Straks krijgen we twee verhalen over ‘roeping en zending’. Amos was een veehoeder, en plots hoort hij – in zijn dagelijkse bezigheden – de stem van God, die hem weghaalt van achter zijn kudde. Voortaan wordt hij geroepen en gezonden om Gods eigen woord te spreken, en nog wel tot mensen, die daar niet voor openstaan, maar die 1001 andere bekommernissen hebben.
Bovendien spreekt Amos woorden, die zij liever niet horen, want de profeet wijst hen terecht in hun manier van doen.
Ook Jezus zendt op een bepaalde dag zijn leerlingen op pad om zijn goede boodschap van vreugde, van vrede en van vertrouwen aan de mensen te verkondigen.
Beide verhalen leren ons dat wij vrede en rust vaak zoeken op paden waar die niet te vinden zijn.
Amos antwoordde
`Ik ben geen profeet of lid van een profetengilde,
ik ben veehoeder en vijgenkweker.
Maar de Heer heeft mij achter mijn beesten weggehaald
en de Heer heeft mij gezegd:
`Ga als profeet naar mijn volk Israël.''
(Amos 7,14-15)
Jezus gebood hun
om niets mee te nemen voor onderweg
dan een stok
geen brood, geen reistas,
geen geld in de beurs,
wel sandalen aan te doen,
maar geen twee stel kleren aan te trekken.
(Marcus 6,8-9)
ENKEL ZIJN WOORD
Dezer dagen zie je ze weer op de wegen, al die auto’s bepakt en beladen: valiezen, tenten, fietsen, surfplanken. En binnenin zijn er de kinderen die boekjes lezen of zich vervelen, die dorst hebben en vragen of het nog ver is. Mensen trekken er op uit, gepakt en gezakt.
Ook Jezus zendt zijn leerlingen op weg, maar niet op vakantie: ze zullen voor Hem uitgaan om Zijn Woord te preken over het Rijk van God, dat op handen is. Merkwaardig is de minimale uitrusting waarmee ze op stap moeten gaan: alleen een stok, een paar sandalen en de kledij die ze dragen. Geen voedsel, geen dubbele kleding, geen reischeques, geen Visakaart.
En toch gaan de leerlingen niet op weg met lege handen. Ze krijgen een uitrusting mee die al het andere overbodig maakt: hun kracht ligt in het Woord van God, dat zij spreken.
Het wordt altijd herhaald, als mensen gezonden worden: ‘wees niet bang, je steunt immers niet op aardse zekerheden, maar je kracht ligt bij de Heer.’ Ga in vertrouwen want de Heer zelf gaat met je mee. Geloof in de kracht van zijn Woord. Zijn Woord alleen is je sterkte, de rots waarop je bouwt. En dat Woord zal die mensen aanspreken, die open en ontvankelijk zijn voor alles wat deugd heet en lof verdient, voor alles wat goed en edel is.
Wees ook niet verbaasd, zegt Jezus, dat je soms niet welkom bent. Wie Gods Woord verkondigt mag tegenwind verwachten. Blijf niet daar, waar die openheid voor het woord van God ontbreekt. Ga daar weg en schud zelfs het stof van je voeten zodat je niets uit die streek meedraagt en zelf niet door die kwade geest bezoedeld wordt.
Maar waar het Woord van God wel ingang vindt, verdwijnt elke slechte geest en worden duivels uitgedreven. Verbondenheid groeit en echte liefde haalt het. Er is geen berekening meer, geen eigenbelang dat alles overwoekert. Wat menselijkerwijze onmogelijk lijkt, wordt dan mogelijk: een nieuwe aarde die als een hemel is, door die nieuwe geest die mensen omkeert.
Laten we hopen dat er altijd mensen zullen zijn die alleen met een stok en een paar sandalen woorden blijven spreken vol hoop en verwachting. Woorden van Jezus, opdat wij leven zouden hebben, leven in overvloed.
‘Als een kunstenaar iets maakt, bedoelt hij daar iets mee. Architect Jan Brouwer plaatste deze toren en noemde hem Prediker. Alle profeten hebben een naam, alleen Prediker niet. Zijn naam was niet belangrijk. Enkel zijn boodschap was van tel.
Ga eerst mee terug in de tijd, de jaren vijftig.
In die tijd was elk geloof zeer fundamenteel. Ook het katholiek geloof van zijn opdrachtgevers. Wie niet katholiek gedoopt was, kon niet in de hemel komen, kon niet begraven worden op de katholieke begraafplaatsen.
