NIEUWSBRIEF 92. Speciaal betreffende boerenzwaluw onderzoek.
Vogelnieuws Leeuwarder Courant.
Door Jan de Jong
Beste mensen,
Na een druk ring en onderzoekseizoen hierbij dan weer een Update over het boerenzwaluw onderzoek.Er zijn weer heel veel boerenzwaluwen geringd dit jaar en het onderzoekjaar loopt op zijn einde.Te zijner tijd meer hierover in het komende Boerenzwaluw Journaal 2025 wat w.s. zo rond januari 2026 zal verschijnen.
De Nieuwsbrief 93 met waarnemingen en ervaringen uit de augustus maand wordt nog druk aan gewerkt. Veel info kwam er al binnen, waaronder leuke en interessante meldingen. Blijft U vooral de komende dagen nog reacties hiervoor insturen. Alvast bedankt.
Op veel plaatsen maken de boerenzwaluwen al weer aanstalten om te vertrekken uit de stallen. Meldt U ons even wanneer de laatsten vertrokken zijn? In de Bijlagen de aankomst gegevens in stallen voor zover bekend tot nu toe. Aanvullingen graag zo spoedig mogelijk doorgeven. Ook kan het voorkomen dat er nog diverse paren zitten te broeden(broeden kan soms tot eind september), blijft U ons op de hoogte houden van late broedgevallen. Mocht het niet te ver reizen zijn dan kunnen eventuele late nestjongen nog geringd worden en kan er (poep)materiaal verzameld worden voor de DietBank (RUG/Groningen). Vooral de nestjongen tussen de 7 en 13 dagen oud hebben mijn interesse, oudere vogels die al op punt van uitvliegen staan zijn al te groot. In Rotsterhaule en in Tijnje zijn nog enkele nesten met kleine jongen op moment , deze worden maandag (hopelijk) geringd en onderzocht.
Het eindrapport betreffende het geolocator onderzoek in de seizoenen 2011-12 en 2012-13 is eindelijk klaar. U treft het hierbij in de Bijlage aan. In het verslag (gepubliceerd in Ardea 113 (1) 2025 is een Nederlands samenvatting gepubliceerd. Hierover bespreek ik dit verslag en geef enkele aanvullingen (speciaal voor Friesland) en suggesties betreffende de noodzakelijke voorzetting van het boerenzwaluw (ring) onderzoek.In Nederland komt rui van de grote slagpennen bij de boerenzwaluw voor.Normaal doen ze dit in Afrika. Ik heb dit al eens eerder in een Boerenzwaluw Journaal gemeld.In de Bijlage nog eens verduidelijkt met fotos en een weergave van de (hoge) ruiscore.
Hierbij het geolocator verslag (samenvatting en reacties) en aanvulling op (lokaties van) loggernummers.
Veel leesplezier alvast.
Fijne dag nog,
Groeten,
Jan de Jong (75)
Vogelkundig medewerker Leeuwarder Courant.
Boerenzwaluw onderzoeker Friesland.
Eindverslag geolocator onderzoek boerenzwaluw gepubliceerd.
Het onderzoek met geolocators bij de boerenzwaluw wat in de jaren 2011/12 en 2012/13 is uitgevoerd in Nederland is onlangs gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift (Ardea 113 (1) 2025). De tekst van het onderzoek is in het Engels. Gelukkig hebben de auteurs er een Nederlandse samenvatting bij gedaan zodat een ieder de behaalde resultaten kan inzien. Het officiële eindverslag van de auteurs vind U in een Bijlage onder aan deze melding. Ook door Friese onderzoekers zijn er diverse boerenzwaluwen met geolocators terug gevangen.
Geolocator nummers toelichting.
