Als aliens ons hebben opgemerkt en net zo nieuwsgierig zijn als wij, lijkt het niet ondenkbaar dat ze ons vanaf ruimtestenen nabij de aarde begluren.

Met dat idee komt de Amerikaanse wetenschapper James Benford op de proppen. In een paper – verschenen in het blad The Astronomical Journal – pleit hij er dan ook voor om de zoektocht naar aliens wat dichter bij huis te beginnen en ook deze nabije ruimtestenen af te speuren naar tekenen van buitenaards leven.

Quasi-satellieten
Het idee dat aliens ons begluren, is niet nieuw. Al in de jaren zestig opperden onderzoekers dat geavanceerde buitenaardse beschavingen wel eens kunstmatig intelligente spionageapparatuur konden inzetten op of nabij bewoonde werelden om zo de ontwikkeling op die werelden te kunnen volgen. En ook in sciencefiction komen we dergelijke buitenaardse gluurders wel tegen. Tot op heden is er echter nog niet actief naar deze gluurders gezocht. En Benford stelt dat daar verandering in moet komen. Hij wijst erop dat nabij de aarde verschillende ruimtestenen te vinden zijn die perfect zicht bieden op onze planeet en dus uitermate geschikt zijn als uitkijkplaats voor aliens. Hij denkt dan met name aan quasi-satellieten (zie kader). Dit zijn geen echte satellieten, maar natuurlijke objecten die net zoveel tijd nodig hebben om een rondje rond de zon te voltooien als onze planeet. “Het betekent dat het object gedurende heel wat omloopbanen dicht bij de planeet blijft,” zo schrijft Benford. “Deze objecten nabij de aarde zijn de ideale plek om onze wereld vanaf een veilig, natuurlijk object te bekijken.”

Aardse quasi-satellieten
De aarde heeft meerdere quasi-satellieten. Voorbeelden zijn Cruithne – ongeveer 2 kilometer groot en nadert de aarde tot een afstand van 12 miljoen kilometer – en Kamo’oalewa – met een diameter van 40 tot 100 meter de kleinste, maar ook de dichtstbijzijnde en meest stabiele quasi-satelliet van de aarde die ons bekend is. De meeste quasi-satellieten vergezellen de aarde maar tijdelijk. Tijdelijk is in dit geval echter een vrij ruim begrip. Zelfs de quasi-satelliet met de meest onstabiele baan trekt bijna 1000 jaar met de aarde op. En de meeste quasi-satellieten doen dat dus nog veel langer; soms wel duizenden of zelfs honderdduizend jaar. Aangezien de meeste quasi-satellieten pas vrij recent zijn gevonden, is de verwachting dat er nog meer op ontdekking wachten.

Benford verwacht niet direct daadwerkelijk aliens op deze ruimtestenen aan te treffen. Hij acht het aannemelijker dat er buitenaardse robotische spionageapparatuur te vinden is. Deze apparatuur kan daar heel lang geleden reeds door aliens zijn geplaatst. “Als de apparatuur een goede energiebron heeft en en in staat is om zichzelf te repareren, dan kan deze over heel lange tijdschalen informatie verzamelen en terugsturen naar waar deze vandaan komt.”

Detecteren
In principe zou het mogelijk moeten zijn om deze robotische ‘lurkers’ – zoals Benford ze noemt – te detecteren. Bijvoorbeeld door de quasi-satellieten met behulp van radio- en optische telescopen te
bestuderen. De robotische apparatuur zou zich al prijs kunnen geven doordat deze zonlicht op een aparte manier reflecteert. Ook zouden we actief op zoek kunnen gaan naar signalen die deze ‘lurkers’ naar hun thuiswereld versturen. Een andere mogelijkheid is dat we zelf – op goed geluk – een signaal naar deze quasi-satellieten sturen, in de hoop dat de robotische sondes die aliens daar wellicht hebben geplaatst, reageren. We kunnen ook nog een stap verder gaan en zelf sondes of zelfs een bemande missie naar een quasi-satelliet sturen en zo ter plekken op jacht gaan naar sporen van buitenaards leven. Benford wijst er in het kader hiervan op dat bijvoorbeeld de quasi-satelliet 2016 HO3 binnen bereik ligt. “Misschien (…) luisteren de (buitenaardse, red.) sondes wel op ons en wachten ze tot we ze gevonden hebben.”

Dichtbij huis
Als we de plannen van Benford tot uitvoer zouden brengen, zou de zoektocht naar aliens zich een stuk dichter naar de aarde verplaatsen. “Een goede reden om dichter bij de aarde te kijken, is dat we in de rest van het zonnestelsel niets gezien hebben,” stelt Benford. “En we hebben ook niets zien communiceren vanaf nabijgelegen sterren.” Bijna haastig voegt hij daaraan toe dat de schijnbare afwezigheid van aliens in en in de directe nabijheid van ons zonnestelsel niet tegen de aanwezigheid van buitenaardse spionageapparatuur op nabijgelegen ruimtestenen pleit. “(Buitenaardse, red.) beschavingen hoeven zich niet dicht bij het zonnestelsel te bevinden om ergens in de laatste eeuwen een sonde naar ons toe te kunnen hebben gestuurd. Stel je voor dat een sonde met een snelheid van een tiende van het licht gelanceerd wordt – iets wat conceptueel zeker mogelijk is, bijvoorbeeld met behulp van lichtzeilen of kernfusie-raketten – dan zou zo’n sonde ons vanaf 30 lichtjaar afstand binnen ongeveer 300 jaar kunnen bereiken. Binnen een straal van zo’n 100 lichtjaar bevinden zich zo’n 3000 Hoofdreekssterren (waartoe ook de zon wordt gerekend, red.), dus genoeg mogelijkheden voor buitenaardse beschavingen.”

Maar misschien wel het meest sterke argument voor het zoeken naar sporen van buitenaards leven op quasi-satellieten is dat we eigenlijk niets te verliezen hebben. “We zouden pas ontdekte objecten bestuderen die heel interessant zijn voor de astronomie en waar nog niemand echt naar gekeken heeft en waar we bijna niets van weten.” Kortom: zelfs als er geen spionage-apparatuur op de quasi-satellieten rust, kan de zoektocht ernaar van grote waarde blijken voor de astronomie. En mochten er wél ‘lurkers’ op quasi-satellieten worden aangetroffen, dan kunnen deze ons niet alleen meer vertellen over een tot op heden onbekende buitenaardse beschaving, maar ook veel meer onthullen over onszelf. Want stel je eens voor dat zo’n ‘lurker’ onze planeet al duizenden jaren observeert en al die informatie tevens lokaal heeft opgeslagen. Dan kan deze ons ook veel meer vertellen over onze eigen geschiedenis. “Zo verkennen we met het bestuderen van objecten nabij de aarde mogelijk zowel ruimte als tijd,” aldus Benford.