Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
10-08-2020
KOORBANKEN
OVER KOORBANKEN … IN ERNST
DE OUDSTE KOORBANKEN VAN BELGIË
Je hoop en je wanhoop bij God leggen, het is van alle tijden. Dat wordt op sommige plekken heel concreet.
Je moet er in ons land zelfs geen tijdscapsule voor hebben. Gewoon op bezoek gaan naar één van de mooiste dorpjes van Wallonië volstaat. Er bestaat daar een hele lijst van en het zijn stuk voor stuk goed bewaarde geheimen.
De Franse priester Hadelin was in de zevende eeuw druk bezig in onze streken. Hij was de leraar van de 9-jarige koning Siegbert en stichtte samen met Remaclus de abdij van Stavelot. In 669 had hij genoeg van al die drukte en gaf hij zijn leven een radicale draai. Hoe modern klinkt dat in onze oren!
Hij trok zich terug in een grot in een verlaten vallei.
Een paar vrienden van hem deden dat ook en woonden in ‘cellen’ in zijn buurt. Zo ontstond het dorpje dat tot op vandaag ‘Celles’ heet. Mensen kwamen van overal naar Hadelin toe, met hun hoop en hun wanhoop, hun pijn en hun liefde.
En zoals dat gaat als er iemand luistert met God in zijn hart: er gebeurden wonderen.
Mensen gingen gesterkt en getroost naar huis. Ook na de dood van Sint Hadelin bleven de pelgrims komen. Rond het schrijn met zijn overblijfselen werd een heiligdom gebouwd en later een Benedictijnerklooster. De Noormannen vallen er binnen, roven het leeg en steken het in brand. Maar het wordt weer opgebouwd en er strijken 12 kanunniken neer. Er zijn zoveel pelgrims dat het dorpje er welvarend van wordt. Tot ook dat weer voorbijgaat.
Alleen het kerkje blijft en je kunt er nog steeds zo binnenstappen. In de muur van de crypte zie je de nis, helemaal op maat voor het schrijn van Hadelin. Er staat ook een steen die een Gallische soldaat uit het Romeinse leger schonk als dank. Het wijwatervat, nu even buiten gebruik, is een doopvont uit de dertiende eeuw.
De houten koorbanken waarop de kanunniken zaten, zijn de oudste van België. Heel eenvoudig, aan de zijkant zie ik een uitgesneden haan. Er staat ook een kleine stenen koorlessenaar waarin sierlijke blaadjes zijn uitgekapt.
Het is heel bijzonder om op één plaats zo bewust terug te kunnen gaan naar al die momenten uit de geschiedenis.
De Romeinen, de Noormannen, de middeleeuwse pelgrims, ze lopen hier kriskras door elkaar en lieten hun sporen achter. Wie hier kwam met een eerlijk hart, legde zijn verlangens bij onze God en Vader, voor wie de eeuwen niet meer zijn dan een ademtocht.
Mensen zijn hier gekomen met persoonlijk verdriet, met zorgen om oorlog en ziekte, met wanhoop om verlies van have en goed door branden, misoogsten of gevechten.
Corona kan er ook nog wel bij, denk ik.
We lijken veel meer op de mensen van vroeger dan we denken. Gelukkig laat God ons nooit in de steek.
God is niet angstaanjagend, zoals in het verleden wel eens voorgehouden werd. Hij is heel anders, Hij wil ons ter hulp komen en nabij zijn. Dat horen we vandaag in de twee lezingen.
Hij komt niet in het geweld van storm, donder en bliksem. Integendeel, zijn nabijheid doet deugd als een zachte, verkwikkende bries.
En als Petrus dreigt onder te gaan, omdat Hij vertrouwt op het woord van de Heer, en zijn Heer – over het water – tegemoet gaat, komt Jezus zelf naar hem toe en reikt hem de hand.
Ook wij kunnen soms op het punt staan om onder te gaan: daarom bidden wij dat Hij ook ons voelbaar en tastbaar de hand reikt.
‘HIJ IS MIJN VADER’
Vele jaren geleden las ik een verhaaltje, dat goed aansluit bij het evangelie van vandaag. De auteur ben ik – helaas – vergeten, maar het verhaaltje ging ongeveer zo.
Hoog boven een marktplein had een koorddanser een koord gespannen. Alle mensen stonden aan de grond genageld toen de koorddanser heel rustig wandelde over de koord.
Het einde van het nummer was een sensatie. Er stond daar een pyloon, en er was ook een kruiwagen. De koorddanser riep: ‘Durf ik er overgaan, met de kruiwagen?’
Uit meer dan duizend kelen klonk het antwoord: ‘Ja’.
‘Heb je genoeg vertrouwen in wat ik kan?’ ‘Ja’, klonk het even luid.
‘Wil er dan iemand in de kruiwagen komen zitten?’ Dat was teveel gevraagd. Niemand durfde, niemand had de moed, niemand had genoeg vertrouwen.
En dan was er opeens een stemmetje, heel achteraan en ongezien. Het stemmetje zei: ‘Ik durf het, ik vertrouw je.’
Het was een kindje, en het klom hoog in de pyloon, en dan ging het in de kruiwagen zitten. De koorddanser ging over de koord, met het kindje in de kruiwagen. De mensen klapten in de handen.
Toen het kindje weer beneden was, vroegen de mensen: ‘Heb je geen schrik gehad, ben je niet bang geweest?’
‘Schrik of bang?’ zei het kindje. ‘Waarom? Hij is mijn vader.’
Laat dit zinnetje ons bijblijven: ‘Hij is mijn Vader’. Dan kunnen ook wij aan wat ondoenbaar of onmogelijk lijkt. Dan krijgen wij opnieuw vertrouwen als de moed ons in de schoenen zinkt. Dan kunnen ook wij, om het met de woorden van het evangelie te zeggen: over water wandelen.
Tijdens deze vakantie wordt ’s ochtends op ‘KLARA’ een auteur uit ‘De nieuwe literaire Canon’ besproken. Deze ochtend kwam J. C. Bloem aan de beurt, met twee van mijn geliefde gedichten, die vroeger reeds op deze blog geplaatst werden, maar die een herhaling zeker waard zijn.
DE DAPPERSTRAAT
Natuur is voor tevredenen of legen En dan: wat is natuur nog in dit land? een stukje bos, ter grootte van een krant. Een heuvel met wat villaatjes ertegen.
Geef mij de grauwe, stedelijke wegen. De in kaden vastgeklonken waterkant, De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand Door zolderramen langs de lucht bewegen.
Alles is veel voor wie niet veel verwacht. Het leven houdt zijn wonderen verborgen Tot het ze, opeens, toont in hun hoge staat.
Dit heb ik bij mijzelve overdacht, Verregend, op een miezerige morgen, Domweg gelukkig in de Dapperstraat.
J. C. Bloem
---
AANVAARDING
Toen ik jong was, bestond ik in vormen Van het leven dat komen zou: Een vervoerend de wereld doorstormen, Een lied en een eindlijke vrouw.
Het is bij dromen gebleven; Ik heb, wat een ander ontsteelt Aan het immer weerbarstige leven, Slechts als mogelijkheden verbeeld.
Want ik wist door een keuze verloren Ieder ander verlokkend bestaan. Ik heb dan ook niets verkoren, Maar het leven is voortgegaan.
En het eind, dat ik wilde ontvluchten, Is de aanvang gelijk, die het had: Onder Hollandse regenluchten, In een kleine Hollandse stad.
