Het schijnt dat de oude groote hofstede een overblijfsel dier heerlijkheid is of dezelve vervangt
Burgemeesters 1799
of Maire de Rolleghem
In 1769 werd te Moorsele Constantin France Vandermeersch geboren, hij trad in het huwelijk met Marie Theese Everaert en woonde op de plaatse. Hij bleef burgemeester en wierd lid van den Provincieraad, en stierf in 1849.
Van 1849 tot 1866
De zoon Constantin Vandermeersch
Van 1866 tot 1870
Joseph Warrot hij gaf onmiddelijk ontslag en August Herbau was dienst doende burgemeester.
Herinnerringsmedaille van oorlog 1914 1918 van de veldtocht
2de dag: zaterdag, 11de mei.
Weer vóór dag en dauw het “bed” uit en met pak en zak de weg op, naar Mechelen. Spijts de ernst van de toestand zitten we weldra volop in het “lijflied” van de compagnie: “Het eendenlied van de compagnie van Laurel en Hardy” gevangen. Altijd weer opnieuw wordt het aangevat, nu eens zijn het de voorste mannen, dan weer is het een kliekje in de achterste rangen dat het aanheft. U zij wel verplicht in de pas te gaan.
Door de stad gaan we niet, maar langs de buitenboulevards. Nog bijna niemand te zien. Vele woningen schijnen al ontruimd te zijn; hoe is het mogelijk? In het station wacht de trein die ons westwaarts zal voeren. Sommigen van ons bemachtigen al de eerste dagbladen met berichten over de laffe overval. De verontwaardiging vlamt uit de grote titels, uit de onderschriften van illustraties.
Het is al laat in de voormiddag als we met een opgewekt gemoed de treinreis aanvatten, het onbekende in. Het duurt geen 10 minuten of allen zitten weer te eten zoals alleen jonge soldaten en landsvolk dat kunnen! Opeens gebeurt er iets we weten niet goed wat. De trein stopt met een schok, kogels doorboren ergens de wanden of de zoldering van de wagens, sommige mannen “vliegen” letterlijk onder de banken of in een hoek, drie, vier zware slagen bonken op enkele meter van ons compartiment: Bommen!... en het is één vlucht, de wagons uit de velden in! Ik zie Van Diepenbeeck die kalm en traag zorgvuldig het deksel op zijn confituurdoos vijst en nog al de tijd neemt om zijn mes af te vegen! Die blonde Antwerpenaar zal goud waard zijn als ’t op sterke zenuwen aankomt!
In de verte zien we nog even een vliegtuig dat ons intermezzo bezorgde. We staan hier in volle vlakte bij de mooie, sterke splinternieuwe betonbrug die de autobaan Antwerpen- Brussel over de spoorweg leid Ik lees op een bordje: Londerzeel-Oost.
Het schijnt dat “ze” gaan terugkomen. Een eind verder werd de spoorbaan getroffen en we moeten op herstelling wachten.
In de korte tijdsspanne die onze “Ontscheping” volgde, lagen we onder de bloeiende peerlaars van een boomgaard op onzen buik in het gras. We hebben er eventjes ons hart kunnen ophalen dat we oorlog en alles vergaten. Een “schacht” van een andere compagnie was als ’t u belieft tot over zijn oren in het slijk gesprongen! D e verschijning was onbetaalbaar.
Zijn lange haren hingen in vette, zwarte klissen over zijn wezen dat glimt van inktzwarte modder. Kaki was veder aan hem niet meer te zien. Een “camouflage” zonder weerga. Zijn eigen moeder zou hem niet meer herkend hebben!
De officieren waren woedend om al dat gelach, maar kunt u nu iemand beletten te lachen? Zij echter hadden schrik genoeg voor ons allen samen. Een luitenant was eveneens met zijn mooie rijbroek in die gracht geraakt en was nu druk in de weer om opnieuw “Presentabel” te raken.