Helaas staat in het eindverslag niet welke geolocator nummers (zie figuur 1en 3 eindverslag) bij welke gebieden/adressen ze behoren. Hieronder een toelichting voor hen die geïnteresseerd zijn in de lokaties waar geolocators zijn teruggemeld. Zie figuur 1 , 3 en S6 + Tabel 1 in het eindverslag voor nummers.
nummer
|
jaar
|
plaats
|
|
Overwinter gebied
|
|
|
|
|
|
B882
|
2011/12
|
Warga, S. Talsma
|
Friesland
|
Zambia
|
B886
|
2011/12
|
Warga, S. Talsma
|
Friesland
|
x
|
B888
|
2011/12
|
Oldebroek, Cor de Zwaan
|
|
Angola
|
B906
|
2011/12
|
Culemborg , Familie Stol
|
|
Congo Kinshasa
|
B908
|
2011/12
|
Culemborg, Familie Stol
|
|
Kameroen
|
B925
|
2011/12
|
Langezwaag, Sietse van der Wal
|
Friesland
|
Congo Kinshasa
|
B903
|
2011/12
|
Culemborg, Familie Stol
|
|
Kameroen
|
B879
|
2011/12
|
Terwispel, A. Venema
|
Friesland
|
Congo Brazzaville
|
B601
|
2012/13
|
Lippenhuizen, Bil
|
Friesland
|
Congo, Namibië en Angola
|
B557
|
2012/13
|
Culemborg, Familie Stol
|
|
Botswana
|
B598
|
2012/13
|
Hemrik, Algra
|
Friesland
|
Zambia en Botswana
|
B579
|
2012/13
|
Noordeinde
|
|
Angola
|
B584
|
2012/13
|
Oldebroek
|
|
Gabon
|
B593
|
2012/13
|
Albergen
|
|
Kameroen
|
B561
|
2012/13
|
Culemborg, Middelcoop
|
|
Congo
|
B564
|
2012/13
|
Buren, Van Zanten
|
|
Gabon
|
B568
|
2012/13
|
Terwispel, A. Venema
|
Friesland
|
Congo
|
B596
|
2012/13
|
Weerselo
|
|
Congo
|
B604
|
2012/13
|
Hemrik, Algra
|
Friesland
|
Congo
|
B560
|
2012/13
|
Culemborg, Fam. Stol
|
|
Kameroen
|
B563
|
2012/13
|
Buren, Van Zanten
|
|
Congo
|
B574
|
2012/13
|
Terwispel, Afke Jager
|
Friesland
|
Ghana
|
x= uit mijn archief verloren gegaan bij een eerdere computercrash
Nederlandse samenvatting van de auteurs.
In het kader van het Jaar van de Boerenzwaluw (2011) werd in de jaren 2011/12 en 2012/13 een onderzoek uitgevoerd naar het trek- en overwinteringsgedrag van Nederlandse Boerenzwaluwen Hirundo rustica. In elk van de vijf onderzoeksgebieden werden maximaal twee keer tien volwassen Boerenzwaluwen voorzien van een geolocator. Geolocators meten de lichtsterkte over de tijd en slaan het maximum per minuut of enkele minuten op. Het tijdstip ‘zon op’ respectievelijk ‘zon onder’ en de daglengte vormen de sleutelgegevens waarmee de breedtegraadpositie van een vogel dagelijks kan worden vastgesteld. De lengtegraad kan worden afgeleid uit de hoogte van de zon om 12 uur. Omdat de najaarstrek voor een groot deel samenviel met de periode waarin de daglengte op de hele wereld vrijwel gelijk was (equinox), waren daar geen betrouwbare locatiegegevens voor af te leiden.
