Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
02-09-2023
HUICHELAAR OF VOGEL-VRIJ KIND
‘EERLIJK VOOR GOD’
Het is een rode draad in het evangelie: Jezus die tekeergaat tegen farizeeën en schriftgeleerden, eigengereide ‘bedienden’ van de Joodse godsdienst. Vorige woensdag hoorden we bij Matteüs hoe die tegenstelling naar een hoogtepunt toegroeit, wanneer Jezus voor de laatste keer op weg is naar Jeruzalem, waar hij – wetens en willens – zal gemarteld en gekruisigd worden … want ‘het woord van God, daartoe is Hij gekomen’. En, in de loop der eeuwen hebben ‘de hoeders van de Wet’ er zo’n zootje van gemaakt, dat Jezus niet anders kan dan hen, bitter en triest, als ‘huichelaars’ bestempelen, vervreemd en weggegroeid van alle eerlijkheid, ziekelijk bezeten door eigenbelang en eigen gelijk.
Hoe anders was Jezus zelf, hoe anders ook was Paulus toen hij de wereld rondtrok op zijn missiereizen, als een vader die bemoedigend en vermanend naar zijn kinderen toegaat.
Gij weet trouwens dat wij ieder van u
hebben vermaand en bemoedigd,
zoals een vader zijn kinderen…
(1ste Brief aan de christenen van Tessalonica 2,11-12)
Jezus sprak:
‘Wee jullie, schriftgeleerden en Farizeeën,
huichelaars…
(Matteüs 23,27)
VOGEL-VRIJ KIND
Er zijn in de loop van de geschiedenis, al veel eigenschappen toegeschreven aan Jezus. Maar dat hij een socioloog was heb ik nog niet gehoord. Die tak van de wetenschap bestond trouwens nog niet in zijn tijd. Maar in dit evangelie is Jezus duidelijk iemand die de samenleving kan observeren. Hij ziet wat er misloopt. Hij maakt een genadeloze, maatschappelijke ontleding. De schriftgeleerden en Farizeeën van zijn tijd, de ayatollahs en de talibans zouden we nu zeggen, die de mensen ondraaglijke lasten oplegden in naam van de religie. Het is de macht van de preekstoel en van de biechtstoel, de ouderen onder ons welbekend. En macht corrumpeert. Elke macht leidt tot misbruik van macht.
Jezus doet echter meer dan mistoestanden aanklagen. Hij is niet alleen een socioloog, Hij is ook een visionair die dwars door de mistoestanden kan kijken naar een toekomst, naar een samenleving waarin godsdienst niet gepaard gaat met macht en gewetensdwang. ‘Gij moet u geen rabbi laten noemen, geen leraar en geen meester. Wie de grootste onder u is moet uw dienaar zijn.’
Hij wil een geloof en een godsdienst die bevrijdend werkt. Mensen die naar de kerk komen moeten een beetje gelukkiger huiswaarts keren of er is iets niet in orde met de boodschap. ‘Mijn juk is zacht en mijn last is licht’ zei Hij toch.
Heel goed bedoeld, maar is het ook realistisch? Het antwoord hierop is dat sleutelzinnetje: ‘Gij hebt maar één vader, de hemelse.’ In de geloofsgemeenschap zoals Hij die droomt draait het niet om mensen. Maar draait het om God. Wie we ook zijn, en welke zending we ook te vervullen hebben in de kerkgemeenschap, we mogen God ervaren zoals een klein kind opkijkt naar vader.
Vader is een woordje dat geplukt is uit onze menselijke vocabulaire. Het is te arm om de rijkdom uit te drukken van de relatie tot God. Maar in dat woordje zit in alle geval toch iets van intieme omgang en iets van ontzag. Een vader houdt ten diepste van zijn kinderen en toch stelt hij grenzen, toch kan hij bijwijlen ‘neen’ zeggen. Als we van geloof of van godsdienst spreken, dan gaat het over die persoonlijke verhouding tot God. Dat is onze rijkdom en onze opgave. Laat je door Hem beminnen.
Ons leven is als de vlucht van een vogel, even vrij. En God is als de tegenwind die ons draagt, die we nodig hebben. Vlieg dan en laat je door niemand de vleugels knippen.
Vorige week werd Petrus nog de hemel in geprezen: ‘je bent een rots, op jou kan ik mijn kerk bouwen.’ Vandaag is het gans anders, Jezus zegt wat hemzelf nog te wachten staat: Jeruzalem, een kruis, verraden en verlaten, en helemaal geen droom van roem of macht en aanzien. Meteen wil diezelfde Petrus tussenkomen: ‘Dat mag niet gebeuren, Heer!’
Onmiddellijk krijgt hij, die Petrus, die zo geprezen werd, de steenrots, die de eerste paus zal worden, een stevige bolwassing: ‘Ga weg, Satan, weg, achteruit … je laat je leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil.’
Zusters en broeders,
Stem uw gedrag niet af op deze wereld.
Word andere mensen,
met een nieuwe gezindheid.
(Brief aan de christenen in Rome, 12,2)
Maar Jezus keerde zich om en zei tot Petrus:
‘Ga weg, satan, terug!
Gij zijt Mij een aanstoot,
want gij laat u leiden door menselijke overwegingen
en niet door wat God wil.’
(Matteüs 16,23)
‘…DAT HIJ VEEL ZOU MOETEN LIJDEN.’
Vorige week zei Petrus: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de Levende God!’ Heel even doorzag hij Jezus’ diepste wezen. Maar dit inzicht is verre van volgroeid. Petrus denkt aan een heerser, alom gevierd – én gevreesd – om zijn macht. Daarom stuurt Jezus dit al te aardse beeld meteen bij. Hij zal Messias zijn op een heel onverwachte wijze: in liefde, gegeven, gedeeld gebroken.
Petrus denkt anders en aards. En Jezus lijkt wel kwaad te worden. Hij wil zijn diepste roeping niet laten wegroven. Daarom die harde woorden: ‘Ga weg, Satan.’ Het moet hard aangekomen zijn voor die brave steenrots Petrus, die het zo goed bedoelde, maar het helemaal verkeerd voorhad. Hij moest nog veel, nog heel veel, groeien in de overgave aan Gods wil.
Zo is Petrus ten volle mens: heen en weer geschommeld tussen Gods wil en eigen inzicht. Zoals ook wij een leven lang ons hart moeten bekeren tot die Jezus, die zo onthutsend, zo verbijsterend, zo onverwacht anders is. Het is een lange leerschool, die ommezwaai van navelstaren naar het eigen ikje tot overgave aan Gods wil. Jezelf uit handen geven tot in Gods handen.
