Dit is ons nieuw hondje Kira, een kruising van een waterhond en een Podenko. Ze is sinds 7 februari 2024 bij ons en druk bezig ons hart te veroveren. Het is een lief, aanhankelijk hondje, dat zich op een week snel aan ons heeft aangepast. Ze is heel vinnig en nieuwsgierig, een heel ander hondje dan Noleke.
This is our new dog Kira, a cross between a water dog and a Podenko. She has been with us since February 7, 2024 and is busy winning our hearts. She is a sweet, affectionate dog who quickly adapted to us within a week. She is very quick and curious, a very different dog than Noleke.
DEAR VISITOR,
MY BLOG EXISTS NEARLY 13 YEARS AND 4 MONTH.
ON /30/09/2024 MORE THAN 2.230.520
VISITORS FROM 135 DIFFERENT NATIONS ALREADY FOUND THEIR WAY TO MY BLOG.
THAT IS AN AVERAGE OF 400GUESTS PER DAY.
THANK YOU FOR VISITING MY BLOG AND HOPE YOU ENJOY EACH TIME.
The purpose of this blog is the creation of an open, international, independent and free forum, where every UFO-researcher can publish the results of his/her research. The languagues, used for this blog, are Dutch, English and French.You can find the articles of a collegue by selecting his category. Each author stays resposable for the continue of his articles. As blogmaster I have the right to refuse an addition or an article, when it attacks other collegues or UFO-groupes.
Druk op onderstaande knop om te reageren in mijn forum
Zoeken in blog
Deze blog is opgedragen aan mijn overleden echtgenote Lucienne.
In 2012 verloor ze haar moedige strijd tegen kanker!
In 2011 startte ik deze blog, omdat ik niet mocht stoppen met mijn UFO-onderzoek.
BEDANKT!!!
Een interessant adres?
UFO'S of UAP'S, ASTRONOMIE, RUIMTEVAART, ARCHEOLOGIE, OUDHEIDKUNDE, SF-SNUFJES EN ANDERE ESOTERISCHE WETENSCHAPPEN - DE ALLERLAATSTE NIEUWTJES
UFO's of UAP'S in België en de rest van de wereld In België had je vooral BUFON of het Belgisch UFO-Netwerk, dat zich met UFO's bezighoudt. BEZOEK DUS ZEKER VOOR ALLE OBJECTIEVE INFORMATIE , enkel nog beschikbaar via Facebook en deze blog.
Verder heb je ook het Belgisch-Ufo-meldpunt en Caelestia, die prachtig, doch ZEER kritisch werk leveren, ja soms zelfs héél sceptisch...
Voor Nederland kan je de mooie site www.ufowijzer.nl bezoeken van Paul Harmans. Een mooie site met veel informatie en artikels.
MUFON of het Mutual UFO Network Inc is een Amerikaanse UFO-vereniging met afdelingen in alle USA-staten en diverse landen.
MUFON's mission is the analytical and scientific investigation of the UFO- Phenomenon for the benefit of humanity...
Je kan ook hun site bekijken onder www.mufon.com.
Ze geven een maandelijks tijdschrift uit, namelijk The MUFON UFO-Journal.
Since 02/01/2020 is Pieter ex-president (=voorzitter) of BUFON, but also ex-National Director MUFON / Flanders and the Netherlands. We work together with the French MUFON Reseau MUFON/EUROP.
ER IS EEN NIEUWE GROEPERING DIE ZICH BUFON NOEMT, MAAR DIE HEBBEN NIETS MET ONZE GROEP TE MAKEN. DEZE COLLEGA'S GEBRUIKEN DE NAAM BUFON VOOR HUN SITE... Ik wens hen veel succes met de verdere uitbouw van hun groep. Zij kunnen de naam BUFON wel geregistreerd hebben, maar het rijke verleden van BUFON kunnen ze niet wegnemen...
07-11-2017
THE CIA DECLASSIFIED DOCUMENTS CONFIRMS EXTRATERRESTRIAL ACTIVITY ON OUR PLANET
THE CIA DECLASSIFIED DOCUMENTS CONFIRMS EXTRATERRESTRIAL ACTIVITY ON OUR PLANET
Having a glimpse into the latest declassified UFO files and high ranking government officials statements, we are witnessing how UFO phenomenon all of a sudden becomes a reality.
It is difficult to envision that we are alone in this enormous universe, particularly after high ranked officials recently showed up in broad daylight with proclamations that we are not the only one in this boundless universe, also that we already have effectively established contact with extraterrestrial species.
Dimitri Medvedev, the Russian prime minister, in 2012 made an announcement shortly after his interview that was broadcast live on 5 tv stations. The Russian ex-president uncovered to a journalist that every leader of the Kremlin is given two envelopes with classified data in regards to the visit of extraterrestrial creatures.
It didn’t take long for his words to be shared in mass across all the media and social networks which caused great interest in the general public. After all, he is a high-level official that publicly acknowledged the existence of extraterrestrial civilizations during the presidential mandate.
In an interview for Sputnik, in 1980 a famous Russian astronaut Yevgheni Krunov gave a statement that he wont deny the existence of UFOs, they are more than just optical illusions, even some of their characteristics, such as they are something other than optical deceptions, even some of their qualities, for example, the quick difference in flight course at a 90 degree edge offers us a considerable measure of something worth mulling over.
Another observer of this various bizarre and baffling phenomena is another Russian space explorer, Ghenadie Strekalov. He portrayed a marvel saw on September 28, 1980, during his day shift on the Mir space station: a flying dish above the Earth, at an altitude of 20-30 km, around Newfoundland. The atmosphere was clear and the permeability was flawless, so he could look for around 10 seconds how the circle was moving delightful distinctive shades, and afterward vanishing in the space.
As indicated by publicly released data releases, in the time of 1952 alone have been examined and affirmed 100 UFO phenomena with no intelligent clarification, that were enlisted and named in the CIA chronicles as “inexplicable”.
According the report:“Almost 100 believable confessions remain inexplicable at the moment. However, the CIA monitoring will continue and no reports will be made public.”
In the latest batch of unclassified CIA documents, the officials indicated that records don’t contain any data in regards to crushed UFOs, experiences or kidnappings, however, they are certain people, in general, will find them to a great degree captivating:
“We have decided to release to publicity a few files that even the most skeptical individuals will find appealing. Five of these files are fit for “X Files” agent Fox Mulder, but the other 5 files are perfect for his skeptical partner, agent Dana Scully.”
The declassification of these 10 records corresponds with the relaunch of the “X Files”, nonetheless, conspiracy theorists trust that CIA’s decision to make these reports open does not complement the relaunch of the new X Files series, yet rather are an endeavor to warm-up the audience for later divulgences.
“Apparently, the CIA used the rebirth of the X Files franchise to remind the people that the agency has agents investigating these cases.”, proclaims Stephen Basset, official chief of Paradigm Research Group, an association that militates at the White House all together for the legislature of the United States to concede that extraterrestrials do exist.
However, it might take some time for this world as it is to acknowledge the UFO reality, and hope remains that in the days to come, the government will soon pour the beans relating the presence of extraterrestrials.
Little is known about the phenomenon, which can sometimes be explained by exploding generators or power systems. Another explanation claims that the tectonic movement of rocks including quartz, generates a piezoelectric field which produces flashes of light.
A 2014 study said the stress of the tectonic plates can break apart pairs of negatively-charged oxygen atoms, pushing them towards the Earth’s surface and forming a light-emitting plasma when it combines with air.
A tsunami warning is in place following Friday’s earthquake, the strongest in a century. At least five people are reported dead with the number expected to rise.
Met dit instrument gaan we uitzoeken of de maan Enceladus leefbaar is
Met dit instrument gaan we uitzoeken of de maan Enceladus leefbaar is
Caroline Kraaijvanger
NASA heeft een plan!
Saturnus’ maan Enceladus spreekt tot de verbeelding. Er zijn namelijk sterke aanwijzingen dat onder de dikke ijslaag die de maan rijk is, een vloeibare oceaan te vinden is. Zou het in die oceaan – net als in de oceanen op aarde – wemelen van het leven?
Instrument Onderzoekers staan te popelen om dat uit te zoeken. Maar dat valt natuurlijk nog niet mee. Want we hebben het hier over een oceaan die zich onder een kilometersdikke laag ijs bevindt. Maar NASA is niet voor één gat te vangen en komt nu met een instrument op de proppen waarmee we mogelijk een schat aan informatie over die ondergrondse oceaan kunnen verzamelen.
SELFI Het instrument wordt kortweg SELFI genoemd. Dat staat voor Submillimeter Enceladus Life Fundamentels Instrument. Het instrument maakt handig gebruik van de pakweg honderd geisers die op Enceladus te vinden zijn en die – via enorme scheuren in de ijskap – continu waterdamp, CO2, methaan en andere gassen de lucht in slingeren. “We kunnen deze pluimen scannen om te zien wat er uit Enceladus komt zetten,” vertelt onderzoeker Gordon Chin. “Waterdamp en andere moleculen kunnen iets onthullen over de chemie van de oceaan.”
Onder de dikke ijskap van Enceladus bevindt zich mogelijk een oceaan. Mogelijk bevinden zich op de bodem van de oceaan hydrothermale bronnen die waterstofgas voortbrengen (en waar op aarde nogal wat leven rond te vinden is). De aanwezigheid van zulke bronnen zou bevestigd kunnen worden door de pluimen die de geisers op de maan genereren, te bestuderen.
Afbeelding: NASA / JPL-Caltech / Southwest Research Institute.
Radiostations SELFI zou dat alles vanaf een afstandje kunnen doen. “Submillimetergolflengtes bieden ons een manier om te meten hoeveel verschillende moleculen er in een koud gas zitten,” vertelt Chin. “Moleculen zoals water en koolstofmonoxide en anderen zijn een soort kleine radiostations die op specifieke frequenties uitzenden en laten weten “hé, ik ben water, ik ben koolstofmonoxide”. Onderzoeker Paul Racette voegt toe: “De spectrale lijnen zijn zo duidelijk dat we chemische stoffen kunnen identificeren en kwantificeren zonder dat daarbij verwarring kan ontstaan.”
Dertien moleculen SELFI zou in staat zijn om dertien soorten moleculen tegelijkertijd te detecteren en analyseren. Je moet dan onder meer denken aan water, maar ook methanol, ozon, waterstofperoxide, zwaveldioxide en natriumchloride (het stofje dat de oceanen op aarde zout maakt).
Door de gegevens die SELFI verzamelt, te extrapoleren kunnen onderzoekers een beeld krijgen van hoe de oceaan onder Enceladus’ ijskap in elkaar steekt en of in die oceaan bijvoorbeeld ook hydrothermale bronnen te vinden zijn. En op basis daarvan kan dan weer meer gezegd worden over de leefbaarheid van de oceaan.µ
Planetoïden vallen ongevraagd en ongeweigerd deze foto van Hubble binnen
Planetoïden vallen ongevraagd en ongeweigerd deze foto van Hubble binnen
Caroline Kraaijvanger
Een kosmische fotobom!
Op de diepe opnames van ruimtetelescoop Hubble zijn duizenden sterrenstelsels te zien. Sommige van die sterrenstelsels zijn gigantisch (zoals de gele elliptische sterrenstelsels en de blauwe spiraalstelsels). Anderen staan weer ontzettend ver weg (de rode sterrenstelsels).
Strepen Maar wat nog veel meer in het oog springt, zijn natuurlijk de opvallende strepen die dwars over de opname lopen. Het zijn planetoïden die gemiddeld zo’n 257 miljoen kilometer van de aarde verwijderd zijn.
De sporen die de planetoïden achterlaten, lijken iets af te buigen. Het is het resultaat van een verschijnsel dat parallax wordt genoemd. Terwijl Hubble rond de aarde draait, lijkt de planetoíde ten opzichte van de op veel grotere afstand staande sterren en sterrenstelsels op de achtergrond langs een boogje te bewegen. Het effect is een beetje vergelijkbaar met het effect dat je ziet vanuit een bewegende auto, waarbij bomen langs de kant van de weg veel sneller lijken te bewegen dan de objecten op grotere afstand erachter. Daarnaast dragen ook de beweging van de aarde rond de zon en de bewegingen van de planetoïden zelf nog bij aan het feit dat deze planetoïden door de ruimte lijken te zwalken.