Ingelijfd bij de bedaarden Wordt het hart, dat geen tegenstand bood. Men begint met het leven te aanvaarden En eindlijk aanvaardt men de dood.
J.C. Bloem
Op de website van ‘KLARA’ kan je, als podcast, een voorstelling van de auteur van elke dag vinden.
Alleen kinderen dragen geen masker. Dat is nu nog meer waar dan anders.
Onlangs nam ik voor het eerst sinds lang de trein naar Brussel. Bij mijn eerste stap op het perron kreeg ik het gevoel dat ik verzeild was geraakt in een scène uit een goedkope rampenfilm. De stationschef en de treinbegeleiders liepen rond met mondmaskers en lichtgevende bordjes. Om de vijf minuten klonk er een bericht uit de luidsprekers over het verplicht dragen van mondmaskers door iedereen.
Alle volwassenen waren voorzien van zo’n mondkapje: de meeste in steriel wit of lichtblauw, hier en daar eentje met een grappig logo of een zelfgemaakt bloemetjesexemplaar. Jongeren zag je frunniken in hun broekzakken als ze het perron op kwamen en er meteen eentje voorbinden. Een jonge student die het waagde om de hele lengte van het perron langs te stappen zonder neus- en mondbedekking, werd door iedereen met grote, verwijtende ogen nagekeken.
Alleen de kinderen huppelden er vrolijk met een bloot gezichtje tussendoor.
Ze hingen als vanouds aan de arm van hun papa of mama, renden heen en weer op het perron, legden elke afstand drie keer af en kwebbelden er ongehinderd op los. Veel meer dan anders viel op dat kinderen radicaal andere wezens zijn dan grote mensen.
Als dit een slechte religieuze scifi-film zou zijn, zou je zeggen dat alle grote mensen ‘getekend’ waren. Dat de godheid hen niet liet wegkomen met wat ze ervan gebakken hadden tot nu toe.
Dat volwassenen hun kans op een normaal leven voorlopig verspeeld hadden.
Dat ze een masker moesten dragen als teken van hun falen. Zowel tachtigplussers als tieners waren medeplichtig en ontsnapten er dus niet aan.
Alleen heel jonge kinderen, die nog konden huppelen en fantaseren, die nog droomden en dansten, gingen vrijuit. Zij hoefden hun neus en hun mond niet te bedekken. Zij waren niet verantwoordelijk voor hoe de wereld draaide.
Ik dacht opeens aan die Bijbelpassage waar Jezus zegt: ‘Laat de kinderen bij me komen. Hou ze niet tegen. Want Gods nieuwe wereld is er juist voor hen.’
Ik geloof niet in een wraakzuchtige God, maar die huppelende kinderen met hun frisse gezichtjes tussen de gemaskerde volwassenen die probeerden te doen alsof er niets aan de hand was, lieten zich niet negeren.
En dan schoot me die andere Bijbelpassage te binnen, waar juist de onschuldige kinderen door Herodes werden vermoord, in de eerste levensdagen van Jezus op onze aarde.
Het voordeel van mondmaskers is dat je elkaar als volwassene ongegeneerd diep in de ogen kunt kijken.
Laten we samen afspreken dat we het niet opnieuw tot een onschuldige kindermoord laten komen. Laten we het kwaad uitroeien waar we kunnen, in ons eigen leven, in onze samenleving. Dan pas kunnen de maskers weer af.
‘Eens – zo begon Jezus – ging een zaaier uit om te zaaien.
Bij het zaaien viel een gedeelte op de weg …
Een ander gedeelte viel op de rotsachtige plekken …
Weer een ander gedeelte viel onder de distels …
Een laatste gedeelte tenslotte viel op goede grond
en leverde vrucht op …
(Uit Matteüs 13,1-9) ---
‘HET WOORD VAN DE HEER DIE HET WOORD IS’
Het Woord van de Heer is een wonder Woord.
Soms brengt het troost,
soms klinkt het hard en is het veel gevraagd.
Wij leren het kennen, dit woord van God:
eerst en meest in de Bijbel,
maar ook in de natuur, en in de mens bij ons:
in de oorspronkelijke zuiverheid van Gods schone schepping,
evenzeer als in een zachte hand, een teder gebaar, een stil gebed.
Wij kunnen het zeker ook leren kennen
door de concrete omstandigheden van ons leven:
welk Woord wil de Heer vandaag tot mij spreken,
wat wil Hij vandaag van mij vragen,
in dit gebeuren, in deze mens?
Heer Jezus,
maak ons tot mensen, die luisterbereid zijn,
ge-HOOR-zaam aan het Woord, dat Gij spreekt,
ge-HOOR-zaam aan U,
het mensgeworden Woord van God.
Als de ziele luistert
spreekt het al een taal dat leeft,
’t lijzigste gefluister
ook een taal en teken heeft:
blâren van de bomen
kouten met malkaar gezwind,
baren in de stromen
klappen luide en welgezind,
wind en wee en wolken,
wegelen van Gods heiligen voet,
talen en vertolken
’t diep gedoken Woord zo zoet …
als de ziele luistert!
Guido Gezelle
---
Heer, laat mij als een zaaier door de velden van het leven gaan. Ik wil geen onkruid zaaien, geen ééndagsbloemen, maar graan dat de diepste honger van de mensen stilt.
Geef in mijn handen, Heer, het graan van uw liefde, en toon mij het veld waarop ik zaaien mag. Met uw genade zal ik gaan, Heer, uw liefde zaaien in de smalle voren van het mensenhart.
Laat mij elk avond huiswaarts keren, moe, met lege handen misschien, maar met een rotsvast vertrouwen dat het kiemen en het rijpen van het graan in uw handen ligt.
Wil, Heer, mij geven wat een goede zaaier nodig heeft: een groot geloof, een rustig hart, een eindeloos geduld en veel, zeer veel edelmoedigheid. Amen.
Er is een tijd om iemand te omhelzen, en een tijd om afstand te houden, zegt Prediker. Een Bijbeltekst die de nagel op de kop slaat.
Als je bij niet-gelovige vrienden wil scoren met een Bijbeltekst, is de tekst uit Prediker 3 ‘Alles heeft zijn eigen tijd’ altijd een aanrader. Ik citeer even: ‘Er is voor alles in het leven een geschikte tijd. Een tijd om dingen af te breken, en een tijd om dingen op te bouwen.
Een tijd om te huilen, en een tijd om te lachen.
Een tijd om iemand te omhelzen, en een tijd om afstand te houden.’ Dat laatste klinkt zelfs bijzonder actueel.
Je hoeft niet gelovig te zijn om er de waarheid van in te zien, want bijna iedereen heeft al eens ervaren dat het leven zo in elkaar zit. Het is ook leuk om samen verder te borduren op die tekst, om hem aan te vullen met dingen uit ons eigen leven en onze eigen tijd.
‘Er is een tijd om hard te werken en een tijd om te ontspannen. Een tijd om herinneringen op te halen en een tijd om vooruit te kijken. Een tijd om kinderen te krijgen en een tijd om ze weer los te laten. Een tijd om je af te zonderen en een tijd om vrienden op te zoeken.’ Enzovoort.
Het ritme van het leven loopt niet voor iedereen gelijk, maar het is er wel altijd.
We spreken van ups en downs, van stilstaan en vooruit hollen, van leegte en volheid. Het geeft rust en troost om te beseffen dat het niet altijd feest en opperste geluk kan zijn.