Vanwege hun grotere jaarlijkse kans op terugvangst dan vrouwtjes kregen alleen mannetjes een geolocator. Om het eventuele effect van het onderzoek op hun terugkeerkans te kunnen monitoren, werden geringde volwassen mannetjes die in dezelfde schuren en stallen broedden, aangemerkt als ‘controlegroep’. De mannetjes zijn zeer plaatstrouw aan hun broedlocatie. Exemplaren die het daaropvolgende jaar niet waren teruggekeerd waren hoogstwaarschijnlijk niet meer in leven. Relevant voor dit onderzoek is het verloop van de slagpenrui van de Boerenzwaluw: behoud van een goed vliegvermogen is cruciaal voor de dagelijkse vangst van vliegende insecten en voor het succesvol overbruggen van grote afstanden. De slagpenrui van Nederlandse Boerenzwaluwen vindt (pen voor pen) in het overwinteringsgebied plaats. Onder goede omstandigheden neemt deze 120–130 dagen in beslag. Onder slechte omstandigheden kan de duur oplopen tot wel 190 dagen. Het starten van de trek voordat de vleugelrui voltooid is, is voor Boerenzwaluwen een risicovolle strategie. Evolutionair gezien staat er voor mannetjes een grote druk op vroeg aankomen in het broedgebied. Ons onderzoek leverde plaatsbepalingen van 21 volledige reizen en één gedeeltelijke reis op (acht in 2011/12 en 14 in 2012/13). De overwinteringsgebieden lagen wijd verspreid: van Ghana tot aan Zuid-Afrika, al overwinterden de meeste vogels in het Congobekken. We analyseerden de correlatie tussen aankomstdatum in overwinteringsgebied en de duur van het verblijf daar evenals de correlatie tussen de vertrekdatum uit het overwinteringsgebied versus de duur van de voorjaarstrek. De afstand tussen broedlocatie en overwinteringsgebied varieerde met een factor 1,7 tussen de meest noordelijk en meest zuidelijk overwinterende vogels. Deze bevinding leidde tot de sleutelvraag of de afstand tussen broedlocatie en overwinteringsgebied effect heeft op de aankomstdatum in het broedgebied. De verst trekkende Boerenzwaluwen kwamen later aan in hun overwinteringsgebied. Ze bleven er ook significant korter. Deze vogels wisten zich – ondanks de mogelijke handicap van de nog niet voltooide slagpenrui – tussentijds te verplaatsen naar een ander overwinteringsgebied. De verst trekkende vogels begonnen ook significant eerder aan de terugtrek naar de broedlocatie. In tegenstelling tot onze verwachting leidde een grotere afstand tussen het overwinteringsgebied en de broedlocatie niet per definitie tot een latere aankomst op de broedlocatie. Een bijzonder resultaat van ons onderzoek betreft het overwinterings- en trekgedrag van twee Boerenzwaluwen die elk in beide onderzoek jaren een geolocator terug wisten te brengen. Herhaalde trekgegevens kunnen voor kleine zangvogels maar zelden worden gepresenteerd. De twee vogels kozen in beide jaren het Congobekken als overwinteringsgebied. Binnen een onderzoekjaar hanteerde elk van de vogels een vergelijkbare trekstrategie voor hun najaars- en voorjaarstrek. Voor beide migratiefases van deze vogels zijn verschillen en overeenkomsten tussen jaren helaas niet te duiden, omdat deze qua timing grotendeels samenvielen met de equinox. Ondanks de zorgvuldige uitvoering van het onderzoek en tussentijdse aanpassingen (lichter, meer gestroomlijnd geolocator type en andere bevestiging) lag de terugkeerkans van vogels met een geolocator in beide onderzoekjaren significant lager dan die van de vogels uit de referentiegroep. Dit verschil is vergelijkbaar met andere internationale boerenzwaluwstudies waarin geolocators werden toegepast.
Uit Ardea 113 (1) 2025.
Opmerkingen en suggesties bij de samenvatting.
Door Jan de Jong (75)
Ringer 403 Vogeltrekstation Wageningen.