Afbeelding: NASA / ESA / B. Sunnquist & J. Mack (STScI).
Sporen De planetoïden laten niet één lang spoor achter, maar duiken herhaaldelijk op. Dat komt doordat deze Hubble-foto (boven) is opgebouwd uit meerdere kiekjes van Hubble. De twintig ‘sporen’ van planetoïden die je hier ziet, zijn veroorzaakt door zeven unieke objecten. Twee daarvan waren ons reeds bekend. De overige vijf reflecteerden te weinig licht om eerder ontdekt te kunnen worden.
Hieronder zie je nog een fotobom. Tijdens het maken van deze diepe opname, vielen vijf planetoïden (samen goed voor zo’n 22 sporen) de foto binnen. Geen van deze planetoïden waren astronomen bekend.
Hier vereeuwigde Hubble het cluster Abell 370 en dus ook een handjevol planetoïden!
Afbeelding: NASA / ESA & STScI.
En zo kunnen zelfs op diepe opnamen van Hubble heel dicht bij huis dus nog nieuwe dingen worden ontdekt!
'Planeet X wordt waarschijnlijk binnen een paar jaar gevonden'
'Planeet X wordt waarschijnlijk binnen een paar jaar gevonden'
Caroline Kraaijvanger
Astronoom Konstantin Batygin weet het vrijwel zeker: Planeet X bestaat. En hij is vastbesloten ‘m op te sporen.
Het was begin 2016 wereldnieuws. Astronomen Konstantin Batygin en Mike Brown hadden sterke aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een negende planeet in ons zonnestelsel. De planeet zou tien keer groter zijn dan de aarde, 500 keer zwaarder zijn dan Pluto en een slordige 90 miljard kilometer van de zon verwijderd zijn. Batygin en Brown leidden het bestaan van de planeet af uit het effect dat deze lijkt te hebben op de banen van een aantal Kuipergordelobjecten. De Kuipergordelobjecten in kwestie hebben allemaal elliptische banen, maar volgen dezelfde richting in de fysieke ruimte. “De kans dat dit toeval is, is slechts 0,007 procent,” vertelde Brown in 2016. “Kortom: het kán haast geen toeval zijn. Er moet iets zijn dat de koers van deze objecten bepaalt.” En dat ‘iets’ is volgens Batygin en Brown dus Planeet X.
Opeenstapeling van bewijs Inmiddels zijn we bijna twee jaar verder en is Planeet X nog altijd een vermoeden: het is astronomen namelijk nog niet gelukt om de planeet te spotten. Wél stapelt het bewijs – dat NASA recent nog ‘overtuigend’ noemde – voor het bestaan van de planeet zich op.
Het maakte ons nieuwsgierig. Want hoe staat het nu eigenlijk met die zoektocht naar Planeet X? Zit er een beetje schot in? En is de verwachting nog steeds dat we de planeet binnen een paar jaar gaan vinden? We zochten contact met de man die momenteel jacht maakt op Planeet X en ons er dus alles over kan vertellen: Konstantin Batygin. En hij had toch wel voorzichtig goed nieuws. “De zoektocht gaat echt heel goed,” Een updatevertelt hij aan Scientias.nl. “We hadden een beetje een trage start, maar dit jaar gaat het tot op heden geweldig. Ik heb eind september samen met Mike (Brown, red.) een weekje doorgebracht op de top van Maunt Kea en in december en februari gaan we weer terug.” Op dat topje van Maunt Kea bevindt zich de Subaru-telescoop: het beste instrument dat een astronoom op zoek naar een planeet in een donker hoekje van het zonnestelsel zich kan wensen. “Subaru is uniek, omdat deze een groot gezichtsveld heeft – zodat we dus een groot deel van het heelal in één keer kunnen bekijken – én ook gevoelig genoeg is om Planeet X (die buitengewoon donker is) te vinden.”
Planeet X doet er mogelijk wel 20.000 jaar over om een rondje rond de zon te voltooien!
Afbeelding: Caltech / R. Hurt (IPAC).
2021 Inmiddels hebben Batygin en Brown al zo’n 20% van het stukje heelal waarin ze planeet X verwachten, afgespeurd. Dus er zit zeker schot in. Brown liet begin 2016 aan Scientias.nl weten te verwachten dat Planeet X binnen een jaar of vijf wel ontdekt zou worden. En dat lijkt nog steeds haalbaar, zo vertelt Batygin. “Je weet het nooit zeker, natuurlijk. Als het elke keer als we willen observeren slecht weer is, komen we bijvoorbeeld in de problemen. Maar het lijkt waarschijnlijk dat we de planeet tegen 2021 wel gevonden hebben.” In principe zouden we de planeet zelfs dit jaar nog kunnen spotten. Batygin schat de kans dat het bewijs voor het bestaan van de planeet zich ophoudt in de data die eind september verzameld is, op zo’n 10 tot 15 procent.
“IK ZIE EERLIJK GEZEGD GEEN MANIER MEER OM HET ZONNESTELSEL ZONDER EEN PLANEET X TE VERKLAREN”
De twijfel voorbij Ervan uitgaande dat de planeet echt bestaat, natuurlijk. Want dat is – zolang we de planeet niet direct spotten – toch altijd nog onzeker. Maar Batygin is die twijfel eigenlijk voorbij, zo vertelt hij. “Op dit punt ben ik vrijwel zeker dat er een Planeet X is.” Hij verwijst hierbij naar een recent paper waarin hij samen met collega Alessandro Morbidelli de interpretatie van alle verzamelde data die op het bestaan van Planeet X wijzen, van een update heeft voorzien. “Nu we de data beter begrijpen, zie ik eerlijk gezegd geen manier meer om het zonnestelsel zonder een Planeet X te verklaren.”
Zoals gezegd zijn er verschillende bewijsstukken voor het bestaan van deze negende planeet. Zo zijn er de Kuipergordelobjecten die Batygin en Brown in 2016 aanwezen. Maar ook het feit dat het omloopvlak van de acht bekende planeten in ons zonnestelsel ietsje schuin staat ten opzichte van de evenaar van de zon lijkt op het bestaan van Planeet X te wijzen. Het sterkste bewijsstuk is volgens Batygin echter het feit dat de aanwezigheid van Planeet X voorspelt dat er een groepje hemellichamen moet zijn met een baanvlak dat haaks op dat van de andere planeten in het zonnestelsel staat. “En zo’n populatie kleine hemellichamen zien we precies op de plek waar deze zou moeten zijn.”
Gewoontjes Het lijkt dus een kwestie van tijd voor we Planeet X spotten. En die ontdekking zal een hoop veranderen, denkt Batygin. Zo wordt het zonnestelsel in zekere zin groter. Nu gaat het wanneer we over het zonnestelsel spreken vaak over de ruimte waarin de planeten cirkelen. En die ruimte zal met de ontdekking van Planeet X flink groter worden: de planeet is naar schatting zo’n twintig keer verder verwijderd van de zon dan de huidige buitenste planeet in ons zonnestelsel, Neptunus. Daarnaast zal de ontdekking ervoor zorgen dat ons zonnestelsel wat ‘gewoontjes’ wordt. Want opeens bezit het dan een superaarde: “over het algemeen genomen het type planeet dat het meest voorkomt”.
Mocht Planeet X ergens in de komende jaren ontdekt worden, dan wacht Batygin en collega’s behalve een hoop aandacht van de media ook een enorme hoop werk. Want opeens is er dan een negende planeet om verder te verkennen. Eén van de eerste onderzoeksvragen die dan aan bod zullen komen, is ongetwijfeld de vraag waar deze planeet geboren is. Op de huidige plek, op zo’n grote afstand van de zon? Dat lijkt niet zo aannemelijk. Stond ‘ie dan eerst dichter bij de zon en is ‘ie door andere planeten weggetrapt? Of hoorde de planeet eigenlijk bij een andere ster en heeft onze zon deze ‘gestolen’? Batygin verwacht dat we vrij kort na de ontdekking van de planeet ook de oorsprong ervan wel helder kunnen krijgen. “Er zal flink wat gemodelleerd moeten worden, maar ik vermoed dat het snel kan gaan.” Zodra de baan van de planeet in kaart is gebracht, kan immers met simulaties worden nagegaan wat deze allemaal heeft meegemaakt.
Terwijl Brown en Batygin jagen op de negende planeet in ons zonnestelsel dromen anderen al van de ontdekking van nog meer planeten. Recent onderzoek suggereert nu reeds dat er naast Planeet X ook nog een tiende planeet op ontdekking wacht. Batygin heeft er niet echt een mening over “maar het bewijs is veelbelovend”. Hij zal er in ieder geval niet gek van opkijken als er op termijn nog meer planeten in de achterhoede van het zonnestelsel worden gevonden. “Het zonnestelsel is groot. Maar op dit moment hebben we echter alleen heel sterk bewijs voor Planeet X. Het is opwindend om te zien wat de toekomst gaat brengen.”
Bronmateriaal:
Interview met Konstantin Batygin Afbeelding bovenaan dit artikel: Caltech / R. Hurt (IPAC)
'Mogelijk een uitgebreid planetenstelsel rond dichtstbijzijnde ster Proxima Centauri'
'Mogelijk een uitgebreid planetenstelsel rond dichtstbijzijnde ster Proxima Centauri'
Caroline Kraaijvanger
Daarop hinten onderzoekers na de ontdekking van koud stof rond de ster.
Met behulp van de ALMA-sterrenwacht op Chili hebben astronomen rond Proxima Centauri – de ster die het dichtst bij ons in de buurt staat – koud stof ontdekt. Het stof vormt als het ware een kring rond Proxima Centauri en strekt zich uit tot op enkele honderden miljoenen kilometers van de ster. Naar schatting herbergt deze stofgordel ongeveer één honderdste van een aardmassa aan materiaal. De temperatuur van dat materiaal ligt rond de -230 graden Celsius, zo schatten de astronomen. Daarmee is de stofgordel ongeveer net zo koud als de Kuipergordel in ons eigen zonnestelsel.
Tweede stofgordel? Maar dat is nog niet alles. ALMA heeft namelijk ook aanwijzingen gevonden voor een tweede stofgordel op iets grotere afstand van Proxima Centauri. Deze stofgordel is ongeveer tien keer verder van de ster verwijderd dan de eerste stofgordel en is tevens aanzienlijk kouder.
PROXIMA B
Proxima b werd vorig jaar ontdekt. De planeet is rotsachtig en ongeveer 1,3 keer zo zwaar als de aarde. Bovendien bevindt deze zich in de leefbare zone. De planeet staat dichter bij Proxima Centauri dan de twee stofgordels die nu zijn ontdekt.
Planetenstelsel Het is een fascinerende ontdekking, zo vertelt onderzoeker Guillem Anglada. “Het stof rond Proxima is belangrijk omdat dit, na de ontdekking van de aardse planeet Proxima b (zie kader, red.) de eerste aanwijzing is dat de meest nabije buurster van de zon omgeven is door een uitgebreid planetenstelsel.”
Planetoïden rond Proxima Centauri De stofgordels bestaan waarschijnlijk uit rots- en ijsdeeltjes die zijn achtergebleven na het planeetvormingsproces. De rots- en ijsdeeltjes in beide gordels hebben grootten die uiteenlopen van minder dan een millimeter tot vele kilometers (in het laatste geval kun je van planetoïden spreken). “Dit resultaat wijst erop dat Proxima Centauri een meervoudig planetenstelsel kan hebben, met een rijke geschiedenis van interacties die tot de vorming van een stofgordel heeft geleid. Verder onderzoek kan informatie verschaffen over de locaties waar zich nog onontdekte planeten kunnen bevinden.”
Een artistieke impressie laat zien hoe de pas ontdekte stofschijven rond Proxima Centauri eruit zouden kunnen zien. Let op: de schets is niet op schaal. Om de ster duidelijk zichtbaar te laten zijn, is de binnenste gordel op grotere afstand van de ster getekend. In werkelijkheid is de gordel minder groot.
Afbeelding: ESO / M. Kornmesser.