In deze zomertijd is er voor veel mensen wat meer rust en ontspanning. Minder druk en stress, meer tijd voor genieten. Ook al is de vakantie dit jaar toch niet helemaal zoals anders. Meer dan anders moeten we ‘bekomen’, maar tegelijk moeten we waakzaam blijven. We hebben tijd om bij onszelf na te gaan wat dit alles met ons doet.
Kunnen we zo verder? Willen we dingen veranderen? Wat is ons kostbaar?
‘God zorgt ervoor dat alles op de juiste tijd gebeurt’, gaat Prediker verder. ‘En hij heeft de mensen geleerd om dat te begrijpen. Toch begrijpt een mens nooit helemaal wat God doet.’ En dat is na al die eeuwen nog precies hetzelfde.
Iemand welkom heten, is zeggen dat die ander er mag zijn, dat je het fijn vindt dat hij gekomen is, dat je hem gastvrij wilt ontvangen. Uit de lezingen van vandaag blijkt hoe wezenlijk het is voor ons, christenen, dat wij niet alleen elkaar, maar ook vreemden welkom heten in ons midden.
Gastvrij zijn voor bekenden doen wij meestal van harte, maar tegenover vreemdelingen zijn wij – op z’n zachts uitgedrukt – doorgaans veel meer gereserveerd.
En toch ... als God ons wil benaderen doet Hij dat bij voorkeur in de persoon van een vreemde die toevallig ons levenspad kruist. Het zou dus wel eens kunnen dat wij heel wat ontmoetingen met God gemist hebben, omdat wij niet openstonden voor vreemden en vreemdelingen.
Daarom zei de vrouw tegen haar man:
`Luister eens, ik heb gemerkt
dat de man die altijd bij ons aankomt,
een heilige man van God is.
Laten we op ons huis
een kleine kamer voor hem metselen
en er een bed, een tafel,
een stoel en een lamp in zetten;
als hij dan bij ons aankomt
kan hij daar zijn intrek nemen.'
(Tweede Boek Koningen, 4,9-10)
Jezus zei tot zijn apostelen:
Wie jullie ontvangt, ontvangt Mij,
en wie Mij ontvangt,
ontvangt Hem die Mij gezonden heeft.
(Matteüs 10,40)
WEES WELKOM, KLEINE, VREEMDE MENS …
Wat een ongelofelijk verhaal horen we in de eerste lezing. Het verhaal van een heidense vrouw die met aandrang de profeet Elisa uitnodigt om bij haar thuis te komen eten. Na een tijdje bouwt ze op haar huis zelfs een kamer bij waar de profeet telkens als hij in de buurt is de dag en de nacht kan doorbrengen. Al even merkwaardig is dat haar man daar geen probleem blijkt mee te hebben. Een ongelofelijk verhaal, maar het wordt pas echt straf als we het op onszelf toepassen. Zouden wij er bij een islamitische imam of een joodse rabbijn die we helemaal niet kennen op aandringen dat hij bij ons komt eten? En meer nog: zouden wij een kamer bijbouwen waar die man de dag en de nacht kan doorbrengen? Eerlijk gezegd: ik denk het niet. En ik denk ook dat de mannen het niet zouden toestaan dat hun vrouw dat wél zou doen.
Maar waarom doet die heidense vrouw dat wel en reageert haar man niet negatief? Omdat zij in de profeet Elisa een Godsgezant ziet, een man die door God gezonden is. Gezien vanuit die optiek zouden wij misschien dus wel een priester of een bisschop uitnodigen, maar of we ook een imam of een rabbijn zouden uitnodigen?
Nochtans, voortgaand op de woorden van Jezus in het evangelie zouden we dat inderdaad moeten doen. Het is immers niet minnetjes wat Hij zegt: ‘Wie meer van zijn vader, moeder, broer of zus houdt dan van Mij, is Mij niet waardig,’ zegt Hij. En Jezus niet waardig zijn betekent: niet verdienen christen genoemd te worden, want niet leven naar Jezus’ woorden en daden. En die steunen op maar één gebod: ‘Bemin God bovenal en bemin uw naaste zoals uzelf.’ Dat heeft Jezus ons voorgeleefd, en Hij kende daarbij geen grenzen. Dus at Hij net zo goed samen met tollenaars en zondaars als met schriftgeleerden en farizeeën, genas Hij zieken en melaatsen van welke stand of ras dan ook, dreef Hij duivels uit, deed Hij blinden zien en doven horen. Allemaal mensen voor wie de heersende klasse geen respect had, en zeker niet gastvrij was. Maar respect had Jezus wel, dus zou Hij vandaag even gastvrij zijn voor imams en andere niet-christelijke gezanten als voor priesters en bisschoppen. Wij zouden dat bijna zeker niet doen, dus zijn we Jezus niet waardig, want we volgen Hem niet in alles. En dat is ook zo als we meer van onze gezinsleden houden dan van Hem, want dan houden we meer rekening met hen dan met Jezus’ enige gebod. Dan hebben we zoveel aandacht voor hen dat we er niet eens aan denken dat we Jezus niet volgen. Misschien houden we zelfs zo grenzeloos van hen dat we tegen een naaste zouden ingaan die in conflict komt met een gezinslid, zodat we misschien dingen zouden doen die helemaal niet christelijk zijn. En dan zijn we zeker Jezus niet waardig.
Jezus heeft nog meer merkwaardige uitspraken, onder meer over ons kruis opnemen, ons leven winnen of verliezen, een profeet of een rechtvaardige ontvangen, en eigenlijk komt het altijd op hetzelfde neer, en dat is: wie zichzelf op nummer één plaatst en geen aandacht heeft of wil hebben voor zijn medemensen, is Mij niet waardig, verdient het niet christen genoemd te worden.
Zusters en broeders, het klinkt niet eenvoudig wat Jezus zegt, want Hij stelt hoge eisen. We verdienen het niet zomaar om christen, volgeling van Jezus genoemd te worden. We moeten er echt veel voor doen. Maar zoals altijd toont Jezus dat Hij helemaal geen harde eiser, en nog minder een harde rechter is. Dat blijkt overduidelijk uit het einde van het evangelie: ‘Wie een van deze geringe mensen een beker koel water te drinken geeft alleen omdat het een leerling is van Mij, Ik verzeker u: die zal beloond worden.’ Een beker water geven … Jezus stelt hoge eisen, maar Hij eist daarbij geen harde daden, geen strenge wegen, geen perfectionisme. Een kleinigheid kan volstaan, zolang ze maar de richting uitgaat van Jezus’ enige gebod. Een warme schouderklop, een luisterend oor, meevoelen, meegenieten, mee treuren, mee verdrieten, gemeende aandacht, een gulle gift aan Broederlijk Delen en andere menslievende organisaties: allemaal kleinigheden die niet naar onszelf en ons eigenbelang, maar naar onze medemensen uitgaan, gaan op zijn minst in de goede richting om Jezus waardig te kunnen zijn. Laten we dus ten minste proberen zulke kleinigheden te verwezenlijken.
(Romain Debbaut)
Zoveel mensen op de vlucht, miljoenen, ontelbaren.
Naar de mis gaan is niet meer wat het geweest is. Blijft de essentie van onze vieringen overeind met de coronamaatregelen?
Mijn huisarts opent de deur van zijn kabinet en stopt meteen nadrukkelijk zijn handen in zijn broekzakken. Ik schiet in de lach achter mijn mondmasker: hij was altijd een man van forse handdrukken bij het begin en het einde van het consult. ‘Mijn broekzakken zijn al helemaal versleten’, grapt hij.
