in de palm van Gods hand.
2. God laat ons nooit in de steek. In ons eigen leven is Gods liefde steeds aanwezig. Géén gebeurtenis, geen laster, geen bijtende spot kan die liefde wegnemen. Altijd mogen we ons hart aan God uitspreken. Maar ook hier moeten we herhalen: ‘als het ons gegeven is om dit geloof en vertrouwen te kunnen bewaren.’ De nabijheid van echte vrienden is hierbij heel belangrijk, misschien zelfs doorslaggevend. Als we echte vrienden kennen, kunnen die a.h.w. voor ons God ‘spelen’, net zo goed als God zijn voor ons. Hier loopt veel mis in onze tijd: men praat over communicatie, men leert spreken met elkaar; technieken worden bijgebracht, cursussen worden gegeven … maar ondertussen kwijnen mensen weg in eenzaamheid, zonder geliefden of vrienden. Het is moeilijk om in een God van liefde te geloven, als je geen liefde ervaart in je gewone leven.
3. Jezus verzekert ons dat Hij voor ons opkomt bij de Vader in de hemel. Nu alles toegespitst wordt op het plezier van vandaag, hier en nu, spreekt dit velen weinig aan. Laat het een troost zijn, dat het nooit vanzelf ging om uit ganser harte te geloven. Het ‘boven-natuurlijke’ is nu eenmaal verder af en minder grijpbaar, minder tastbaar en daarom ook minder vanzelfsprekend dan het ‘natuurlijke’. Bovendien, de eeuwen door zijn mensen om hun geloof afgewezen.
In deze context draagt ‘het instituut Kerk’ een grote verantwoordelijkheid Wanneer of waar de kerk macht had, of pronkte met pracht en praal, kan je meestal grote vraagtekens plaatsen bij het geloof van die kerk. De boodschap van het evangelie staat immers haaks op de wijsheid van deze wereld. En als ‘de Kerk’ meeloopt met de wijsheid van deze wereld …
Daarom is het zo belangrijk – en alweer – in vele gevallen doorslaggevend dat zij die naar de mening van de mensen de Kerk belichamen, niet enkel met de lippen preken maar ook in daad en levenswijze het evangelie beleven. Net om deze reden heeft Jezus destijds zulke harde woorden gesproken over de religieuze elites van zijn tijd: ‘Maar wee u, farizeeën! Gij betaalt wel tienden van munt en wijnruit en allerlei kruiken, maar bekommert u niet om rechtvaardigheid en liefde tot God.’ En: ‘'Wee ook u, wetgeleerden! Gij legt de mensen haast ondraaglijke lasten op en raakt zelf die lasten niet met een van uw vingers aan.’ (Lucas 11,42 en 46).
Maar gelukkig kunnen we ook vaststellen dat vele kleine mensen, die niet op de heiligenkalender staan, in alle stilte wel als echte heiligen geleefd hebben, soms misschien wel meer dan sommigen die daar wel een plaatsje en een naam gekregen hebben.
Daarom prent Jezus zijn leerlingen in: ‘Wees niet bang voor de mensen, wees niet bevreesd.’ Maar Hij verstaat dat zijn leerlingen soms angstig zullen worden. Hij verstaat dat ze soms zullen twijfelen aan zichzelf, aan Hem en aan zijn Koninkrijk van waarheid, heiligheid, liefde, gerechtigheid en vrede. Daarom is zijn laatste woord op deze aarde ook: ‘Hou dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’
Het kan lang duren voordat iemand deze belofte ten volle begrijpt en in zijn hart opneemt. Maar een oude dichter zegt na jaren zoeken : ‘Heer, mijn hart is niet trots, mijn blik niet hoogmoedig, ik zoek niet wat te groot is of te hoog gegrepen. Nee, ik ben stil geworden, ik heb mijn ziel tot rust gebracht. Als een kind op de arm van zijn moeder, als een kind is mijn ziel in mij.’ (Psalm 131, 1-2)
Onze tijd spoort niet aan om gelovig te zijn: je moet tegen de stroom in roeien, en je zal er geen aanzien door verwerven. Laten wij daarom bidden om een geloof, dat ons geheel doordringt; laten wij zeker dankbaar zijn als de genade van een eenvoudig geloof ons gegeven is. Dat wij zo mogen open bloeien tot vreugdevolle, vrije mensen, zonder valse trots maar ook zonder angst. En dat wij anderen daarbij tot steun mogen zijn.