We vertrekken na tweede alarmperiode, want de “Fritz” is ondertussen teruggekomen, wat verder van de trein weg. We zitten met 5 à 6 man in een kleine geitenstal waar een jong wit geitje van honger en wellicht ook van angst om al die grote venten staat te trappelen en te blaten. Daar klinkt het bevel ten allen kanten herhaald:” Instappen en alles uit de trein halen!” We geraken zonder gevaar tot in ons compartiment en maken de cynische opmerking:” Hij zou beter terugkomen, dat we kunnen dat arme geitje gaan verlossen!” ’t Is er maar niet uit of …rrrr daar is hij weer de velden in en wij naar “ons” geitje. We hebben ditmaal ruimschoots de tijd en laten het de velden inlopen. Het is, zomogelijk, nog gelukkiger dan wijzelf.
Het Is wonder hoe sommige mannen in alle omstandigheden den kop koel houden en van alles gebruik maken. Keulemans staat achter de toonbank van een pas ontruimde herberg te “tappen voor de mannen van Kiel en andere gekende lustige kerels die “schrikdorst” gekregen hebben en hem nu, gratis, aan het lessen zijn. Andere zaten zelfs al in de laden van de kasten van lege burgerhuizen en komen met zilverwerk maar ook met waardeloze prullen voor de dag. Dat is allemaal opdat de Duitsers het niet zouden stelen!
Eindelijk, na meer dan 3 uur oponthoud, geraakt onze trein weer op dreef. We hebben een, kleine wandeling tussen boomgaarden en groene velden moeten doen om een kilometer of zo voorbij de brug, weer instappen. Traag met veel halten, alarm in verschillende stations. Van verre zien we Duitse “stukas?” de banen volgen op zoek naar Engelse legercamions die het oosten inrijden. We zien autobussen van een heel, heel ouderwets model over de grintwegen razen dat het stof tot boven de huizen opwalmt! In Cappelen- op-den- Bosch liggen vrachtschepen in de vaart en een er van kreeg een bom midden op het dek. We verstaan niet hoe het nog samenhoudt.
In Maldegem was het geloof ik, dat ze het stationsgebouw getroffen hadden, maar gelukkig niet de sporen. Het donkert bijna als we in Brugge aankomen en vóór we veel tijd gehad hebben om uit te rusten zijn we al van dienst. Er is geperst stro te halen naar St. Andries, meer dan een halfuur ver. Het is een heel vraagstuk hoe die blokken van 40 à50 kgr. Aan te pakken en in Brugge, Gistelsteenweg, te krijgen. Het beste blijkt nog te zijn, ze om beurten een 500 meter ver op de rug te dragen, dubbel gebogen als een bezwijkende kariatide! We raken er op de duur, de ene wat vroeger,
de andere wat later( er waren herbergen en winkels onderweg) mee thuis, dat is in een soort kasteeltje waar we, met 60 à70 man, noch roeren noch keren kunne, war aanleiding geeft tot de gewone kibbelarijen om een hoekje, een stuk “meubel” of een achterkeukentje. Overal ligt er stro, slingeren uitrustingen, staan wapens en hangen kledingsstukken. Ik schrijf, zo goed als ik kan, met potlood een brief naar huis, er niet oprekende dat hij daar zal geraken. Het wordt zo donker dat de laatste regels allesbehalve leesbaar zullen zijn!
Het is na middernacht als allen, in de overbevolkte kamers en gangen, tot rust komen. Ik slaap in met mijn gedachten thuis, allen die mij dierbaar zijn in Gods genade bevelend.
Ik denk dat velen van onze mannen hier, die nooit bidden, en dat zal wel een heel groot procent zijn, toch eens het weinige bovenhalen dat ze nog van hun gebeden kennen. Het is vanavond, nu de eerste opwinding van het “nieuwe” voorbij is, dat we voor ’t eerst verwezenlijken wat verschrikkelijke zaak het woord “oorlog” beduid. Hier zijn mannen uit Limburg en Antwerpen. Wat gebeurt ginder ver met hun huis, hun ouders?
Werd toegekend, induvidueel of collectief, vanwege een daad van moed tegenover de vijand. De bijkomende palm op het oorlogskruis werd verleend omwille van " De moed en de toewijding waarvan hij blijk heeft gegeven tijdens zijn lange aanwezigheid aan het front"
3de dag: zondag, 12de mei.
Vroeg uit de “ veren” gaan we vol nieuwsgierige verwachting deze eerste oorlogszondag in.