Het is wennen, maar het lukt. Ook achter een mondmasker kun je praten.
En gelukkig blijven ook veel dingen hetzelfde: de bloedprik, het onderzoek, de voorschriftjes. Hij vertelt over mensen die in de auto hun mondmasker voor hun achteruitkijkspiegel hangen en daardoor andere gevaren aantrekken dan corona.
Een mens mag inderdaad niet vergeten dat de gewone risico’s ook nog blijven bestaan.
Vandaag gaan we voor het eerst weer naar de viering in onze parochiekerk. We kregen een filmpje toegestuurd hoe het er zal verlopen. Inschrijven, mondmaskers, handgel, afstand houden, een zorgvuldig ingestudeerd parcours om naar je stoel en te communie te gaan. Het doet me denken aan de proclamaties in mijn lagereschooltijd, waar we op warme zomernamiddagen eindeloos voor moesten oefenen om in het juiste tempo en met de nodige waardigheid het trapje naar het podium op te lopen en weer af te dalen.
Op het filmpje staat de pastoor wat onwennig voor de dichte kast met zangbundels.
Het doet me glimlachen. Wat was het heerlijk om samen een beetje vals te mogen zingen. Dat kon alleen in de kerk en nergens anders. Het maakte ons open voor elkaar en voor de wereld. Dat komt wel weer terug.
Er schieten me pas tranen in de ogen bij het beeld vanaf het oksaal. In bovenaanzicht zie je onthullend scherp hoe weinig stoelen er staan en hoe ver ze van elkaar staan. Arme ons!
Wat zullen we het missen om eens naar elkaar te lachen, om elkaar de vredeswens te geven, om bij te praten voor en na.
Ik neem me voor om vooral veel te zwaaien. Het zal zijn als bij de huisarts: het wordt wennen, maar het zal wel lukken. En ook hier moeten we oog blijven hebben voor de risico’s die er voordien al waren. Is er nog inbreng van leken mogelijk? Maken die mondmaskers ons niet helemaal monddood? Kunnen we de samenhorigheid nog vormgeven nu we na afloop niet meer kunnen bijpraten bij een glaasje? Verliezen we de stem van vrouwen niet nog meer? Krijgen de kinderen nog een plek? Wordt onze kerk niet nog meer een praatbarak? Lijkt die nieuwe vorm van communie niet wat te veel hocus pocus?
Wie vist de parochianen op die na al die maanden niet meer opduiken?
Wat met mensen die afgeschrikt worden door al die strikte voorschriften? Allemaal vragen waarop we in de komende weken en maanden antwoorden zullen moeten vinden.
Achter onze mondmaskers zullen we al eens zuchten of vloeken. Maar onze ogen blijven lachen naar elkaar. Waar twee of meer aanwezig zijn in de naam van Jezus, is hij in ons midden. Ook als we allemaal mondmaskers dragen en op anderhalve meter van elkaar zitten. Zomaar een dak boven wat hoofden, en toch heel bijzonder.
‘Wees niet bevreesd.’ Angst en vrees kunnen sterk leven in een mensenhart. Er kunnen zoveel redenen zijn: donder en bliksem en noodweer, onveiligheid en geweld, of het onbekende van andere culturen …
Maar vandaag gaat het over iets anders. Jezus heeft zijn leerlingen vooruit gezonden, op weg naar alle dorpen waar Hij zelf wil langs komen. Hij weet dat zij tegenkanting en vervolging zullen kennen. Daarom zegt Hij vandaag: ‘Wees niet bang voor de mensen’. Wees niet bang, als je gehoor geeft aan mijn oproep. Wees niet bang, als je wijst op wat goed en edel is … ook al zullen ze je naam misschien door het slijk sleuren.
Uit de profeet Jeremia 20,10-13
De HEER is bij mij als een machtig strijder. Mijn achtervolgers vallen neer, ze zullen niet overwinnen. Ze worden diep beschaamd, nooit bereiken ze iets.
Uit Matteüs 10, 26-33
Toen Jezus zijn apostelen uitzond zei Hij hen: 'Wees niet bang voor de mensen.
Wees niet bang voor hen die wel het lichaam maar niet de ziel kunnen doden.
Wat kosten twee mussen? Zo goed als niets. Maar er valt er niet één dood neer als jullie Vader het niet wil. Wees dus niet bang, jullie zijn meer waard dan een hele zwerm mussen.
‘BANG ZIJN VOOR MENSEN'
Jeremia had het hard te verduren omdat hij uit de tekenen van zijn tijd de toekomst voorspelde: Ik hoor veel mensen fluisteren: ‘Daar heb je de doemdenker, onheil is altijd zijn boodschap. We zullen hem wel krijgen.’ Hij werd ontmoedigd door die bedreigingen. Maar hij weet dat hij Gods woord spreekt en dat God hem daarom steunt. Jeremia staat trouwens niet alleen. Nabot, een kleine man uit het volk, werd door koning Achab, gestenigd omdat hij ontzag voor de Heer en eerbied voor zijn ouders verkiest boven de tomeloze hebzucht van de koning. Het keert telkens weer: het Joodse volk, zijn leiders voorop, is ontrouw aan God, en profeten aarzelen niet om hen terecht te wijzen.
Jezus staat in die traditie, reeds in zijn zaligsprekingen: ‘Gelukkig wie voor de gerechtigheid vervolgd worden! Gelukkig ben je, als ze je uitschelden omwille van Mij. Wees blij en juich, want zo hebben ze immers de profeten vóór jullie vervolgd.’ (Mt 5)
Tegen deze achtergrond zendt Jezus zijn leerlingen om Gods Koninkrijk te preken. Ze moeten zich geen illusies maken: vervolging zal hun deel zijn. Er zullen altijd mensen zijn die zich bewust afkeren van Gods goede Geest. Zo verstaan we ook dat vreemde woord: ‘Alle zonden zullen vergeven worden, maar niet de zonde tegen de Heilige Geest’. Wie zich bewust afkeert van Gods Koninkrijk wordt niet door God verworpen, maar sluit zichzelf uit.
Daarom prent Jezus zijn leerlingen in: ‘Wees niet bang voor de mensen, wees niet bevreesd.’ Maar Hij verstaat dat zijn leerlingen soms angstig zullen worden. Hij verstaat dat ze soms zullen twijfelen aan zichzelf, aan Hem en aan zijn Koninkrijk van waarheid, heiligheid, liefde, gerechtigheid en vrede. Daarom is zijn laatste woord op deze aarde ook: ‘Hou dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’
Het kan lang duren voordat iemand deze belofte ten volle begrijpt en in zijn hart opneemt. Maar een oude dichter zegt na jaren zoeken : ‘Heer, mijn hart is niet trots, mijn blik niet hoogmoedig, ik zoek niet wat te groot is of te hoog gegrepen. Nee, ik ben stil geworden, ik heb mijn ziel tot rust gebracht. Als een kind op de arm van zijn moeder, als een kind is mijn ziel in mij. (Ps 131, 1-2)
Jezus werd ontroerd, geraakt door zoveel mensen, die steeds weer naar Hem toekwamen: ‘afgetobd’, worden ze genoemd, ‘schapen zonder herder’, hulpeloos, uitgeput en aan hun lot overgelaten. Vandaar zijn bede om arbeiders, mensen, die even bewogen zijn als Hij zelf wanneer zij al die noden zien.