Proxima Centauri mag zich de laatste jaren in steeds meer aandacht verheugen. Zo wordt er momenteel ook hard nagedacht over een ruimtemissie naar de dichtstbijzijnde ster (die toch nog zo’n 4 lichtjaar van ons verwijderd is). Gedacht wordt aan microsondes die aan grote lichtzeilen hangen en door lasers op aarde worden voortgestuwd (lees er hier alles over). Voor je zo’n missie op pad stuurt, moet je natuurlijk wel een goed beeld hebben van de bestemming en eventuele gevaarlijke planetoïdengordels die hier te vinden zijn. En ALMA kan daarbij dus helpen, zo benadrukt onderzoeker Pedro Amado. “Deze eerste resultaten laten zien dat ALMA stofstructuren rond Proxima kan detecteren. Vervolgwaarnemingen zullen ons een gedetailleerder beeld van het Proxima-stelsel geven.” En uiteindelijk kunnen we zo ook meer te weten komen over ons eigen zonnestelsel. “In combinatie met het onderzoek van protoplanetaire schijven rond jonge sterren zal dit meer inzicht geven in de processen die 4,6 miljard jaar geleden tot de vorming van de aarde en de rest van het zonnestelsel hebben geleid. Wat we nu zien, is nog maar een voorproefje van wat er komen gaat!”
NASA's nieuwe Marsrover krijgt recordbrekend veel camera's mee
NASA's nieuwe Marsrover krijgt recordbrekend veel camera's mee
Caroline Kraaijvanger
23 stuks. Knappe alien die daaraan weet te ontsnappen!
De afgelopen decennia heeft NASA verschillende rovers naar Mars gestuurd (zie kader). Maar geen enkele rover had zoveel camera’s als het exemplaar dat in 2020 naar Mars vertrekt. De Mars 2020-missiewordt namelijk uitgerust met 23 camera’s, zo heeft NASA bekend gemaakt.
DE VOORGANGERS VAN MARS 2020
In 1997 zette NASA de Marsrover Sojourner op Mars. De rover had drie camera’s. Later volgden Spirit en Opportunity, met beiden tien camera’s. Daarna kwam Curiosity met zeventien camera’s.
Functie De rover zal de camera’s onder meer gebruiken om panoramafoto’s te maken, obstakels te spotten en de atmosfeer van Mars te bestuderen. Ook kunnen de camera’s ingezet worden om andere instrumenten aan boord van de rover te assisteren. Bovendien zullen de camera’s foto’s maken terwijl de Mars 2020-rover afdaalt naar het oppervlak van de rode planeet. Een primeur: voor het eerst zullen de camera’s foto’s maken van parachutes die boven een andere planeet openklappen.
Beter De Mars 2020-missie heeft niet alleen meer camera’s. Ze zijn ook beter. Zo beschikt de nieuwste Marsrover over Navcams en Hazcams (respectievelijk bedoeld om ritjes te plannen en obstakels te vermijden) die plaatjes met een hogere resolutie én in kleur afleveren. Ook is het gezichtsveld van de lenzen van deze camera’s groter. “Onze eerdere Navcams maakten meerdere foto’s en plakten die aaneen,” stelt Colin McKinney. “Met het grotere gezichtsveld krijgen we hetzelfde beeld met één kiekje.” Tevens zijn de camera’s in staat om scherpe foto’s te maken terwijl de rover beweegt. “De cameratechnologie wordt steeds beter,” vertelt Justin Maki. “Elke opeenvolgende missie is in staat om die verbeteringen te benutten, wat leidt tot betere prestaties en lagere kosten.”
Afbeelding: NASA / JPL-Caltech.
Maar al die camera’s brengen ook een grote uitdaging met zich mee. Ze brengen namelijk bijzonder veel foto’s voort en die moeten allemaal naar de aarde worden verzonden. Het vereist dat de data flink gecomprimeerd wordt. In Spirit en Opportunity regelde de computer dat. In Curiosity namen de camera’s zelf dat proces reeds voor hun rekening. En ook in de Mars 2020-rover wordt gebruik gemaakt van dergelijke slimme camera’s.
NASA en andere ruimtevaartorganisaties experimenteren al jaren met camera’s. En daar plukken wij allemaal de vruchten van. Het leidde namelijk tot camera’s die steeds kleiner en lichter werden, maar toch hoogwaardige foto’s konden maken. En bedrijven borduurden op dat werk voort en integreerden camera’s in laptops en smartphones.
In recent years, the International Space Station has given astronauts the chance to photograph transient luminous events – or TLEs – natural light shows produced at the tops of thunderstorms.
Two weeks ago, we published a photo by Paul Smith of an awesome red sprite over Oklahoma. Red sprites are a type of transient luminous event (TLE), different from the more familiar lightning that takes place in the troposphere, or lowest part of Earth’s atmosphere. A related phenomena are the blue jets, which pulse from the tops of intense thunderstorms and reach up toward the edge of space. In 2015, European Space Agency (ESA) astronaut Andreas Mogensen photograped blue jets from the International Space Station. A subsequent analysis of the video footage by researchers at Denmark’s National Space Institute – published in early 2017 – revealed some amazing results!
Olivier Chanrion, lead author of the publication reported:
During 160 seconds of video footage, 245 pulsating blue discharges were observed, corresponding to a rate of about 90 per minute.
One of the blue jets observed reached 25 miles (40 km) above sea level.
Watch the video above to see Mogensen’s footage, and learn more about blue jets, red sprites and other flashes high above thunderstorms.
Distant planets tell all: A new analysis uses alien worlds' orbital treks to peek inside their stars.
NASA's ever-watchful Kepler space telescope has identified thousands of exoplanets by noting the tiny brightness dips caused when these worlds "transit," or cross the face of, their host stars. The length between dimmings tells scientists how long the planet takes to orbit—how long its year is—and the level of dimming shows how much smaller the planet is than the star.
"It's really weird that a planet that's orbiting far away from the star can tell us anything about the star's interior—I think that's really bizarre but cool," said Emily Sandford, an astronomer at Columbia University in New York and lead author on the new work.
"Basically, by measuring very precisely the shape of those dimmings, the amount of light that's missing over time when a planet passes in front, you can measure the density of the star the planet's orbiting," she told Space.com.
Using a method first derived by astrophysicsts Sara Seager and Gabriela Mallen-Ornelas in 2003, Sandford and co-author David Kipping, also of Columbia, analyzed data on 66 Kepler stars to determine their densities. Their precision rivalled that of asteroseismology, a technique used on bright stars that uses oscillations in their shine to reconstruct their interior properties. While asteroseismology requires very precise brightness measurements, Sandford said, the new calculation needs less pristine data.
Essentially, the process works because how long a planet spends in front of its star is tied to the star's density. Planets that are far away from their stars spend less time in front of them—imagine a planet right at the star's surface, which would spend half of its orbit in front of it, versus one that is very far away, and only crosses in front for a quick part of its orbit, Sandford said. But at the same time, a planet has to move at a certain speed to maintain a steady orbit based on how massive the star is—if the planet is going too slowly, it will fall into the star, and if it's going too fast, it will fly away.
"We can then use that knowledge of [proportionally] how far the planet is from its star, combined with the duration of the transit, to solve for the stellar density," Sandford said. "If a planet is far away and yet takes a long time to transit, we know that the star must be big, puffy, and low-density; if a planet is close-in and yet transits quickly, we know that the star must be small, compact, and high-density."
In other words, the denser a star is—the more massive it is compared to its radius—the less time the planet spends in front of it.
TREASURE TROVE
While researchers already knew about this relationship between transiting planets and their parent stars' densities, it's only since Kepler's launch in 2009 that more than a handful of transiting planets have been available for analysis, according to Sandford.
"We have this enormous treasure trove of data, and we can start to apply some of these ideas that people thought of way in advance before the data was ready," Sandford said. "That's what we've done here." [How Do You Spot an Alien Planet from Earth? (Infographic)]
This method requires that the researchers know the planet's orbit well, or that they can predict that it's circular. (Circular orbits tend to be common in systems with multiple planets.) It also requires researchers to know the planet's full orbit length—so it must have passed in front of the star more than once.
Once those criteria are established, researchers can use these calculations in two key ways: to determine if a transit is really caused by a planet or if it's a false positive, and to analyze the other planets in a multiplanet system.
That false-positive case was one of the uses Seager had in mind when the equation was first developed, she told Space.com: "If you get the stellar density from the light curve alone, and then if you get the stellar density because you already know something about its mass and size … and if those densities don't match up, the thing you're looking at is not a planet," said Seager, who was not involved in the new study. "It's a blended object; it's a false positive; it's something else."
"All the applications are exciting, whether you want to just measure the densities of the set of stars, or whether you're using it as a kind of comparison tool," she added.
During its primary mission, Kepler looked at the same set of stars for four years, but future exoplanet hunters such as NASA's Transiting Exoplanet Survey Satellite (TESS), set to launch in 2018, will spend a much shorter time on each part of the sky—just a month or so. In systems with multiple planets, if one orbits quickly enough for researchers to see more than one full orbit, that planet could act as an "anchor" to pin down the star's density, letting researchers learn about the orbits of the other planets, too.
"There's going to be a lot of habitable-zone planets that fall out in that window where their orbital period is longer than a month," Sandford said. "If we only see one transit, if we can't measure the period directly, it might be a very, very faraway planet, in which case it's too cold to have liquid water, or it might fall right in the middle of the habitable zone."
"If we can use our method to constrain the star, and from there to constrain the outer planet's period, that could be really interesting for prioritizing certain planets for follow-up if we know that they're likely to be habitable-zone, potentially the right temperature range for liquid water, type planets," she added.
KNOW THE PLANET, KNOW THE STAR
According to Vincent Van Eylen, a researcher at Leiden University in the Netherlands who is uninvolved with the study, there's a saying that goes "Know thy star, know thy planet." Often, researchers use what they can glean about stars to identify what their planets might be made of and what the orbits look like.
Van Eylen's own research uses stars' densities and the durations of transits to learn about the planets' orbits—a reversal of Sandford's calculations.
"We don't know enough about stars, and everything we learn about planets somehow is indirect information that's related to stars," Van Eylen said. "In that way, it's kind of a sweet result that they can turn things around and actually learn about the planets, and thereby learn about the stars."
The new work has been accepted for publication in The Astronomical Journal and is available on ArXiv.org.
Alien life may be thriving in a warm, underground ocean on Saturn's icy moon Enceladus, according to new research.
Scientists say tidal forces could have kept the subterranean sea liquid for billions of years - enough time for organisms to have developed.
The mysterious world has a very fragmented and porous rocky interior, ideal conditions for flowing water with the friction creating 10 gigawatts of heat.
This amount of energy would light and heat more than 7 million homes - and explains all the global properties of Enceladus observed by Cassini.
Scroll down for video
Alien life may be thriving in a warm, underground ocean on Saturn's icy moon Enceladus, according to new research. Scientists say tidal forces could have kept the subterranean sea liquid for billions of years - enough time for organisms to have developed
WHAT IS ENCELADUS?
Enceladus is Saturn's sixth largest moon, at 313 miles wide (504 kilometers).
Cassini observations have revealed hydrothermal activity, with vents spewing water vapour and ice particles out from a global ocean buried beneath the icy crust.
According to NASA, the plume includes organic compounds, volatile gases, carbon dioxide, carbon monoxide, salts, and silica.
While it may look 'inhospitable' like Saturn's other moons, the observations suggest it may have the ingredients to support life.
Earlier this year Nasa's spacecraft picked up the first evidence of chemical reactions deep below the frozen crust - suggesting an environment capable of supporting life.
It was one of its final successes before plunging into Saturn's atmosphere at the end of its 12 year expedition to the ringed planet.
The latest study, published in Nature Astronomy, is based on a computer model using Cassini's observations.
These showed Enceladus has a global ocean fed by intense hydrothermal activity beneath the surface.
Its measurements of water escaping from geysers at the south pole showed the sea is salty - and contains organic molecules.
But tidal forces within the ice are not sufficient to sustain this activity.
Without an additional contribution the ocean would freeze in less than 30 million years.
So planetary scientist Dr Gael Choblet and colleagues explored the possibility this additional heating comes from the effect of tidal forces acting on the highly porous core.
They found enough heat would be generated by the resulting hydrothermal activity to keep the ocean liquid for 'tens of millions to billions of years.'
This heat is dissipated mainly at the poles - explaining why the ice shell is thinner there.
The model suggests an ocean has existed within Enceladus for eons - even though the small moon is only 887 million miles away from the sun.