Zelfvergeten liefde is nooit makkelijk. Het vraagt zo dikwijls zelfverloochening, met ontgoocheling en onbegrip, en telkens nieuwe moed. Zó loopt de weg van Jezus, de weg van het kruis; zó loopt ook de weg van wie Hem wil volgen. Een Zoon van God met harde hand, dat zou geen nieuws geweest zijn, geen blijde boodschap. Er zijn er zoveel geweest: Alexander de Grote, Keizer Karel, Napoleon, Hitler en vele anderen. Als Jezus zo geweest was, was Hij slechts één van die velen geweest, die hun triomf bouwden op de nederlaag, het leed, en dikwijls ook het bloed van anderen. Het echte nieuwe, de echte blijde boodschap is een Lijdende Dienaar, die in zijn liefde tot het uiterste gaat. In zo Iemand, in zulke Messias wil God zichtbaar worden.
‘Jij bent Petrus en op die steenrots zal ik mijn Kerk bouwen’. Voor sommige mensen valt deze zin moeilijk. Zij willen echt christen zijn, zij hebben een grote bewondering voor Jezus, zij willen, net als Hij, weldoende rondgaan, zij willen zijn voetspoor volgen van liefde, hoop en bemoediging ... maar hebben problemen met de kerk.
Vandaar de vraag: wat wordt er met die zin bedoeld? Welke kerk had Jezus voor ogen of in gedachten?
Hoe dan ook: wij mogen geen stukjes evangelie weglaten, omdat ze ons moeilijk vallen. Ook in moeilijke passages heeft God ons wat te zeggen.
Hoe onuitputtelijk zijn Gods rijkdom, wijsheid en kennis,
hoe ondoorgrondelijk zijn oordelen
en hoe onbegrijpelijk zijn wegen.
(Brief aan de christenen in Rome 11,33)
‘‘Maar gij – sprak Hij tot hen –, wie zegt gij dat Ik ben?’
Simon Petrus antwoordde:
‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.’
(Matteüs 16,15-16)
‘GIJ ZIJT DE CHRISTUS’
Twee weken geleden, op het hoogfeest van Maria ten hemel opgenomen, lazen we nog dat magnifieke Magnificat: ‘Hij toont zijn macht en de kracht van zijn arm en drijft uiteen wie zich verheven wanen’. Drie, vier keer werd deze gedachte herhaald. Het laat maar één besluit toe: ‘Zó is God’, helemaal aan de kant van wie gebukt gaat onder onrecht. Zonder excuus of diplomatisch schipperen, maar klaar, duidelijk, onvoorwaardelijk. Zó is God, zó zal dus ook de Christus zijn, de Zoon van de levende God.
Trouwens, Jezus zelf laat daar niet de minste twijfel over bestaan. Wanneer Hij zijn openbaar optreden begint, licht hij zijn zending toe met woorden van Jesaja: ‘De Geest van de Heer heeft mij gezonden om aan armen de goede boodschap te brengen, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en om verdrukten in vrijheid te laten gaan.’
De toehoorders zitten gespannen te wachten: wat gaat Hij hier over zeggen. Maar Jezus heeft niet veel woorden nodig: ‘Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt, is nu in vervulling gegaan.’ Zo zegt Hij eigenlijk: ‘Laat er geen twijfel over bestaan. Ik – de Zoon van de Levende God – sta aan de zijde van hen die geslagen worden, en niet bij hen die slagen toebrengen. Wie slagen toebrengt en zich op Mij beroept is een leugenaar. Zo iemand eert mij misschien met de lippen, maar zijn hart is ver van Mij.’ Ook dat waren, vele eeuwen vroeger, al profetische woorden, die niet in dank werden afgenomen. Voor Jezus zelf zal het niet anders gaan. ‘Toen ze dit hoorden, werden ze woedend en wilden Hem in de afgrond storten.’
Vandaag krijgen we dezelfde les. De leerlingen herkennen hun vriend Jezus als God zelf: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God’. Met deze woorden geeft Petrus eigenlijk aan: ‘zoals Gij handelt, zo is God’.
Het antwoord van Jezus is dan ook van levensbelang: ‘Omdat Gij dat hebt ingezien, zal ik op u mijn kerk bouwen’. God is aanwezig en zijn Kerk leeft daar, en alleen daar, waar en als mensen deze zending van Jezus verder zetten, waar en als mensen ‘aan de kant staan van hen, die geslagen worden, en niet aan de kant van hen die slagen toebrengen’.
‘Veel eersten zullen laatsten en veel laatsten zullen eersten zijn.’
Ons leven zit vol met regelmaat en gewone dingen. Vandaar dat de dagen allemaal op elkaar kunnen lijken, met routine en sleur. Maar vandaag horen we in het evangelie het verhaal van Jezus op de berg Tabor: een gebeurtenis, die allesbehalve alledaags is, en die de leerlingen zuurstof gaf voor hun geloof in de Verrezen Jezus. Daarom kijken wij vandaag ook uit naar eigen Taborervaringen.
In die tijd nam Jezus
Petrus, Jakobus en diens broer Johannes
met zich mee een hoge berg op,
waar Hij met hen alleen was.
Voor hun ogen veranderde Hij van gedaante.
Zijn gezicht ging stralen als de zon
en zijn kleren werden wit als licht.
(Matteüs 17,1-2)
EVEN UW HEERLIJKHEID ZIEN
De Tabor, het lijkt wel ontleend aan een boek met fantastische vertellingen. En toch is het weer een heel herkenbaar stukje leven. De feiten zijn verbluffend: ‘zijn gezicht veranderde, zijn kleed werd stralend wit, Mozes en Elia staan in hemelse luister bij Hem.’ Het is sensationeel, maar de klemtoon gaat niet naar de sensatie. De komende kruisdood, daar had Jezus tevoren al over gesproken: ‘De Mensenzoon moet veel lijden, Hij moet verworpen en ter dood gebracht worden.’ Hij had er nog bij gezegd: ‘Als iemand achter Mij aan wil komen, moet Hij zijn kruis opnemen en Mij volgen.’
Het succesverhaal is voorbij, geen massa’s meer, die achter Hem aanlopen. Wel ruzie met oudsten, hogepriesters en farizeeën. Vol verwachtingen waren zij Hem gevolgd, een onzekere toekomst tegemoet, enkel vertrouwend op zijn Woord. Nu komt de ontnuchtering: waren zij niet op weg met iemand die altijd zou verliezen? Het sprookje is uit, de mooie droom aan diggelen geslagen!