Er is uitgangsverbod, maar waartoe bestaan troepenverboden tenzij om te overtreden te worden? We moeten immers naar de Heilige Mis, In de St. Baafskerk, een mooi modern kerkje, zit het stampvol en we zijn blij achteraan een staanplaats te vinden, waar we ons, onder de preek, plat op de vloer zetten, “ militairement.” Niemand wordt er om geërgerd, ’t is immers Krieg! Tot ons vermaak zien we er Kapitein- Commandant Kortleven zitten, onze bataljonsoverste. Die zal toch niet uit den “Tempel” drijven,… Hij doet alsof hij ons nieteens zag!
Na de Mis nemen we er nog een paar uurtjes “ verlof” bij. o.a. om bij de kapper onze lelijke baarden van donderdag 9de mei, voor mij is het zelfs van woensdag 8ste mei, kwijt te geraken. En daar hebben we de Hoogmis mee bijgewoond! In de stad komen uit de richting Torhout en Oostende Franse troepen voorbij. Er zijn Bretoenen bij, die ons, meteen “ON LES AURA!” (we hebben ze) doen geloven dat het zal gaan.
In een melkwinkel koop ik een liter lekkere verse melk en beloof, iedere dag terug te komen, zolang we in Brugge liggen.
In ons kasteel ga ik algauw eens op ontdekkingreis uit, te beginnen met de kelder, waar weinig te zien is, vandaar naar boven. Hier doe ik een verblijdende ontdekking. Er staat op de zolder, een waterbak van wel 2000 liter, die echter maar te bereiken is na een flinke klauterpartij over bestoven en spinnenwebben balken. Beneden, tegen de tuinmuur is de perspomp om die bak te vullen. Morgen heel het spul in orde maken: W.C. met spoelstelsel, lavabo met kraantje! Waar kunnen we beter zijn?
De zondagnamiddag verloopt, nog kalmer en eentoniger dan gelijk welke “garnizoenszondag!”Doch met de avond komt er groot nieuws “Parachutisten” zijn waarschijnlijk neergekomen in de omtrek! Groepen worden aangeduid, en in ploegen verdeeld, om er jacht op te maken! Ik moet van 10u tot 2 u met korporaal Vermote en soldaat Petit ( een worstelaar van beroep a.u.b.) over de veldwegen een hele strook grondgebied van Brugge en St. Andries gaat zuiveren van dat “ongedierte”. Wij er op los, geweer in de hand, gereed om al wat verdacht is tot pulver te schieten!
Ik ondervind, naarmate we buiten de stad komen, dat onze “lutteur” misschien wel stalen spieren, maar toch zulk een klein hazenhartje heeft. Hij is, als een hondje, altijd aan mijn zijde. Korporaal Vermote is wat stouter, maar die babbelt van pure opwinding. Plots is er iets dat ons de oren doet spitsen: we komen bij een ander ploeg “ jagers” en die hebben iets of iemand verdachts langs een woning zien sluipen en dan geruisloos door de voordeur verdwijnen. Als dat er geen is ja dan… zou het eigenlijk jammer zijn, zo denken we een beetje. Snelle bevelen worden gegeven op fluistertoon: “Gij hier, gij daar, allen de deur in het oog houden, niet vuren zonder bevel!