Dr Choblet said: 'What we show is hydrothermal processes probably provide means to have efficient interactions between rocks and hot water in a large volume deep within the moon.
'What had been shown earlier is hydrothermal processes were very likely occurring right now within Enceladus. What we show in our study is the context of this activity.
'We also suggest this activity is relatively stable - for at least tens of millions of years.'
He said the life expectancy of the ocean and - perhaps more importantly - how long the hydrothermal activity has been occurring would be key to the emergence of microbes and other organisms.
The mysterious world has a very fragmented and porous rocky interior, ideal conditions for flowing water with the friction creating 10 gigawatts of heat
Dr Choblet, of Nantes University in France, said: 'Only future missions equipped with instruments capable of analysing the organic molecules in the plume with higher accuracy than the Cassini measurements will tell us whether the required conditions have been sustained long enough for life to have emerged on this distant ocean world.'
He added: 'Projected missions back to Enceladus are currently under consideration - especially in the US.
'If selected these would already enable us to analyse the chemicals emitted though Enceladus plumes with a much better precision than the instruments onboard the Cassini spacecraft could - especially the complex organics.
'With a possible launch in 2024 this means that new, more precise use information could be obtained in the 2030s.'
In October 2015 Nasa sent Cassini into a deep dive through one of the plumes of spray which shoot up into the atmosphere through cracks in the ice, and discovered hydrogen and carbon dioxide.
Scientists are certain they were created by reactions between warm water and rocks on the ocean floor.
Crucially, if hydrogen is present it can mix with carbon dioxide to form methane, which is consumed by microbes in the deep, dark seas of our own planet.
Enceladus is the sixth largest moon of Saturn. It is around 310 miles in diameter and approximately 790 million miles from Earth.
Scientists had long suspected that liquid water could exist on the moon because of the extreme tidal forces acting on the satellite from Saturn's gravity.
The model suggests an ocean has existed within Enceladus for eons - even though the small moon is only 887 million miles away from the sun.
Although scientists previously thought Enceladus' icy crust was around 13 miles thick, Cassini found at the south pole it could be as little as three miles deep.
The distant moon has long been hailed as one of the three best potential locations for finding extra terrestrial life in the solar system.
The others are Mars and Jupiter's satellite Europa. Such a discovery of even primitive microbes would make it almost certain life is widespread throughout the universe.
Dr Choblet said: 'Chemical analyses indicate that the ocean is salty and is fed by ongoing hydrothermal activity.
'Here, we show that more than 10GW of heat can be generated by tidal friction inside the unconsolidated rocky core.
'Water transport in the tidally heated permeable core results in hot narrow upwellings with temperatures exceeding 363K (90 degrees Celsius) characterised by powerful hotspots of 1 to 5 GW at the seafloor, particularly at the south pole.'
'The release of heat in narrow regions favours intense interaction between water and rock, and the transport of hydrothermal products from the core to the plume sources.'
Dr Choblet added: 'We predict that this internal activity can be sustained for tens of millions to billions of years.'
Saturn's moon Enceladus has a warm ocean that's one of the most promising places to look for extraterrestrial life. Now it seems that ocean may stay warm thanks to a quirk in the moon's core.
Because Enceladus is so small, it doesn't have a solid core like Earth's, but rather a porous one. According to a study published today in Nature Astronomy by a team led by the University of Nantes, that core may be the key.
The model suggests an ocean has existed within Enceladus for eons - even though the small
THE FIRE INSIDE
The scientists compiled various observations from the Cassini spacecraft, which studied Saturn and its moons for 13 years before falling into the planet forever this September. When it arrived in the Saturn system in 2004, the Cassini mission saw that Enceladus was shooting geysers out its south pole hundreds of miles into space. Something had to be creating liquid water below, and eventually a consensus built: there is a large liquid ocean on this little moon moon.
This new study say, Enceladus's small size (about 150 miles in diameter) means its core isn't rocky, but sort of mushy. It takes in water from the ocean, and that water comprises up to 20 percent of the core materials. "What we have in mind is not a sponge like porosity, it's more like a pile of sand or gravel," says Gael Choblet of Nantes, coauthor of the paper.
The rest of the core materials may experience radioactive decay and tidal forces to stay hot, which also heats up the water into super-hot jets moving toward the north and south pole. This affects the ice shell and keeps it fairly thin in those regions, which creates a geyser effect at the south pole.
Choblet says there's a preliminary indication of some kind of geologic activity at the moon's north pole, but that it's far less active. Partly, this owes to the thickness at the north pole — it's 7 miles deep, where other areas have a surface layer of ice about 15 to 20 miles above the ocean surface. The south pole, on the other hand, is cracked enough that water seeps through a thin ice layer out into interstellar space. "The motion of the porous floor of the liquid water produces very novel and very hot features at the poles," Choblet says.
Carly Howett, a senior research scientist at the Southwest Research Institute who was not involved with the paper, says this study takes modeling of Enceladus's core to a new level and goes a long way toward explaining the geyser activity.
"The difference between these results and previous models is not that surprising (porous cores would deform more until tidal stresses, and thus are heated more). But the magnitude of the heating is encouraging in explaining the high heat flows we see on the surface," she says. "Some of my work indicated it could be as high as 16 gigawatts across Enceladus' south polar terrain."
HOTSPOTS FOR LIFE
Why does this all matter? On Earth, anywhere there's water, there's life. So if we're searching for aliens big or small, watery worlds are a good place to start, and Enceladus has a ton of it. Cassini evidence shows that the moon may have complex chemistry, including chemicals associated with earthly ocean floor features called hydrothermal vents, where life on our own planet may have started.
"In our view, these hotspots at the base of the ocean would create the vents that thin the ice above," Choblet says. And from there? With all the right ingredients, we might have the best place to find alien life in our own solar system and confirm that life isn't just exclusive to Earth.
Alien Planets Can Reveal Clues to Their Stars' Insides: Here's How
Alien Planets Can Reveal Clues to Their Stars' Insides: Here's How
By Sarah Lewin, Space.com Associate Editor
Distant planets tell all: A new analysis uses alien worlds' orbital treks to peek inside their stars.
NASA's ever-watchful Kepler space telescope has identified thousands of exoplanets by noting the tiny brightness dips caused when these worlds "transit," or cross the face of, their host stars. The length between dimmings tells scientists how long the planet takes to orbit — how long its year is — and the level of dimming shows how much smaller the planet is than the star.
"It's really weird that a planet that's orbiting far away from the star can tell us anything about the star's interior — I think that's really bizarre but cool," said Emily Sandford, an astronomer at Columbia University in New York and lead author on the new work.
"Basically, by measuring very precisely the shape of those dimmings, the amount of light that's missing over time when a planet passes in front, you can measure the density of the star the planet's orbiting," she told Space.com.
Using a method first derived by astrophysicsts Sara Seager and Gabriela Mallen-Ornelas in 2003, Sandford and co-author David Kipping, also of Columbia, analyzed data on 66 Kepler stars to determine their densities. Their precision rivalled that of asteroseismology, a technique used on bright stars that uses oscillations in their shine to reconstruct their interior properties. While asteroseismology requires very precise brightness measurements, Sandford said, the new calculation needs less pristine data.
Essentially, the process works because how long a planet spends in front of its star is tied to the star's density. Planets that are far away from their stars spend less time in front of them — imagine a planet right at the star's surface, which would spend half of its orbit in front of it, versus one that is very far away, and only crosses in front for a quick part of its orbit, Sandford said. But at the same time, a planet has to move at a certain speed to maintain a steady orbit based on how massive the star is — if the planet is going too slowly, it will fall into the star, and if it's going too fast, it will fly away.
"We can then use that knowledge of [proportionally] how far the planet is from its star, combined with the duration of the transit, to solve for the stellar density," Sandford said. "If a planet is far away and yet takes a long time to transit, we know that the star must be big, puffy, and low-density; if a planet is close-in and yet transits quickly, we know that the star must be small, compact, and high-density."
In other words, the denser a star is — the more massive it is compared to its radius — the less time the planet spends in front of it.
Treasure trove
While researchers already knew about this relationship between transiting planets and their parent stars' densities, it's only since Kepler's launch in 2009 that more than a handful of transiting planets have been available for analysis, according to Sandford.
"We have this enormous treasure trove of data, and we can start to apply some of these ideas that people thought of way in advance before the data was ready," Sandford said. "That's what we've done here." [How Do You Spot an Alien Planet from Earth? (Infographic)]
This method requires that the researchers know the planet's orbit well, or that they can predict that it's circular. (Circular orbits tend to be common in systems with multiple planets.) It also requires researchers to know the planet's full orbit length — so it must have passed in front of the star more than once.
Once those criteria are established, researchers can use these calculations in two key ways: to determine if a transit is really caused by a planet or if it's a false positive, and to analyze the other planets in a multiplanet system.
That false-positive case was one of the uses Seager had in mind when the equation was first developed, she told Space.com: "If you get the stellar density from the light curve alone, and then if you get the stellar density because you already know something about its mass and size … and if those densities don't match up, the thing you're looking at is not a planet," said Seager, who was not involved in the new study. "It's a blended object; it's a false positive; it's something else."
"All the applications are exciting, whether you want to just measure the densities of the set of stars, or whether you're using it as a kind of comparison tool," she added.
During its primary mission, Kepler looked at the same set of stars for four years, but future exoplanet hunters such as NASA's Transiting Exoplanet Survey Satellite (TESS), set to launch in 2018, will spend a much shorter time on each part of the sky — just a month or so. In systems with multiple planets, if one orbits quickly enough for researchers to see more than one full orbit, that planet could act as an "anchor" to pin down the star's density, letting researchers learn about the orbits of the other planets, too.
"There's going to be a lot of habitable-zone planets that fall out in that window where their orbital period is longer than a month," Sandford said. "If we only see one transit, if we can't measure the period directly, it might be a very, very faraway planet, in which case it's too cold to have liquid water, or it might fall right in the middle of the habitable zone."
"If we can use our method to constrain the star, and from there to constrain the outer planet's period, that could be really interesting for prioritizing certain planets for follow-up if we know that they're likely to be habitable-zone, potentially the right temperature range for liquid water, type planets," she added.
Know the planet, know the star
According to Vincent Van Eylen, a researcher at Leiden University in the Netherlands who is uninvolved with the study, there's a saying that goes "Know thy star, know thy planet." Often, researchers use what they can glean about stars to identify what their planets might be made of and what the orbits look like.
Van Eylen's own research uses stars' densities and the durations of transits to learn about the planets' orbits — a reversal of Sandford's calculations.
"We don't know enough about stars, and everything we learn about planets somehow is indirect information that's related to stars," Van Eylen said. "In that way, it's kind of a sweet result that they can turn things around and actually learn about the planets, and thereby learn about the stars."
The new work has been accepted for publication in The Astronomical Journal and is available on ArXiv.org.
Search for Extraterrestrial Intelligence: Coping with alienation
Search for Extraterrestrial Intelligence: Coping with alienation
By Debkumar Mitra
In Blade Runner, Ridley Scott’s 1982 science fiction film based on Philip K Dick’s 1968 novel Do Androids Dream of Electric Sheep?, the androids on the run look exactly like their human creators. Humans love to see their image in everything they see around them. From apparitions to aliens, morphologically speaking, they are all humanoids to us. No wonder that in Stephen Spielberg’s 1982 ET: The Extra-Terrestrial, the little alien that charmed millions with its bulging sad eyes and long sinewy fingers looked every bit human as one could imagine.
Now, a group of evolutionary biologists claim that in the 200,000-odd worlds that possibly can harbour intelligent life in our galaxy alone, the aliens are more likely to ‘look like’ ‘higher order’ living beings as seen on Earth.
The paper, ‘Darwin’s Aliens’ (goo.gl/JwF3yA), published in the International Journal of Astrobiology, claims that Charles Darwin’s Theory of Evolution can be used to understand how major transitions may happen on an alien planet harbouring life. The scientists claim that these transitions from single-cell to multicellular organisms are likely to be close to terrestrial Darwinian evolution. According to them, extraterrestrial life will become “more advanced” organisms over time as a result of events known as ‘major transitions’.
The scientists claim that the aliens are likely to be made up of a hierarchy of entities. At every level of the alien organism, there will be mechanisms in placeto maintain cooperation, remove conflict and keep order so that the organismcan function. They have also posited an example of what those likely mechanisms could be, along with the sketch of how a complex, ‘higher order’ alien could look.