Eerst het geloof in de verrijzenis zal weer hoop geven: Hij is gekruisigd, maar Hij leeft! En Hij leidt ons naar een volkomen leven! Maar dat volkomen leven kan wel eens veraf lijken, achter de einder voor mensen onderweg. Dan is de Tabor welgekomen, een berg in een egale vlakte. Een ogenblik van licht in de vlakte van de dagen. Boven, op de berg, zien zij een glimp van wat hen toen gelokt heeft. Die hoop van toen herleeft en wenkt weer.
Zo zijn ook wij onderweg, met eenzelfde Woord dat ons lokte, en geslingerd tussen hoop en vrees. Soms kunnen angst en twijfel te groot lijken voor ons kleine kunnen. Ons leven kan ons plat tegen de grond slaan. Eigen leed of de massieve pijn van de wereld, zoveel kan ons doen wankelen, ook als wij tevoren die grote genade van een rustig geloof mochten ervaren.
Weer is het verhaal hier niet af. Als wij aandachtig en luisterbereid zijn, kunnen andere ervaringen ons deel zijn. ‘Niemand heeft ooit God gezien.’ Maar soms kunnen wij iets van Hem merken, iets dat de vervulling laat vermoeden van onze diepste hunker. Dat gebeurt niet in lawaai en drukte, wel als het stil wordt in onszelf, als wij aardse goesting opzij schuiven, en ons openstellen voor God.
‘Als de ziele luistert, spreekt het al een taal dat leeft.’ Vergeten wij de stilte niet, opdat wij die taal horen van al wat leeft. Opdat wij het vluchtige schrijven van het schrijverke verstaan: ‘wij schrijven, herschrijven en schrijven nog den heiligen name van God.’
Van tijd tot tijd moet je het doen:
de berg opgaan.
De wereld laten verstillen,
jezelf en de anderen hervinden in gebed,
het volle licht van God
laten schitteren op je gezicht.
Dat kan je vooral in het gezelschap van Jezus,
uit wie dit heldere licht al straalt,
en in het gezelschap van andere bergbeklimmers,
godzoekers zoals Mozes en Elia.
Het was voor hen geen wereldvlucht.
Zij namen alles mee op die berg:
het wel en wee van hun volk,
hun machteloosheid en ontgoocheling.
Maar er kwam even vrede in hun hart.
Zij ontvingen nieuwe kracht
om af te dalen, om te herbeginnen.
Want wie op de berg
alles in het volle licht heeft gezien,
kan ook God vinden
in het verwrongen gezicht
dat lijden heet.
(Levensecht)
Foto's:
1. Schilderij van Luc Blomme: 'De gedaanteverandering'.
2. 'Cristo Nordestino'. Doek uit Bahia, Brasil. Kunstenaar mij onbekend.
Vandaag wordt in de eucharistie een onderwerp aangekaart, dat toch wel de moeite waard is: wat is nu eigenlijk echt belangrijk voor ons? De gedachte komt meestal ongevraagd ons leven binnen, zoals bij het overlijden van iemand die ons zeer dierbaar is, of bij een ziekte die ons of een geliefde overvalt. Soms lijkt de grond wel onder onze voeten weg te zinken, alle zekerheden lijken weg te vallen. Dan voelen wij aan den lijve waar het nu écht op aankomt in ons leven, als wij door dit of dat helemaal neergeslagen zijn.
Jezus spreekt daar vandaag over in twee korte parabels: over een schat en een dure parel, die goed weggestoken waren en plots gevonden worden …. En die daardoor de vraag stellen: waar leggen wij de klemtoon in ons leven?
Die nacht verscheen de HEER aan Salomo in een droom.
‘Vraag wat je wilt,’ zei God, ‘ik zal het je geven.’
‘Leer mij luisteren,
zodat ik uw volk leiding kan geven
en goed van kwaad weet te onderscheiden. .’
(Uit het Eerste Boek Koningen 3, 5 en 9)
‘Toen hij een schat, een parel gevonden had
ging hij alles verkopen wat hij bezat en kocht die.’
(Vrij naar Mt 13,44-46)
De schat in de akker, waarvoor je alles prijsgeeft. De mooie parel, die meer waard is dan al het andere. Wat is voor ons het belangrijkste in ons leven? De mening zal verschillen van mens tot mens en van moment tot moment.
Een goede gezondheid, zoals wij elkaar met Nieuwjaar wensen? Een carrière met veel succes en veel geld? Dat we gespaard blijven van rampen, dat de zaken goed mogen gaan, dat de kinderen goed terechtkomen? Elk van ons heeft wel zijn eigen antwoord op elk ogenblik. Wij bidden er ook voor dat onze wensen in vervulling mogen gaan…
En toch zien we meer dan eens: mensen die rijk zijn – maar geen vreugde kennen, mensen die gezond zijn – maar niet gelukkig, mensen die geslaagd zijn in het leven – maar onvoldaan blijven.
Waar zijn die schat of die parel dan wel verborgen, en door ons misschien vergeten of uit het oog verloren?
De droom van Salomo kan ons daarbij helpen. De Heer vraagt aan de jonge koning: ‘Wat wil je dat Ik je geef?’ En Salomo vraagt niet om rijkdom of een lang leven. Hij vraagt om een opmerkzame geest en een luisterend hart. Hij vraagt om ontvankelijk te blijven voor Gods Woord, Hij vraagt om te kunnen onderscheiden waar het op aankomt.
Kortom: hij vraagt om inzicht en levenskunst.
‘God, onze Vader,
geef ook aan ons een deeltje van de wijsheid
die Gij aan Salomo verleend hebt.
Dat ook wij ontvankelijk mogen worden voor Uw Woord,
dat zo zacht klinkt en overstemd wordt door zoveel rumoer in onze wereld.
Uw Woord, dat ons de weg wijst naar Uw beloofde Rijk
van waarheid, heiligheid en liefde.
Want Uw Rijk is de parel, die meer waard is dan al het andere,
Uw Rijk is de waarachtige schat,
verborgen in de akker van ons leven,
verloren in de akker van de wereld. Amen.’