“ Met doodsverachting gaan we samen met sergeanten allebei aankloppen en treden dan enkele passen terug, op zij, om de anderen een schietveld te laten! De deur wordt op ons kloppen geopend en een beangst vrouwenwezen glimt zwakjes in het duister, er achter vermoeden we vaag een andere figuur klaarblijkelijk “hij”!- “Is hier niemand binnengekomen mevrouw,”- “ja meneire ’t is mine zeune, die van ’t patronaat kwam!”- “Ha zo”- “de jonge kerel treedt voor, een snuiter van een jaar of 17. Hij staat er bedremmeld bij en als ze nu beiden de duisternis gewoon worden en ziet wat er zoal op hen gericht is, klinkt hun stem wat beverig. Onze “patronaat” komt er met één ferme uitbrander wegens zijn onvoorzichtig sluipen( is die jongen wel “geslopen?”) vanaf -“Slaap wel”- en we zijn weg, een beetje spijt dat het zo koel gewoon, eindigt. We trekken weer elk naar zijn “jachtgebied”
We zijn weldra helemaal te lande en opeens horen we niet veraf, herhaaldelijk hoesten. “Een overeengekomen teken, het kan niet anders”- Petit houdt onmiddellijk stil en korporaal Vermote zegt:” Daar is iemand!” Ik ken echter een beetje dat soort hoesten en zeg, zonder nochtans helemaal juist te weten, wat hoesten:” ’t Is een koe!”- .. ’t Was een paard! Het dier weet niet wat gevaar het gelopen heeft. Was het bij toeval recht op ons komen aangestapt, vooraleer we het konden onderscheiden, dan was het er geweest. Want een paard Zou op ons “Halt of ik vuur!” heel waarschijnlijk wel niet gereageerd hebben! Petit zou misschien algauw gevuurd hebben uit schrik!
We komen op de Oostendse baan en daar bollen Franse legerauto’s het oosten in, met gedoofde lichten. Een er van staat op zij, in het mulle zand. De twee inzittende zijn half ingedommeld. Z zien op als ze ons horen naderen en vragen ons of we zulke en zulke voertuigen niet zagen voorbijrijden.
-Messieurs, nous venons seulement d’ arriver sur la route. Nous avons fait la chasse aux parachutistes”- Meneer we zijn zo juist aangekomen op deze weg. We hebben alleen gejacht op een parachutist! – Ziezo, Fransmannekens, in België, zijn ook nog moedige piotten!
Ze vertellen ons dat ze van St. Omer komen, ze zijn hun eenheid kwijtgeraakt en gaan nu kalmpjes de dag afwachten. Dat is echt Frans onbekommerdheid. “On est perdu, Tant pis! On attendra!-(we zij verloren, ’t is jammer, we wachten) – Korporaal Vermote zegt:” Sergeant, onze soldaten zouden dat zo niet opnemen!”- “ Ik denk van wel jong!” Korporaal Vermote is toch zo ijverig!
We komen, dan thuis met lege “Jachttassen”, maar met volle “patroontassen”, en brengen in het geïmproviseerde bureeltje, verslag uit!:” Niets gezien!”- We zijn blij ons na die nachtelijke expeditie in ons stro te mogen laten neerploffen. Ik droom dien nacht van vreemd geklede venten, gewapend met genoeg schietgerief voor een half peloton!...
Het werd hem toegekend aan diegene die, tussen 17 en 31 october 1914, deel uitmaakten van de Belgische strijdkrachten en op uitmuntende wijze gestreden hebben
op de foto: Raymond Coussement, uit de schreiboomstraat, hij was ziekenverzorger bij de luchtmacht, lag in Wevelgem,zij trokken naar Maroko, een van zijn collega's Korporaal Stefaan Demeere verloor het leven in Wevelgem(zie Kortrijk tijdens de tweede wereld oorlog)
4De dag: maandag, 13 mei.
We vatten dus onze eerste oorlogsweek met veel moet, en nog veel slaperigheid, aan . Deze morgen worden we verzameld en trekken op stap naar een …velodroom, niet om te spurten, maar om te zien waar we ons zullen wegstoppen als de vliegtuigen komen bombarderen, namelijk onder de tribune. Het ziet er daar sterk uit, zoveel beton, zoveel aarde. We kunnen ons niet voorstellen, dat daar iets zou doorgeraken.
De adjudant deelt ons met leedvermaak mede dat onze groep deze namiddag van wacht is, op 3 à 4 km van hier, op de Torhoutsebaan. We krijgen een machinegeweer en “ echte” kogels mee! Wat een verantwoordelijkheid voor zulke jonge rekruten!We worden opgesteld naar het zuidenwesten toe. We begrijpen er niets van. Nu, het is ook om te begrijpen, maar om uit te voeren, dat we soldaat werden!.
We moeten alle auto’s tegen houden of liever doen stoppen, zoals Figoureux opmerkt, en de inzittende hun eenzelvigheidkaart vragen. Vervelend karweitje, zo voor ons als de vele mensen die haast hebben en om vijf minuten zo een post voorbij moeten. Sommigen nemen het heel kalmpjes op, anderen sakkeren en schijnen het ons sukkelaars van piotten, te willen wijten.