The Oxford University paper is a break from past researches in the domain of astrobiology. Past predictions of aliens have been based on what is seen on Earth. Our knowledge of chemistry, geology and physics is frequently used to make these predictions. For instance, the skin tone of humans can make or break our chances of survival. It is advantageous to have dark skin in places where the sun beats down for most parts of the year. In colder climates, human skin sports a lighter hue.
Not our ET: The ‘Octomite’, scientists’ impression of a ‘complex alien
From these observations, scientists often predict that aliens from cold and dark climates will probably be pale-skinned who would avoid bright light. On the other hand, aliens from warm planets will probably have darker skin. Despite the conclusions along the same vein, the Oxford paper’s predictions are independent of such a mechanistic approach and can be observed on Earth.
Despite its novel theoretical evolutionary approach, the paper’s prediction on how an alien could look will have to border on science fiction. There are many scientists who believe that alien life many not be biological at all.
According to Search for Extraterrestrial Intelligence (Seti) astronomer Seth Shostak, the majority of the intelligence in the known universe is probably synthetic intelligence. There are others who claim that alien life could be noncarbonaceous, perhaps based on silicon, and speculate about whether the beings evolve according to the Darwinian plan. One of the major objections to siliconbased life is because of the quality called ‘handedness’ in biomolecules. This characteristic allows molecules to recognise and regulate all biological processes. And silicon doesn’t form many compounds with handedness.
In his book, Wonderful Life: The Burgess Shale and the Nature of History, evolutionary biologist Stephen Jay Gould proposed a series of thought experiments designed to probe the contingent nature of life’s history. Each of the experiments involved rewinding the ‘tape of life’ to a different period in the history of animal evolution, and then trying to understand how the story would unfurl — or if evolution takes hold at the point where the tape is stopped to tell the same ‘story’ as we know today.
From these thought experiments, Gould draws a conclusion, “…that early animal extinction patterns were essentially haphazard and counterfactually non-replicable”. He further says that “owing to the path-dependent nature of macroevolution, these early stochastic (random) sampling events dramatically shaped the future history of animal life on the Earth”. For those who believe in Gould’s theory, the Oxford study can lead to other dramatic outcomes than the team speculates.
We would love to know if there are ‘others’ in this universe. It is this sense of cosmological isolation that has given birth to our myths: from gods to Martians. As we know more about the universe and discover more ‘habitable’ worlds, the urge to know more about aliens grows. This latest research adds to the lore of the humanoid alien.
So, as we wait for an answer to Enrico Fermi’s famous query, ‘Where is everybody?’, these efforts will be, at best, informed speculation.
A video showing a US military predator drone tracking down a UFO in Afghanistan has gone viral. The video shows that the unidentified object fires a powerful energy beam to destroy the drone.
Conspiracy theorists claim that the video is leaked government footage. The viral video, which has been viewed more than 194,742 times, shows the predator drone over a mountain range chasing a UFO in the distance in the desert-like landscape.
The mysterious object appears from the right side before disappearing around a corner. When the drone follows it, a quick beam of light appears to attack the drone in an attempt to destroy it.
The video was uploaded on YouTube on October 22 by the username UFO Today. In the description, the YouTuber claims that he got the video from an anonymous source.
"This video was sent to me by an anonymous source, claiming to work for the government. He/she said that this video was just the tip of the iceberg. There seems to be an increase of UFO's interacting with military drones. Some ex-military people told me that this footage seems genuine drone footage, probably recorded in Afghanistan."
The video received mixed reactions from the viewers on the YouTube page. While some have commented saying that the video is a proof of aliens, several other believe it is a hoax and the video is edited.
"And why is it on a military drone such a shit camera? Now on drones with Aliexpress there are cameras 4k 120Hz," a user said.
"Is that real? Why would they allow this to be released? Are they preparing us for the UFO false flag?"
New York State U.S. Senators Charles E Schumer, Kirsten E. Gillibrand Washington, D.C. 20510
New York State Congressional Delegation Lee M. Zeldin, Pete King, Thomas Suozzi, Kathleen M. Rice, Gregory Meeks, Grace Meng, Nydia Velazquez, Hakeem Jeffries, Yvette D. Clarke, Jerrold Nadler, Daniel Donovan, Carolyn Maloney, Adriano Espaillat, Joseph Crowley, Jose E. Serrano, Eliot Engel, Nita Lowey, Sean Patrick Maloney, John Faso, Paul D. Tonko, Elise M. Stefanik, Claudia Tenney, Tom Reed, John M. Katko, Louise Slaughter, Brian D. Higgins, Chris Collins Washington, D.C. 20515
Dear New York State Congressional Representatives:
As a member of Congress you clearly have a grave obligation to help ensure the adequacy and effectiveness of America’s armed forces. It is in that connection I am writing you this open letter today.
On Nov. 14, 2004, numerous aviators and seaman from the USS Nimitz carrier battle group were witness to events that demonstrated beyond any reasonable doubt the existence of advanced airborne technologies far superior to anything America presently deploys.
We understand that the events of that day, as described in an online article by former naval aviator Paco Chierci, have since been independently confirmed by two former senior Pentagon officials, Christopher Mellon and Luis Elizondo, who have spoken directly to some of the pilots involved.
My only request is for you to seek a briefing from the Department of the Navy to ascertain the truth for yourself. This is a matter of great consequence and a small amount of due diligence on your behalf could prove crucial in revealing vital issues that warrant your attention and that of your colleagues and the American people.
Once you are able to confirm the veracity of these events, I trust you will pursue the matter to learn how many other similar events have occurred and what steps need to be taken to inform the American people and take appropriate steps to further reveal the nature of this technology and its origin.
Sincerely,
Cheryl Costa Journalist, Syracuse New Times
Special thanks to the Mutual UFO Network (MUFON) for authoring this letter and making it available to all of us.
All Americans who want the truth about the extremely advanced high performance vehicles that fly in the skies above our cities and homes are encouraged to download the MUFON letter and write to your U.S. senator and local congressional representative.
Making predictions about aliens is not an easy task. Most previous work has focused on extrapolating from empirical observations and mechanistic understanding of physics, chemistry and biology. Another approach is to utilize theory to make predictions that are not tied to details of Earth. Here we show how evolutionary theory can be used to make predictions about aliens. We argue that aliens will undergo natural selection – something that should not be taken for granted but that rests on firm theoretical grounds. Given aliens undergo natural selection we can say something about their evolution. In particular, we can say something about how complexity will arise in space. Complexity has increased on the Earth as a result of a handful of events, known as the major transitions in individuality. Major transitions occur when groups of individuals come together to form a new higher level of the individual, such as when single-celled organisms evolved into multicellular organisms. Both theory and empirical data suggest that extreme conditions are required for major transitions to occur. We suggest that major transitions are likely to be the route to complexity on other planets, and that we should expect them to have been favoured by similarly restrictive conditions. Thus, we can make specific predictions about the biological makeup of complex aliens.
Introduction
There are at least 100 billion planets in our Galaxy alone (Cassan et al.2012), and at least 20% of them are likely to fall in the habitable zone (Petigura et al. 2013), the region of space capable of producing a biosphere. Even if 0.001% of those planets evolved life, that would mean 200 000 life-harbouring planets in our Galaxy; and it would only take one alien life form for our conception of the Universe to change dramatically. It is no wonder, then, that hundreds of millions of dollars have recently been invested in astrobiology research (Schneider 2016), the USA and Europe have rapidly growing astrobiology initiatives (Des Marais et al. 2008; Horneck et al.2016), and myriad new work has been done to try and predict what aliens will be like (Benner 2003; Davies et al.2009; Rothschild 2009; Rothschild 2010; Shostak 2015). The challenge, however, is that when trying to predict the nature of aliens, we have only one sample – Earth – from which to extrapolate. As a result, making these predictions is hard.
So far, the main approach to making predictions about extra-terrestrial life has been relatively mechanistic (Domagal-Goldman et al.2016). We have used observations about how things have happened on the Earth to make statistical statements about how likely they are to have happened elsewhere. For example, certain traits have evolved many times on the Earth, and so we posit that extraterrestrial life forms will converge on the same earthly mechanisms. Because eye-like organs have evolved at least 40 times (von Salvini-Plawen & Mayr 1977), and are relatively ubiquitous, we predict that they would evolve on other planets, too (Conway Morris 2003; Flores Martinez 2014). Similarly, we have used a mechanistic understanding of chemistry and physics to make predictions about what is most probable on other planets. For example, carbon is abundant in the Universe, chemically versatile, and found in the interstellar medium, so alien life forms are likely to be carbon-based (Cohen & Stewart 2001). These kinds of predictions come from a mixture of mechanistic understanding and extrapolating from what has happened on the Earth. There is no theoretical reason why aliens could not be silicon-based and eyeless.
An alternative approach is to use theory. When making predictions about life on other planets, a natural theory to use would be evolutionary theory. Evolutionary theory has been used to explain a wide range of features of life on the Earth, from behaviour to morphology. For example, it has allowed us to predict when some organisms, especially insects, should manipulate the sex of their offspring, to produce an excess of sons or daughters, how some birds should forage for food, and why males tend to be larger than females (Darwin 1871; Clutton-Brock & Harvey 1977; Davies & Houston 1981; West 2009; Davies et al.2012). If life arises on other planets, then the evolutionary theory should be able to make similar predictions about it. Neither approach – theoretical or mechanistic – is more or less valid than the other. But each has different advantages and can be used to make different sorts of predictions.
Here, we examine how theoretical and mechanistic approaches can be combined to better understand what to expect from alien life. We consider whether aliens will undergo natural selection, and what implications would follow if they do. That aliens undergo natural selection is something often taken for granted, but which needs justification on firm theoretical grounds. We then turn our attention to a specific subset of aliens: complex ones. We examine how complexity has arisen on the Earth, and make predictions about how complexity would arise elsewhere in the Universe. Finally, we describe some biological features we would expect to find in complex extraterrestrial life.
Natural selection
On Earth
Darwin (1859) showed that just a few simple features of life on Earth lead to evolutionary change via natural selection. Individual organisms differ in how they look and act – there is natural variation. These differences are heritable – offspring tend to look and act like their parents. These heritable differences are linked to differential success – some individuals, as a result of how they are made or behave, leave more offspring than others. These three features, with heritable variation leading to differential success, result in natural selection (Darwin 1859; Fisher 1930). Any traits or behaviours linked to the greater production of offspring (higher fitness or success) will build up in the population over time. As the environment changes, different traits lead to higher success. This leads to changes in the population or evolutionary change.
Thus, the ingredients required for natural selection are incredibly simple. Given a collection of entities (a population) that has: (1) heredity; (2) variation; and (3) differential success linked to variation, then natural selection will follow. The entities that are more successful will become more prevalent in the population, as a result of being ‘selected’. Natural selection does not depend on a specific genetic system (Darwin knew nothing of modern genetics) or a specific genetic material, elemental makeup or planet-type. Given that 1, 2 and 3 exist, natural selection occurs (Fig. 1).
Fig. 1. Natural selection. Natural Selection operates if three conditions are satisfied: variation, differential success linked to variation and heredity. Here, we illustrate with an example: the evolution of long necks in giraffes. (i) Initially, there are natural variations in giraffes’ neck lengths. (ii) Longer-necked giraffes have access to more food, high up in the trees and so live longer to have more offspring. (iii) Giraffes’ offspring resemble their parents. As a result of (i), (ii) and (iii), the population gradually shifts to be dominated by long-necked giraffes.
Natural selection not only explains evolutionary change, it also explains adaptation. When we look around at the natural world, we cannot help but see what looks like design: a giraffe's neck is for reaching high up leaves, a stick insect's body for camouflage, a tree's leaf for photosynthesizing. Organisms look designed or ‘adapted’ for the world in which they live. Through the gradual selection of small improvements, traits associated with success in the environment accrue in the population. Consequently, over time, natural selection will lead to organisms that appear as if they were designed for success in the environment. The clause ‘as if’ is key here – natural selection leads to the appearance of design (adaptation), without a designer (Grafen 2003; Gardner 2009).