OVER RUSTIGENDE VASTHEID DIE IK VOND
De mensen zijn in twijfel gevangen, 't gezicht van een god heeft de tijd gebleekt, nu kom ik ze vertroosten met gezangen van wat nooit wisselt en in niets ontbreekt. Ik kan bemoediging zijn voor de bangen, de klare stem die altijd rustig spreekt, omdat mijn hart dat geen angstvallig hangen aan wolken kent, ziet wat door wolken breekt.
Ik werd geboren met een aard die sterk van zelf gaat naar de kern van alle zaken maar veel stond tussen mij in en mijn werk. Groeiende, heb ik dat opzij gezet: het werd al lichter, alle duisters braken en ik zag liefde als de levenswet.
De eerste lezing in de liturgie voor de weekdagen is dezer dagen genomen uit het tweede boek van de Pentateuch, Exodus, verhalen over de Uittocht van de Joden uit Egypte, een goede 400 jaar nadat zij daar beland waren zoals in de verhalen over Jozef ‘de Dromer’ in Genesis verteld wordt. De Joden zijn inmiddels zeer talrijk geworden en worden tot slaven gemaakt. Daarom vluchten zij, onder leiding van Mozes, weg uit Egypte naar ‘Het Beloofde Land’ Kanaän. Vandaag, woensdag van week 16 door het jaar, lezen we een stukje daaruit: bij die tocht van 40 jaar door de woestijn wordt het volk opstandig.
Daar in de woestijn begon het volk opnieuw te morren.
‘Had de Heer ons maar laten sterven in Egypte’,
zeiden ze tegen Mozes en Aäron.
‘Daar waren de vleespotten tenminste gevuld
en hadden we volop brood te eten.
(Exodus 16, 2-3)
Omdat de lange tocht door de woestijn zo bar en hard is willen de Joden terug naar de vleespotten van Egypte. Terug naar de zekerheden van vroeger. Dat is verstaanbaar: zekerheid geeft een gevoel van veiligheid.
Maar er is zoveel in ons leven dat nooit volkomen zeker is. In zijn Hamlet wijst Shakespeare reeds op de grenzen van de menselijke kennis: ‘There are more things in heaven and Earth, Horatio, than are dreamt of in your philosophy’ ‘Er is meer tussen hemel en aarde, dan wat je in je filosofie kan vatten’.
Even gekend zijn de woorden van het vosje in ‘De kleine prins’ van de Saint-Exupéry: ‘Voici mon secret. Il est très simple: on ne voit bien qu’avec le coeur. L’essentiel est invisible pour les yeux.’‘Kijk, dit is mijn geheim. Het is heel eenvoudig: je ziet maar goed met het hart. Het wezenlijke is onzichtbaar voor de ogen.’
Ons leven kan zoveel rijker zijn aan inhoud en vreugde dan je kan becijferen. De warmte van een goed gezin, het samenzijn met mensen die ons dierbaar zijn, een stille zomeravond, de rust binnenin en de vrede met elkaar… er is zoveel dat ons overkomt, dat ons gegeven wordt, en dat ons leven mooi maakt.
Net daarom zijn de woorden en het leven van Jezus, een blijde boodschap omdat zij de weg wijzen naar die grotere vreugde. Zij geven een hoop die kan uitstijgen boven elk verdriet, ze brengen die rust in de eigen ziel en die vrede met elkaar. Zoveel wat ons leven goed maakt is ons gewoonweg gegeven. Zoveel is een gave van God, die ons geschonken wordt om van te genieten en om te delen met elkaar. En om dankbaar van te worden.
Vandaag en de komende zondagen horen we enkele parabels over het Rijk der hemelen. Als Jezus iets wilde doorgeven, vertelde Hij meestal een verhaal. De evangelist Matteüs, die wij dit jaar volgen, zegt zelfs dat hij altijd sprak in gelijkenissen.
Vandaag beginnen we met die heel bekende parabel over de zaaier en het zaad, een verhaal over de verschillende manieren waarop wij het woord van Jezus kunnen beluisteren, en er al dan niet voor openstaan.
En als we dan even naar onszelf kijken, zien we dat er ook bij ons rotsgrond en distels aanwezig kunnen zijn: ogen die niet zien, oren, die niet willen horen en een hart dat niet openstaat …
Maar daartegenover staat dan deze mooie beeldspraak uit Jesaja:
Zo spreekt de Heer:
Zoals regen of sneeuw neerdaalt uit de hemel
en daarheen niet terugkeert
zonder eerst de aarde te doordrenken,
haar te bevruchten en te laten gedijen,
zodat er zaad is om te zaaien
en brood om te eten –
zo geldt dit ook voor het woord
dat voortkomt uit mijn mond:
het keert niet vruchteloos naar mij terug,
niet zonder eerst te doen wat ik wil
en te volbrengen wat ik gebied.
(Jesaja 55,10-11)
‘Eens – zo begon Hij – ging een zaaier uit om te zaaien.
Bij het zaaien viel een gedeelte op de weg
en de vogels kwamen het opeten ...
Een ander gedeelte viel op de rotsachtige plekken,
waar het niet veel aarde had …
Weer een ander gedeelte viel onder de distels
en deze schoten op, zodat het verstikte …
Een laatste gedeelte tenslotte
viel op goede grond en leverde vrucht op …
(Uit Matteüs 13)
Het Woord van de Heer is veelzijdig en wonder. Soms brengt het troost, soms klinkt het hard en is het veel gevraagd. Dag in dag uit komt het naar ons toe en leren wij het kennen, dit woord van God, veelzijdig en verscheiden: eerst en ook wel in zijn zuiverste vorm in de Bijbel, maar ook in de natuur, en in de mens bij ons, in de oorspronkelijke zuiverheid van Gods schone schepping, evenzeer als in een zachte hand, een teder gebaar, een stil gebed. Soms komt het rustig en zacht als een weldoend briesje in de zomeravond, soms kan het ons overrompelen en doen wankelen als een heftige storm in de herfst.
En misschien komt het nog het meest naar ons toe in de concrete omstandigheden van ons leven: welk Woord wil de Heer vandaag tot mij spreken, wat wil Hij vandaag van mij vragen, in dit gebeuren, in deze mens?
‘Wees niet bevreesd.’ Angst en vrees kunnen sterk leven in een mensenhart. Er kunnen zoveel redenen zijn: donder en bliksem en noodweer, onveiligheid en geweld, of het onbekende van andere culturen …
Maar vandaag gaat het over iets anders. Jezus heeft zijn leerlingen vooruit gezonden, op weg naar alle dorpen waar Hij zelf wil langs komen. Hij weet dat zij tegenkanting en vervolging zullen kennen. Daarom zegt Hij vandaag: ‘Wees niet bang voor mensen’. Wees niet bang, als je gehoor geeft aan mijn oproep. Wees niet bang, als je wijst op wat goed en edel is … ook al zullen ze je naam misschien door het slijk sleuren.