Als boerenzwaluw ringer doe ik al heel wat jaren mee (sinds 1992) aan het RAS onderzoek aan boerenzwaluwen in ons land, met name in Friesland. Toch wil ik als medewerker en ringer van het Vogeltrekstation Wageningen aan het onderzoek enkele kanttekeningen maken bij de samenvatting van de auteurs betreffende het artikel over de geolocators. Met name de groen aangegeven aantekeningen in de hierboven gemelde samenvatting. Bij het intensief ringen op veel lokaties in de provincie Friesland heb ik veel ervaring opgedaan met het vangen, ringen en bestuderen van de boerenzwaluw in zijn broedgebied.
Deze ervaringen zijn weergegeven in diverse jaarlijkse Boerenzwaluw Journaals die regelmatig gepubliceerd zijn. Daarbij zijn zo’n 32000 boerenzwaluwen geringd (ruim 19400 pulli, zo’n 9000 adulten, en een 3500 eerste jaars). Vrijwel alle volwassen en pulli zijn door mij in stallen en schuren projectmatig geringd. Daarbij werden op ver uit elkaar gelegen broedplekken (in Friesland) gevangen en vogels van andere locaties terug gevangen. Ook werd op veel plaatsen er meerdere malen in het broedseizoen op dezelfde lokaties oude vogels terug gevangen van voorgaande jaren. Vaak werden daarbij herhaalde malen vogels met eigen pootringen of van andere ringers teruggevangen (ruim 7500 tot nu toe), ook van elders afkomstig.
Opmerkingen en suggesties.
*Groene tekst is uit samenvatting van artikel
Vanwege hun grotere jaarlijkse kans op terugvangst dan vrouwtjes kregen alleen mannetjes een geolocator.
Dat alleen de mannetjes een geolocator kregen aangebracht en de vrouwtjes niet is mijns inziens een gemiste kans. Mannetjes zouden dus een grotere kans hebben eerder teruggevangen te worden op locatie. We weten dat het vaak de jonge mannetjes zijn die in een vorig jaar geboren zijn vaker worden teruggemeld op de geboorteplek door ringers dan jonge vrouwtjes. Dat heeft te maken met het voorkomen van inteelt.
Zelf heb ik ervaren dat vrouwtjes in hun tweede jaar toch terugkeren naar de geboortestal, doch daarbij moet ik aantekenen dat het dan vaak stallen waren met meer dan 15 a 20 broedparen. Het is echter WEL zo dat vrouwtjes als ze eenmaal gebroed hebben in een bepaalde schuur ze ook net zo als de mannetjes vaak terugkeren naar dezelfde stal. We weten door geolocator onderzoek wat meer over het trekgedrag van het mannetje maar weinig over dat van het vrouwtje. Vrouwen blijven dus toch een mysterie! Laten we dit toch vooral uitzoeken en meenemen bij een eventuele volgende onderzoek.
De mannetjes zijn zeer plaatstrouw aan hun broedlocatie. Exemplaren die het daaropvolgende jaar niet waren teruggekeerd waren hoogstwaarschijnlijk niet meer in leven.
Dat mannetjes plaatstrouw zijn aan hun broedlokaties /geboortelokatie veronderstellen we ook doordat jonge mannetjes, na overleving van hun eerste winter, verhoudingsgewijs vaker terugkeren uit de overwintergebieden op hun geboorte lokaties dan vrouwtjes. Maar waar komen al die andere mannetjes/ ongeringd dan vandaan? Mijn ziens uit de omgeving!
Toch is het zo als je dit wilt controleren dan MOET je ook in de ruime omgeving van de onderzoekschuur/stal jaarlijks in andere stallen en schuren in de omgeving de nestjongen ringen en ouden controleren/ringen om zo de aanwezigheid van elders aan te tonen. Dit is in dit onderzoek m.i. NIET of nauwelijks gebeurd.