Stil, wees stil: op zilvren voeten Schrijdt de stilte door den nacht, Stilte die der goden groeten Overbrengt naar lage wacht… Wat niet ziel tot ziel kon spreken Door der dagen ijl gegons, Spreekt uit overluchtse streken, Klaar als ster in licht zou breken, Zonder smet van taal of teken God in elk van ons
Jezus werd ontroerd, geraakt door zoveel mensen, die steeds weer naar Hem toekwamen: ‘afgetobd’, worden ze genoemd, ‘schapen zonder herder’, hulpeloos, uitgeput en aan hun lot overgelaten. Vandaar zijn bede om arbeiders te vinden voor de oogst van de Heer: mensen, die evenzeer bewogen worden als Hij zelf, wanneer zij al die noden zien.
Het evangelie spreekt dus, eens te meer, over één van de grote klemtonen in het ‘Koninkrijk van God’: onze bewogenheid om mensen, die verlaten zijn; onze bereidheid om mensen uit nood en dood opnieuw tot leven te wekken. Om niet in een boog om hen heen te lopen!
Jezus ging rond door alle steden en dorpen,
waar Hij onderricht gaf in hun synagogen
en de Blijde Boodschap verkondigde van het Koninkrijk
en alle ziekten en kwalen genas.
Bij het zien van die menigte mensen
werd Hij door medelijden bewogen,
omdat ze afgetobd neerlagen als schapen zonder herder.
(Matteüs 9,35-36)
‘Bij het zien van al die mensen’
De zending van de leerlingen vertrekt van de ONTROERING EN BEWOGENHEID van Jezus: ‘omdat zovelen afgetobd neerlagen, als schapen zonder herder.’ Jezus roept mensen om teken en werktuig te zijn van ZIJNmede-leven met de nood van die velen. De leerlingen worden bij name genoemd: Simon, Filippus, Thomas … Er worden geen ronkende titels vermeld van doctor of magister, en evenmin van senator of burgemeester. Het zijn maar mensen zoals wij, klein, onopvallend en vooral heel gewoon. In Vlaanderen hadden ze Luc of Jan of Marc kunnen heten, en niet Doctor Zus of Meester Zo. Ze blijken ook heel verscheiden: verschillende meningen, verschillende beroepen, verschillende karakters.
Belangrijk is wat aan deze zending voorafgaat: Gods mededogen met de hulpeloosheid van de mensen. Mensen hebben zoveel leed soms, ongezien, omdat het achter gevels zit, die zoveel kunnen verbergen, of ongezien omdat onze ogen heel bewust wegkijken, de andere kant op.
Je bent soms verwonderd over de moed, waarmee iemand overeind blijft en voortdoet. Zelden bloeit een mensenleven open in een levenslange glimlach. En je bent soms ook verwonderd over zoveel gebrek aan medeleven. Mededogen is soms mijlenver te zoeken en de liefde zelf wordt vaak zo weinig geliefd.
Daarom is Jezus ontroerd en bewogen: triest lijk sommige mensen, ook vandaag nog triest kunnen zijn, als zij dat immense gebrek aan ontroering zien. Daarom zoekt Hij mensen, die beeld willen zijn van zijn milde barmhartigheid. Daar ligt onze zending: dat wij de hulpeloze mens opmerken, door hem ontroerd worden, en hem weer tot leven willen wekken.
Oprechte liefde voor een God, die meeleeft, neemt tegenstellingen weg en maakt één. Die liefde tot God kan uit zoveel verschillen één gemeenschap laten groeien, één van hart en één van geest, met dezelfde ontroering en dezelfde bewogenheid, als Hij zelf voelde. Jezus volgen is enkel mogelijk als we ons samen laten leiden door zijn woord. Ook in ons geloof dragen wij elkaar. Elk voor zich gelovend, elk op zijn eigen houtje, elk in zijn eigen hoekje, blijven we wereldvreemde rariteiten, zonderlingen die buiten de wereld leven. De Duitse Nobelprijs Heinrich Böll zei eens: ‘één christen kan wonderen doen, één miljard christenen kunnen de wereld veranderen.’
Daarom bidden wij:
‘Goede God, onze Vader,
Beziel ons samen en doordring ons allen met uw Goede Geest,
maak ons tot één gemeenschap van mensen met sterke schouders,
mensen, die zoals Gij, bewogen en ontroerd kunnen zijn,
mensen, die met Uw mildheid de wereld verwarmen. Amen.’
