Het schijnt dat de oude groote hofstede een overblijfsel dier heerlijkheid is of dezelve vervangt
Burgemeesters 1799
of Maire de Rolleghem
In 1769 werd te Moorsele Constantin France Vandermeersch geboren, hij trad in het huwelijk met Marie Theese Everaert en woonde op de plaatse. Hij bleef burgemeester en wierd lid van den Provincieraad, en stierf in 1849.
Van 1849 tot 1866
De zoon Constantin Vandermeersch
Van 1866 tot 1870
Joseph Warrot hij gaf onmiddelijk ontslag en August Herbau was dienst doende burgemeester.
Kruis van Ridder in de Kroonorde met Zwaarden: Als nieuwe blijk van Prinselijke welwillenheid aan de Oud-Stijder
11 de dag: maandag, 20 mei
Het gaat vanmorgen heel wat sneller. “ Hij” krijgt echte trein manieren! Hoe is het mogelijk! Doch als we onze schuifdeur open rollen, zien we algauw van waar die plotse verbetering komt. We zijn op een elektrisch baanvak en dus zonder gepuf en rook dat we thans het zuiden in razen.
Onze mannen gaan hier moeten mensen manier gaan krijgen. Tot hiertoe was met die ossenwagensnelheden alles toegelaten. Stoops en Borrey bijvoorbeeld en later nog andere mannen, verder vooraan, die woonden overdag meer op het dak dan binnenhuis. Soms waren ze zo zat als een Zwitser en dan kwamen ze daar boven waarachtig hun roes uitslapen! We hadden ze vlak vòòr ons venster, op de voorgaande wagen. Zo is er ook eenmaal, bij het naar beneden klauteren, tussen de twee wagens een vent van een ander peloton die bij Borrey en Stoops op “pinard-visite” gekomen was, bijna naar de haaien gegaan. De trein had juist een beetje snelheid( het was nog onze “oude”) en toen onze klauteraar halfweg tussen het dak en het achterplatformpje geraakt was, verminderde ineens de snelheid, de tweedakranden naderden elkaar tot op minder dan een voet afstand… Onze Slimmerik had nog juist de tijd om zijn borst van tussen de twee te laten neerzakken en een ogenblik scheen het alsof onze wagen hem de nek zou toe duwen, doch gelukkig hield de machinist opdat ogenblik op met remmen, de afstand vergrote en de zwarte krullenkop, op een paar meter van ons verdween achter de zwarte dakrand. Wij hadden nog meer dakbezoekers maar dien ene hebben we nooit meer gezien. Dit soort vermaningen waren de enige die een zeker uitwerksel hadden. De officieren hadden mooi te dreigen, soms zelfs kwamen ze persoonlijk de mannen onderhanden nemen, tucht zat er niet veel meer in. Elk deed waar hij lust in had.
Ze voelden te zeer dat zelfs onze “ bazen” niet goed wisten waar en hoe dit alles zou eindigen. De mannen redeneerden zo: Wat in den bak draaien! Er is er geen! Straks staan we misschien aan front en wie spreekt dan nog van straf. Daarbij: “ ventre creux n’a pas d’oreilles” (een lege buik heeft geen oren.)
In de avond, heel laat, het is wel 11 uur komen we door “Saumur”. Van lichtdemping is hier nog geen spraak. Wij voelen ons hier zo ver van dat oorlogsgeweld. De kantine van het stationsgebouw werkt op volgas. U kunt er zich noch draaien noch keren. De gelukkigste bemachtigen bier, chocolade, beschuit….. tabak.
We razen daarna door de nacht verder het zuidwaarts. De vaart is veel regelmatiger en we worden dan ook niet meer alle ogenblikken door onmenselijke schokken wakker, zoals dat tot nu toe het geval was.
Kruis van Ridder in de Leopoldsorde met Zwaarden: Als blijk van Koninklijk welwillendheid aan de Oud-strijder 1914-1918 derde bevordering
12de dag: dinsdag, 21 mei.
Een warme dag teweeg. We bollen volop door de wijnstreek. Wijn is ten andere ons hoofdvoedsel geworden. Overal waar maar mensen te zien zijn en een oponthoud ons toelaat met hen in verbinding te komen, daar worden de veldflessen, ja ook de eetbussen of “gamellen” gevuld, ook flessen geraken, tegen het verbod in, wederom, de wagens binnen.
S’ Avonds zijn we in “Toulouse”. We hebben veel tijd, wordt er ons gezegd. Alleman de stad in. Doch er is weinig te bemachtigen. Hier is het al vol mannen van 18 tot 35 jaar, waarbij zelfs Vlamingen. Die reizen in gewone personenrijtuigen en ze hebben er met krijt allerlei “Hitler” weinig vleiende en alles behalve welwillende beloften en spreuken op gekrabbeld.
Ik bezoek eens grondig onze locomotief. De machinist of mecanicien, een typisch Franse kop met donkere kijkers en zwarte krullen en bruin als een Sengalees, met een accent op zijn “ Marius ” vertelt me dat ze zomaar eventjes 800 ton aan 120 kilometer per uur kan meesleuren. Dat begint te tellen! Het ie er binnenin volstrekt niet geruststellend. Er is amper plaats genoeg tussen de afsluiting in “kiekendraad door te stappen, waarachter, om de 3 à 4 minuten reusachtige vonken met één drogen knal overspringen. Het ruikt er naar vet en olie. Ik ben bijna de enige van ons groepje dat durft binnenkom.
Borrey en Stoops komen uit de stad, zat als ze nog nooit geweest zijn. Er is thans geen sprake meer van nog op het dak te gaan liggen, ze moeten dus op hun smal balkonnetje hun roes uitslapen! De draden van de elektrische leiding komen immers op een paar voeten boven de daken en op sommige ogenblikken, als we onder een brug doorrijden, zo laag, dat wie op het dak ligt zeker en vast zou geraakt worden. Er werd trouwens al in een ander compagnie een man duchtig verbrand, een hele streep haar is van zijn kop geschroeid. John Vandiepenbeek, die toch op het dak gekropen was, heeft er ik weet niet meer in welke statie het was, een streling van mee gekregen. Gelukkig bolde de trein heel traag, het was bij het binnenrijden onder de spoorhallen. John rolde van op het dak tot naast de wielen. Hij moet door wat duizelig geworden zijn.
Hij heeft er een flinke bruine plek op het voorhoofd bij opgedaan, die hij nog lang zal meedragen!
De kapitein weet ons te vertellen dat we morgen ter bestemming zullen zijn. Hij denkt dat L’Isle-Jourdin het eindpunt is. Het ligt op 33 km. Van hier. We hebben die naam nog nooit gehoord. Hij heeft zoiets Oostenrijks, zoiets helemaal vreemds.
Werd exclusief toegekend aan gewezen militairen wegens goede en trouwe dienst en die minstens één jaar gediend hebben tussen 16 december 1865 en 18 december 1909
13de dag, woensdag 22ste mei
Eindelijk dan het bevel: “ U klaar maken om uit te stappen!” Het wordt een hele zaak om elk het zijne weer bijeen te krijgen en op een draagbare manier om het lijf te hangen. Doch gelukkig mogen de blauwe zakken in het station blijven liggen, ze zullen dan tot in het kantonnement vervoerd worden. Heremijntijd, wat oude, vervallen huizeke hier toch woekeren! We worden al een beetje ongerust. Als ze ons maar als ’t u belieft niet in zo ’n huis inkwartieren, nog liever in de bossen slapen!