In fact, natural selection is the only explanation we have for the appearance of design without a designer (Gardner 2009). Other processes can cause evolutionary change. For example, a mutation can cause a change from one generation to the next. But, without natural selection, random mutation is incredibly unlikely to produce the complex traits that we see around us, like limbs or eyes. Things that appear purposeful, such as limbs, organs and cells, require the gradual selection of improvements.
Another way to say this is that natural selection is unique because it is a directional force. The entities that increase in representation in the population are a specific subset of the population – those that are better at replicating. Natural selection increases fitness (Fisher 1930). As a result of these ‘successful’ entities accruing in the population, over time entities become adapted for the apparent purpose of success. They look like ‘well-designed’ machines, with the ‘purpose’ of their ‘design’ being successful replication.
In space
Natural selection is the only way we know to get the kinds of life forms we are familiar with, from viruses to trees. By familiar, we are not restricting ourselves to life forms that look earthly. Instead, they are familiarly life-like in the sense that they stand out from the background of rocks and gases because they appear to be busy trying to replicate themselves. A simple replicator could arise on another planet. But without natural selection, it won't acquire apparently purposeful traits like metabolism, movement or senses. It won't be able to adapt to its environment, and in the process, become a more complex, noticeable and interesting thing.
We can ask, then, will aliens undergo natural selection? Evolutionary theory tells us that, for all but the most transient and simple molecules, the answer is yes. Without a designer, the only way to get something with the apparent purpose of replicating itself (something like a cell or a virus), is through natural selection. Consequently, if we are able to notice it as life, then it will have undergone natural selection (or have been designed by something that itself underwent natural selection).
It is easy to quibble about the definition of life, and as some authors have pointed out, trying to do so can reveal more about human language than about the external world (Cleland & Chyba 2002). Our goal here is not to thoroughly define life. We adopt a functional stance – what separates life from non-life is its apparent purposiveness, leading to tasks such as replication and metabolism (Maynard Smith & Szathmáry 1995). Further, without natural selection, entities cannot adapt to their environment, and are therefore transient and will not be discovered. If we identified an extra-terrestrial entity that we deemed to be a foreign life form, but that had no degree of adaptedness, this prediction would not hold.
Picture an alien (Fig. 2). If what you are picturing is a simple replicating molecule, then this ‘alien’ might not undergo natural selection (Fig. 2a). For example, it could replicate itself perfectly every time, and thus there would be no variation, and it would never improve. Or it might have such a high error rate in replication that it quickly deteriorates. If we count things like that as life, then there could be aliens that do not undergo natural selection. But if you are picturing anything more complex or purposefulthan a simple molecule, then the alien you are picturing has undergone natural selection (Fig. 2b). This is the kind of prediction that theory can make. Given heredity, variation and differential success, aliens will undergo natural selection. Or, more interestingly, without those three things, aliens could not be more complicated than a replicating molecule. Given an adapted alien, one with an appearance of design or purpose, it will have undergone natural selection.
Fig. 2. Picture an alien. These illustrations represent different levels of adaptive complexity we might imagine when thinking about aliens. (a) A simple replicating molecule, with no apparent design. This may or may not undergo natural selection. (b) An incredibly simple, cell-like entity. Even something this simple has sufficient contrivance of parts that it must undergo natural selection. (c) An alien with many intricate parts working together is likely to have undergone major transitions.
Complexity
What is complexity?
We have established that aliens will undergo natural selection. It also seems reasonable that, given the sliding scale from replicating molecules to large creatures with many ‘body parts’, and beyond, some alien discoveries would be more interesting than others. In particular, the more complex the aliens we find, the more interesting and exciting they will be, irrespective of whether they appear anything like the life forms on the Earth. Something similar to a colony of Ewoks from Star Wars or the Octomite in Fig. 4 would likely be more interesting than a simple chemical replicator.
Complexity is difficult to define, and there is certainly no hard and fast rule about what is and is not complex. In biology, it is common to define complexity in terms of functional parts. Things with more parts taking on more tasks and containing more functional interactions are more complex (Maynard Smith & Szathmary 1995; Corning & Szathmáry 2015). A tree is more complex than a virus, and a beehive is more complex than a protein. Importantly, with organisms as with machines, the parts need to be working towards a common purpose, such as assembling a car or surviving to reproduce. Again, our goal here is not to provide definitions. The challenge comes at the boundaries, for example between a virus and a cell, where the definitions become murky. In the following sections, we are not focusing on the boundaries, but things, like the vast majority of life on the Earth, which clearly have a multitude of parts working in concert. Astrobiology is a largely empirical field, and the kinds of things programs like SETI are searching for are undeniably complex.
Complexity on Earth
What do we know about how complexity arises on the Earth? The theory of natural selection itself is silent about whethercomplexity will arise. The theory is useful for making predictions about what kinds of conditions or environments will lead to what kinds of evolutionary adaptations – not for making long-term predictions about the form of specific traits or creatures. However, recent advances in the field of evolutionary biology have shed light on how complexity has arisen on the Earth, on what points on the tree of life this has happened, and on what theoretical conditions favour it (Maynard Smith & Szathmáry 1995; Queller 1997; Bourke 2011; West et al.2015).
In particular, the evolution of complex life on the Earth appears to have depended upon a small number of what have been termed major evolutionary transitions in individuality. In each transition, a group of individuals that could previously replicate independently cooperate to form a new, more complex life form or higher level organism. For example, genes cooperated to form genomes, different single-celled organisms formed the eukaryotic cell, cells cooperated to form multicellular organisms, and multicellular organisms formed eusocial societies (Maynard Smith & Szathmáry 1995; Queller 1997; Bourke 2011; West et al.2015).
Major transitions
Major transitions on the Earth
Major evolutionary transitions are defined by two features. First, entities that were capable of replication before the transition can replicate only as part of a larger unit after it (interdependence). For example, the cells in our bodies cannot evolve back into single-celled organisms. Second, there is a relative lack of conflict within the larger unit, such that it can be thought of as an organism (individual) in its own right (Queller & Strassmann 2009; West et al.2015). For example, it is common to think of a single bird as an individual, and not as a huge community of cells each doing their own thing.
Major transitions are important because the new higher-level organisms that they produce can lead to a great jump in complexity. For example, the evolution of multicellularity involved a transition from an entity with one part (the single-celled organism) working for the success of itself, to an entity with many parts (the multicellular organism), working for the success of the whole group. The cells can now have very different functions (a division of labour), as each is just a component of a multicellular machine, sacrificing itself for the good of the group, to get a sperm or egg cell into the next generation. As a result, diverse specialized forms such as eyes, kidneys, and brains were able to develop. The rise in complexity on Earth has been mediated by a handful of such jumps, when units with different goals (genes, single cells, individual insects) became intricately linked collectives with a single common goal (genomes, multicellular organisms, eusocial societies). Increases in complexity can also occur through mutations, gene duplications, or even whole genome duplications, but these are not major transitions. These other changes tend to be reversible and gradual, while major transitions are irreversible and cause large leaps in complexity.
The identification of major evolutionary transitions was an empirical observation about how complexity has increased on earth (Maynard Smith & Szathmáry 1995). The next step was to use evolutionary theory to provide insight about when (or under what conditions) we can expect major transitions to occur (Maynard Smith & Szathmáry 1995; Queller 1997; Gardner & Grafen 2009; Bourke 2011; West et al. 2015). Major transitions involve the original entities completely subjugating their own interests for the interests of the new collective. This represents an incredibly extreme form of cooperation. Think of the skin or liver cells in your body sacrificing for your sperm or eggs, or the worker ants in a eusocial colony sacrificing for the queen. Evolutionary theory tells us what conditions lead to such extraordinary cooperation.
What conditions drive major transitions?
Consider a multicellular organism, such as yourself. Why don't your hand and heart cells try to reproduce themselves, as opposed to helping your sperm or egg cells? The answer involves genetic similarity or ‘relatedness’ (Hamilton 1964). Your hand cells contain the same genes as your sperm cells because they are clonal copies. A hand cell could in principle get the same fraction of its genes into the next generation (all of them) by either copying itself, or by helping copy the sperm cells. A similar phenomenon occurs in eusocial insects, such as some ants, bees, wasps and termites. A worker termite can pass on half her genes to her offspring. But a random sibling in the colony (her brother or sister) also contains, on average, half her genes. Thus, a worker can get the same fraction of gene copies into the next generation by reproducing or by helping her mother, the queen, to reproduce (Hamilton 1964; Boomsma 2009). Helping their mother is likely to be more efficient than reproducing on their own, and so our termite can better get their genes into the next generation by helping rather than reproducing (Hamilton 1964; Queller & Strassmann 1998; Bourke 2011).
These are two examples of alignment of interests. The ‘interests’ are evolutionary interests in getting genes into future generations. The hand and the sperm cells both act as if they ‘want’ to get copies of their genes into the next generation, because as we discussed above, natural selection will have led to them being adapted in this way (Grafen 2003; Gardner 2009). The interests between them are aligned because they share the same genes. When individuals share genes, we say that they are genetically related. Relatedness is a statistical measure of the extent to which individuals share genes (Grafen 1985).
In the case of eusocial ant colonies and human bodies, the interests are aligned through genetic relatedness. But there are other ways for evolutionary interests to be aligned. Consider, for example, a mutualism between two species. Some aphids carry bacteria in their gut (Moran 2007). The aphids provide the bacteria with sugars and other nutrients to survive and the bacteria provide the aphids with vital amino acids missing from their diet. The aphid and the bacteria do not share the same genes, but neither can reproduce without the other. To reproduce itself, the aphid has to help reproduce the bacteria and vice versa. Again, their evolutionary interests are aligned.
The very cells that make up our bodies – known as eukaryotic cells – evolved through a similar kind of alignment of interests (Margulis 1970; Thiergart et al.2012; Archibald 2015). Early in the evolution of life, one bacterial species engulfed another. Over time, the two species took on different roles, with one specializing in replication and the other in energy production. The nucleus of our cells is the descendant of the former, and the mitochondria the latter. Neither can reproduce without the other. Their interests are aligned through reproductive dependence on each other.
All cooperation in nature requires alignment of interests (West et al.2007). Consider, for example, flower pollination by bees. The bee benefits by receiving food from the flower, and the flower benefits by being pollinated. But major transitions are a particularly extreme form of cooperation. Compare the pollination scenario to the cells within the flower or the bee. Major transitions involve organisms cooperating so completely that they give up their status as individuals, becoming parts of a whole (Queller & Strassmann 2009). Unsurprisingly, then, major transitions require the extreme condition of effectively complete or perfect alignment of interests (Gardner & Grafen 2009; West et al. 2015).
It is also useful to consider the biology of organisms that do not have interests sufficiently aligned, and thus where conflict remains and major transitions have not occurred. For example, in single-celled organisms, we can compare non-clonal cooperative groups of things like slime moulds with clonal groups such as those that make up multicellular organisms such as humans and trees. These non-clonal groups have evolved only relatively limited division of labour, and never complex multicellular organisms (Fisher et al.2013). Numerous experimental studies have shown that this is because in non-clonal groups non-cooperative ‘cheats’ can spread, limiting the extent of cooperation (Griffin et al.2004; Diggle et al.2007; Kuzdzal-Fick et al.2011; Rumbaugh et al.2012; Pollitt et al.2014; Popat et al.2015; Inglis et al.2017).
Thus, there must be something in place to maintain the alignment of interests (Bourke 2011; West et al.2015). Evolutionary theory can suggest what these somethings would have to be. In multicellular organisms, the something is the single-celled bottleneck (Buss 1987; Queller 2000). Multicellular organisms start each new generation as a single-celled zygote, such that all the cells in the resulting body are clonal (it could also be a spore giving rise to a haploid cell). Eusocial insect colonies evolved from colonies founded by a singly mated queen (Boomsma 2007, 2009, 2013; Hughes et al.2008). If the queen had multiple mating partners, a worker would have half-sisters, and be less related to her siblings than her offspring, breaking down the alignment. The monogamous mating pair is the eusocial colony's equivalent of a zygote or a bottlenecking event (Boomsma 2013). With unrelated units, like mitochondria and the nucleus, the individual parts must be co-dependent for joint reproduction (Foster & Wenseleers 2006; West et al.2015) – which can be thought of as a different form of bottleneck. The rarity of conditions like these – conditions under which alignment is so complete – explains the rarity of major transitions in individuality in the history of life.