Het evangelie gaat geen klemtonen uit de weg. Eens te meet gaat het om de noodzaak van onze bewogenheid om mensen, die verlaten zijn, onze bereidheid om mensen uit nood en dood opnieuw tot leven te wekken.
Er is bijna niemand
die voor een rechtvaardig mens wil sterven;
slechts een enkeling durft
voor een goed mens
zijn leven te geven.
Maar God bewees ons zijn liefde
doordat Jezus voor ons gestorven is
toen wij nog zondaars waren.
(Paulus aan de christenen van Rome 5,7-8)
In die tijd werd Jezus door medelijden bewogen
bij het zien van die menigte mensen,
omdat ze afgetobd neerlagen
als schapen zonder herder.
Toen zei Hij tegen zijn leerlingen:
`De oogst is wel groot,
maar arbeiders zijn er weinig.
Vraag dus de eigenaar van de oogst
om arbeiders in te zetten voor zijn oogst.'
(Matteüs 9,36-38)
‘VRAAG DE HEER OM ARBEIDERS’
De zending van de leerlingen vertrekt van de ontroering van Jezus: ‘omdat ze afgetobd neerlagen, als schapen zonder herder.’ Jezus roept mensen om teken en instrument te zijn van ZIJN mede-leven met de nood van zovelen. Verderop in de tekst worden de leerlingen bij name genoemd: er zijn geen ronkende titels bij, maar het zijn mensen zoals wij, klein, eenvoudig, gewoon. Ze zijn ook heel verscheiden: verschillende meningen, verschillende beroepen, verschillende karakters.
Belangrijk is wat aan deze zending voorafgaat: Gods mededogen met de ongeweten hulpeloosheid van vele mensen. Vele mensen hebben leed te dragen, vaak ongezien, weggemoffeld achter gevels, die verbergen, of over het hoofd gezien door ogen, die wegkijken. Je bent soms verwonderd over de moed, waarmee iemand overeind blijft en voortdoet. Zelden bloeit een mensenleven, een leven lang, open in een levensgrote glimlach. En je bent soms ook verwonderd over zoveel gebrek aan medeleven. Mededogen is soms mijlenver te zoeken en de liefde zelf wordt vaak zo weinig geliefd. Daarom is Jezus ontroerd en bewogen, triest lijk mensen triest kunnen zijn als zij dat immense gebrek aan ontroering zien. Daarom zoekt Hij mensen, die beeld willen zijn van ZIJN milde barmhartigheid. Daar ligt onze zending: dat wij de hulpeloze mens opmerken, door hem ontroerd worden, en hem weer tot leven willen wekken. God heeft immers geen ander hart, geen andere ogen, geen andere handen dan de onze.
Oprechte liefde voor een God, die meeleeft, neemt tegenstellingen weg en maakt één. Die liefde tot God kan uit zoveel verschillen één gemeenschap laten groeien, één van hart en één van geest, met dezelfde ontroering en dezelfde bewogenheid, als Hij zelf voelde. Jezus volgen is enkel mogelijk als we ons samen laten leiden door zijn woord.
Ook in ons geloof dragen wij elkaar. Elk voor zich gelovend, elk op zijn eigen houtje, elk in zijn eigen hoekje, blijven we rariteiten, curiosa, zonderlingen die buiten de wereld leven. De Duitse Nobelprijs Heinrich Böll zei eens: ‘één christen kan wonderen doen, één miljard christenen kunnen de wereld veranderen.’
Daarom bidden wij:
‘Goede God, onze Vader,
Beziel ons samen
en doordring ons allen
met uw Goede Geest,
maak ons tot één gemeenschap
van mensen met sterke schouders,
mensen, die zoals Gij,
bewogen en ontroerd kunnen zijn,
mensen, die met Uw mildheid
de wereld verwarmen. Amen.’
Vader, heb dank voor de mensen in ons midden die getuigen van Uw liefde, mensen naar Uw hart,
mensen die leven naar Uw droom. Draag hen als een zegel op Uw hart. Wees hen nabij in verwarde tijden en help hen om te onderscheiden wat echt goed is. Laat hen uw trouwe nabijheid ervaren.
Vader, wij bidden U om nieuw leven in uw Kerk : mensen die zich inzetten voor Uw Rijk, mensen die overal Uw woord spreken en Uw blijde boodschap uitdragen, mensen die bezield zijn door Uw geest van liefde, mensen naar Uw hart.
Vader, geef ons de kracht
om trouw te blijven aan onze zending ook in moeilijke, soms onzekere tijden. Leer ons geloven dat Gij er zijt en dat Gij ons altijd zult dragen als een zegel op Uw hart.
Vandaag vieren wij Sacramentsdag, de instelling van de eucharistie: Jezus, die in de tekenen van brood en wijn bij ons wil blijven.
‘Neemt en eet, dit is mijn lichaam’: het is een daad van geloof, die moet doorgetrokken worden in ons dagelijkse leven: zoals Jezus jezelf delen, in het persoonlijke leven en in de omgang met elkaar.
Als wij daar niet delen van onszelf, moeten wij nog meer bezield worden door de eucharistie en de woorden van Jezus: ‘Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt.’
In die tijd zei Jezus tot de menigte van de Joden: ‘Ik ben het levende brood
dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet,
zal hij leven in eeuwigheid. Het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, ten bate van het leven der wereld.’
(Johannes 6,51)
‘VOOR U GEGEVEN EN GEBROKEN’
Sommige talen behielden voor het feest van vandaag de Latijnse naam: ‘Corpus Christi’, het Lichaam van Christus. Het gaat hierbij niet enkel om de reële aanwezigheid van Jezus in de eucharistie, hoe zinvol dit geloof en de praktijk van de aanbidding ook zijn. Maar in wezen gaat de inhoud verder. In wezen of ten diepste vieren we vandaag het ‘feest van Jezus, die zichzelf geeft, ten einde en ten dode toe voor het leven van de mensen’. Vandaag vieren we dat Jezus in volle overgave zijn totale gegevenheid aanvaardt.
De diepste oorsprong van de eucharistie vinden we inderdaad in de woorden van Jezus bij het Laatste Avondmaal. We kennen de feiten: Jezus nam wat brood, brak het, en gaf een stukje aan elkeen. We kennen ook de woorden: ‘Dit is mijn Lichaam, voor u gegeven en gebroken’.
Door de historische context, waarin deze woorden voor het eerst werden uitgesproken krijgen zij een profetische betekenis. Eigenlijk zegt Jezus op dat ogenblik in woord en teken: wat ik nu met dit brood doe – breken en delen – dat gaat de komende uren ook met mijzelf gebeuren. Ik zal verraden worden, gemarteld, gekruisigd. Gegeven en gebroken totterdood. Hiertoe ben ik in de wereld gekomen.
Ook jullie, mijn vrienden, zijn hiertoe geroepen. Een dienaar staat immers niet boven zijn meester. Als je ten einde toe mijn volgeling wil zijn, als je ten einde toe wil leven voor het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zal geen aardse roem je deel zijn.
Wat de machten van het kwaad met Mij gaan doen, zal ook met jullie gebeuren. Dat vraag ik u: om ten einde toe mijn weg te gaan, gegeven en gebroken. Niet uit zelfpijniging, maar opdat eens, opdat ooit, de gerechtigheid van God het moge halen op de machten van het kwaad en van het onrecht, die zo welig tieren. Zo zullen jullie leven vinden tot in eeuwigheid.