Bartje gaat toch naar de voorkamer. De lamp brandt er laag, hij draait die wat hoger. Hij doet de deur naar het achterhuis dicht. Daar ligt vader op het bed; op dezelfde plaats, waar eens het lijk van moeder lag, ligt nu het zijne. Zijn hoofd is bedekt met een doek. Zijn handen slechts zijn zichtbaar.
Vaders handen. Ze liggen naast elkaar op het witte laken, bruin en verweerd, de linkerarm iets meer gestrekt dan de rechter, de vingers half geopend; zoals ze gegroeid zijn naar de steel van de schop, zo liggen ze nog op het doodsbed. O, Bartje kent die handen. Hij heeft er als kleine jongen al stil naar gekeken, met bewondering en met afschuw. Hij heeft ze gevoeld aan zijn lichaam, die handen als mokers, wanneer hij ondeugend geweest was, en ook wel onverdiend. Maar ze hebben hem ook gedragen, toen hij klein was – hij heeft in die grote handen geslapen als in een bed. Ze hebben hem eens uit de sloot gered, toen hij bijna verdronken was. Ze hebben zich ook een enkele maal zegenend op zijn hoofd gelegd. En ze hebben voor hem gewerkt....
Zie, hoe ze voor hem hebben gewerkt, voor hem en voor de anderen. Hoe breed zijn vaders handen, hoe misvormd door het werk, door littekens en bulten en schrammen. Het vuil van de aarde is er ingegroeid, dat heeft moeder Geesse niet weg kunnen wassen. Schoppen zijn het geworden, klauwen zijn het geworden met versleten nagels – met een eeltlaag in kussens er op. Hoeveel centenaars hebben die handen getild voor vrouw en gezin? Hebben ze niet bijna de halve aarde getild?....
Vaders handen – die waren het voornaamste van vader. Zijn woorden waren niet veel, zijn ogen waren maar somber, maar zijn handen, daarin staat zijn hele leven gegraveerd. Ze hebben zich niet meer gevouwen dan nodig was en ze hebben zich vaak opstandig tot een vuist gebald, tot een ijzerharde hamer tegen de boeren en tegen het werk. Eens hebben ze zelfs een trotsen boer de deur uitgeslagen, toen die er slechts slavenhanden in wilde zien. En toch hebben ze zich weer gehoorzaam ontsloten om de schop te vatten – altijd weer – en hebben gestreden en gezwoegd en gegraven in de aarde en geklauwd in de mest, om aan de avond het blanke brood te kunnen vasthouden en uit te delen aan de kinderen. Nu liggen ze dood en het schijnt, alsof ze nòg vragen om de schop, om te mogen werken voor het gezin.
Bartje streelt die handen, die poten van het mensdier, dat vader was. De witte haren zijn als stoppels zo hard. Hij ziet zijn eigen handen er bij – twee paar handen liggen naast elkaar op het laken, van den ouden arbeider en van den jongen. Het zijn dezelfde handen. Wat smaller nog en wat slanker die van Bartje, wat lichter-bruin en niet zo misvormd. Maar eens zullen ze ook zo worden. Zulke handen zal Bartje hebben, als hij op zijn doodsbed ligt....
Vaders handen.... Nu rusten ze, voorgoed. Nu zullen ze stof worden in het stof, dat ze bewerkten. Hoe zei vader het vroeger? Een mens wroet net zo lang in de aarde, tot hij zich de aarde in heeft gewroet.... Bartje vat die handen in de zijne. Hij heeft die dikwijls vervloekt, als ze hem sloegen. ‘Vader, vergeef, dat ik het durfde!’.... Hij streelt ze nu, maar hij heeft ze nooit bij vaders leven gestreeld. ‘Vader, vergeef. En vergeef het ook, dat ik U jarenlang heb vergeten en mijn eigen weg ben gegaan, slechts mijn eigen geluk heb gezocht’....
Nu groeit er toch een heet verdriet in Bartje, - een vlijmende smart om de handen van zijn vader. Hij buigt zich over het bed en zijn tranen vallen op die handen en liggen te glinsteren in het licht van de lamp tussen de dikke aders.
Uit: Anne de Vries, ‘Bartje zoekt het geluk’. pp.172-173
Onze laatste dag Friesland begon met een vrije wandeling door Leeuwarden, de hoofdstad van de provincie – Ljouwert in de eigen Friese taal:
‘Ljouwert is ûntstien út trije terpen oan de eastlike igge fan de Middelsee.
De stêd hat 95.949 ynwenners (desimber 2013)
en is dêrmei de grutste stêd binnen de provinsje.