Biology of organisms that have undergone major transitions
Do the conditions required for major transitions tell us anything about the biology of organisms that have undergone major transitions? Yes. Organisms are a nested hierarchy, where each nested level is the vestige of a former individual (Fig. 3). Eusocial ant colonies function as a single individual, but are made up of multicellular organisms. Those organisms themselves are made up of cells. In turn, those cells resulted from the fusion of two simple species early in evolution. Each of those organisms had a genome that evolved from the union of the individual, replicating molecules.
Fig. 3. Major Transitions. Life started with naked replicating molecules, and has since undergone a series of major transitions. Arrows show the occurrence of major transitions in individuality. Dotted arrows represent transitions between dislike things and solid lines represent transitions between like things. Callouts show examples of the present-day organisms that have undergone that transition but no further ones. (a) As we have not yet identified the earliest replicators, Spiegelman's monster, a simple replicating RNA molecule, is shown as an example candidate. (b) A single-celled bacteria, such as Escherichia coli. (c) A single-celled eukaryote, like Blepharisma japonicum. (d) A multicellular organism, like frogs. (e) An obligate eusocial colony, such as honeybees. (f) Secondary endosymbiosis events, such as the origin of the chloroplast. (g) Further endosymbiosis events, such as those leading to Dinoflagellates. (h) Obligate interspecific mutualisms, such as between aphids and buchnera bacteria. (i) Obligate mutualisms between a multicellular organism and eusocial colony, such as between leaf-cutter ants and fungi. All images courtesy of Wikipedia.
Further, at each level of the hierarchy, there must be something to align the interests of the parts. This usually happens through some form of population bottlenecking. When the parts are related, it is a relatedness bottleneck, such as the single-celled stage in multicellular organisms, or the singly mated female in the social insects (Boomsma 2009, 2013; West et al.2015). When the parts are unrelated, it is usually another form of a bottleneck, such as enforced vertical transmission with joint reproduction (Foster & Wenseleers 2006; West et al.2015). We use the term ‘bottleneck’ to refer to new generations being founded by a strict unit (the zygote, the mutualist pair, etc.), but another way to think of this is that the parts require each other for reproduction (e.g. the soma and the germ line, or the mitochondria and the nucleus). Other, further aligners may be required (e.g. in multicellular organisms, there may need to be a cap on somatic mutations), but these are more likely to be life-form specific.
To conclude so far, empirical observation tells us that complexity has increased on earth through major transitions. Evolutionary theory tells us that for major transitions to occur, the conflict must be eliminated. The theory also tells us what conditions lead to the elimination of conflict. The empirical data agree with the predictions of the theory, in that major transitions have only occurred in the extreme conditions that effectively remove conflict (Boomsma 2007; Hughes et al.2008; Fisher et al.2013; West et al. 2015; Fisher et al.2017).
Complex aliens
Complexity and major transitions in space
We can now ask: what does the major evolutionary transition approach tell us about aliens? Will extraterrestrial life undergo major transitions? Not necessarily. Natural selection cannot predict a specific course of evolution. However, as we have said, we might be particularly interested in complex aliens. Complexity requires different parts or units working together towards a common goal or purpose. Under natural selection, units are selected to be selfish, striving to replicate themselves at the expense of others. Theory tells us that for units to unite under a common purpose, the evolutionary conflict between them must effectively eliminate (Gardner & Grafen 2009; West et al. 2015).
Once again, picture an alien (Fig. 2). If you are picturing something like unlinked replicating molecules or undifferentiated blobs of slime, then your aliens might not have undergone major transitions. But if what you are picturing has different parts with specialized functions, then your alien is likely to have undergone major transitions (Fig. 2c). What matters is not that we call them ‘major transitions’, but rather that complexity requires multiple parts of an organism striving to the same purpose, and that theory predicts that this requires restrictive conditions (Gardner & Grafen 2009; West et al. 2015). Consequently, if we find complex organisms, we can make predictions about what they will be like.
Are there other ways to get complexity? To do so, natural selection would have to sculpt separate parts with unique functions out of a single replicator. Could, for example, the alien equivalent of a single copy of a gene, housed in one ‘cell’ generate the equivalent of limbs and organs? If so, it would disprove our prediction. However, both empirical (major transitions are how complexity has increased on Earth) and theoretical (functional parts requires the elimination of conflict) evidence support the argument that complex aliens will have undergone major transitions.
The biology of complex aliens
Given that complex aliens will have undergone major transitions, we can make a number of predictions about their biology (Fig. 4).
They will be entities that are made up of smaller entities – a nested hierarchy of individuality with as many levels as completed transitions. This could mean a collection of replicators, like the first genomes on the Earth, or some hideously complex nesting of groups on a planet where many more transitions have occurred than on our own. For example, you might imagine a ‘society of societies’, where many different social colonies collaborate, with each society specializing on different tasks, such that they are completely dependent on each other. Versions of the simpler entities are likely to be found free-living on the planet as well.
Whatever the number of transitions, there will be something that aligns interests, or eliminates conflict within the entities, at the level of each transition.
Theory suggests that some sort of population bottlenecking will be key to aligning interests. Bottlenecking is not necessarily the only way to eliminate conflict, but it is probably the easiest evolutionary route to take. In particular, it does not require additional mechanisms of enforcement, such as kin discrimination, policing or randomization. The specific kinds of bottlenecking will depend on whether like or dislike units are united.
When like entities come together, interests can be aligned through a bottleneck similar to our single-celled bottleneck in multicellular organisms or the single mating pair in eusocial colonies, which maximizes relatedness between entities.
If the organisms are made up different types of entities, we can expect something similar to the bottleneck that forces mitochondria and nuclei to pass to the next generation together, with joint reproduction. By trapping individuals together over evolutionary time, their interests become aligned.
Some aliens, like us, may contain both types of conflict reduction, for having both like and dislike types joined within them.
Fig. 4. Major transitions in space: ‘The Octomite’. A complex alien that comprises a hierarchy of entities, where each lower-level collection of entities has aligned evolutionary interests such that conflict is effectively eliminated. These entities engage in a division of labour, with various parts specializing on various tasks, such that the parts are mutually dependent.
Conclusion
When using evolutionary theory to make predictions about extraterrestrial life, it is important to avoid circularity. Our chain of argument is: (1) Extraterrestrial life will have undergone natural selection. (2) Knowing that aliens undergo natural selection, we can make further predictions about their biology, based on the theory of natural selection. In particular, we can say something about complex aliens – that they will likely have undergone major transitions. (3) Theory tells us that restrictive conditions, which eliminate conflict, are required for major transitions. (4) Consequently, complex aliens will be composed of a nested hierarchy of entities, with the conditions required to eliminate conflict at each of those levels.
When making predictions about aliens, we must take advantage of our entire scientific toolkit. Mechanistic understanding is a good way to extrapolate from what we see on Earth. The theory is a good way to make predictions that are independent of the details of the Earth. Combining both approaches is the best way to make predictions about the many hundreds, thousands or millions of hypothetical aliens. Now we just need to find them.
Acknowledgements
We thank The Clarendon Fund, Hertford College, and the Natural Environment Research Council for funding; and Magdalen College for emergency housing.
Author disclosure statement
06-11-2017 om 20:10
geschreven door peter
0
1
2
3
4
5
- Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen) Categorie:ALIEN LIFE, UFO- CRASHES, ABDUCTIONS, MEN IN BLACK, ed ( FR. , NL; E )
TWO BROTHERS PHOTOGRAPH ASTONISHING UFO OVER CITY HALL IN 1937
TWO BROTHERS PHOTOGRAPH ASTONISHING UFO OVER CITY HALL IN 1937
An amazing UFO sighting caught on camera in 1937.
While many people are aware that the UFO phenomenon has been going on for many centuries, perhaps even thousands of years, most people tend to think of photographic evidence of bizarre anomalies in the sky that may point towards extra-terrestrial visitors as a purely modern craze. However, these fascinating photographs prove that this is not the case.
At Christmastime 1937, Leonard Lamoureaux was a twenty-one-year-old soldier on leave from the battlefields of the Second World War. He visited Vancouver City Hall on his well-earned break with his brother Wilfred and decided to take a few pictures of the dazzling Christmas light display.
When the two brothers found a good spot to take photographs, they suddenly saw what they described as a ‘bright blue light’ breaking through the sky. The object became larger and larger as it moved towards them at speed. Once it reached the peak of the city hall, it began to move slowly and in a horizontal method across the sky. Leonard quickly reached for his camera and captured an image of the amazing sight.
She provided additional details regarding this UFO encounter, all the information originating from her father’s tales and analysis of the event:
" The camera was on a tri-pod of sorts because Dad was trying to take sequential shots of the courthouse to capture all the lights. But he was not using a timed exposure, his camera was not sophisticated enough. He did say that he could actually see the bubble or tail as he called it that the object was encapsulated in."
After they took the picture, the brothers claim that the strange object disappeared rapidly and silently. They were completely stricken by the event and had no idea what it could have possibly been.
The brothers passed away quite some time ago, but the images of their notorious sighting have lived on through Leonard’s daughter Debra DeCamillis who still has the photographs and the memory of what her father told her about his astonishing sighting.
Unfortunately, the negative of the image has been lost at some point over the years. This has led to some people claiming that the bizarre picture is nothing more than a watermark defect caused during the print development process. However, Debra says that this is simply not the case as her father was very vocal about what he had seen with his own eyes on the day that the photograph was taken.
RESEMBLANCE TO UNUSUAL FRESCO PRODUCED IN 1350
The photograph is incredibly interesting in and of itself, but it has also raised excitement in UFO research circles for another reason. Some people have noticed that the object captured in this particular photograph bears a striking resemblance to this deeply unusual fresco produced in 1350.
Could there be some connection between these two historical images?
The death of an American Air Force pilot attached to the RAF was not the result of a UFO encounter but a "tragic" accident, according to today's Ministry of Defence files.
A headline from an article on the UFO theories
Captain William Schaffner's fatal crash into the North Sea on September 8, 1970, made headlines more than 20 years later over claims he was on an secret operation to intercept UFOs.
Reports emerged in 1992 that the 28-year-old USAF pilot, stationed at RAF Binbrook in Lincolnshire, disappeared after approaching a conical shape with a bright bluish light off the east coast.
The story has prompted much discussion and attracted conspiracy theories
The Grimsby Evening Telegraph published a transcript of what, according to an anonymous source, was the final conversation between radar control at Staxton Wold and the pilot, who reportedly described seeing the shape, followed by something "like a large soccer ball ... made of glass".
"It's like bobbing up and down and going from side to side slowly," he was quoted as saying, before ditching his aircraft.
Searches failed to find any trace of his Lightning plane until the wreckage was discovered weeks later, with no sign of its pilot.
But the RAF accident report showed the crash occurred when Captain Schaffner accidentally flew into the sea while on an exercise to practise shadowing low-flying targets at night.
Officials decided that while carrying out the difficult task of fixing on his target, the captain failed to monitor how low his own aircraft was and "inadvertently" flew it into the water.
When the ejection seat mechanism failed, he drowned during or after making his escape from the aircraft, they concluded.
An MoD official wrote of the report: "There is no indication of any 'unidentified aircraft' having been encountered, and no reason to suggest that there is any sort of UFO incident in any way connected with the tragic crash."
Another noted that any response from the RAF would be likely to be interpreted by alien enthusiasts who had seized on the suggestion of a mystery as evidence of further "sinister doings".
A newspaper cutting from the Grimsby Evening Telegraph reporting the disappearance
UFO expert Dr David Clarke described the supposed transcript of the pilot's final words, which had fuelled the speculation, as a "clever fake".
He said of the person who leaked the story: "I think it was somebody who was in the RAF, reading between the lines, and for reasons known only to himself decided to concoct this cock-and-bull story.
"I don't understand what it was supposed to achieve.
"All it's done is caused a lot of heartbreak for the surviving sons of Captain Schaffner, who thought they had been lied to."
A BBC Inside Out programme in 2002 also debunked the idea of any bizarre encounter being behind the death.
Reports from military sources claimed there had been unidentified objects across Grimsby, Cleethorpes, Scunthorpe, Hull, the Humber, all the way up the coast to Flamborough at the time
It's a story which continues to attract attention, conspiracy theories and intrigue.
The downing of fighter jet XS894, piloted by American Captain William Shaffner on a September evening in1970, has been officially documented as a tragic accident.