In deze maand juni van het Heilig Hart, kunnen wij dan ook alleen maar bidden: ‘Heer Jezus, zachtmoedig en nederig van hart, maak ons hart gelijk aan het Uwe.’
Er was eens een grote groep mensen bijeen gekomen
en toen riep Jezus zijn leerlingen bij zich en zei:
Vandaag vieren we het feest van de zalige Priester Poppe. Geboren in Temse op 18 december 1890, en al op 10 juni 1924 gestorven in Moerzeke, is hij amper 33 jaar geworden. En hoe toevallig dit ook is, we kunnen er een mooie betekenis aan geven: het is net het aantal levensjaren van Jezus hier op aarde. Zo wijst dit meteen op zijn diepste spiritualiteit: de eenheid, de verbondenheid met Jezus. Terecht mogen we zeggen: Jezus was zijn leven.
De geest van God, de HEER, rust op mij,
want de HEER heeft mij gezalfd.
Om aan armen het goede nieuws te brengen
heeft hij mij gezonden,
om aan verslagen harten hoop te bieden,
om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken
en aan geboeiden hun bevrijding,
om een genadejaar van de HEER uit te roepen
en alle treurenden te troosten.
(Jesaja 61,1-2.)
Jezus trok rond langs alle steden en dorpen,
hij gaf er onderricht in de synagogen,
verkondigde het goede nieuws over het koninkrijk
en genas iedere ziekte en elke kwaal.
Toen hij de mensenmenigte zag,
voelde hij medelijden met hen,
omdat ze er uitgeput en hulpeloos uitzagen,
als schapen zonder herder.
(Matteüs 9,35-37)
Op 10 juni 1924 sterft Priester Poppe. Enkele dagen later schrijft kardinaal Mercier een brief aan zijn moeder: ‘Mevrouw, ik versta uw verdriet, want ik had het geluk uw zoon te kennen. Gij hadt u geen betere zoon kunnen wensen. Hij droeg Christus in zijn hart, in zijn woorden en in zijn manier van leven. Je kon hem niet ontmoeten zonder je beter te voelen. Ik zal hem en de Eucharistische Kruistocht aanbevelen.’
Later wordt zijn nagedachtenis omgebogen in de lijn van de piëtistische vroomheid van ‘het rijke Roomse leven’. Zijn beeld wordt verdraaid naar de geest van die tijd: een overdreven stichtelijk model van heiligheid, met wonderen die nooit gebeurd zijn, maar die men graag aan heiligen toekende. Zijn vrienden en allen die hem persoonlijk gekend hebben, herkennen hem niet in de wijze waarop hij wordt voorgesteld.
De vrome boekjes over hem vertellen niet dat hij altijd Daensist is gebleven, met een hart voor de armen en een gevoel voor sociale rechtvaardigheid. Dat hij droomde van een ontvoogding van de arme gezinnen in Vlaanderen.
Hij zag ook dat binnen de Kerk de warmte van de boodschap van Jezus vaak verkilde en opdroogde. Hij werd daar niet opstandig om. In de lijn van Cardijn had hij geleerd te zien, een diagnose te stellen (oordelen dus zonder te veroordelen) en op grond daarvan te handelen. Later zei Cardijn over hem: ‘Wie eens priester Poppe gesproken heeft, zal nooit de indruk ervan vergeten. Hij was een echte heilige. Men voelde dat onmiddellijk aan. Hij was een God-drager en een God-gever.’ Door vele priesters van de twintigste eeuw, vooral in Vlaanderen, werd hij tot voorbeeld genomen, als een eigentijdse pastoor van Ars.
Het is lang geleden dat ik voor het laatste het woord tot U heb gericht. Ik was nog een kind en U stond letterlijk op het menu van alle dagen. Er was geen ontkomen aan. Dat begon al aan het ontbijt. Mijn vader vroeg eerst Uw zegen voor de uitgestalde spijs en drank en na afloop Uw bemiddeling voor een vruchtbare werkdag.
Vóór de lessen op de christelijke scholen die ik heb bezocht, riepen de leraren U aan om te zorgen voor vlijt en goed gedrag. Bij het avondeten werd er opnieuw gebeden en uit de Bijbel gelezen, terwijl U in het gebedje voor het slapengaan moest worden bedankt voor al het goede van de afgelopen dag in ruil voor bescherming gedurende de nacht en een gezond-weer-op. De dominee kwam regelmatig op huisbezoek om te controleren of wij het geloof in U nog wel op de juiste wijze praktiseerden. Zelfs in de vakanties ging U mee kamperen met de kinderkerk.
Ja, U was alomtegenwoordig !
‘Op bergen en in dalen zijt Gij, oh God, mijn Heer,’ zongen wij dan ook uit volle borst. Het waren de jaren van Schuld en Boete, Zonde en Vergeving, Lijden en Genade. En U zag álles; vooral als het níet goed was.
Dan heb ik het nog niet eens over de zondag en de christelijke feestdagen, waarop U zó indringend aanwezig was dat het in mijn wilde jongensjaren tot heftige conflicten met mijn ouders heeft geleid. Ik kon Uw heiligheid op geen enkele manier combineren met de Sturm und Drang van mijn hormonale ontwikkeling. Dat heeft er mede voor gezorgd dat ik U, toen ik het huis uitging, meteen heb losgelaten en daarna nooit meer heb toegesproken of heb aangeroepen.
Tot vandaag.
Als ik werd bezocht door gevoelens van verlatenheid, schreef ik daar een tekst over. Zo loste ik mijn eenzaamheid op door deze te delen met mijn publiek en ik kon de antwoorden op de grote levensvragen ontlopen in de roes van ruim 60 jaar schrijven, spelen en reizen.
Als ik wou weten hoe ik dacht of wat ik voelde las ik mijn eigen teksten.
Op dagen van verwarring verlangde ik soms terug naar de veiligheid van Uw kerk en de vanzelfsprekende saamhorigheid die met mijn kindergeloof was verbonden. Vooral als op zondag de slepende gezangen melancholiek over de stad waaierden en de kerkklokken opriepen tot gehoorzaamheid met de belofte van vergeving en genade.
Maar dat duurde nooit lang.
Als het leven mij tegenzat, wendde ik mij niet meer zoals vroeger tot U, maar tot mijn eigen goden: energie, creativiteit, ambitie, succes en applaus.
Daarmee kon ik in het zelfgemaakte heiligdom van het theater mijzelf in het centrum van mijn eigen eredienst plaatsen. Dat is heel lang goed gegaan. Het is zelfs meetbaar geworden in materiële welstand: gouden platen, prijzen en koninklijke onderscheidingen Maar nu ik 83 ben geworden, werkt dat systeem niet meer. De oogst is binnen en ik zit terzijde en denk na, lichamelijk wat minder sterk, geestelijk iets minder weerbaar.
Ik denk na over de grote vragen van het leven, de zin van alles, over het waartoe, waarom en waarheen? Wat wil ik nog, wat kan ik nog?
De toekomst is afzienbaar geworden en een zekere haast om achter de waarheid te komen is geboden.
Langzamerhand groeit de behoefte aan een nieuwe ‘zingeving’, zoals het modewoord zegt. Zo ben ik na een leven lang zoeken en zwerven toch weer bij U in de buurt gekomen. Nog niet in een rechtstreekse dialoog in de vorm van het geloof der vaderen. Daarvoor bent U te abstract geworden. Behalve bij de EO weet, geloof ik, niemand meer precies wat en wie U bent. We mogen onze eigen God verzinnen en dat lijkt aantrekkelijk, maar de keuze is oeverloos.