In de namiddag hebben we een buitenkansje.” Een luchtgevecht!” Het gevaar kennen we nog niet en we staan er op te zien hoe die twee, ginder hoog, elkaar omcirkelen en hoe ze lijk boze katers, hun brandende adem naar elkaar blazen. Welke vriend en welke vijand is, daar hebben we geen besef van! Ik geloof dat we ze liefst alle twee zagen neerploffen! Het zou den oorlog inkorten.. ’t Einde geblazen, trekken ze af, elk naar zijn nest.
Als ’t donker wordt, moeten we weer uitzien naar ons wild van verleden nacht: de fameuze“valschermnisten“(valschermspringers) zoals een Waalse luitenant ze ons noemde, enkele maanden geleden in het 37ste ! Wat is de tijd lang voorbij!
Ik ga er dus met een paar mannen op af. We halen enige patronen uit de laders van ons machinegeweer en duwen ze in het magazijn van ons wapen. Daar komt een fiets met gedempt licht en ik weet niet waarom, die vent schijnt ons verdacht. – “ Stop!”- “ja” zegt hij,-
“ Gij zijd de eerste niet die me verdenkt!” En hij begint ons zijn echt ziens waardige fiets te beschrijven en te tonen. Er staat a.u.b. een echte accumulator op voor zijn lantaren en voor een miniatuurclaxon. Die velo is een ware centrale. Daar is nu eens van alles aan wat niet bij een fiets behoort. De man is nochtans voor de rest met zijn papieren in orde, we lachen eens hartelijk om de “ parachutistenkoorts ” en stappen door.
Van rechts komt, uit een zandweg, de burgerwacht van St. Andries en zodra ze ons met onze wapens in het oog hebben, zijn ze bij ons en vertellen ons dat er iets ongewoons moet gaande zijn. Ze hebben, van op een kilometer afstand, een licht met regelmatige tussenpozen zien uit en aan gaan in een van de huizen hier niet ver af.
Zie, daar is het weer! Ja, waarachtig, en na enkele seconden gaat het weer uit. We zien al een hele spionorganisatie, dat huis is wellicht een echt arsenaal vol Duitse wapens, er worden tekens overgeseind naar de parachutisten in den omtrek, enz. enz.(Staan er ook niet op de reclameplaten van de Pacha, Cichorei van die geheimzinnige tekens) We naderen geluidloos en als we er bijna zijn gaat weer dat geheimzinnige licht aan. Ditmaal zien we dat alles niet veel om het lijf heeft. Een vrouw komt voorbij dat verlichte venster met een heel pak kledingstukken, ze is klaarblijkelijk bezig haar waardevolste zaken in te pakken of weg te stoppen vóór “ze” komen. Het licht knipt uit. We vergenoegen ons er mee aan te kloppen en de vrouw, die open doet, te vermanen, een papier voor haar venster te spannen, wat ze ons ergens rouwmoedig beloofd.
Onze nacht verloopt verder rustig, de kolommen Franse troepen hebben opgehouden voorbij te komen. De sukkelaars zullen een beetje nachtrust nemen. Wij volgen hen dus maar na…
Vuurkruis: werd toegekend aan militairen die in het bezit zijn van de "Vuurkaart". De "Vuurkaart" werd uitgereikt aan zij die aan het front onder vuur hebben gelegen
5De Dag: dinsdag, 14 mei.
Van in den vroegen morgen komen al afgematte Franse troepen voorbij. Velen zijn te voet, andere liggen op een ouderwets legerkarretje. We hebben allen een droevig gedacht van wat zou gebeuren, ginder ver in het oosten. En toch zijn al ongeschoren zonverschroeide mannen nog vol opgewektheid.
In een dreef waren er van nacht alle soorten wagens gelegerd, die ze nu stilaan aan het opkramen zijn. De mannen trekken het zich al niet veel aan dan de paarden! Ik heb de indruk dat iedereen dien vijand, ginds in het oosten, toch zo onbekommerd tegemoet gaat. Laten we hopen dat we niet een vreselijke ontgoocheling te gemoed gaan.