En ook (zoals nog steeds) : elke toren verwijst naar God. Wijst de weg naar God.
Jan Brouwer plaatste acht torens op de basiliek, volkomen los van elkaar. Alle even groot en even belangrijk. Als om te zeggen: er zijn meer wegen naar God. Ieder mag in zijn eigen godsdienst inspiratie zoeken om dichter bij God te komen. Laat elkaar met rust, respecteer elkaar. Bovendien was elke geloofsrichting, elke toren, op het eind nog gesplitst, als om aan te geven dat men ook binnen zijn geloofsovertuiging van mening mocht verschillen, met respect voor elkaar.
Dit was zijn revolutionaire boodschap. Als hij hem hardop uitgesproken had, zou hij ongetwijfeld geen toren gebouwd hebben.
Maar de boodschap, die hij niet openlijk uitsprak, plaatste hij wel op de toren.
Vandaag is het stukje evangelie uit Marcus een tikkeltje anders dan anders: geen succesverhaal zoals zo dikwijls, met een menigte mensen die achter Jezus aanloopt. Vandaag klinkt het anders: zijn zending lijkt wel mislukt. Zijn eigen dorpsgenoten, goede bekenden nog wel, wijzen Hem af!
Alles was nochtans goed begonnen: veel aanhang, bewondering, waardering, volgelingen zelfs, die achter Hem aanliepen! Maar dan beginnen de roddels en Hij wordt verdacht gemaakt: 'Waar haalt Hij dat vandaan? Hij is toch maar een gewoon mensje, net zoals wij, niet meer of niet beter.'
Destijds was het zo voor Jezus, eeuwen eerder had de profeet Ezechiël het ook al meegemaakt … en ook vandaag gebeurt het nog zo vaak met mensen.
Velen die naar Hem luisterden waren stomverbaasd:
‘Waar haalt Hij dat allemaal vandaan?
Wat is dat voor wijsheid die Hem gegeven is?
En dan die wonderen
die zijn handen tot stand brengen!
Hij is toch maar die timmerman,
de zoon van Maria.’
En ze namen er aanstoot aan.
Jezus zei tegen hen:
‘Nergens wordt een profeet zo miskend
als in zijn eigen stad,
onder zijn verwanten en huisgenoten.’
(Marcus 6,2-4)
HET GEWONE ONGEWOON
Vandaag wordt de kleine Heilige Teresia - Teresia van Lisieux – beschouwd als één van de grootste heiligen van de laatste eeuwen. In 1997, 100 jaar na haar dood, verhief paus Johannes-Paulus II haar zelfs tot kerklerares, om ons duidelijk te maken: ‘Mensen, van dat kleine meisje dat zo vroeg stierf kunnen wij heel veel leren.’ Destijds, toen wij nog kind waren, spraken eenvoudige mensen trouwens met veel tederheid over het klein, heilig Trezeke.
Het was ooit anders geweest! Teresia stierf inderdaad heel jong, ze was maar 24 jaar, en buiten haar klooster was zij helemaal niet gekend. Ook haar medezusters zagen weinig in haar. Kort voor haar dood hoorde zij van op haar ziekbed een medezuster nog fluisteren: 'Wat zal de overste, binnen enkele dagen, over haar kunnen vertellen? Zij heeft toch niets speciaals gedaan!'
En dan gebeurt het wonder: na haar dood heeft dit simpele meisje, dit zusterke, dat in niets opviel, een grote erkenning gekregen en veel mensen geïnspireerd met haar ‘kleine weg’. Haar geheim was de liefde in het gewone leven van iedere dag. Zij had ervan gedroomd om missionaris te worden. Maar haar gezondheid liet dat niet toe. En zo verstond zij beter wat ze bij Paulus had gelezen: 'De grootste gave is de liefde!' En die liefde beleefde zij met heel haar hart, met al haar krachten, zoals ook Jezus gevraagd had.
Het leven van de kleine Heilige Teresia lijkt op het evangelie van vandaag. Jezus is in zijn vaderstad om daar de blijde boodschap te verkondigen. Maar veel mensen, die Hem vroeger gekend hadden, reageren afwijzend: 'Wij kennen zijn familie toch, het zijn maar simpele mensen hier in het dorp. En wat is Hij zelf: we hebben Hem zien opgroeien, die zoon van de timmerman! Wat is daar nu speciaal aan?' De kennissen van Jezus zien de rijkdom van zijn leven en de diepte van zijn boodschap niet.