Doch we stappen almaar door over een brug, het stadje uit in westelijke richting. Het is nog heel vroeg in de morgen en we ontmoeten enkel enige vrouwtjes, klaarblijkelijk op weg naar de kerk. Ik bereken even bij mijzelf hoe lang het wel geleden is sinds we nog Godshuis konden binnentreden. Het is sinds Brugge, 10 dagen geleden. Wat een week we toch beleefd hebben in die stoffige spoorwagens!
We durven elkaar bijna niet bezien. Zo zwart, met zulke lange, woeste baarden, de piepjonge schachten uitgezonderd. Precies een bende frontratten!
Wij krijgen inkwartiering langs de baan naar ” Lombez ”, op 500 à600 meter van het stadje in een hoeve. Doch niet binnen in de gebouwen, onder een soort afdak.
We krijgen wederom geperst stro, ditmaal niet een halfuur ver te slepen. We maken er echte muren mee om de wind af te sluiten. Eenvan de acrobaten van ons peloton durft van boven op zo een muur naar beneden springen, meer dan drie meter hoog;
Op de grond ziet er ten anderen niet hard uit, het lijkt een soort vergane mest, daar tussen de pijlers. Hij springt…Christenzielen, ik dacht dat hij voorgoed verdween! Tot over zijn knieën zinkt hij in de vette, stinkende mestpoel! Of hij succes heeft! Zelfs de adjudant lacht en gekt mee! Het is als een heruitgave van … Londerzeel!
Die adjudant is weer wat erger geworden, sinds het gevaar zo ver ligt, maar de mannen werden ook wat driester!
In de namiddag komt er me daar een zuiders onweertje opzetten dat niet van de poes is. We denken allen onmiddellijk aan onze blauwe zakken, die daar buiten liggen, tegen het stationsgebouw. Ze zullen er lief uitzien! Als alles voorbij is, worden we verzameld om ze te gaan halen. Ze zijn wel tweemaal zo zwaar als vroeger! En vuil! We sukkelen er mee tot op ons stro. Alles is met blauwe strepen bevlekt, hemden, hand – en zakdoeken, onderbroeken. Alle draden en touwen en alles wat als waspaal kan dienen wordt in beslag genomen en voor de rest van den dag is het één schrobben en spoelen en uitwringen en is de weide in een blekerij herschapen.
Herinneringsmedaille van Regering van Zijne Majesteit Albert I
Deze werd toegekend aan de militair wegens goede en trouwe dienst tijdens de regeerperiode van Zijne Majesteit Albert I, tussen 18 december 1909 en 18 februari 1934
14de dag: donderdag, 23ste mei
Het is vandaag Vermote’s dag: scheren, scheren en nog eens scheren! Nu eerst valt het ons helemaal op, welke ontzettende baarden dat we gekweekt hebben van Brugge tot hier! Ik dacht dat Vermote door mijn “ stoppels “ niet zou geraakt zijn! Hij zweet er bij en ik nog veel meer.
Keulemans heeft al de slijpsteen van de boer ontdekt en is nu zijn bajonet aan ’t slijpen dat ze snijd als een vliem!
Het loopt hier vol kinderen. De boer is een Zwitser, Armand Burger, een ruwgebouwen, bruin gebrande kerel, met zwarte, venijnige oogjes en een wilden haarbos. Het ziet er een resolute gast uit! We zijn algauw met heel de familie op goede voet. Vooral de kinderen kunnen ons goed lijden. Het oudste, een meisje van 12 à 13 jaar, heeft werk tot over haar oren met melken en melk rond venten in het stadje. De anderen een jongentje van 7 à 8, een van 5 en een kleintje dat nog wat waggelend, rond sukkelt, zijn van ons niet weg te krijgen.
De tweede vooral heeft een woordenschat die wellicht nog uit Zwitserland stamt, van moeder gedeeld! Je vais te foutreu un “ bratch “! Zegt hij met rollende r !
De mensen van de streek verstaan we vooralsnog volstrekt niet, vooral als ze onder elkaar bezig zijn. Ze zijn heel vriendelijk tegenover ons en we denken bij ons zelf: “ Hier zijn we goed gevlogen.”
Eerst word ons logies ingericht en dat neemt heel de dag in beslag. We liggen op een 200 meter van de keuken, het magazijn is een beetje verder, alles ondergebracht in die kleine huisjes met hun vervallen zandstenen muren die met kalk bepleisterd werden en met licht af hellende pannendaken.
Voor onze was en onze morgentoilet hebben we de beek in de weide met kristalhelder water.
Als het avond wordt zijn we vermoeider dan ooit en het duurt niet lang vòòr de laatste achterblijver, niet meer zo heel nuchter, tastend en struikelend, tussen de slapende mannen komt gekropen zich gans gekleed, zoals de andere tussen zijn dekens te glijden….
We hebben nog altijd weinig belangrijks verricht, althans in de voormiddag. Er is enkel de gewone reeks verzamelingen, mededelingen, opruimingen die alle inkwartiering meebrengt.
In de namiddag moet ik met een dozijn mannen met schoppen en borstels naar het station die er, na het onweer en de troepenbewegingen van gisteren en eergisteren nogal uitziet. Het is een echte mesthoop! We hebben werk tot over ons oren, maar ook nog tijd om een ferm glas wijn te drinken, aan echte soldaten soldenprijs! We zullen hier, geloof ik, “ lekkere” dagen beleven!
Het is nu de moeite niet meer om iets ernstig te beginnen, de laatste dag van de week en ze laten ons helemaal onze gang gaan. We zijn algauw overal verspreid. De ene trekken naar de “ Save “, een klein riviertje van 3 à 4 meter breed, maar tamelijk diep. Ze zijn er, spijts het strenge verbod weeral, heel de voormiddag aan ’t plassen en aan ’t plonsen dat het klinkt tot halfweg de weide. Van Diepenbeeck en Janssens en veel andere Antwerpenaars zijn er bij, ze denken aan geen adjudant, geen oorlog geen vraagstukken of bekommernissen voor de toekomst. Andere zijn al het stadje in getrokken en komen terug met eetwaren, maar vooral met aanlokkelijke flessen wijn! Ze betalen hem 2,30 fr. in Franse munt = 1,5 fr. in onze “ solde”! Denk eens aan: “ Voor een beetje meer dan de prijs van een Mechelse “ demi “ een volle liter wijn!” ’t zal hier wat gaan worden!
Ik ben opzoek naar de klokkenluider om te trachten eens op de toren te geraken een heel eigenaardig stuk vestinggebouw. De brave man is opgetogen om de belangstelling en stelt me zelfs voor, hem te helpen bij het luiden, aangezien de jonge man die hem gewoonlijk bijstond, het leger heeft moeten vervoegen en nu in de “Maginotlijn “ zit. Ik aanvaard gretig en tegen de avond trekken we samen den trap op, daar er ’s anderendaags processie is en er vandaag moet geluid worden, ter inleiding van de plechtigheid van H. Sacramentsdag.
Ik heb er gauw de slag van mee, van dat luiden, want de klokken hangen aan een soort u U-vormige as, waardoor het omwentelen veel vergemakkelijkt wordt. We luiden dat het deunt en nu zie ik dat die bescheiden man een kunstenaar in zijn vak is. Met enkele klokken, waarvan twee grote binnen en drie kleintjes boven het dak, bekomt hij heel wat effect, zodat de mannen in het kaki, daar beneden, eventjes verrast opzien. Ze zien nog heel wat meer verwonderd op als we na het luiden, eens tot op het platte dak van het torentje klimmen en ze daar nu nog een Belgische sergeant ontwaren. L’Isle-Jourdain werd dus wel degelijk tot op de toppen van de torens door ons leger bezet!