Al mijn vrienden willen niets liever dan mijn ondergang.
(Jeremia 20,10)
Toen Jezus zijn apostelen uitzond zei Hij hen:
Wees dus niet bang voor de mensen.
(Matteüs 10,26)
Jeremia had het hard te verduren omdat hij uit de tekenen van zijn tijd de toekomst voorspelde: Ik hoor veel mensen fluisteren: ‘Daar heb je de doemdenker, onheil is altijd zijn boodschap. We zullen hem wel krijgen.’ Hij werd ontmoedigd door die bedreigingen. Maar hij weet dat hij Gods woord spreekt en dat God hem daarom steunt. Jeremia staat trouwens niet alleen. Nabot, een kleine man uit het volk, werd door koning Achab, gestenigd omdat hij ontzag voor de Heer en eerbied voor zijn ouders verkiest boven de tomeloze hebzucht van de koning. Het keert telkens weer: het Joodse volk, zijn leiders voorop, is ontrouw aan God, en profeten aarzelen niet om hen terecht te wijzen.
Jezus staat in die traditie, reeds in zijn zaligsprekingen: ‘Gelukkig wie voor de gerechtigheid vervolgd worden! Gelukkig ben je, als ze je uitschelden omwille van Mij. Wees blij en juich, want zo hebben ze immers de profeten vóór jullie vervolgd.’ (Mt 5)
Tegen deze achtergrond zendt Jezus zijn leerlingen om Gods Koninkrijk te preken. Ze moeten zich geen illusies maken: vervolging zal hun deel zijn. Er zullen altijd mensen zijn die zich bewust afkeren van Gods goede Geest. Zo verstaan we ook dat vreemde woord: ‘Alle zonden zullen vergeven worden, maar niet de zonde tegen de Heilige Geest’. Wie zich bewust afkeert van Gods Koninkrijk wordt niet door God verworpen, maar sluit zichzelf uit.
Daarom prent Jezus zijn leerlingen in: ‘Wees niet bang voor de mensen, wees niet bevreesd.’ Maar Hij verstaat dat zijn leerlingen soms angstig zullen worden. Hij verstaat dat ze soms zullen twijfelen aan zichzelf, aan Hem en aan zijn Koninkrijk van waarheid, heiligheid, liefde, gerechtigheid en vrede. Daarom is zijn laatste woord op deze aarde ook: ‘Hou dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’
Het kan lang duren voordat iemand deze belofte ten volle begrijpt en in zijn hart opneemt. Maar een oude dichter zegt na jaren zoeken : ‘Heer, mijn hart is niet trots, mijn blik niet hoogmoedig, ik zoek niet wat te groot is of te hoog gegrepen. Nee, ik ben stil geworden, ik heb mijn ziel tot rust gebracht. Als een kind op de arm van zijn moeder, als een kind is mijn ziel in mij. (Ps 131, 1-2)
omdat ze afgetobd neerlagen als schapen zonder herder.
(Matteüs 9,36)
De zending van de leerlingen vertrekt van de ontroering van Jezus: ‘omdat ze afgetobd neerlagen, als schapen zonder herder.’ Jezus roept mensen om teken en werktuig te zijn van zijnmede-leven met de nood van zovelen. De leerlingen worden bij name genoemd: geen ronkende titels, maar mensen zoals wij, klein en gewoon. Ze zijn ook heel verscheiden: verschillende meningen, verschillende beroepen, verschillende karakters.
Belangrijk is wat aan deze zending voorafgaat: Gods mededogen met de hulpeloosheid van de mensen. Mensen hebben zoveel leed soms, ongezien, achter gevels, die verbergen, of ongezien door ogen, die wegkijken. Je bent soms verwonderd over de moed, waarmee iemand overeind blijft en voortdoet. Zelden bloeit een mensenleven open in een levensgrote glimlach. En je bent soms ook verwonderd over zoveel gebrek aan medeleven. Mededogen is soms mijlenver te zoeken en de liefde zelf wordt vaak zo weinig geliefd. Daarom is Jezus ontroerd en bewogen, triest zoals mensen triest kunnen zijn als zij dat immense gebrek aan ontroering zien. Daarom zoekt Hij mensen, die beeld willen zijn van zijn milde barmhartigheid. Daarligt onze zending: dat wij de hulpeloze mens opmerken, door hem ontroerd worden, en hem weer tot leven willen wekken.
Oprechte liefde voor een God, die meeleeft, neemt tegenstellingen weg en maakt één. Die liefde tot God kan uit zoveel verschillen één gemeenschap laten groeien, één van hart en één van geest, met dezelfde ontroering en dezelfde bewogenheid, als Hij zelf voelde. Jezus volgen is enkel mogelijk als we ons samen laten leiden door zijn woord. Ook in ons geloof dragen wij elkaar. Elk voor zich gelovend, elk op zijn eigen houtje, elk in zijn eigen hoekje, blijven we rariteiten, zonderlingen die buiten de wereld leven. De Duitse Nobelprijs Heinrich Böll zei eens: ‘één christen kan wonderen doen, een miljard christenen kunnen de wereld veranderen.’
Een bron van kracht zijn mensen die je troosten als je bedroefd bent, die je helpen als je niet meer verder kunt, die weten wat ze willen, die je vergeven en een nieuwe kans bieden, die enthousiast zijn
en je aansteken om het goede te doen, die geduld met je hebben, zacht en mild zijn, die je trouw blijven,
echte vrienden
die je niet in de steek laten, die vrede brengen en goedheid uitstralen, die weten van liefde en van je houden, waar je ook bent en wat er ook gebeurt,
Een bron van kracht zijn mensen die lijken op Jezus.
Pinksteren, het feest van de Heilige Geest, de Trooster en Helper, zoals Jezus zelf er over sprak, het feest ook van de vruchten van de Geest, die warme gaven, die het leven zo mooi maken, EN het feest van het enthousiasme, zoals de eerste vrienden van Jezus omgevormd werden van schichtige angsthazen tot GEESTDRIFTIGE getuigen van zijn Blijde Boodschap …
Laat u leiden door de Geest,
dan bent u niet gericht op uw eigen begeerten.
Wat wij uit onszelf najagen is in strijd met de Geest,
en wat de Geest verlangt is in strijd met onszelf.