Zo kan het ook bij ons zijn. Wij zijn soms gewoon geraakt aan de mensen met wie wij elke dag leven en die wij dikwijls ontmoeten. Hebben wij nog oog voor hun goede kanten? Zien wij het schone in hun leven nog en laten wij ons door hen nog aanspreken? Staan wij open en ontvankelijk in het leven, zonder vooroordelen? Soms dragen heel eenvoudige mensen een mooie parel in hun hart. Aan ons om die parel te ontdekken tot onze eigen vreugde. In het hart van vele mensen is er wel een spoor te vinden van Gods liefde.
’s Avonds kunnen wij – bij ons gewetensonderzoek – eens nagaan wie wij ontmoet hebben. En wij kunnen God danken voor al het mooie en het goede dat mensen ons schenken. Zo groeit er vriendschap in de wereld.
(Vrij naar een preek van Mgr. Paul Schruers uit 2003)
Vandaag vertelt Marcus ons over de opwekking van het dochtertje van Jaïrus. We mogen het gerust één van de mooiste en ook één van de meest ontroerende wonderverhalen in het evangelie noemen. Het doet altijd pijn te horen dat een kind gestorven is: alleen hierdoor al raakt dit verhaal ons hart.
Maar er is nog meer: we worden ook getroffen door het tedere taalgebruik. Zo wordt het stukje evangelie van vandaag voor ons een uitnodiging om mensen, die gebukt gaan onder een groot verdriet zachtmoedig en teder tegemoet te treden: mee-levend, mee-lijdend, mee-dragend. Dat is iets heel anders dan vrijblijvende ‘kompassie’ … het is een nabijheid, die aanvoelt als een warme omarming, ook woordeloos.
Jaïrus smeekte Jezus met grote aandrang:
‘Mijn dochtertje ligt op sterven;
kom haar de handen opleggen om haar te redden
en te zorgen dat ze in leven blijft.’
Jezus nam de hand van het kind vast
en zei tegen haar:
‘Talita koemi!’
‘Meisje, ik zeg je, sta op!’
(Marcus 5,23 en 41)
TALITA KOEMI
‘Talita Koemi’. Het is één van de zeldzame keren dat het evangelie een Aramese uitdrukking gebruikt: ‘Meisje, ik zeg je sta op.’ Het evangelie zegt er nog bij: ‘Ze was 12 jaar’. De leeftijd waarop een meisje officieel volwassen werd in Israël.
Jezus neemt de hand van het meisje vast. Een simpel gebaar dat mede-leven uitdrukt. Zonder woorden zegt Jezus als het ware: ‘Ik begrijp je angst om groot te worden, je angst om op eigen benen te staan je bent altijd zo veilig geweest, zo omringd, zo geborgen. Je mocht als kind opgroeien in een warm gezin, goed omgeven, beschermd en beschut. En nu valt dat allemaal weg.’
Heel wat jonge mensen van vandaag – onze kinderen, zeg maar – lijken, ongeacht hun leeftijd, op dat meisje van twaalf. Ondanks alle mogelijkheden en kansen, die het leven vandaag aanreikt, ondanks alle vorming en opleiding die zij kregen, voelen zij angst om de verantwoordelijkheid van het volle leven aan te gaan. Het definitieve engagement in het beroepsleven of in huwelijk en gezin wordt uitgesteld. Eerst nog een jaartje studeren, eerst nog wat samen wonen. Ook de leeftijd om vader of moeder te worden schuift op.
Talita koemi. Jezus zegt niet: ‘Kom, ik zal je optillen’. Recht komen moet het meisje zelf doen, zij het aan de hand van Jezus. In de context van het verhaal zet zij enkele stappen in de kamer, maar – in een diepere betekenis – gaat het om de eerste stappen in haar durf om zelfstandig en persoonlijk te leven. ‘Geef haar wat te eten’ zegt Jezus nog. Ook al zal zij haar eigen leven leiden, dat ontslaat haar ouders niet van een blijvende zorg en aandacht. Ook al vliegen onze kinderen uit, weg uit het veilige nest: het blijven onze kinderen, wij blijven hun ouders die er altijd voor hen zullen zijn, die er altijd voor hen willen zijn.