Doch, jongens, jongens, wat een mooi zicht op de Pyreneeën! 70 à 80 km, van hier liggen ze en u zou denken:
Ik zal er eens heen wandelen. Mijn “Cicérone” (gids) weet me al die “Pics”(spitse berg) en “Nevé’s” en “Soums” te noemen die daar, in de ondergaande zon, hun witte sneeuwkap laten glinsteren! In de beschaduwde vlakken, is het al purper en rood en grijsgroen terwijl lager nog de grauwe rotsen de schittering van al die kleuren komen te onderlijnen. Waarlijk, hier is het: “ Zegent, bergen en heuvelen den Heer, looft en verheft Hem hoog in eeuwigheid!”
Bij het naar huis gaan laat ik mijn veldfles, die bijna altijd mee is als we naar L’Isle-Jourdain komen, eventjes vullen, voor 1,90 fr. ! met het inzicht, ze uit te drinken op mijn stro, maar tegen ik aan de dreef geraak, die naar de hoeve leidt, is ze al lang leeg! Het is laat en ik ben lichtjes aangeschoten want het was al de 2de liter sinds 6 uur vanavond en het duurt niet lang vóór ik lig te dromen dat ik zweet! Het gaat er van klokken en bergen en ook van mijn fietstochtjes naar Lourdes, verleden jaar!
Het is du lijn grote dag als klokkenist! Er valt te luiden vóór en gedurende de Hoogmis, na de Hoogmis binst de Processie en ’s namiddags vóór de Vespers. We zijn samen de “patron” en ik, weer eens tot op het dak geklauterd waar de drie klokjes in weer en wind te sidderen hangen; Hij heeft me daar binnen een grote bloedvlek getoond op de balk naast “ mijn “ klok, waar eenmaal een man, wellicht een eeuw geleden, de hand tussen klok en balk verbrijzeld werd. Ik ben in elk geval goed op mijn hoede, het bloed “ roept”: “pas op”!
Beneden wandelen onze mannen die de “Dépèche de Toulouse”(mededelingen van Toulouse dagblad van daar) aan het lezen zijn. Die geeft ons regelmatig veel optimistische beschouwingen en verslagen over de toestand van de krijgsverrichtingen, toestand die nochtans van dag tot dag verslecht.
Die beklimming van den klokkentoren met zicht op de Pyreneeën doen me watertanden. Het is amper 80 km. Ver. Kon ik voor een dag een goede fiets huren om eens tot aan de voet van die reuzen te bollen, wie weet, om eens terug Lourdes te bezoeken? Voor zondag aanstaande wil ik daar werk van maken.
In de namiddag na de Vespers, heb ik eens op het kerkhof lopen mijmeren. Dat is een van de nuttigste lessen die u in een onbekende streek kunt opdoen. U hebt er enig gedacht van de verspreiding van de familienamen, van de groter of geringer langlevendheid, enz. enz. Er staan hier weinig prachtzerken maar zoveel ter mooier taxusbomen, wat spreekt voor de schoonheidszin van het volk. Een twintigtal, hoog opgeschoten, donkergroen, “boomgezond” staan er in de hete zon van Zuid-Frankrijk een eeuwig lied van vrede en rust te neuriën.
Het valt me op hoe kort de schaduw hier is zelfs nog nu rond 4 uur ’s namiddags. We zijn hier ook een duizend km. Korter bij de evenaar! We zullen niet weinig zweten als er zal te lopen of te marcheren zijn!
Tegen avond wandel ik, tussen de wijngaarden door, tot op een heuvelkam, zuidelijk van de baan op Lombez. Het is een wilde omgeving met braambessenstruiken en brokken bruine rotsen waarrond het onkruid woekert, maar vooral is er een zicht op de Pyreneeën dat eventjes oorlog en alles doet vergeten… Doch ik moet binnen voor het appel.
We liggen dien avond nog langen tijd op onze dekens in de weide te praten over al wat in ons gemoed opkomt. Enige mannen, hoewel niet pratikerend, zijn toch goed van inborst en tonen veel belangstelling voor vraagstukken die het bovennatuurlijke in betrekking zijn. Ze vragen en vragen en maken opwerkingen, er wordt al eens een koddigheid uitgeflapt, maar alles bijeen kan het hun toch maar deugt doen. Peretz, een jood, is natuurlijk een onbeheersbaar tegenstrever, maar hij verdwijnt aldra uit ons “ concilie”…
Het nieuws uit België is met de dag slechter. Onze troepen worden op een altijd kleiner wordend terrein samengedrongen, ergens tussen Leie en Zee
Doch wij hebben niet veel tijd om daarover te redekavelen: “ Verzameling”! voor de oefening. Het is de alledaagse rimram van “schoudert” en “zet af” en “presenteert” en “omlaag geweer” en van” rechts” of “ links” per tweeën en “liggen” en “knielen” enz. enz.
We zijn blij als de adjudant met een andere groep bezig is, dan stappen we eventjes flink door, desnoods bajonet op geweer geschouderd, tot we, aan een kromming van de weg uit het zicht van de “vijand” verdwijnen om daar ons zweet te laten opdrogen… eer het er is! We hebben één groot geluk bij onze evoluties in die gloeiende zon. Overal waar we marcheren, is er macadam, niet de Mechelse keikoppen. De mooie streek en daarbij nog een wandeling meer dan waard. ’s Middags moeten we, tegen alle kazernetraditie in, weer de baan op, ditmaal echter heel kortbij. We krijgen het nieuwe speelding in handen, de goniometer of hoekmeter voor het opstellen van het M.G. Het is wel altijd het zelfde liedje: richten op een bepaald punt en dan de goniometer regelen, er af nemen tonen aan de schutter welke streepjes tegenover elkaar staan, het wapen ergens anders op richten en dan laten zoeken waar het eerst naar gericht stond.
En toch zijn we dat spel niet zo gauw moe. We richten op alle mogelijke bomen en schouwen en weide palen, op heuveltoppen en telefoonpalen. Natuurlijk zitten de drievierden van het peloton met ergens een visnet of een spelletje whist den tijd te doden, doch voor wie een beetje van wapenkunde houdt is dit toch het mooiste stuk “ speelgoed” dat we tot hiertoe mochten gebruiken.
’s Avonds zitten we dan weer in Armand Burgers’ keuken naar de Zwitserse zender te luistern die ons nuchter en objectief de triestige waarheid zegt over den toestand. Burger vertelt van zijn soldatendienst en is niet te spreken over een mogelijke overrompeling van zijn bergachtige Vaderland. We zijn, wij allen scherpschutters en er zou geen enkele Duitser binnen geraken! Ja, vent, dat dachten wij met ons “ kanaal “ ook!
We hebben vandaag, dinsdag, kazernegewoonte getrouw, een flinke mars. Hij lokt ons wel aan, omwille van de nieuwe landschappen waarvan we zullen genieten, maar schrikt ons ook wat af wegens de onbarmhartige zon die van in den vroegen morgen op onze ruggen te branden zit! We stappen op Lombez toe, heuvel op en heuvel af, langs graan – en aardappelvelden, wijngaarden en al dorre weiden. We hebben veel bekijks. De mensen uit de streek zagen hoogstwaarschijnlijk nooit een Belgische soldaat tenzij op papier! Jongentjes met zwarte krullenkoppen en bruingebrande benen volgen ons, kilometers ver, met krijgshaftige gebaren stokken en knuppels zwaaiend. We zweten en drinken en eten en zweten meer en drinken nog meer, tot we inzien dat al dat drinken, evenmin als in België, bij gematigder temperatuur, de goede methode is.