DE bezienswaardigheid van de stad lijkt mij de scheve toren ‘Oldehove’, al vele jaren de trots van Leeuwarden:
'As je ome sège mutte teugen de Oldehove',
dan betekent dat, dat je een geboren en getogen Leeuwarder bent.’
Een echte Leeuwarder kan dan ook niet lang van huis.
‘A'k de Oldehove niet siën ken, dan foël ik my onwennich'.
En als je
'troud binne met 'e Oldehove',
dan zul je de stad nooit verlaten!
Even verder ontmoette ik opnieuw in bronzen gestalte een oude bekende uit mijn schooltijd, geen kardinaal deze keer, maar de strijdvaardige socialistische dichter en staatsman, Jelles Troelstra. Alvorens zich rond zijn dertigste tot de ‘Internationale’ te bekeren en het socialistische gedachtengoed aan te kleven geloofde Troelstra evenwel hartstochtelijk in de ideologie van het vrije Friesland:
Door de wilde zee besprongen, Duizend malen steeds opnieuw, Vaak belaagd maar nooit bedwongen, Waren Friezen fier en vrij; Vrijheid was de hoogste wet In het hart der edele Friezen.
Anderhalf uurtje later kozen we richting Hemrik voor een bezoekje aan de vermaarde stoeterij ‘Het swarte Paert’, naar eigen zeggen even uniek als het Friese Paard zelf … en ja, ook wie niet echt op paarden uit is, genoot volop van de dressuur die amazone Joyce ten beste gaf op haar merrie, Isabella … heerlijk en verbazend hoe amazone en paard op een bijzonder fijnzinnige wijze met elkaar communiceerden.
Een heerlijke koffietafel nog, en dan huiswaarts … met eerst nog een uurtje genieten van de unieke Friese mix van land en water.
‘oan’t sjen, Fryslân’
---
Dankbaarheid is slechts mogelijk
omdat mensen terug kunnen denken,
omdat er geschiedenis is,
omdat er een verleden is dat je indachtig kan blijven.
Danken komt van ‘denken aan’.
Gebeurde dingen en voorbije belevenissen
kunnen wij ons uitdrukkelijk voor de geest halen.
Daaruit kan dankbaarheid geboren worden:
blij zijn om die geschiedenis, om het voorbije goede.
Dankbare mensen
zijn mensen die weten hoe kostbaar het leven is
en hoe relatief vele dingen zijn;
die aanvoelen dat ook het minder goede en het slechte relatief zijn
De Wadden ademen rust en kalmte: voor mij – en voor de meeste reisgezellen – was een dagje Ameland dan ook het hoogtepunt van onze vierdaagse uitstap naar Friesland, zo dichtbij en toch zo vergeten.
Onze autocar bleef in Holwerd en we namen de veerboot naar Nes, het grootste van de vier dorpen, die Ameland rijk is. We genoten volop van een rondrit op het eiland, met de geestige en leerrijke uitleg van een geboren en getogen Amelander. Hij had iets van Toon Hermans: de lichtvoetige humor in de verhalen die hij vertelde deed niet schateren maar monkelen. Op en top een staaltje van ‘vrolijk leren’, waarbij achter elke bocht een nieuwe verrassing wachtte met eeuwenoude huisjes tussen duin en polder.
Na de rondrit was er nog tijd voor een individuele wandeling. Een eerste verrassing was een ‘blij weerzien’ – zij het in de bronzen vorm van een standbeeld – met Kardinaal De Jong, die als kerkhistoricus ‘mijn jeugd verblijd had’. Het is mij een raadsel hoe deze prelaat, in 1885 geboren in Nes, begin vorige eeuw zijn weg gevonden had vanop zijn rustig Waddeneiland naar het woelige Rome en de tumultueuze RKK van Nederland.
En er was nog een bezoek – en alweer een boeiend gesprek met een gelovige kerkdame – aan de Sint-Clemenskerk, die na een brand in 2005 nu mooier dan ooit uit haar as verrezen was. Een glasraam hield er de herinnering levend aan die andere eminente Fries, Titus Brandsma, in 1881 geboren in Bolsward en in 1942 als held en martelaar ter dood gebracht in Dachau.
En dan was er nog dit mooie, bijzonder evangelische welkom:
De tweede dag Friesland bood ons een rondrit door de provincie met een lokale gids, Mevrouw Anita Hellemans. Geboren in Groningen was zij, na haar huwelijk, tot Friese geadopteerd en … welbespraakt. Een spraakwaterval, bedeeld met vele weetjes van ditjes en datjes, die ons talloze wetenswaardigheden en anekdotes over de ‘elf steden’ (van de tocht) en andere plaatsen en personen bijbracht.