But reports of bizarre flying transparent spheres, unusual blips on the radar and the fact the aircraft was discovered with its cockpit empty and canopy shut fast has left the story open to discussion.
On the night of September 8 1970, Captain William Schaffner, an American pilot based at RAF Binbrook took off from the flight-line out into the skies over Grimsby and headed across the Humber, and out over the North Sea, heading to Flamborough. Shortly after 10.30pm his plane ditched into the North Sea, five miles south of Flamborough Head.
An air and sea search and rescue operation was launched but it would take a further four days for the joint American and British operation to cease their search.
During this period local newspapers from Grimsby, Hull and Bridlington were relaying information to the public but it was fruitless when it was revealed that the pilot had been lost.
On October 7 1970, it was revealed that the plane had been found when navy divers sailed to Flamborough onboard the HMS Kedleston but their search still did not provide answers and they returned empty handed.
The body of Captain William Schaffner was still missing and the plane remained on the sea bed.
It would take until December 1970 for the submerged plane to be brought to the surface but to everyone’s surprise the canopy over the cockpit was closed and the cockpit was empty.
The American pilot had vanished and immediately rumours began to circulate.
On Thursday, October 8 1992, the story resurfaced with a new look at the incident, which was now being described as The Riddle of Foxtrot 94, when the Grimsby Telegraph began publishing a series of articles written by Pat Otter.
Mr Otter claimed that new evidence had surfaced and the real reason behind the downing and disappearance of the pilot had a cause which was out of this world.
Mr Otter claimed the new evidence pointed to the involvement of UFOs over the region.
He went on to cite unnamed military sources, claiming they had seen unidentified objects across Grimsby, Cleethorpes, Scunthorpe, Hull, the Humber, all the way up the coast to Flamborough and beyond.
Captain William Schaffner during this period was on Quick Reaction Alert duty and was dispatched to investigate the blips on radar.
Days later, on Saturday, October 10 1992, a follow up report followed, stating the pilot had reported seeing a flying cone and a transparent sphere that flew around his Lightening aircraft, causing his equipment to malfunction.
It went on to claim the UFO flew much faster and out manoeuvred his plane.
The American air force, stationed in Britain at the height of the Cold War, ordered their nuclear planes to take off and join the search.
The story continued to attract attention and on Tuesday, October 13 1992, a follow up report followed, stating that all investigations into the crash had reached a brick wall. It alleged the real reason behind the crash was being covered up in a whitewash.
The story dropped off the radar, albeit for a few reports made by UFO investigators, such as Tony Dodd, who wrote about the incident in one of his books, and Bruce Barrymore Halpenny, who reported the incident in one of his Ghost Stations books.
Then in July 1994, the Grimsby Telegraph featured an article about the mass of alleged UFO sightings which had taken place over the region in 1970.
It claimed that UFOs had been sighted over Grimsby, especially over the docks, up the Humber, over Scunthorpe, Lincolnshire, across at Hull, and up the coast.
One of the sightings took place over Cleethorpes Pier, and it is claimed that a top secret Anglo-American operation - Operation Aeneid- was launched in an attempt to track, photograph, and ascertain what had happened.
Throughout August 1994, numerous articles appeared in the Grimsby Telegraph about these sightings, with headlines claiming radar operators had been called in to view the craft.
There were reports the unidentified craft had surrounded a fleet of Phantom jets and that a cat and mouse chase resulted in the death of Captain William Schaffner.
The story was so big it made its way across the Humber and appeared in a series of double page spreads in the Hull Daily Mail.
A transcript was published to reveal what was said between the control rooms and the Lightning aircraft piloted by Schaffner.
Nick Pope, former Ministry of Defence employee on Sec(As)2A desk, which dealt with UFO sightings, wrote about it in one of his books.
Other eyewitnesses told their stories, including a team at RAF Binbrook who said it was their job to investigate the crash but claimed they were stalled and that various instruments had vanished.
One of two audio transcriptions taken from that night revealed the pilot had described these strange craft.
It seemed like the case would remain a mystery but several things happened that would change the course of the story.
In 2002, Captain William Schaffner’s sons, Mike and Glenn, launched an attempt to see the official files.
Eventually the files were declassified and they showed that the incident was an unfortunate accident with a plausible explanation, even going so far as to suggest that the cockpit canopy was closed because the hydraulic fluid compresses when it gets cold, as it would on the floor of the North Sea.
Another breakthrough in the case followed in recent years when the National Archives declassified hundreds of files containing thousands of pages. Across these are a number of interesting files, including Defe-24-2039-1-1 and Defe-24-2027-1-1, both of which contain numerous pages on the incident.
These files, whilst held in the National Archives UFO files, appear to show that the incident was a tragic accident which claimed the life of Captain William Schaffner.
Whatever side of the story you believe, the mystery continues to attract attention, theories, and counter theories.
Could it be that a fleet of UFOs flying over Grimsby followed a pilot flying from the region and downed his plane in the North Sea, or was this all just a tragic accident?
IT’S A FALLISH day in the Allegheny Mountains of West Virginia, the rural home of Green Bank Observatory and the world’s largest fully steerable telescope. Rippled clouds hang low over the site’s hulking 100-meter radio dish, itself undergirded and overhung by bright white scaffolding. The browning leaves are nearly gone. And the visitor center director, Sherry McCarty, has agreed to give me the astronomy center’s new SETI tour ($40, reservations required).
McCarty leads us toward a Jeep Liberty—diesel, so spark plugs won’t create radio waves that interfere with the telescope’s observations—and hands me a hard hat. Learning about the history of alien hunting is risky business, after all. Soon, we’re driving toward the US GOVERNMENT PRIVATE PROPERTY gate, beyond which radio-blasting cell phones are totally, 100 percent prohibited. I check my back pocket to make sure I left my phone behind.
Highlighting SETI history is kind of a departure for Green Bank, which has tried, if not to distance itself from extraterrestrial excitation, then to emphasize its work in more traditional radio astronomy: gas clouds, galaxies, supernova remnants, black holes, and other staid stuff.
When I taught students here between 2010 and 2012, I sometimes led the regular site tours. People would often ask me, “So … have you found aliens yet?” Each time, I’d let out a silent scream. Of course that would have come first in my spiel and also in all other conversations ever—and besides, the observatory didn’t even really do SETI work at the time. Like me, most comms people at the observatory spoke of SETI as more of a comma than an exclamation point in Green Bank’s history.
But that changed—quickly, dramatically—in 2016, when the billionaire-backed Breakthrough Listen project bought a bunch of time on the 100-meter Green Bank Telescope. Now, a significant fraction of the observatory’s funding and sky-scanning time do go toward looking for extraterrestrial intelligence. “That was the reason for the tour,” says McCarty. “We could finally say we were looking.”
Of course, that means Green Bank has to abandon some astronomical objects of interest—in favor of alien-hunting.
Most of Green Bank’s science projects have, historically, happened through a kind of democratic process. Under a National Science Foundation policy called “open skies,”anyone can submit a proposal outlining what they’d like to do with the flagship telescope. A committee ranks those ideas according to scientific merit, doling out telescope time starting at the top of the list.
But in 2012, the NSF began to talk about “divesting” itselffrom Green Bank, and spending its money instead on newer telescopes. With an ever-decreasing budget from the NSF—down to 60 percent of operating costs in 2017, and just 30 percent in 2018—the observatory needed alternative funding. So when entrepreneur Yuri Milner’s Breakthrough Listen came to town with millions of dollars and 10-year backing, Green Bank bit (according to investigations of the Paradise Papers, first released Sunday, Kremlin money helped back Milner's lucrative investments in Twitter and Facebook). Today, Breakthrough’s SETI work uses (and pays for) about 20 percent of the telescope’s time.
But even moonshot-scale funding can’t magically create more hours in a day. That 20 percent had to come from somewhere. And it came from partially closing the skies.
HALF A MILE from the gate, McCarty pulls the Jeep up to an 85-foot radio dish called the Tatel telescope—the first stop on the SETI tour. The no-longer-operational telescope is rusty, and so paint-chipped it looks almost heathered. In 1960, a 29-year-old named Frank Drake used this scope to peer at two nearby stars, just to see if maybe perhaps some cosmic beast was broadcasting from them. (It wasn’t.) He called his project—the world's first scientific SETI experiment—Ozma.
Back in my Green Bank days, I would gesture at this telescope from the tour bus, say a whiz-bang sentence or two about this seminal SETI work, and keep on driving. But on this tour, says McCarty, the audience spends about 40 minutes stalking around SETI’s birthplace, its control room freshly spruced for visitors. Before they started the SETI tour, Green Bank employees had to clear it of dead mice, dead snakes, dead birds. Inside, typewriter-labeled drawers slide in and out of a cabinet, still full: If you need potentiometers, they can, in fact, be found in the drawer labeled “potentiometers.”
The typical tour-goers aren’t woo-woo—just curious (although a few have felt out an audience for their abduction stories). “They, like Frank Drake, have always wondered if we’re alone,” says McCarty. Finally, now that the observatory is revving up the SETI work people always thought they were doing anyway, it’s justified in giving the people what they want. Especially since, at $40 a head and 20 people a pre-reserved tour, the observatory can make $800 doing it.
The data from Breakthrough will, eventually, support non-SETI science, in the form of a public database: observations of the star systems and nearby galaxies Breakthrough has observed, at frequencies from 1 to 15 gigahertz. “It’s win-win,” says senior education officer Sue Ann Heatherly. “You’ve got open data instead of open skies.”
But it’s not as good as pointing the scope at the spot you actually want to study, for the amount of time you want to study it, with the instruments you think best, at the frequencies you think are most stellar, etc. With less time available, “it makes the competition fiercer,” says Heatherly. Green Bank’s scientists feel the absence of those hours.
“They don’t have anything against SETI at all,” says program manager and assistant business manager Marty Bloss. “But they really hate losing open skies.”
WHEN SETI TOURISTS are done at the old telescopes, they go down to the big, modern instrument—the actual Green Bank Telescope. Completed in 2000, it’s taller than the Statue of Liberty, and its 100-meter dish encompasses 2.3 acres. It looks like someone dismantled a bridge’s scaffolding and turned it into a Transformer that resembles a giant Dish Network antenna. Here, the tourists hear about present SETI and then zip over to a room called the Drake Lounge.
There, in 1961, Frank Drake first presented the famous Drake Equation, which lists the variables that determine how many detectable communicative civilizations might be in our galaxy. A rotating cast of scientists meets the tourists there, to talk through that math and the SETI work that is keeping the lights on and the cryogenics pumping.
In the end, people always want to know what the scientist thinks. You know, are we alone? What’s the deal?
Some of the scientists are optimistic, or neutral, about our chances of answering that question (and answering it with “Nope!”). Others, less so (others much less so). All give their frank opinions.
McCarty has a simple answer. “I say there’s at least one example of life forming,” she says. “It’s us.”
Beste bezoeker, Heb je zelf al ooit een vreemde waarneming gedaan, laat dit dan even weten via email aan Frederick Delaere opwww.ufomeldpunt.be. Deze onderzoekers behandelen jouw melding in volledige anonimiteit en met alle respect voor jouw privacy. Ze zijn kritisch, objectief maar open minded aangelegd en zullen jou steeds een verklaring geven voor jouw waarneming! DUS AARZEL NIET, ALS JE EEN ANTWOORD OP JOUW VRAGEN WENST, CONTACTEER FREDERICK. BIJ VOORBAAT DANK...
Druk op onderstaande knop om je bestand , jouw artikel naar mij te verzenden. INDIEN HET DE MOEITE WAARD IS, PLAATS IK HET OP DE BLOG ONDER DIVERSEN MET JOUW NAAM...
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
Alvast bedankt voor al jouw bezoekjes en jouw reacties. Nog een prettige dag verder!!!
Over mijzelf
Ik ben Pieter, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Peter2011.
Ik ben een man en woon in Linter (België) en mijn beroep is Ik ben op rust..
Ik ben geboren op 18/10/1950 en ben nu dus 74 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Ufologie en andere esoterische onderwerpen.
Op deze blog vind je onder artikels, werk van mezelf. Mijn dank gaat ook naar André, Ingrid, Oliver, Paul, Vincent, Georges Filer en MUFON voor de bijdragen voor de verschillende categorieën...
Veel leesplezier en geef je mening over deze blog.