We komen thuis met doorweekt linnen en na het noenmaal en verfrissende afspoeling slapen we natuurlijk heel de namiddag, uitgenomen de mannen die nooit moe zijn en die op een deken zitten te kaarten, te naaien, wapens kuisen of een ransel op de knieën, zitten te schrijven aan hun “mémoires”!
Als de koeien gemolken zijn, het werk van de oudste zoon en dochter, koop ik een liter melk dien ik uitdrink, vóór onze traditionele liter wijn, indachtig de spreuk “ Melk op wijn is echt venijn, maar wijn op melk is gezond voor elk”!
We horen dan later op de radio plots het grote nieuws dat Koning Leopold gecapituleerd heeft! Armand Burger vindt het nogal verstaanbaar, maar de Fransen hier in de streek zijn gloeiend kwaad en spreken van “ trahison” (verraad) en van “ lâche “ ( lafhartig, lafaard) en
“ indigne de son pére “ (onwaardig, laag, schandelijk) zelfs van “ boche “( mof ) en “vendu “ (verkocht ) en al wat lelijk is, bij zo verre dat we oprecht in ruzie vallen en maar liever naar ons stro terug gaan. We liggen dan in de weide nog langen tijd, als al de glimwormen, opgehouden hebben onze belangstelling te boeien en als de streep licht in het westen al lang verzwonden is, te raden en te gissen naar wat de volgende dagen of weken ons nu zullen brengen.
Gaan we dwars door het front heen naar huis? Worden we, langs Zwitserland en door Duitsland in België gebracht? We zouden daar met plezier nóg een week “ beestenwagen” voor beginnen! Ofmoeten we weldra naar ’t front, om er, in de Franse regimenten verspreid, te helpen vechten? Of blijven we eenvoudig hier, tot na de oorlog? Het is een opwindende bespreking geworden en er is nog niet eens wijn van doen om de koppen warm te krijgen! Er ritselt dien nacht, veel later dan gewoonlijk, nog langs hier en langs daar wat stro onder de dekens. Mannen die den slaap maar niet kunnen vatten!...
Er zit elektriciteit in de lucht, van ’s morgens al. Een geest van opstand dreigt al door de verwarde koppen te waaien. Iedereen heeft de Koning volle gelijk, al zijn niet allen akkoord over wat de oversten nu zouden moeten doen. Als de adjudant me vraagt: ” Wat zeggen de mannen,” dan antwoord ik een beetje zenuwachtig, op aanvallenden toon:
“ De mannen zeggen: “ leve de Koning!” – “Ja, zegt hij: “ alles goed en wel, maar dan? Wat moeten wij daarmee doen, hier, en nu?” Dat weet ik ook niet! – We zien het wel in. Naar huis gaan, door het front door, hoe kan dat? En toch hebben we voortaan maar die bekommernis meer, zo gauw mogelijk thuis geraken!
De dagbladen, vooral de fameuze “Dépêche” zijn walgelijk om te lezen:. Ze gaan er oplos van: “ Roi félon” (Koning verrader) en heel de woordenschat van opgezweepte mensen die alle waardigheid verloren hebben. Een soort geestelijke op rust, die ook geloof ik, met zijn geloof zijn zinnen kwijt geraakt is, haalt foto’s te voorschijn van Leopold III die dagtekenen, van 5à6 jaren terug: “ Vous voyez bien,sur ce visage, que cet homme et faux et hypocrite?” (gij ziet zeer goed op zijn gelaat dat deze man vals en hypocriet is) – “ Vous trouvez, monsieur l’ Abbé”? ( vind u het ook niet Eerwaarde)- “ Certainement!” (zeer zeker) Ziezo, de zaak is klaar. Hoe is het mogelijk dat wij dat niet eerder gezien hebben?
Dien dag wordt er niet veel uitgericht, wie zou er denken aan verder oefenen. “ Wij “ hebben immers den strijd gestaakt! De grootste optimisten spreken al van over drie dagen thuis! Zo een vaart zal dat welniet nemen!
Gelukkig is er de Save, die ons heel den namiddag al dat gezeur en gezaag helpt doen vergeten. We snijden ons elk een stok uit elzenhout langs de oevers. Ik kerf er een mooie versiering in, met de namen Londerzeel( ons bombardement) Brugge, L’Isle-Jourdain, met nog plaats vrij voor volgende staties op onze kruisweg.
’s Avonds ben ik in de gelegenheid een Zwitsers weekblad, in het Duits opgesteld, waarop onze gastheer geabonneerd is met veel gretigheid te lezen. Heel objectief bespreekt het de toestand en laat reeds voelen, hoewel het thans 4 à 5 dagen oud is, dat de zaken aan het front in België op de manier zoals ze nu verlopen spoedig een noodlottige afloop zullen hebben.
We zitten dien avond, Janssens, Braeckmans, Franssens en Smulders en nog ergens een paar nachtraven, en ik zei den “hond “! Op onze dekens, midden de weide, te zagen en te vragen over strategie en tactiek en later als de nachthemel in al zijn rijkdom boven onze hoofden koepeld, over sterrenkunde. Niet om te geloven hoe weinig de mannen daarvan afwisten.
Voor mij begint de dag eigenlijk al terwijl iedereen nog rustig ligt te grollen! Ik moet met J.J.B. Caron naar de infirmerie. Hij wordt geweldig geplaagd door buikpijn. Zijn buurman is mij komen wekken, daar ik juist “ sergeant van dag” ben. Ik stap dus, den braven Caron ondersteunend, door de hol klinkende straten van L’Isle-Jourdain, enige levende die in den schijn van de maansikkel nog buiten zijn. Het hospitaal is gemakkelijk genoeg te vinden, maar er binnen geraken, vraagt wat meer inspanning!
Eindelijk, wanneer ik al begin te vrezen dat ik heel de wijk wakker gemaakt heb, hoor ik de brede halldeur openen en iemand komt, sloffende op te grote pantoffels, de grendel, van de voordeur wegschuiven. “ De infirmier!” Hij schijnt het mij heel kwalijk te nemen dat Caron ziek werd en de nachtrust komt storen. Gelukkig is er weldra een andere soldaat, zelf in verpleging, die het zich nauwer ter harte neemt en de nodige “buikpijnstillende “ middelen bijhaalt.
Een infirmier of “ziekenverpleger” moest eigenlijk, natuurlijk als ’t om echte zieken gaat, een engel in… piottengedaante zijn!
Overdag krijgen we weer onze gewone wandeling te maken. Thans echter nemen we zoals zo vaak in Mechelen, opnieuw een echte “vijand onder handen”. Enkele mannen liggen in het bos opgesteld, dat ten zuiden van de baan op Lombez, een smalle heuvelkam begroeit. Daar zij houthakkers aan het werk. Ze interesseren ons natuurlijk veel meer dan ons eigen gedoe. Ik vraag hun welke die mooie bomen zijn, op de volgende heuvelglooiing, of het soms geen “pin(s) maritime” zijn? -“Non” zegt er mij een, “ce son des pin(s) parasols!” (pijnbomen) Een mens leert nog alle dagen bij!
Van Den Bulcke is niet mee, deze morgen, die heeft het middel gevonden om niet meer deel te nemen aan de gezamenlijke oefeningen en speelt maar liever hoeveknecht. Hij heeft nog enkel broek en schoenen aan en staat nu van ’s morgens tot ’s avonds onder bevel van… Armand Burger! Hij mest de koeien en ook de stier, een ontzaglijk stuk vee, hij gaat er reeds met de paarden opuit gelukkig een paar zachte dieren, hij rolt en egt, enz. Hij leeft dan ook opkosten van zijn nieuwe baas, behalve voor wat zijn soldij betreft! (Die krijgen we in Franse munt, werd ons beloofd, met vanzelfsprekend, de verhoging wegens de wisselkoers.) Ik denk dat er veel Van Den Bulcke benijden, want Burger ziet niet op een paar liter wijn. Hij vertelt dat hij zelf er in de oogsttijd, tot 12 à 15 liter per dag nodig heeft!