Ineens komt uit Brugge het bevel: “ Alles bijeenverzamelen we verreizen”- Was onze zending hier dan zo weinig van belang dat we het ieder ogenblik konden laten staan?
We zijn weldra in Brugge en ja, daar is ’t volle gang met de verhuizing. Ons kasteel wordt natuurlijk in een toestand gelaten zoals het er sinds zijn bouw geen heeft beleefd!
Hoe daar eenmaal weer een bewoonbaar huis zal kunnen van gemaakt worden?
Trapleuningen zijn in splinters, deurpanelen liggen midden de kamers, overal steken muren en ramen vol nagels en haken, zolderingen gapen, hele ruiten zijn er bijna niet meer te vinden, de W.C…, maar kom, “tirons un voile!(Laten we vergeten) En dat op 3 à4 dagen tijd! Wat een mentaliteit, en dat tegenover eigen volk, in eigen land!
We geraken ten slotte aan het station we verwachten ons aan een paar uurtjes “ schoon leven” voor er een trein gereed is. We gaan er zo gemakkelijk mogelijk bij liggen, er wordt gerookt, gegeten, gedronken, gekaart en..gevloekt dat horen en zien vergaat. De twee uurtjes worden er vier, zes, we lopen ‘tallenkante om eten en drinken en schrijfpapier, postzegels en wat niet komt, is de trein! Ten einde raad zenden ze ons terug naar het “kantonnement” terug.
Het wordt de meest luie en zinloze dag van heel ons kakileven!
We voorzien slechte dagen met weinig bevoorrading en elk koopt zoveel hij dragen kan! De melkerij ook is al gauw leeg gemolken.
Mijn grootvader is gemachtigd een bijkomende "Palm" te hechten op het lint van het "Oorlogskruis"
Koniklijk besluit NR. 8901 van februari 1921 om "De moed en de toewijding waarvan hij blijk heeft gegeven tijdens zijn lange aanwezigheid aan het front"
6de dag: woensdag, 15de mei
Ik slip in de voormiddag even uit het kasteel weg tegen het verbod “Kortleven” in, tot bij de kapper. De laatste berichten over de toestand aan het front worden hier natuurlijk heftig besproken. Wij zelf, worden als een soort “experts” aanzien en ze zijn allen wat verwonderd dat we er zo weinig van weten te vertellen. Wij zijn zo spijtig dat we ginder ver niet een beetje in den dans gezeten hebben! Een beetje!...
Hier komt echter ne piot binnen die “ze” wél gezien heeft! Hij was aan ons fameus kanaal. Weinig opwekkende en ook niet veel samenhangends weet die vent over den slag te vertellen. Het is altijd maar van vliegtuigen en bommen en mitrailleren en ..paniek en ..vluchten!
Er moeten volgens hem massa’s Duitsers door onze scherpschutters weggemaaid zijn, maar altijd weer kwamen nieuwe opdagen, tot onze mannen door de jachtvliegtuigen van den vijand werden verdreven of gedood. Doch als we aan onzen verslaggever vragen of hij dat alles zelf gezien heeft en waar, dan heeft hij slechts ontwijkende antwoordden. Het zal ook wel niet een oog – maar een oorgetuige zijn, of zoals ze dat hier noemen: “Gezien van ene die ‘t horen zeggen heeft!” De vent is anders ontdaan genoeg hij ziet er nu nog bleek van.
Hij weet ook te verhalen van een tank die met ’n twaalftal die er als vliegen opzaten, te Mechelen in onze kazerne is komen binnengereden, gevlucht van het front. Een luitenant stuurde! Waarheid? Leugen?
Vroeg in den namiddag weer naar het station, ditmaal niet naar het oud maar naar het nieuw. Natuurlijk is nog van een trein geen spraak. We liggen dan weer te wachten, langs de vesten. Wat een geluk dat het mooi weer is. Rond 16 uur geraken we op de kaai en, na veel geroep en tegenstrijdige bevelen mogen we eindelijk instappen. We hebben ons nu zelfs te haasten want spoedig komt er beweging in het konvooi. Het wordt een reis in stukjes en brokjes. Tussen Brugge en Torhout komen brave mensen aangelopen met wat ze zo vroeg op ’t jaar, voor eetbaars hebben in de “hovingen”: Rabarber! Er wordt een hele voorraad in een hoek van onze wagon gestapeld. Van honger omkomen, is niet zo erg als van den dorst!