Om nu te stellen dat als mannetjes niet terug keren (in je onderzoekschuur) dat deze hoogstwaarschijnlijk niet meer in leven zijn klopt mijns inziens dus niet. Ik heb herhaalde keren meegemaakt dat ook plotseling na 1 of soms meerdere jaren afwezigheid een geringd mannetje elders of in dezelfde stal teruggevangen werd. Er is niets zo onzeker als een het gedrag van een mannetje boerenzwaluw. De vogels zijn ontzettend slim en herkennen je na enkele keren al als je de schuur betreed. Ik kom al jaren bij veel van dezelfde ringadressen en moet steeds een andere methode bedenken om de vangkans en de netopstelling zo aan te passen dat ze toch gevangen worden. Oude bekende boerenzwaluwen blijven soms hoog in de stal/ligbox rondvliegen en laten zich moeilijk vangen. De vangkans is vaak het groots tijden de voederperiode van de jongen. Om ze te vangen spreek ik vaak met de bewoner af om de avond van te voren (rond 23.00 uur) de invliegdeur en ramen etc, af te sluiten zodat ik de volgende morgen vroeg (06:00 -07.00 uur) de oude vogels kan pogen te vangen. In het voorjaar ,kort na aankomst, verblijven mannetjes soms de gehele nacht buiten de broedschuur. Ook tijdens tweede legsels heb ik herhaalde malen meegemaakt dat mannetjes vlak na zonsopgang de stal al hebben verlaten, vrouwtjes blijven vaak dan achter bij nest met kleine jongen en of eieren. Dus mannen ontsnappen dus nogal eens aan de aandacht van ringers!
De slagpenrui van Nederlandse Boerenzwaluwen vindt (pen voor pen) in het overwinteringsgebied plaats.
De auteurs stellen duidelijk dat de boerenzwaluwen de slagpenrui in het overwintergebied plaats vind.Daar kan dan door de lezer worden verondersteld dat ze niet in Nederland al met de rui van de slagpennen kunnen beginnen. Dat is wel zo bij een klein aantal volwassen boerenzwaluwen. Het is met name in 2021 geweest dat ik in ons land in het Boerenzwaluw Journaal 11, 2021 op blz. 61-66 (zie Bijlage) duidelijk een groot aantal gevallen in met name in november 2021 in Nederland, heb ik aangetoond met fotos dat er wel degelijk met de slagpenrui in ons land wordt begonnen. De ruiscores waren in november 2021 al ver gevorderd (ruiscores 14,20,24,31,31,30,30 en 34). Dergelijke ruiscores verwacht je eigenlijk in Afrika. In juli en augustus 2019 werden door mij ook al op de broedlokaties onder anderen te Warns en Oldeouwer slagpenrui vastgesteld. Slagpenrui bij boerenzwaluwen komt w.s. in ons land steeds meer voor. Een van de oorzaken zou kunnen zijn dat boerenzwaluwen hun overwintergebied proberen aan te passen (dichter bij zoeken) omdat de klimatologische omstandigheden (opwarming aarde) sterk aan het veranderen is. Verder is het ook zo dat ringers er nog weinig alert op zijn bij de eerste verschijnselen van slagpenrui omdat men dan bewust pennen moet gaan tellen , rui begint immers bij binnenste grote slagpen.

Foto © Jan de Jong .
12-08-2019. NLA. BH…30174.Warns-Friesland. Volwassen boerenzwaluw met actieve slagpen rui in de vleugel..
Het starten van de trek voordat de vleugelrui voltooid is, is voor Boerenzwaluwen een risicovolle plaats.
Als we meer weten over de klimatologische omstandigheden in de ruigebieden in Afrika van zowel de Nederlandse mannetjes als de vrouwtjes kunnen we iets meer zeggen. In het voorjaar , bij terugkeer uit het overwintergebied in ons land, moet er dan bewust door ringers op de mogelijke uitgestelde rui in de slagpennen gelet worden. Niet voltooide uitgestelde rui)komt bij meer vogelsoorten (lange afstand trekkers) voor ,o.a. bij de oeverzwaluw, doch ook hier is het m.i. zo dat daar heel weinig op gelet wordt door ringers in het voorjaar bij de aankomst op de broedplek. De blauwe bloedspoel is in voorjaar en op de broedplaatsen dan afgestorven en is geheel grijs van kleur en de pen is dood, duidelijk moet dan de verkorte pen dan te zien zijn.