We trekken er dezen namiddag met een heel groepje ook op uit naar Burgers akker. Hij wil maïs zaaien maar eerst moet het onkruid uit de weg. Ik heb er nog nooit zoveel bijeen gezien! Er waren er tientallen hopen van wel een man hoog. Toen we nog maar half gedaan hadden met ons wieden stapte Burger al met de zaaizak over het onbewerkte veld en strooide met kwistig gebaar zijn maïs uit. Boeren op zijn Frans!
Het komt er niet nauw! We kregen natuurlijk onze glazen wijn te drinken. Burger had een kruik van 7 à 8 liter meegebracht en we waren met ons achten! Restjes naar huis meenemen doet hij nooit!
Bij het naar huis komen valt het ons op hoe het hier woekert van “coloradokevers”. De kinderen lopen in de avondkoelte door de aardappelvoren met een lege conservendoos in de hand, die spoedig wemelt van dat ongedierte. Ik zag voor het eerst hoe het er hier mee stond toen een van de kinderen met een fles water stond te spelen waarin wel honderd volwassen kevers verdronken waren. Dat de aardappelen ons schaars toegemeten worden omdat ze 2 fr. en meer het kgr kosten, zal daarin wel zijn reden vinden! Sinds een paar dagen is ten andere al ons eten gerantsoeneerd. Brood wordt ’s morgens aan elke sergeant uitgereikt en die moet dan zijn mannen bedienen. Ik heb gelukkig in Brugge een goed stalen mes gevonden, zonder hecht. Ik heb er hier een hecht voor gemaakt en het is een spelletje, zelfs door de hardste korsten heen, de vijftien stukken gereed te snijden. Petit staat altijd bij en speelt de brokken wit zuur brood droog naar binnen van als hij ze in handen krijgt.
Om ons goesting te kunnen eten zijn we verplicht regelmatig uit winkelen gaan. Vleeswaren zijn echter niet veel te krijgen. De rantsoenen die we in de keuken bekomen zijn ook maar de schaduw van wat we in het kantonnement te St. Mariaburg verduwde, tijdens de mobilisatie!
Wie veraf gelegerd ligt, langs de baan naar Lombez, moet er natuurlijk niet aandenken, twee, driemaal op een avond in het stadje te gaan winkelen. Doch er zijn tekens die er opwijzen dat ook de mannen hun plan kunnen trekken. Er komen hier dagelijks drie of vier voorbij in het mooiste kleurige koetsje van heel de streek ze hebben er een heel hups paardje in gespannen en heel ’t gedoe zou nog voor een generaal niet mis staan. Een andere “ equipage” legt nog veel langere rit af.
Een oude huurkoets met openklappende treeplank Het gaat er nog plechtiger aan toe dan voor een grijze “douairière”(weduwe van hoge stand) telkens de sergeant wil uitstappen! Of er gelachen en gespot wordt!
Vanavond wordt er, in de avondkoelte, een voetbalmatch gespeeld, met de adjudant zelf in een van de ploegen. Of zijn tegen ploeg er schik in heeft om punten te maken! Ploeg adjudant lijdt dan ook een schitterende nederlaag!
De worstellessen van Petit, die in Mechelen op zulke brutale manier werden onderbroken, hebben hier in de weide hernomen eveneens op dekens. In de kazernekamer was het operatieterrein beperkt door muren en bedden en wapenrek, maar hier rollen de tegenstrevers van de dekens af over het gras, soms tot vlakbij een koe die er dan met een zotten sprong vandoor loopt. Ik zelf neem het soms op tegen Franssens, een vent van 1,80m, maar die mannen zijn zo jong amper 19, dat u ze, mits u hun aanvangsgeweld kunt doorstaan, later stilaan kunt uitputten en vloeren. We zijn beiden even blij als het uit is. Eens duurde het twintig minuten vóór Franssens er lag. Of we zweten onder ons zomervestje!
Er is sprake van uitgangsverbod, vanaf zondag aanstaande. De gemoederen raken ten andere stilaan aan ’t gisten. Luitenant Van den Berghe, een vriend van Rafaël Renard, van Rollegem, verklaard, zegt men, ronduit aan zijn mannen: “ We vechten niet voor Frankrijk noch voor Engeland!” dat moet ze natuurlijk geen tweemaal horen!
In ons peloton zijn twee soorten mannen: Peretz, bvb, een jood, is er natuurlijk voor te vinden dat er gevochten wordt. Hij heeft een geweldige schrik en een hartsgrondige afkeer voor den Duits! Best te begrijpen! Andere verklaren maar steeds: “De Koning vecht niet meer, wij gehoorzamen aan de Koning!” Die vlaag van gehoorzaamheid is vanzelfsprekend maar opgekomen sinds gehoorzamen betekend: “ De wapens neer!” Ik vergat nog een derde categorie waartoe een onlangs in Mechelen bij de compagnie gevoegde korporaal een “volontaire de gamellen” behoort die op niets anders denken dan op de goede “pinard” en de sterke “Picon” en die regelmatig in hun stro komen gerold, om hun roes uit te slapen.
Vandaag voel ik keelpijn. De oorzaak is niet te ver te zoeken. In de weide liggen worstelen tot het donker wordt en er dan zitten redekavelen tot uw ogen toevallen, dat kan zelfs iemand die door die door buiten slapen gehard begint te worden, niet lang ongestraft volhouden! Ik vraag dan maar het visite onmiddellijk, krijg wat pastillen mee zonder veel hoop op beterschap. Tegen de avond kan ik geen woord meer op hoorbare wijze uitbrengen. Het “ brullen” van bevelen zal de adjudant wel moeten een tijdje zelf aanvatten. Burger is gewaar geworden dat ik verkouden ben en staat er op: “ Vanavond komt ge bij mij een “grog” drinken en morgen bent u genezen”
Deze namiddag zaten we in de weide kaart te spelen, toen we opeens vliegtuigengeronk van uit het westen hoorden naderen. We zagen een zware bommenwerper tamelijk hoog in de helder – blauwe lucht en trachten te vergeefs te ontdekken of dat nu een Duitser een Engelsman of een fransman was. Sommige werden ongerust en raden aan, maar onder ons afdak te vluchten!
Deze avond, bij het terugkomen van de keuken ( ik heb me voor 1,50 fr! een teloor gekocht in L’Isle-Jourdain) vinden we een geelgroene hagedis van wel 30cm lang en meer dan een duim dik. Ze werd waarschijnlijk door een steen gedood. We zijn er niet al te gerust in, niemand durft ze aanraken, wellicht leeft ze nog en sommigen spreken van giftige soort enz.
In de weide hebben we een nieuw spel uitgevonden. Daar groeien in de hoek naast de mestput een soort wilde wortelen met hoogopgeschoten stengels. Ze zijn hol en door knopen in vakken van een voet lengte ingedeeld. Nu is het een hele kunst om 7 à 8 van die stukken op verschillende lengten zodanig te snijden dat u er de noten van het gamma kunt op blazen. Er klinkt weldra een oorverdovend dooreen gewarreld van lage en hoge klanken dat er horen en zien bij vergaat! Overal zitten er te kerven en te blazen, hier is er al een aan de sol, daar klinkt reeds de hele toonladder, maar met nog 3 à 4 valse noten!“Soldaten zijn grote kinderen!”.. Vindt Janssens. Of hij gelijk heeft! Doch wat hebben we hier anders te doen? Als we dan toch beslist zijn, niet te vechten voor de Fransman, noch den Engelsman, dan moeten we er ons toch niet op voorbereiden?