Ze zeggen dat ‘God in de mens zit’ of sterker nog: ‘God dat ben je zelf.’ Ik schiet daar niet zoveel mee op. Zeker niet nu anderen Uw zoon Jezus Christus hebben teruggebracht tot de menselijke maat van gewoon een charismatische profeet. Het is mij allemaal te vrijblijvend.
Ik zie U in dit stadium van mijn leven vooral in het mysterie van het mooiste, het beste, het diepste. Daar ben ik naar op zoek.
Ik vind U in de liefde, in adembenemende kunst, in de onschuld van een kind, in eerbied voor het onbegrijpelijke. Dat noem ik voor het gemak dan maar ‘God’, in het besef dat juist voor God iedere formulering of omschrijving per definitie gebrekkig en ontoereikend is.
Voorlopig moet ik het hiermee doen.
Het is een soort houvast in de onzekerheid van de dagen waarin alles anders is of lijkt. Ik zal veel moeten loslaten en afscheid moeten nemen van alles wat vertrouwd was en succesvol. Ik ben benieuwd waarmee of met wie de vrijgekomen ruimte zal worden opgevuld.
Het zou mij niet verbazen als ik U daarin uiteindelijk zal tegenkomen.
We hoeven niet af te spreken dat ik U kan herkennen aan een rode roos in Uw knoopsgat of de NCRV-gids onder Uw linkerarm.
Ik zal weten dat U het bent als ik mij onvoorwaardelijk heb overgegeven en mijn eenzaamheid zal zijn verdwenen.
Op deze zondag na Pinksteren vieren we als het ware Gods eigen feestdag en aanbidden we Hem onder zijn eeuwenoude Naam: de Heilige Drie-eenheid, de Heilige Drievuldigheid!
Gelukkig kregen we ook eenvoudiger woorden om God te benoemen, woorden, die ons als mens meer aanspreken dan die zwaarwichtige theologische taal.
Zo schrijft Johannes: ‘God is Liefde’, allicht de mooiste naam die God ooit wilde benaderen. Bovendien helpt deze ‘Naam voor God’ ons toch enigszins om die moeilijke theologische omschrijving een verstaanbare inhoud te geven. Die Liefde, die God is, draagt immers ons hele bestaan:
Als Vader roept Hij ons tot leven.
Als Zoon werd Hij mens met de mensen: Weg, Waarheid en Leven voor ons eigen leven.
Als Heilige Geest bezielt, doordringt en stuwt Hij ons voort.
Zo is God met ons vanaf het begin, tot op vandaag, en tot aan de voleinding der tijden.
Uit de 2de brief van Paulus
aan de christenen in Korinthe (13,11-13):
Zusters en broeders,
wees eensgezind en leef in vrede met elkaar –
dan zal de God van de liefde en de vrede met u zijn.
De genade van de Heer Jezus Christus,
de liefde van God
en de eenheid van de heilige Geest zij met u allen.
---
Uit het evangelie volgens Johannes (3,16-18):
In die tijd zei Jezus tot Nikodemus:
‘Zozeer heeft God de wereld liefgehad,
dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven,
opdat al wie in Hem gelooft, niet verloren zal gaan,
maar eeuwig leven zal hebben.
God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gezonden
om de wereld te oordelen,
maar opdat de wereld door Hem zou worden gered.
EEN NAAM VOOR GOD
De H. Drievuldigheid, een moeilijk woord, dat we als kind van buiten leerden in de catechismus, zonder er iets van te begrijpen. Het was zeker goed bedoeld: laat de kinderen maar van buiten leren, dan zullen zij dat zeker nooit vergeten! Ons verstand werd, meer dan het aankon, naar een denken over God gesleept, zonder dat ons hart werd aangesproken: als zij de echte waarheid kennen, dan komt alles wel goed. Zo is het helaas niet verlopen: velen haakten af, om vele redenen, maar toch ook wel omdat de kilte van het denken zo veraf staat van de warmte van het hart, dat ontroerd wordt door de ontmoeting met God.
Hoe God in zichzelf is – één in drie personen – dat gaat ons petje te boven, en dat is zelfs niet eens zo erg. Wat belangrijk is, is dat we zien hoe God zichzelf geleidelijk aan liet noemen en hoe Hij aan het licht komt en optreedt in ons leven. En dan komen we bij de bronnen van ons geloof, die een veel eenvoudiger taal spreken.
Eén belangrijke bron vinden we al in het Oude Testament. Mozes liet de kudden grazen. Eens ging hij zeer ver weg met zijn schapen en de Heer verscheen hem: in een struik, die in lichterlaaie stond en toch niet door het vuur werd verteerd. Hij krijgt daar de opdracht om de Israëlieten uit het slavenhuis van Egypte weg te leiden.
Mozes wil die opdracht of roeping wel aanvaarden. Hij is ontvankelijk en bereid, maar hij zou toch graag een zekere ‘waarborg’ hebben, vooraleer zijn zending aan te vatten. Daarom is zijn repliek: ‘Als ik naar de Israëlieten ga en zeg dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft, en ze vragen: ‘Wat is de naam van die God? Wat moet ik dan zeggen?’ Toen antwoordde God hem: ‘Ik ben die er zijn zal.’We mogen gerust nog ‘een stapje verder’ gaan in onze poging om dit vreemde Hebreeuwse zinnetje van Jahwe te vertalen: ‘Ik ben diegene, die er altijd zijn zal …. voor jou, voor jullie!’
‘Ik zal er zijn voor jou!’, het is de eerste naam, die God aan zichzelf geeft. Die naam is in wezen een belofte van blijvende trouw en daardoor ook een ontzaglijke bron van vertrouwen, ook al weten wij niet steeds op welke wijze God zijn trouw toont en met ons begaan is … en wij dikwijls zelf helemaal anders denken over zijn zorg voor ons.
Elders, bij Johannes, vinden we, in andere woorden, eigenlijk eenzelfde naam voor God. ‘God is Liefde’, schrijft Johannes in een uniek zinnetje van amper drie luttele woordjes. Maar een zinnetje dat ons regelrecht naar het hart gaat en dat onovertroffen is als mogelijke ‘Naam voor God’.
In deze namen, die God zichzelf toekent raken we zijn diepste wezen, zijn meest intieme ‘Ik’. Zo wordt Hij ook het uiteindelijke rustpunt van ons leven en ons streven. Wij, rusteloze zoekers naar geluk, vinden slechts rust in de warme geborgenheid van de eeuwige Liefde, zoals wij God mogen noemen. Daarom zegt Augustinus terecht ‘onrustig is mijn hart tot het rust vindt in U’.
Gij zijt niet op te sporen. Geen enkel zintuig is in staat om U, al was het maar van verre, waar te nemen. En zelfs uw naam, o God, is aards doordrenkt en louter mensentaal. Wij mensen geven U een naam en een gezicht. Wij ‘maken’ U in onze diepste dromen. Uit wat we zelf ervaren als gemis wordt Gij voor ons geboren. Gij zijt en blijft mysterie voor altijd.
Vanuit de kleine uitkijkpost van ons bestaan willen wij U, oneindig Wezen, begrijpen en verstaan. Maar ’t is net omgekeerd. Wij zullen slechts onszelf begrijpen als wij van U uit naar onszelf kijken.