Het een gaat in tegen het ander,
dus u kunt niet doen wat u maar wilt.
(Galaten 5,16-17)
DE VRUCHTEN VAN DE HEILIGE GEEST
Grote theologen hebben er op gezwoegd om uit te leggen hoe wij de Heilige Geest kunnen DENKEN. Opnieuw moeten we echter zeggen: dure woorden brengen niet altijd veel klaarheid. Hoe goed hun pogingen ook bedoeld waren, veel wijzer zijn we er niet van geworden.
WIJZER kunnen we wel worden, als we omzien naar mensen in wie deze Heilige Geest aanwezig en zichtbaar aan het werk is. Laten wij kijken naar mensen, die door Gods Goede Geest bewogen worden. Zulke mensen tonen een glimp van de Heilige Geest. Zo zullen we een beter inzicht krijgen dan door geleerde beschouwingen. De heilige Geest kan je toch niet in woorden vatten of vangen.
Maar je kan Hem enigszins opmerken in mensen, waar een uitzonderlijk hart in schuilt. Hun woorden zijn doordesemd van GOEDHEID. Hun daden houden Jezus levend onder ons en laten ons zijn Geest zien.
Zulke mensen stralen iets uit dat meer dan menselijk is: hun woorden, hun daden, hun hele manier van leven vertolkt Gods Geest, die heilig en goed is. Of om het nog maar eens met Paulus te zeggen: hun leven is doordrongen van DE GAVEN VAN DE GEEST: liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid en trouw, zachtheid en ingetogenheid. Waar die zichtbaar zijn, is Gods eigen Geest aanwezig en leeft Jezus voort onder ons.
Deze lieftallige gaven wil ik u van harte toewensen op deze zalige hoogdag van Gods Goede Heilige Geest.
O grote Geest,
wiens stem ik verneem in de winden en
wiens adem de ganse wereld leven geeft,
luister naar mij.
Ik verschijn voor U als één van uw vele kinderen.
Ik ben klein en zwak.
Ik heb kracht en wijsheid nodig.
Laat mij in schoonheid wandelen en mogen mijn ogen
steeds de rode en purperen zonsondergang aanschouwen.
Laat mijn handen de dingen vereren die U gemaakt hebt,
en mijn oren uw stem horen.
Schenk mij wijsheid
opdat ik de dingen die U mijn volk geleerd hebt,
en de les die U in elk blad en elke rots verborgen hebt,
moge erkennen.
Niet om sterker te zijn dan mijn broeders zoek ik kracht,
maar om mijn grootste vijand te kunnen bestrijden - mijzelf.
Tussen Hemelvaart en Pinksteren hebben wij vandaag een wat stille zondag. Ook de eerste christenen hebben zo een tijd gekend. De droefheid weegt om het verlies van Jezus en de beloofde Helper en Trooster is nog niet gekomen. Maar zij blijven samen in gebed. Want ook Jezus zelf had nog heel ontroerd gebeden die laatste avond toen Hij voor het laatst op weg ging naar de hof van Olijven en het kruis op Calvarie, om daar zijn zending te voltooien.
Moge dit gebed van Jezus zelf ook voor ons een steun en troost zijn … in tijden, die zwaar vallen, omdat wij op een of andere wijze vervolgd, verworpen of uitgestoten worden omdat we trouw willen blijven aan de Geest van Jezus.
Ik blijf niet langer in de wereld,
zij echter blijven in de wereld,
terwijl Ik naar U toe kom.
Heilige Vader,
Bewaar in uw Naam
hen die Gij mij gegeven hebt.
(Johannes 17,11)
‘Ik bid U voor hen’
Dikwijls kijken wij met heimwee en vertedering naar de tijd van de eerste christenen. Dikwijls ook bidden wij dat dezelfde geestdrift van de vroege Kerk evenzeer in en tussen ons zou leven.
Vandaag horen we de keerzijde van deze vroegste tijd. Jezus gaat weg uit deze wereld en bidt voor zijn leerlingen. Hij voorziet reeds de moeilijkheden, die hun deel zullen worden. Hij weet dat hun leven niet zorgeloos zal verlopen, als Hij niet meer zichtbaar bij hen zal zijn. Hij kent de vertwijfeling, die zij zullen voelen en Hij weet dat hun weg vaak zwaar zal zijn, als ze zijn weg willen gaan. Daarom dat kleine zinnetje bij het Laatste Avondmaal: ‘Ik bid u voor hen’.
Jaren later zijn de moeilijkheden van de leerlingen geen toekomstmuziek meer. Het leven was verder gegaan, en de leerlingen waren al die jaren trouw gebleven aan het woord van Jezus. Maar, hoe aantrekkelijk de boodschap van Jezus ook was, zij werden niet begrepen door de wereld. Integendeel: zij werden verstoten en uitgesloten, ze werden vervolgd, omwille van zijn Naam. Petrus schrijft daarom in zijn eerste bief:
‘Zusters en broeders, wees niet verbaasd over de vuurproef die u ondergaat; er overkomt u niets uitzonderlijks. Hoe meer u deel hebt aan Christus’ lijden, des te meer moet u zich verheugen.’
Ook dat was het leven van de eerste christenen en het blijft nog altijd het leven van velen die Jezus willen volgen. Het kan hard vallen in het dagelijkse leven, maar de werkelijkheid kan niet anders zijn. Even voordien had Jezus nog gebeden: ‘Vader, de wereld kent U niet en ziet U niet.’ En daarom bid ik U voor hen: ‘dat Gij hen in deze wereld zoudt bewaren.’
‘Heer Jezus,
bewaar uw gelovigen
in oprechte trouw aan U,
die Weg, Waarheid en Leven zijt
en die volkomen vreugde schenkt.’
DE TROUWE BEZOEKER
Parijs. Elke dag op de middag komt een oude zwerver de kerk binnen en stapt een minuut later weer buiten. De koster vindt dit maar vreemd en vraagt de man wat hij komt doen.
- Ik kom goedendag zeggen tegen Jezus.
- Welk gebed bid je dan?
- Bidden kan ik niet. Ik zeg alleen: Jezus, hier is Jim.
Enkele jaren later wordt de zwerver ziek en hij wordt opgenomen in een tehuis voor daklozen. Hij weet de sfeer erin te houden en glimlacht altijd.
Een verpleegster vraagt hem op een keer:
- Hoe komt het dat je altijd zo glimlacht?
- Dat komt door het bezoek dat ik elke dag krijg.