Vervangingsrui van 1 of meerdere staartpennen kan zowel in het broedgebied bij boerenzwaluwen ook voorkomen evenals uitgestelde rui van partiele veren op o.a. de vleugeldekveren. De vervangingsrui wordt vaak alleen opgemerkt als bij iedere vangst gelet wordt op het nog (deels) groeien van voornamelijk de buitenste staartpen.
Vervangingsrui in het broedgebied van een of meerdere staartpennen komt vooral door gevechten met huismussen om territoria voor. Het betekend wel dat pennen die in Nederland vervangen worden groeien van het voedsel wat ze hier in ons land krijgen. Bij rui in Afrika krijgen ze nieuwe pennen van het voedsel wat ze daar krijgen Het kan zijn dat bij de rui in Afrika (duurt normaal 120 -130 dagen) dat ze daar in die periode te maken krijgen met verslechterde voedselomstandigheden (Bennie van den Brink e.a. 2000). Bij verslechterde voedselomstandigheden kan de rui langer duren (155 – 190 dagen). Rui vertraging en verandering in voedselomstandigheden is m.i. soms duidelijk te zien in de veerstructuur van slagpennen. Vooral in de schacht zag ik dan lichte en donkere onderbrekingen.

Foto © Jan de Jong
29-07-2014. Te Terwispel gevangen boerenzwaluw met in de buitenste staartpen duidelijk verkleuringen in de schacht. Deze verkleuringen/verzwakking ontstaat m.i. daar verandering in de voedselaanbodfase tijdens de groei van de staartpen. Deze verkleuringen in de schacht kunnen zowel tijdens de groei van individuele slagpennen (GS1 t/m 10) als in de 12 individuele staartpennen te zien zijn.
Dat geconstateerd te hebben is dus de voedselsituatie/met name de insectenstand in zowel Afrika als in ons land van groot belang voor de boerenzwaluw. Vandaar ook dat ik in 2025 me als 75 jarige (!) nog heb aangesloten als vrijwilliger bij de DietBank van de Rijks Universiteit in Groningen en verzamel ik zoveel mogelijk poepjes van individuele nestjongen van boerenzwaluwen (en als het kan van oude vogels) om deze door te sturen voor onderzoek naar de voedselkeuze van de vogels. Van 1 van de nestjongen uit het nest (die geringd worden) verzamel ik poepresten met daarin de resten van vele insectensoorten. In Groningen (RUG) kijken ze naar die resten en verzamelen zo de kennis aan insecten soorten die genuttigd zijn in een bepaalde periode/gebied.
Tot zover mijn reactie, later hopelijk meer over de DietBank.
Het is dus van groot belang dat we als ringers meer onderzoek doen aan insectenetende nestjongen in ons land. De insectenwereld hobbelt al een tijdje snel achteruit, door de al maar toenemende klimaatverandering. Hopelijk komt het Vogeltrekstation Wageningen en de Ringersvereeniging eind dit jaar met een nieuw plan om het ringen van nestjongen(met name boerenzwaluw!) meer een boost te geven. Het DietBank onderzoek zou daar prachtig mee verbonden kunnen worden. Ook voor andere insecteneters zou dit een goede “vinger aan de pols” kunnen zijn om af en toename te kunnen verklaren in de zangvogel populaties.
Joure ,24 augustus 2025
Jan de Jong (75)
Boerenzwaluw onderzoeker Friesland
Ringer 403 Vogeltrekstation Wageningen.
E-mail; j.d.jongringer403@home.nl
E.A. Borgerstraat 66 8501 NG Joure
Tel. 06 -82754279
of 0513-414788
|