Als het donkert, gaan we dus de “ziek” sergeanten, Verhoeven, Van Rooy en ik, naar Burgers keuken, waar de radio al op Zwitserland ingeschakeld staat. De Duitsers winnen maar steeds terrein, vooral daar de geallieerde troepen belemmert worden door de stroom vluchtelingen uit België en Noord Frankrijk. Burger heeft echter niet veel lust om naar de radio te luisteren! Hij is met de fles “Armagnac” voor de dag gekomen en maakt nu vier sterke grogs klaar. “Armagnac” en grogs zijn immers ook goed voor niet zieken! Met warm suikerwater en veel “Armagnac” roert hij in vier grote tassen een drankje dat de neuszenuwen meer dan prikkelt. Hij strijkt dan met een brandend stekje over dat goedje waar op een subtiele blauwe vlam boven de tassen walmt. Uitgeblazen en gedronken…Een ogenblik zien we noch Burger noch tas meer, zo geweldig slaat de “ Armagnac geest “ ons naar de kop. We staan alle drie met tranen in de ogen. Als we dan weggaan om, zwetend uit alle poriën, ons strolager te gaan vervoegen, zijn we blij ons plaatsje te vinden. Burger is niet gewoon, geloof ik, Belgen met zijn grogs te genezen. Hij heeft de dosis voor een Zuid -Franse wijnkeel toegepast!
Ik weet niet dat ik die avond inslaap gevallen ben. Ik weet zelfs niet eens, dat ik mij neergelegd heb!... Ik herinner mij vaag dat ik aan onze “Stropoort ” gekomen bij me zelf dacht: “ Als ik morgen nog wakker word, dan ben ik genezen, doch ik kan evengoed niet meer wakker worden!...
Er is bepaald slechte wil mee gemoeid, schijnt het. De mannen zijn ’s morgens veel te laat wakker, het morgenappel en – rapport worden meestal verwaarloosd, kledij en wapens zien er alles behalve netjes onderhouden uit, nooit worden de schoenen geblonken, enz., enz.
De adjudant bijt ons dan ook toe, beslist: “ Het moet veranderen!” De generaal, schijnt het, zal de gegradueerden die hun plicht niet doen, naar het front sturen! Als hij echter denkt dat hij ons daarmee zal zoet houden!
Aan ’t front krijgt ge eten en ge zij er vrij en er is kans eventjes door de lijnen van de Duitsers in België te geraken, enz. ’t Is echter te vrezen dat wij na een halve dag front niet weinig zouden verlangen naar L’Isle-Jourdainweer te zien!
Er hangt in de stad, aan de uitstalramen van enkele winkels een proclamatie van de generaal waarin hij betreurt wat op 28ste mei gebeurd is en waaronder hij besluit met: “ Vive la France!” Is hij nu overtuigd van wat hij allemaal zegt of doet hij het enkel voor ons welzijn, om de mensen hier beter te stemmen ten onze opzicht, we weten het niet, maar toch zijn we gloeiend kwaad op dat stuk generaal! “ Dat hij zelf vecht, hij is er tenminste dubbel en dik voor betaald geworden!”
Vandaag is er hier ook op de hoeve een “ Coup de théâtre “ voorgekomen. De boer is zijn beklag gaan doen bij de kapitein, dat er allerlei eetwaren verdwijnen sinds een paar dagen: eieren, wijn, kiekens en ik geloof ook dat er duistere dingen gebeuren. In de schemering is er soms zulk een gefladder van vleugels en zoveel angstgeschreeuw van in het nauw gedreven kiekens! Het verwondert mij niet dat Burger iets ontdekt heeft. Dat er mannen zijn die weten waar de wijnvaten liggen is al voldoende om veel meer te veronderstellen! En bij wijn horen toch eieren,De minst scrupuleuze vinden het ten andere niet zo erg, van de eieren. De kiekens eten toch de afval uit onze gamellen! Dan mogen wij wel eens iets terug … krijgen!
Deze namiddag is er “ echte inspectie “ van de wapens. Gewoonlijk wordt ze wel aangekondigd doch enkel in de hoop dat ze dan ten minste iets zullen doen. De mannen vragen echter, brutaal weg, wie hun de nodige vodden zal geven? Velen proberen het met papier. Ditmaal worden, gezien de al te “schitterende roestvlekken” vele namen opgenomen, doch wat zegt ons hier nog arrest, waar geen wel omschreven kwartiergrenzen bestaan en waar dan ook de controle zo moeilijk valt?
Vandaag gaan we met meer nieuwsgierige verwachtingen dan ooit te voren in ons leven het geval was, naar de Hoogmis en het sermoen. Wat zal onze aalmoezenier vertellen nopens de capitulatie? Het is voor hem een beetje het dilemma dat ze Christus zelf vóór de voeten wierpen. Bent u er voor, dan zijd u onze vijand, bent u er tegen, dan bet u de vijand van onze vijanden!
Hij beklimt de predikstoel onder een onaangenaam zenuwachtige stilte. De Fransen zitten, zo mogelijk, met nog scherpere gespitste oren gereed dan wij zelf! Doch onze Eerwaarde Heer aalmoezenier is geen “ groentje”. Hij geeft ons een flink voorbereid sermoen, waardig, vol vaderlandse gevoelens, maar de grondgedachte van heel zijn redenering is deze: “ Nous sommes bien trop loin, dans l’espace, et trop près, dans le temps, des lieux et du jour, pour juger de cette matière! “ “Of het waar is ook!”
( We zijn ver weg in de ruimte, en zeer dicht in de tijd, de plaats van de dag, om te oordelen over deze materie.)
Na de middag krijgen we totaal onverwacht en verrassend bezoek van een Antwerpenaar! Die komt natuurlijk niet rechtstreeks uit België, maar hij heeft zo een en ander vernomen over de toestand daar. Hij spreekt zo maar van 27 fr voor een brood! Dat wil er bij ons niet in. Het is ook moeilijk na te gaan, zo ver van hier.
De Antwerpenaar geven die mens, die in korte schikt om naar huis te rijden, nieuws mee voor hun familie. Ik denk echter bij mezelf: “ Och wat, ze zitten thuis met ons zeker al niet veel in, ze zullen daar voor ’t ogenblik al meer miserie genoeg hebben met de bezetters. De Antwerpenaar( uit Toulouse komende) weet ons te vertellen dat zoveel steden, waarbij ook Kortrijk, helemaal verwoest zijn. Wat kunnen we anders doen dan te geloven? En dan bedenk ik hoe dicht bij Kortrijk ons arm Rollegem ligt. Ik zie het daar vóór mij Één puinhoop! Was die vent maar liever in Toulouse gebleven!
Het is zover: “ Uitgangsverbod!” In elke compagnie mogen 2 à 3 mannen, onder het bevel van een gegradueerde, uit winkelen gaan ten gerieve van de andere mannen. We zullen dus maar het stootkarretje mobiliseren waarmee Burger zijn melk vent en nemen nota van wat de mannen verlangen: suiker, brood, chocolade, wijn confituur, tabak, enz., enz. Mijn notaboekje lijkt wel een ordeboek van een reiziger in kruidenierswaren. En onderweg naar de oefening komen er al maar meer cliënten bij!
