Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
20-06-2015
MEDITEREN OP ZONDAG
ER STAK EEN HEVIGE STORM OP
Mensen krijgen soms rake klappen in hun leven: ze verliezen hun werk, of hun relatie loopt stuk; ze worden zwaar ziek, of ze verliezen iemand die hen dierbaar was. Daar blijven wij als mens nooit onberoerd bij. We vragen ons af: waarom dit alles? En vooral: waarom met mij? Het zijn vragen waarop je nooit direct of zomaar een antwoord vindt.
Mensen worden dan soms heel angstig. Is er nog wel een uitweg voor al mijn tegenslagen ... Wordt het ooit nog beter? Wanneer houdt het eens op, het éne verdriet na het andere … Daarover gaat het evangelie vandaag: ‘Waarom zijn jullie bang?’
Er stak een hevige storm op,
en de golven sloegen over de boot,
zodat die al volliep.
Maar Hij lag op het achterdek op een kussen te slapen.
Ze maakten Hem wakker en zeiden:
`Meester, kan het U niet schelen dat wij vergaan?'
Hij stond op en bestrafte de wind en het water:
`Zwijg, wees stil!'
En de wind ging liggen en het werd volkomen stil.
Hij zei tegen hen:
`Waarom zijn jullie bang?
Hebben jullie nog geen vertrouwen?'
(Marcus 4, 37-40)
WAAROM ZIJN JULLIE BANG?
De evangelist Marcus heeft zijn evangelie geschreven voor de jonge kerken die al heel vroeg vervolgd werden. Ongeveer 40 jaar na de dood van Jezus begon de storm ... Het was een moeilijke tijd voor de jonge kerk, ze kregen veel tegenwind. Hun enthousiasme was nog wel groot, vooral omdat sommigen Jezus nog zelf gekend hadden. Maar toch was het niet meer zoals in het prille begin.
Als dan de vervolging in alle hevigheid losbarst zijn sommigen geneigd de moed op te geven en te zeggen: ‘Jezus laat toch niets van zich merken! Hij heeft ons blijkbaar in de steek gelaten. Het was mooi maar het was niet meer dan een droom.’
Vooral als de vervolgingen nog toenamen en er martelaren vielen, kunnen we begrijpen dat mensen zich afvroegen of het allemaal wel zin had om nog door te gaan met die Jezus.
Voor deze mensen schrijft Marcus zijn evangelie. Die vervolgde christenen wil hij een hart onder de riem steken, want het schip van de kerk kwam in een ongeziene storm terecht. Het waren bange tijden van onzekerheid. Het verhaal van de storm op het meer bracht hen bij dat ze er niet alléén voor stonden. Die Jezus bleef het hart van de kerk ook midden in de storm.
Het ging er behoorlijk erg aan toe in die eerste kerk, zoals het ook behoorlijk kan stormen in ons eigen leven. Dan is het alsof alle houvast wegvalt, en we denken: ‘waar is God nu? Laat Hij ons helemaal in de steek?’ Er kunnen momenten in ons leven zijn dat wij ons erg verlaten voelen.
Dat hoeft ons niet te verwonderen. Jezus zelf zegt trouwens aan het kruis: ‘ Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’ En ook de psalmen staan vol van zulke klachten: ‘God waar blijft ge, het water staat me tot de lippen, ik ben aan het verdrinken.’ Het water is hier niet het rustige idyllische meer, maar wel het water dat donker en dreigend is. Het water dat de mens wil verzwelgen en meesleuren naar de donkerste diepten.
Ook wij kunnen zo een periode doormaken in ons leven, Zelfs grote heiligen hebben dat beleefd: Augustinus, Franciscus, Johannes van het Kruis, Ignatius van Loyola, Moeder Teresa en vele anderen spreken over de beproevingen die ze doorstaan hebben. Ook zij hebben vol angst uitgeroepen, in hun eigen woorden: ‘Meester, red ons want wij vergaan!’
Het evangelie zegt ons: ‘ Heb geen angst, ik ben toch bij U in de boot’. Een magere troost, zul je misschien zeggen. Wat heb ik aan een Jezus die in slaap valt, midden in de storm? Want in het verhaal blijft Hij slapen, midden het gebulder van wind en golven.
Misschien zit daarin wel de kern van het verhaal. Laat het geloof in die Jezus niet indommelen, want alleen red je het niet. Dat herhaalt Jezus voortdurend: ‘Ik ben er voor je, Ik zal er ook altijd voor je zijn, maar laat me niet slapend langs de kant.’
Er is zoveel angst en wanhoop bij mensen omdat ze geen uitweg meer zien. Het evangelie zegt: die uitweg vind je maar, als je ontdekt dat de Heer mensen nabij blijft ook in de donkerste nacht.
Zoveel eeuwen geleden schreef de H. Augustinus al: ‘Onrustig blijft mijn hart – de storm in mij gaat maar liggen – tot het zijn rust vindt in U, mijn God.’
Het zijn oude woorden, maar ze blijven waar tot op vandaag.