In Bolsward konden we niet voorbijgaan aan de unieke Martinikerk en – omdat het zwakke vlees ook wel wat wil – aan de lokale stokerij Sonnema Berenburg, de inventieve creatie van de ietwat eigenzinnige Fedde Sonnema uit de 19de eeuw. Dat zijn vondst ook lucratief was moge blijken uit het feit dat zijn brouwsel, tot op vandaag, ongewijzigd gebotteld wordt a rato van gemiddeld 10.000 liter per dag, bijna uitsluitend voor binnenlandse consumptie. Nederland lust dus ook wel wat!
We mochten genieten van de heel typische Friese dorpen, landschappen en meren. Voor mij was het hoogtepunt een bezoek aan Hindeloopen en zijn gereformeerde gemeente. In al zijn eenvoud is de Groote Kerk een echte parel, niet in het minst door enkele merkwaardige opschriften en een uitgebreid gesprek met een bezielde dame, lid van de gemeente.
Tijdens restauratiewerken in de jaren ’70 van vorige eeuw werd de toren enigszins ‘opgekrikt’, omdat deze teveel ‘uit het lood’ hing. Nog steeds lijkt het echter alsof de toren de neiging heeft op de kerk te willen vallen. Dit is vrij goed te zien op een van bijgaande foto’s.
Het ingangsportaal aan de zuidzijde werd in 1658 gemaakt door Claes Lykles voor de zuidelijke beuk. In het fries staat de tekst
"Des Heeren Woordt met Aendacht hoort komt daartoe met hoopen als hinden loopen"
Enkele foto’s vertellen iets over de strenge gebruiken, die tot voor kort in acht werden genomen, onder meer bij rouw en huwelijk.
Let ook op het Oudgriekse symbool van de vis of Ichtus: het is een acroniem, want iedere letter in het woord ἰχθύς is een afkorting voor een woord. Die woorden tezamen vormen de zin (vertaald): Jezus Christus, Gods zoon, (en / de) Redder. Zie onderstaand schema.
Tijdens de heenreis stopten we eerst, voor een korte koffiepauze, in het autovrije dorp Houten, bezuiden Utrecht: hoewel vreemd, een ervaring van rust die je zelden in een stadje aantreft.
Daarna ging de tocht verder naar Volendam, waar Aziatische toeristen in de meerderheid waren en volop kiekjes klikten maar ook het ‘vredesteken’ naar ons toe maakten.
Even verder waakte een stenen Saint Vincent de Paul (doorgaans benoemd als Vincentius a Paulo) vol toewijding over een jongentje waarover hij zich liefdevol ontfermde … en over de kerk die aan hem was toegewijd.
Nog in Volendam volgde tenslotte een bezoek aan de ‘Alidahoeve’, een kaasboerderij, die liet watertanden, annex klompenmakerij ‘De Vriendschap’, waar herinneringen uit de kindertijd op de boerderij in de Polder weer tot leven kwamen.
En tenslotte werd een langgekoesterde jongensdroom waargemaakt: over de Afsluitdijk – een sterk staaltje van de architect Cornelis Lely – reden we naar ons hotel in Leeuwarden.
SAINT VINCENT DE PAUL:
‘MET DE ARMEN AAN TAFEL’
Rond 1950 werd de film ‘Monsieur Vincent’ in de zalen gebracht. Scenario en dialogen waren van de hand van de Franse schrijver Jean Anouilh. Volgende woorden worden daarin aan de Heilige Vincent de Paul toegeschreven:
'De straat zal meestal lang zijn, de trappen steil
en de armen wel eens ondankbaar.
Jeanne, je zult gauw inzien dat de naastenliefde
een veel zwaarder last is om te dragen
dan de soepkom en de broodkorf.
Maar hou je zachtheid en je glimlach.
Het komt er niet alleen op aan om soep en brood te geven,
dat kunnen de rijken even goed.
Maar je bent de kleine dienster van de armen.
Zij zijn je meesters,
meesters die soms heel veeleisend kunnen zijn.
Dat zal je gauw ondervinden.
Hoe afstotelijk en vuil ze zijn,
hoe onrechtvaardig en grof,
hoe meer liefde je hun zal moeten geven.
Het is slechts om je liefde, alleen om je liefde,
dat de armen het je zullen vergeven dat je ze brood geeft.'