Als we nog wat langer en dieper over het verhaal mediteren, vinden we nog een tweede boodschap die verder reikt dan het meisje van twaalf of ons gezin. Een boodschap voor de hele wereld en voor alle mensen. De vader zegt als het ware: ‘Heb je gehoord hoe kordaat Jezus sprak: Zij is niet dood, zij slaapt’. Het is wel of Hij zeggen wilde: dood is slechts schijn. Alsof Hij wilde zeggen: als dood het einde is van ons leven, het definitieve einde van onze liefde, dan is het inderdaad om angst te hebben om te leven, angst om te beminnen. Dan gaat iemand zoals ons meisje weigeren om te eten, weigeren om lief te hebben, weigeren om te leven.
En ja, de mensen lachten hem vierkant uit. Ook dat is van alle tijden. Want als je met zulke boodschap naar buiten komt, dan lachen ze je uit. Ook vandaag. En nochtans daar raken wij de kern van het christendom. Leven zonder uitzicht op de eeuwigheid is als leven in een mausoleum. Dat mag dan nog zo luxueus zijn, het blijft een mausoleum.
‘Talita koemi’ Meisje sta op. Het leven is nog mooier dan je denkt want leven is onsterfelijk. Heb maar vertrouwen en sta dus maar op: Talita koemi!
(geïnspireerd door een homilie van Manu Verhulst.)
Waarachtig geduld en kalmte kun je niet veroveren, en ook niet vasthouden, als je niet nederig van hart bent. Ze berusten op innerlijke eenvoud. Een cel of de woestijn is heus niet nodig als hulpmiddel of toevluchtsoord. Als je vanbinnen maar deemoed kent.
Als we geprikkeld reageren zodra iemand ons ergert, is er duidelijk nog geen vaste ondergrond van deemoed in ons. Het minste zuchtje wind dreigt ons 'huis' van geduld al omver te blazen. Is dat wel echt geduld, als we onze innerlijke rust alleen maar bewaren kunnen zolang die niet bedreigd is? Geduld dwingt alleen bewondering af als het ook dan standhoudt wanneer het bestormd en beproefd wordt. Waarachtig geduld laat zich niet door tegenspraak van slag brengen en breken, integendeel, het wordt er sterker door.
Iedereen weet dat 'geduld' komt van het woord 'dulden' en 'verdragen'. Geduldig noemen we iemand die goedmoedig verdraagt wat hem aangedaan wordt. Salomo prijst zo iemand met recht: 'Een geduldig mens is meer dan een groot strijder en wie zichzelf bedwingt is meer dan wie een stad verovert' (Spr 16,32).
JOHANNES CASSIANUS
(overgenomen uit: ‘Een jaar wijsheid uit de abdijen’. Samengesteld door Maria ter Steeg)
O 't ruischen van het ranke riet! o wist ik toch uw droevig lied! wanneer de wind voorbij u voert en buigend uwe halmen roert, gij buigt, ootmoedig nijgend, neer, staat op en buigt ootmoedig weêr, en zingt al buigen 't droevig lied, dat ik beminne, o ranke riet!
O! 't ruischen van het ranke riet! hoe dikwijls dikwijls zat ik niet nabij den stillen waterboord, alleen en van geen mensch gestoord, en lonkte 't rimpelend water na, en sloeg uw zwakke stafjes ga, en luisterde op het lieve lied, dat gij mij zongt, o ruischend riet!
O! 't ruischen van het ranke riet! hoe menig mensch aanschouwt u niet en hoort uw' zingend' harmonij, doch luistert niet en gaat voorbij! voorbij alwaar hem 't herte jaagt, voorbij waar klinkend goud hem plaagt; maar uw geluid verstaat hij niet, o mijn beminde ruischend riet!
Nochtans, o ruischend ranke riet, uw stem is zo verachtelijk niet! God schiep den stroom, God schiep uw stam, God zeide: "Waait!..." en 't windtje kwam, en 't windtje woei, en wabberde om uw stam, die op en neder klom! God luisterde... en uw droevig lied behaagde God, o ruischend riet!
O neen toch, ranke ruischend riet, mijn ziel misacht uw tale niet; mijn ziel, die van den zelven God 't gevoel ontving, op zijn gebod, 't gevoel, dat uw geruisch verstaat, wanneer gij op en neder gaat: o neen, o neen toch, ranke riet, mijn ziel misacht uw tale niet!
O! 't ruischen van het ranke riet weergalleme in mijn droevig lied, en klagend kome 't voor uw voet, Gij, die ons beiden leven doet! o Gij, die zelf de kranke taal bemint van enen rieten staal, verwerp toch ook mijn klachte niet: ik! arme, kranke, klagend riet!