- Bezoek? Maar om hoe laat dan?
- Elke dag op de middag.
- En wie bezoekt je dan? Je hebt me verteld dat je geen familie meer hebt.
Hemelvaart verwijst naar boven. Automatisch kijk je dan omhoog. Dat deden de leerlingen van Jezus ook. Zij volgden Hem met hun ogen tot Hij achter het wolkendek verdwenen was. Ze bleven Hem nastaren, verbouwereerd en aan de grond genageld. Maar de vraag: ‘Wat staan jullie toch naar de hemel te kijken?’, zet hen weer met beide voeten op de grond. Steek nu maar zelf de handen uit de mouwen, is de boodschap.
Ziet, Ik ben met U
alle dagen
tot aan de voleinding van de wereld.’
(Matteüs 28,20)
Op die berg in Galilea stonden de leerlingen er allicht wat triestig bij. In veertig dagen verliezen ze Jezus voor de tweede keer. Eerst die vrijdag toen Hij gekruisigd werd, verworpen en uitgeroeid. Alles wat hen zo beroerd had, leek voor goed voorbij. Twee zijn er, die al meteen terugkeren naar hun gewone doen in Emmaüs, weg uit Jeruzalem, waar al dat moois aan diggelen was geslagen. Hun woorden raken ons: ‘En wij die gehoopt hadden …’ Maar weg is die hoop.
Maar het bleek niet echt voorbij. In een vreemde herkennen ze Hem bij het breken van het brood. En Hij blijft zich tonen, aan alle leerlingen die samen zijn, eerst zonder, dan met Thomas; aan Maria Magdalena; aan de vissers bij het meer, die weer hun werk hadden opgenomen. Hij was dus niet echt weg. Bovendien zei Hij nog: ‘waarom zoekt ge de Levende bij de doden?’ En samen met Jezus, die verrezen is, herleeft de hoop.
Nu staan ze daar weer. Op die berg in Galilea. Hij wordt opgenomen en zij kijken naar de lucht, tot een wolk Hem aan hun gezicht onttrekt. Weer verliezen ze Hem. Weer blijft de leegte van de vervlogen hoop. Weer voelen zij zich van God verlaten, en weer blijven ze bang samen. In die nestwarmte voelen zij zich veilig.
En nu was Hij echt voor goed weg. Er bleven alleen een belofte: ‘Ik zal u niet als wezen achterlaten’. ‘Ik zal u een Helper, een Trooster zenden.’
Van Hem kon dat toch geen loze belofte zijn. Hij had getoond dat Hij betrouwbaar was en woord hield. Er bleef alleen dat lichtje in het duister.
En bij dat lichtje komt een zending: ‘Trek de wereld rond, en vertel over Mij aan alle mensen.’ En laat je eerste woord dan telkens zijn: ‘Vrede zij u!’
‘Vrede zij u!’ … op deze zalige hoogdag van Hemelvaart.
De Joodse rechtspraak kende een gebruik, dat bij ons niet bestaat. Als iemand veroordeeld was, kon het gebeuren dat een persoon met gezag stilzwijgend naast de veroordeelde kwam staan. Dit was een aanklacht tegen de rechters, een protest tegen de veroordeling. De man, die zoiets deed, werd ‘de Helper’ genoemd, in het Grieks: de Paraklètos. De oorspronkelijke, Griekse tekst van het evangelie gebruikt dit woord – Paraklètos – als Jezus spreekt over de Heilige Geest, als Helper en Trooster.
Ik zal de Vader vragen
jullie een andere Helper te geven,
die voor altijd met jullie zal zijn,
de Geest van de waarheid.
Ik laat jullie dus niet als wezen achter
(Johannes 14,15-21)
‘IK LAAT JULLIE NIET ALS WEZEN ACHTER’
Grote woorden kunnen de waarheid wel eens verhullen. Nu de paastijd van de Verrijzenis overgaat naar het Pinksteren van de Geest zien we dat weer. Over de Heilige Geest zijn zoveel moeilijke woorden gezegd en geschreven, terwijl alles eenvoudig wordt als we naar Jezus zelf luisteren.
Opnieuw hoorden we woorden van Jezus bij het Laatste Avondmaal. Hij zal verraden en gekruisigd worden. We staan aan het sterfbed van Jezus, zoals we misschien ooit aan het sterfbed van een geliefde stonden en bedrukt waren. Die gedrukte stemming was er ook die avond, maar Jezus, de stervende zelf, spreekt troost en bemoediging in. Vorige week zei Hij: ‘Laat uw hart niet ongerust worden.’ Vandaag luidt het: ‘Ik zal de Vader vragen u een andere Helper te geven, de Geest voor wie de wereld niet openstaat. Maar Hij blijft bij u en zal in u zijn. Ik laat u niet als wezen achter.’
Die Helper is geen witte toverduif uit een goochelhoed. De belofte van Jezus is pure werkelijkheid. Wanneer Hij gekruisigd en door de wereld verworpen zal zijn. zal Hij onder ons blijven, als de levende. Maar alleen dan en daar waar mensen Hem tot leven brengen. Zoals we soms bidden: ‘Barmhartige God, laat de Geest van Jezus in ons wonen en vervul ons met uw liefde. Maak nieuwe mensen van ons; dat wij op Jezus mogen gelijken. Maak ons herbergzaam van hart voor alle mensen rondom ons; dat wij delen in hun vragen en hun pijn, in hun vreugden en hun hoop.’ Zo blijft Jezus als de levende onder ons. Want daar en dan leeft zijn Geest. En de vruchten van zijn Geest kunnen dan rijkelijk bloeien: liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid en trouw, zachtheid en ingetogenheid.
Heer, leg uw hand op mijn schouder.
Geef mij de kracht mijn dienst aan de mensen
vruchtbaar te maken
en steeds liefde boven haat te verkiezen.
Heer, leer mij hoe ik in uw dienst,
dag in, dag uit, bij ontmoetingen
zachtmoedig, geduldig en volhardend
uw nuttige dienstknecht kan zijn.
Leer mij door de kracht van uw heilige Geest
uw woord om te zetten in eenvoudige taal
zodat er begrip ontstaat voor de Blijde Boodschap.
‘Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op mij’
‘Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op mij. ’ ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’. Eenvoudige, diepe woorden, die we vandaag van Jezus horen. Mogen wij ontvankelijk zijn, GE-HOOR-ZAAM: bereid om te luisteren en om deze woorden in ons hart te bewaren.