Er is een kleine jongen van acht jaar. Zijn vader is heel geleerd. Hij zoekt oplossingen voor de problemen van de mensheid. De kleine komt bij hem binnen, trekt aan zijn mouw en zegt: ‘Papa, ik wil je helpen!’ Zijn vader wijst hem de deur; ‘Neen, jongen, ik heb nu te veel werk’. Maar de jongen dringt aan.
Er ligt daar een tijdschrift met daarin een wereldkaart. Papa neemt een schaar en knipt de kaart in heel kleine stukjes. Hij geeft die aan de kleine, en ook wat lijm: ‘Kijk, probeer nu maar de wereld weer in elkaar te puzzelen.’ Mijn zoon zal daar wel een dag of tien zoet mee zijn, denkt hij. Maar twee uren later is de kleine klaar. ‘Hoe heb je dat aan boord gelegd?’
‘Wel papa, ik zag op de achterkant van de wereldkaart de afbeelding van een mens. De wereld, die ken ik niet, maar de mens wel. Ik heb dan maar alle kleine papiertjes omgedraaid. En ik heb eerst de mens weer in elkaar gepuzzeld. Daarna heb ik het papier omgedraaid. Ook de wereld zat weer goed in elkaar!’
Tussen zaaien en oogsten ligt voor de boer een lange wachttijd, waarop hij minder greep heeft en waarin hij vooral moet vertrouwen op de groeikracht van het zaad.
Marcus roept ons op om vertrouwen te hebben in de innerlijke kracht van Gods Woord.
En ook al zijn ons geloof en onze liefde nog zo klein als een mosterdzaadje, toch kan al iets zichtbaar worden van wat groeien kan: het Rijk van God op onze aarde.
‘Het gaat met het Rijk Gods als met een man
die zijn land bezaait:
hij slaapt en staat op,
’s nachts en overdag,
en onderwijl ontkiemt het zaad
en schiet op,
maar hij weet niet hoe.’
( Marcus. 4, 26-27)
Het is een klein parabeltje van Jezus, dat eerste deeltje uit het evangelie van vandaag: het zaad ontkiemt en groeit terwijl de boer slaapt. Misschien is het niet zo gekend maar het is zo mooi en waardevol, omdat het vertrouwen biedt en toekomst belooft, terwijl ontgoocheling en moedeloosheid ons kunnen bekruipen, als we de geloofsafval zo duidelijk menen te zien.
Echt nieuw zijn die gevoelens eigenlijk niet. Reeds tijdens Jezus’ leven bestonden ze. Na het wonder met de broden en de vissen, zegt Jezus dat Hij zelf het brood is voor het leven van de mensen. Velen hebben het daar moeilijk mee, gaan twijfelen, en verlaten zijn gezelschap. Elders lezen we bij Matteüs: ‘De elf leerlingen gingen naar Galilea, naar de berg waar Jezus hen had onderricht, en toen ze hem zagen vielen ze op de knieën; sommigen echter twijfelden. En welke ontgoocheling spreekt er niet uit de woorden van de leerlingen op weg naar Emmaüs: ‘Wij echter hadden gehoopt …’
Daarom heeft Jezus verteld over de boer die slaapt, terwijl het zaad ontkiemt en opgroeit, doorheen vele wisselende vormen: het groene sprietje, de aar en dan het rijpe graan. Het is alsof Hij ons zegt: ‘verlies je vertrouwen niet, ook al moet je wachten en begrijp je niet alles, ook al lijkt alles soms verloren.’
Ons vertrouwen berust niet op onze eigen krachten, maar op de innerlijke groeikracht van Gods Woord. Tegenkrachten zijn er, ongetwijfeld, maar die zijn er altijd geweest. Waaraan schenken wij ons vertrouwen: aan de tegenkrachten of aan Gods eigen Woord?
Anne Frank heeft zoveel kwaad gezien en beleefd. Toch schreef zij nog: ‘Ondanks alles geloof ik in de innerlijke goedheid van de mens.’ En zelfs bij Sigmund Freud vinden wij bemoediging: ‘De stem van de waarheid klinkt zacht, maar zij zwijgt niet tot zij gehoord wordt.’
Laten wij dus maar geloven in het zaad dat groeit, uit eigen kracht! En laten wij er op letten om – individueel en als Kerk – geen tegenkracht te zijn die de groei van het Rijk van God belemmert. Zelf kunnen wij dit Rijk niet vestigen, maar laten wij in alle bescheidenheid meewerken aan de groei ervan!
Ik zal de halmen niet meer zien noch binden ooit de volle schoven, maar doe mij in den oogst geloven waarvoor ik dien …
Gezeten op den drempel van een huis, speelt hij gewichtig, stoer en onbaatzuchtig voor iedereen. Zij, die het vaderhuis nimmer vergeten en zij, die voortvluchtig
dolen van land tot land: de dichters, de matrozen, de reizigers, die zonder énen cent, het land ontdekken door hun droom verkozen, luistren naar 't schreien van zijn instrument.
Hij weent, hij juicht, de goede goochelaar, en door zijn droomrig, langoureus gebaar voelt iedereen zich weer het dwaze kind:
de rentenier vergeet zijn lieve renten, de filosoof zijn kostbaarste argumenten, de veertigjaarge dat hij heeft bemind.