Als we dan bij de andere pelotons komen, op een weide, vertellen de mannen van het 2de peloton ons, met veel voldoening, dat 4 mannen gedeserteerd zijn! Ze weten ze ons te noemen en het treft mij welk een ideale ploeg het is die thans, aan zich zelf overgelaten, het onbekende is ingetrokken. De ene is een reus van een vent, die in geval van tegenstand vanwege de Fransen of Belgische troepen onderweg, er gemakkelijk, als het op pure kracht van de vuisten aankomt, een half dozijn knock-out zou slaan vóór ze zich rekenschap van zouden geven! De tweede, die een hele voornaam en innemend voorkomen heeft, spreekt vloeiend, Nederlands, Frans en Duits en zal dus desnoods de diplomatie kunnen in het spel brengen!...De derde is een doortrapte deugniet, die het zijn lotgenoten aan niets zal laten ontbreken, als het maar enigszins in ’t bereik van een gewoon inbreken ligt De vierde, is al van nut geweest vóór het vertrek, want die schreef op het bureel van de compagnie en heeft er, schijnt het, de hand gelegd op een flinke som in Franse bankbriefjes, met de sleutel van ’t magazijn is hij tot bij de broden en andere eetwaren geraakt, zodat die mannen, als ze enigszins in “ gezegend worden, hun onderneming wel tot een goed einde zullen brengen. Hun doel zou de Spaanse grens zijn die niet zo heel ver af is. Een interneringkamp zal wel niet zo een hel zijn. Ze hebben uit het bureel ook een paar Michelin- kaarten op schaal 1/200.000ste gevonden en wie daarmee de weg niet vind is maar triestige deserteur!... Het merendeel van onze mannen zou wel willen mee zijn met die vier, maar van de andere kant zijn ze toch wat vervaard voor het onbekend, het onzeker en gewaagde van zulk een tocht.
We zien niet goed in hoe ze op die wijze België kunnen bereiken. Opzoekingen zouden al aan de gang zijn maar dat die niets zullen opleveren, daar zijn we ten stelligste van overtuigd. Die mannen zullen wel enkel ’s nachts “reizen” en zullen ook zeker niet lang in “kaki” rondlopen, als ze maar aan burgerkleren geraken. De adjudant beklaagt hen grondig, maar dit beklagen is wel meest als propaganda bedoeld, om de mannen hier op het hart te drukken: “ Blijf maar bij ons nog beter wat dwang en een beetje honger dan véél honger, vrijheid en zelfbeschikkingsrecht en levensruimte.., maar onzekerheid en gevaren!
En vanavond dan dat bevoorradingsuitstapje! Als ik mijn lijst overloop, dan vraag ik mij af: waar krijgen we dat ooit op ons karretje? Doch van de eerste winkel wordt het ons al duidelijk dat we gemakkelijk al onze aankopen zullen kunnen vervoeren. De twee derden van wat we vragen is er niet, het moet nog binnen komen of is al uitverkocht voor de zoveelste maal. Het is wel van een kale reis dat we thuis komen. Of we moeite hebben om onze klanten te paaien! Elk wil ten minste een deel van al wat hij vroeg. We worden niet weinig van partijdigheid beschuldigd en we nemen ons stellig voor, als er nog met karretjes te winkelen valt, het voor andere groepjes te laten. Wij hebben hier eens goed ondervonden wat rantsoeneringmoeilijkheden betekenen!...
De adjudant zou willen dat ik me de turnlessen aantrek. Waarvoor wordt hij zelf dan betaald? Ik kan het ten anderen voor het ogenblik, met mijn uitgedoofde stem, onmogelijk doen.
Er komen geruchten uit Lombez, dat daar een compagnie “oude, mannen, familievaders en zo meer, aan het muiten geslagen zijn nu door Sengalezen worden omsingeld, die bevel gekregen hebben, neer te schieten al wie tracht de cirkel te verbreken.
Bij ons is alles betrekkelijk kalm en het uitgangsverbod werd heel wat verzacht, we mogen enkel in de stad te zien zijn na 6 uur en moeten ons van alle polemiek met de burgerbevolking onthouden. Ik ontmoet Van Belle en Van der Vreken die zo erg naar Buggenhout verlangen als ik naar Rollegem. Dit belet ons echter niet, elk een liter “Pinard” te gaan “siroteren”(opslurpen) in een koele beneden vloerse gelagkamer van “Le café du Garouge”
“Dépaquetage!” (uitpakken)Zou er wel iets op til zijn? De Kolonel komt toch niet? We hebben er eigenlijk geen! De Majoor- Kapitein – Commandant Kortlevend? Neen, het is enkel de Kapitein en hij is al even erg gegeneerd als wij. Hij ziet onze spullen na met zo een uitdrukking van: Jongens, kan ik het ook helpen? Och, ja, wat nut heeft heel dien rimram nu nog?
We mogen vandaag om strozakken! De compagnie wordt verzameld en we stappen weer eens mooi in de pas, per vier over het asfalt van L’Isle-Jourdain. Op de grote markt staan legerauto’s van de onze: een er van is vannacht totaal uitgebrand. Kwaadwilligheid vanwege een Frans heethoofd, nijdige kwaadheid nog altijd wegens dien 28ste mei? Of enkel onvoorzichtigheid van één rokenden schildwacht? Een geluk nog dat ze konden de brandende camion van onder de markthallen en van tussen de andere auto’s uittrekken, anders brandde heel het boeltje af. De pompiers van L’Isle-Jourdain hebben ferm geblust wanneer alle gevaar geweken was. Nu, de wakkerste zullen wel ergens in Noord-Frankrijk vechten?
Wij houden halt vóór de “Mairie”(gemeentehuis) waar we, na wel een uur tegen de muren en de kolommen of op de monumentale stoep hebben “ geplakt” elk een sterke grof linnenzak in de handen krijgen. Hij wordt gesloten met knoppen, u hoeft er maar uw stro in te duwen om een fatsoenlijken beddenzak te bekomen. Op den duur willen we hier niet meer vandaan.
Vanpoutre is vandaag eindelijk naar de dokter geweest. Hij zat al een tijdje met een soort uitslag geplaagd die na enkele dagen rood te zijn gebleven “rijpte” in geelachtige blazen van wel een centimeter doormeter die weldra openbarsten. Is dat nu een gevolg van verandering van lucht of is het ongedierte of is ’t de kost of… de wijn? Of wellicht die onbarmhartige zon. “Het is melaatsheid” zegt Figoureux, alias Figaro. Die Figaro zal nog spotten als hij al op apegapen ligt!
28ste dag: donderdag, 6de juni.
Wasdag! Het is vandaag wel geen zaterdag, maar het werd sedert een paar dagen zo onbarmhartig heet dat we niet meer weggingen op oefeningen, tenzij tot rond11 uur in de voormiddag. In de namiddag dan, aangezien het al niet veel zin heeft nog veel theorie te geven, zijn we dan maar eens, allemaal naar de openbare wasplaats ons linnengoed en onze katoenen broeken gaan wassen. Het is er zo lekker koel dat weldra de wasbakken vol plassende en plonzende voeten en benen zijn, ook in de beek naastbij is het een gegiechel van natgespoten die elkaar met handsvolle ijskoud water te lijf gaan. ze zijn er algauw met zwembroekjes en het wordt een “ plage” in regel. Wie in “burger” gebleven is, doet best op afstand te gaan zien naar dat spelletje, wil hij nog een drogen draad aan zijn lijf hebben.