Laten we daarbij vooral niet vergeten: Jezus is niet gekomen: om te oordelen of te veroordelen, maar ‘opdat wij leven zouden hebben, enwel in overvloed.’
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op mij.’ …
Jezus antwoordde hem: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. ---
‘Wie Mij ziet, ziet de Vader.’
(Uit Johannes 14)
De diepste dingen hebben geen grote woorden nodig. Jezus toont het eens te meer. De sfeer is geladen bij het Laatste Avondmaal, want Hij zal verraden en gekruisigd worden. Maar net in die geladen sfeer spreekt Hij zijn leerlingen nog moed in: ‘Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op mij.’ Hij had dat al zo dikwijls gezegd: ‘Wees niet bang. Wees niet bevreesd.’ Vandaag worden Thomas en Filippus genoemd, het hadden ook onze namen kunnen zijn. Want angst kan ook ons hart kwellen, bij verdriet en onmacht, als wij zware klappen krijgen, ondanks alle goede wil. Zoveel kan ons onzeker maken.
Als geen ander kent Jezus ons hart, zijn twijfels en zijn slapeloze nachten. Daarom zegt Hij zo dikwijls: ‘Wees niet bang. Ik zal er altijd zijn’. Eenvoudiger kan het niet, maar toch is DAT en DAT ALLEEN de kern van de verrijzenis. Misschien is ons geloof verworden tot een harteloze plicht zonder vreugde. Terwijl Gods Woord een blijde boodschap is van VOLKOMEN LEVEN en VOLKOMEN VREUGDE. Waar die dood zijn – LEVEN en VREUGDE – daar is elk geloof dood, en wordt Jezus weer gekruisigd. Zelfs in zijn eigen naam, door mensen die zich op Hem beroepen. Zo was het al, toen Hij zelf op aarde leefde: zij, die Hem vervolgden en kruisigden, schermden met de wet van Mozes en hun eigen groot geloof. ‘Witgekalkte graven’, zo noemt Jezus hen!
Leven geven, vreugde brengen. Eenvoudiger kan het niet gezegd, maar daar gaat het om en zo neemt Jezus de onrust uit ons hart. Daarbij zijn wij zijn hoofd en hart en handen, want Hij werkt door ons. En Hij zegt ook hoe dit kan. Zelf is Hij de weg: een christelijke gemeenschap zal Jezus aanwezig stellen. Wie Jezus wil volgen, zal met de mensen omgaan zoals Hij dat deed, met dezelfde liefde en dezelfde goedheid. Wie christen wil zijn zal met zijn woorden troosten en bemoedigen.
Alleen zo gaan we de weg, die Jezus is: niet door liefdeloos de letter van de wet te volgen, maar door Hem weer tot leven te brengen, door Hem te laten verrijzen. Dan zal ons hart niet ongerust worden. Want liefde neemt alle angst weg. En zelf had Hij toch gezegd: hieraan zal men zien dat gij mijn leerlingen zijt, als gij elkander liefhebt. Waar die liefde ontbreekt, rijst de vraag: gaan wij wel de weg, die Jezus is? Die weg die leidt tot volkomen vreugde en leven in overvloed.
Maak ons wegwijs, God, in de doolhof van het leven, in de jungle van wat op ons afkomt.
Leer ons ontdekken wat wordt verzwegen, leer ons de leugen ontmaskeren. Help ons om onszelf te blijven ook als we tegen de stroom in moeten roeien.
Leer ons uw wegen te zien in de vele manieren van leven die ons worden aangeprezen en voorgeleefd. Geef ons de wijsheid om te kunnen afwegen wat waarde heeft in uw ogen.
Neem ons bij de hand, God, als wij moeten uitmaken waar het op aan komt. En geef ons een opmerkzaamheid die zich niet laat verleiden door schijn en grootspraak.
Dan zullen wij kunnen kijken met de ogen van een kind, verwonderd en blij om elke morgen. Dan zullen wij zien wat nooit werd getoond: kleine dingen die vreugde geven. Dan zullen wij mensen beluisteren die nooit mogen vertellen van hun heldhaftige daden.
Maak ons wegwijs, God, in dit korte maar boeiende leven, dan zullen wij uitkomen waar Gij ons verwacht.
‘Ik ben de deur voor de schapen’, zegt Jezus vandaag over zichzelf. Het klinkt wat vreemd, maar we kunnen het toch goed verstaan. Een deur biedt een toegang. Jezus toont ons een weg naar een waardevol leven in goedheid en vreugde. Het is een groot geluk dat wij in Hem een betrouwbare gids voor ons leven vinden.
Een andere keer zei Jezus tot hen:
‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:
Ik ben de deur van de schapen.
Allen die voor Mij zijn gekomen,
zijn dieven en rovers,
maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd.
Ik ben de deur.
(Johannes 10,7-9)
Jezus zegt: ‘Ik ben de deur voor de schapen’. Ook voor ons is Hij de deur naar innerlijke rust en diepe vreugde, zoals Hij dat was voor de mensen van toen, die voor Hem open stonden. Wij kunnen hierbij helpen, want wij zijn geroepen om Jezus aanwezig te stellen: we kunnen de mensen benaderen, zoals Jezus dat deed, met dezelfde fijngevoelige aandacht. Wij kunnen hen omringen met de goedheid die Jezus eigen was. Wij zijn geroepen om met dezelfde woorden te troosten en te bemoedigen.
Dit zal altijd onze roeping blijven: mensen te zijn, die naar Jezus verwijzen, de deur, die niet doodloopt op een blinde muur maar toegang geeft tot diepe vreugde binnenin. Zoals Hij zelf zegt: ‘Ik ben gekomen opdat zij leven zouden bezitten, en wel in overvloed.’
Vader, hier ben ik om vereenzaamde, 'overbodige' mensen warmte en geborgenheid te geven.
Uw troost vraag ik om gebroken, geknakte mensen te doen blijven hopen,
Uw zachtmoedigheid vraag ik om de wereld, uw schepping en uw levenswerk, een stukje goddelijker,
een beetje menselijker te maken.
Uw gerechtigheid vraag ik, om onrecht en eigenliefde in mij en rondom mij tegen te gaan.
Uw barmhartigheid vraag ik om met een open hart naar mensen toe te gaan.
Uw zuiverheid vraag ik om uw stem in de stilte horen.
Uw vrede vraag ik om aan al uw kinderen te vertellen
dat Gij Vader en Moeder zijt.
Opdat uw wil geschieden zou ben ik bereid. Vader, hier ben ik, zend mij.