Zoals de leerlingen op de eerste pinksterdag komen wij ook in onze tijd nog samen, ook al is het dezer dagen, noodgedwongen, zonder ‘fysisch samenzijn’. Maar, wat toen in Jeruzalem gebeurde kan zich ook vandaag bij ons nog voordoen. Het enthousiasme van die allereerste pinksterdag kan ook bij ons het vuur doen oplaaien. De Verrezen Heer komt onder ons in de woorden, die wij horen of lezen, in de liederen die wij meezingen als wij op TV of via internet een viering bijwonen en in onze geestelijke communie, nu de pandemie ons voorlopig verhindert om lichamelijk en werkelijk als gelovige gemeenschap samen te komen.
Op die allereerste Pinksterdag waren de leerlingen bijeen, ramen en deuren waren gesloten … en toch kwam Jezus binnen en schonk Hij zijn Heilige Geest aan zijn angstige leerlingen. De vergelijking is niet moeilijk te maken: ook corona kan Jezus niet buiten houden, kan niet verhinderen dat Hij ook aan zijn heilige Geest wil schenken.
Laten we dan ons hart openstellen opdat ook in ons de heilige Geest werkzaam kan zijn en naar buiten kan treden door onze mond en hart en handen en zo zijn vruchten rijkelijk rondstrooien!
Broeders en zusters,
u bent geroepen om vrije mensen te zijn.
Misbruik die vrijheid echter niet voor de zelfzucht …
Laat u leiden door de Geest,
dan bent u niet gericht op uw eigen begeerten.
Wat wij uit onszelf najagen is in strijd met de Geest,
en wat de Geest verlangt is in strijd met de zelfzucht
Want de vrucht van de Geest is
liefde, vreugde en vrede, geduld,
vriendelijkheid en goedheid,
trouw, zachtheid en ingetogenheid.
(Galaten 5,13-25, enkele verzen)
In de avond van die eerste dag van de week,
toen de deuren van de verblijfplaats der leerlingen
gesloten waren uit vrees voor de Joden,
kwam Jezus binnen,
ging in hun midden staan en zei:
‘Vrede zij u.’
De leerlingen
waren vervuld van vreugde
toen zij de Heer zagen.
Nogmaals zei Jezus tot hen:
‘Vrede zij u.
Zoals de Vader Mij gezonden heeft
zo zend Ik u.’
Na deze woorden blies Hij over hen en zei:
‘Ontvangt de heilige Geest.
(Uit Johannes 20,19-22)
DE HEILIGE GEEST, DAG AAN DAG
Pinksteren is een van de belangrijkste feesten van het jaar, maar valt dat feest alleen maar op vandaag, dus vijftig dagen na Pasen?
Het antwoord is nee, want Pinksteren valt op elke dag van het jaar. Pinksteren is immers niet alleen het feest van de nederdaling van de heilige Geest, maar ook het feest van de eerste verkondiging van Jezus’ Blijde Boodschap, en van het ontstaan van het christendom. De apostelen werden vervuld van de heilige Geest, en ineens overwonnen de angsthazen die Jezus verraden, verloochend en in de steek gelaten hadden hun angst, hun moedeloosheid, hun verdriet, ze stormden naar buiten en verkondigden met ontembare geestdrift de Blijde Boodschap dat God alleen maar liefde is, dat Jezus verrezen is, dat Hij ten hemel is opgenomen, en dat Hij hun zijn Geest heeft gezonden, een goddelijke Helper die hen altijd zal bijstaan. Die Blijde Boodschap verkondigden ze, en die verkondiging blijft duren tot op vandaag, met de hulp van de heilige Geest. Pinksteren houdt dus nooit op.
Zo is Pinksteren niet alleen een feest, maar ook een opdracht voor ons. Net zoals de leerlingen moeten ook wij de Boodschap van Jezus in woord en daad verkondigen, want ook over ons is de heilige Geest neergedaald. Maar zijn wij even enthousiast als de apostelen? We zijn immers geen vurige zuiderlingen, en nog minder zijn we geestdriftige Afrikanen die dansend, zingend en klappend in de handen van elke viering een feest kunnen maken. Nee, we zijn koele noordelingen die niet goed weten wat enthousiasme is, die lijdzaam ondergaan hoe onze kerk leegloopt en die misschien in stilte vrezen dat we als laatste kerkganger het licht zullen moeten uitdoen en de deur zullen moeten sluiten.
We kunnen dit pessimisme, die moedeloosheid alleen overwinnen wanneer we echt geloven dat Gods Geest altijd actief is in ieder van ons: in onszelf, in ons gezin, onze naasten, in al onze medemensen. Maar het is zoals altijd: Gods Geest kan maar actief zijn als wij zijn ogen, oren, handen en voeten willen zijn.
Zijn ogen om al het goede te zien dat er is. De kracht van zovelen die zich eindeloos inzetten voor mensen die getroffen worden door een wereldwijd virus of door gelijk welke andere ellende.
Zijn oren om in elke viering te luisteren naar het woord van God en er ook in woord en daad naar te leven.
Zijn handen om te zorgen voor onszelf en voor anderen.
Zijn voeten om zieken, eenzamen, verlaten mensen te bezoeken. Dat is de kracht die heilige Geest ons geeft om aandacht te hebben voor al onze medemensen.
En de heilige Geest zou nog veel heilzamer kunnen werken als onze Kerk tot leven zou komen. Als de paus, kardinalen, bisschoppen, priesters en diakens even hartstochtelijk en even geestdriftig als de apostelen hun vreugde zouden uitroepen tegen de Parten, Meden en Elamieten van deze tijd. Dus ook tegen mensen die anders geaard zijn. Mensen die zozeer in de fout zijn gegaan dat ze jaren in de gevangenis terechtkomen. Mensen wiens huwelijk mislukt is en die een nieuwe relatie zijn aangegaan. Mensen die nog wel gelovig maar niet kerkelijk willen genoemd worden. Duizenden slachtoffers van misbruik binnen de Kerk. Zovelen die vandaag uit de kerkelijke boot vallen omdat ze niet beantwoorden aan de kerkelijke wetten, die door veel clerici boven het enige gebod gesteld worden dat Jezus heeft verkondigd: ‘Bemin God boven al, en bemin uw naaste zoals uzelf.’
Zusters en broeders, wellicht zingen of zongen we: ‘Kom Schepper, Geest, daal tot ons neer. Houd nu bij ons uw intocht, Heer. Vervul het hart dat U verbeidt, met hemelse barmhartigheid.’ Wel, het zou goed zijn als we inderdaad vol verlangen zouden uitzien naar Gods Geest, en dat Hij ons hart zou vervullen met hemelse barmhartigheid. Alleen als dat gebeurt, is Pinksteren niet langer een dagje uit, een prettig feest dat straks voorbij is, maar is het voor ieder van ons, dus ook voor de kerkelijke hiërarchie, een levenshouding die steunt op vaste geloof dat Gods Geest actief is in ieder van ons. Zo actief dat we kunnen leven naar zijn woord van liefde en vrede, zonder dat we daar altijd opnieuw voorwaarden aan vastknopen. Dat deed Jezus immers ook niet. Laten we dus bidden dat we echt naar Gods Geest zouden leven, en dat het niet zou blijven bij alleen maar zingen. Niet alleen zingen, maar ook doen, omdat Gods Geest ons vervult met liefde en barmhartigheid.