Terug in de weide mogen we dan de wapens kuisen met de vodden en het vet die we hebben. Ik laat het mijne ingevet zoals het al verscheidene weken is en wat we nooit hebben aangedurfd: Ik neem de kolf van het M.G.(machinegeweer) helemaal uiteen en dit als ‘t u belieft, in het bijzijn van de adjudant die naast ons te praten staat met de boer. Dat moest er eens iemand in Mechelen gewaagd hebben, 4 weken geleden.
Denk eens aan: We gaan hier weg! Er is bevel gekomen, al de wapens, uitgenomen de geweren van het 2 peloton, goed ingevet in het magazijn te verzamelen. Ook het gene wat we niet strikt nodig hebben blijft hier, in de valiezen of papieren pakken. Niemand mag meer meenemen dan hij dragen kan, er komt zo een vage belofte dat we hier terug zullen geraken. Het zou slechts voor een week of zo zijn dat we weg moeten.
Ze zijn in het magazijn ineens zo mild met het vet dat we tot hiertoe zo moesten afbedelen. We smeren en smeren, de loop steekt vol! We hebben wellicht nog nooit met zoveel voldoening ons wapen ingeleverd. Is het immers niet een teken dat we niet naar het front reizen? Doch ongeluksprofeten hebben het weeral gevonden. We gaan wel naar het front, we krijgen ginder Franse “Lebel” geweren! Het is omdat ze voor de “Mausers” niet genoeg munitie hebben!
De strozakken ook worden uitgeschud en ingeleverd. Onze laatste, nacht kunnen we weer op het stro slapen. Nu pas voelen we welk een verbetering die strozakken betekende. Jammer dat we ze niet eerder kregen!
We zullen morgen heel vroeg op te staan hebben. Voor 48 uur eten krijgen we mee. Als het maar weer geen reis van zeven dagen wordt! Het is ten strengste verboden stokken mee te nemen, bevel of verbod van Kortleven zelf. Sinds enkele dagen zag u weinig van onze mannen zonder een ferme knuppel waarvan er sommige heel mooi versierd zijn. Het merendeel van de “ stokkendragers “ zijn dan ook vast besloten, hem toch mee te nemen. De mijn is amper twee voet lang en ik zal hem dus wel ergens kunnen camoufleren, tot in de trein! Als we maar eenmaal zo ver zijn…
Het wordt voor onze laatste nacht heel laat. Het is ver in de kleine uurtjes vóór we, na een worstelpartij en onze traditionele uiteenzetting in de weide ditmaal hoofdzakelijk aan ons afscheid van L’Isle-Jourdain gewijd, voor de laatste maal in ons stro “kruipen”.
Oei, oei, oei, wat is het nog vroeg als de adjudant ons al komt wekken! Is er nu toch zó een haast bij? En zeggen dat er al mannen helemaal gekleed aan het rondlopen zijn in de halve duisternis! En daar zijnzelfs de minst ijverige van het peloton bij! Zijn die dan wakker gebleven? Ja, toen ik vannacht, om niet te zeggen “ vanmorgen” slapen kwam, scheen het mij wel toe, dat er rond de hoevegebouwen nog beweging was.
God weet wat er werd uitgericht! In de duisternis, die echter voor onze geoefende ogen alles behalve ondoordringbaar is, verzamelen we dan zo goed en zo kwaad als het kan onze uitrusting en vóór het helemaal dag is zitten we al op onze blauwe zakken langs de weg naar Lombez, op onze stokken leunend.
We schuiven of werpen die echter gauw achter ons tussen de pakken, als “onbescheiden” ogen naderen. Daar is warempel Körtleven zelf die zich er van komt te vergewissen of zijn bataljon er niet als een bende koewachters of baanstropers uitziet. Hij ontdekt dan ook een paar “ verboden wapens” en die mannen krijgen een uitbrander met belofte van “ later er meer van te horen! “ Dat we allemaal een beetje onze “stokkenkoppigheid” zouden gaan berouwen!
Ineens staat daar, op vijftig meter van ons… Burger’s stier! Op een onverklaarbare wijze is die kerel uit de stal geraakt en staat ons daar nu zijn afscheidt “auboude” toe te … brullen… Wie dààr weer de hand in heeft? Het beest kwam omzeggens nooit uit de stal en ik vrees voor ongelukken. Doch hij heeft thans mals gras langs de wegrand bespeurd en ziet de piotten niet staan!
“ Op uw plaatsen! Ransels op! “ Luie lange lijven komen overeind, de ransels vliegen met een zwaai over de schouders en de stokken verdwijnen onder de mantels. Doch aangezien Körtleven voorop ging en in de verste verte niet te zien is, komen ze na een paar honderd meter stilaan allemaal te voorschijn om de blauwe zakken te helpen dragen, over de schouder.
Er zijn zelfs praktische mannen die heel hun verhuizing aan twee samen gelegde stokken tussen elkaar in dragen. Deden we er goed aan, ze toch mee te nemen? Had Körtleven, een blauwe zak te dragen en den ransel en bijgebouwen! Hij zou ook wel trachten een stok te hebben!
In het station staat waarachtig … de generaal. Er is algauw geen schaduw van een stok te ontdekken. Ons aller “ vader “ staat er te grinniken, met een air van “Hé! Daar heb ik ze eens fijntjes geleverd!”“Die Judas! “ Knarsetandt er iemand naast mij. Och, wat heeft die vent al veel in de pap te brokken? Hij schijnt onze officieren tot spoed aan te zetten. Om zelf mee te komen maakt hij geen aanstalten. Wij leggen dit als een slecht voorteken uit. Waar wij heengaan, zal het niet best zijn, aangezien hij hier blijft.
Daar is echter alweer iets dat aan onze overweging en beschouwingen een bruusk einde komt stellen. Boer Burger is uit het stationsgebouw gekomen, met twee Franse gendarmen. We zitten al in de trein en daar komen ze recht op onze kapitein af? Die naast onze beestenwagen staat. Ik hoor den boer zo iets van “ Saucissons” (kruitworst) en van “échelle”(ladder) vertellen en ik snap zodadelijk het verband tussen het geheimzinnige gerucht van vannacht en Burger’s “saucissons!”De gendarmen zijn spoedig met onze kapitein overeengekomen nopens “huiszoeking die verricht moet worden. Ze nemen gedrieën elk een wagon onderhanden om er zeker van te zijn dat ze de daders zullen hebben, doch dat is juist de redding voor de kerels.
Een man alleen kan onmogelijk in dien hoop zakken en ransels en soldaten op alles en allen tezelfdertijd het oog houden terwijl hij ransel voor ransel en blauwe zak na blauwe zak tot op den bodem aftast. De gestolen waar kan ook heel gemakkelijk, ongemerkt van tussen den inhoud in de broeken verdwijnen. En aftasten wordt nu niet gedaan, daar de hoeveelheid door Burger aangegeven wel alle verbergen in de broek - ofvestzakken zal uitsluiten! Doch op de ruime soldatenbroeken, langs onder “ water of beter worstdicht” gehouden door de lederen beenstukken, heeft wel geen van de “speurders” gedacht. Er zijn als ’t u blieft zelfs een paar mannen die staan te eten achter de rug van de “ kaper”! er wordt gegiecheld in de hoek en onze Kap die veel te goed is, geeft het algauw op, vooral dar nu de trein aan het rollen gaat en de gendarmen zijn uitgestapt. Ik ontwaar nog even Burger, uit wiens zwarte ogen de moordgevoelens stralen. Hij is blijkbaar woedend dat de trein, door te vertrekken, heel de zaak met een slag heeft geliquideerd.De gendarmen zijn echter volstrekt niet kwaad. Wat moesten ze ook aanvangen met de daders, als ze, ze ontdekten? Burger zou zijn worsten terugbekomen hebben en het was al geweest.