In Torhout sleur ik een stuk beton van de N. M. B. S. of hoe dat ding heet, naar boven in onze “beestenwagen”. Het zal dien als stoel en tafel! Het is echter niet ver geraakt. Het nam te veel plaats in en was te hard!
Hoe we reizen? Erbarmelijk slecht! We zitten met 30 à 40 man in een “fourgon”, (goederenwagen)drie van hen “logeren” in het soort bijgebouwtje dat wat hoger uitsteekt en dat gewoonlijk ten dienste staat van de treinwachters. Ik ben samen met een Mach. - geweerschutter en een bevoorrader de huurder van dit “appartement”. We hebben een M.G. met 180 patronen voor het geval dat er weer zouden luchtaanvallen gebeuren. Bewust van onze waardigheid en verantwoordelijkheid laten we niet gauw iemand in onze “ geschutstoren” binnen. Het is er niet zo heel aantrekkelijk, vuiler nog dan daar beneden, koel met het vallen van den avond. We hebben wel zo een soort stoel bij elk van de twee venstertjes, de 3de man zal op de vloer kunnen liggen. Wij, schutter en sergeant, zullen aan geen liggen moeten denken. Voor en achter hebben we een beetje uitzicht over de daken van de wagens. We zijn heel ver van de locomotief, dus minder in gevaar als ze ons zouden bekogelen. De officieren zijn bijna helemaal achteraan.
Het is een rij van wel 25 wagens, van alle grote en model, daarbij ook platte “boomwagens”, door het keukenpersoneel bezet. We zien de schouwen van de veldkeukens.
Met de hoop, dat er binnen afzienbare tijd, soep en koffie tot hier zullen doorsijpelen!
Als ’ t donkert, geraken wij tot Roeselare en daar schijnt het voorlopig te zullen bij blijven. Officieren zijn uitgestapt, wij hebben streng verbod gekregen dat te doen. Maar weldra zijn ten allen kante mannen opzoek naar drinkbaar water. De kilte van den avond verplicht ons weldra de deuren toe te rollen, elk zoekt op een menselijke wijze te gaan liggen. Wij kruipen onze gevechtstoren binnen zen zitten er nog uren lang ongemakkelijk, op den slaap te wachtend. Voor de eerste maal ondervindend wat het betekend niet eens een bos stro en een paar vierkante meter vloer te hebben om er het moede lijf uit te strekken voor den nacht.
’s Morgens staan we nog altijd met onze miseries in Roeselare. Nu en dan geraken we een kilometer verder, maar dan komt er alweer een kink in de kabel en kwartieren lang staan we dan te wachten. In Izegem is het een geloop naar links en rechts om een fles bier, een liter melk, koffie, als er niets anders is, water! Huisvrouwen komen weldra met emmers fris, helder, deugddoend water. Er is natuurlijk, verbod er zelf op af te gaan. De stoutste vegen er, even natuurlijk, hun botten aan! Het ergste is telkens de onzekerheid nopens den duur van die intermezzo! U waagt u 100 meter ver, ge neemt plots iets verdachts te zien, ginder ver, in de richting van de locomotief, ge loopt op een draf tot bij u wagon-lit, en… ’t is een vals alarm geweest. Als u er dan eens zeker van zijd en u loopt 300 à 400 meter ver opzoek naar mondvoorraad, ja dan gilt plots de stoomfluit en u hebt nog juist de tijd om op de laatste wagens te bereiken, terwijl de trein, gelukkig niet sneller dan aan ‘n 15 à 20 per uur, weer een eind verder bolt! Het schijnt dat er zo al mannen achterbleven.
Wij bereiken waarachtig in de namiddag Kortrijk. Hier is opeens alles in verwarring en in zenuwachtige spanning .
Er cirkelen, voor het eerst sinds we Brugge verlieten, enkele vliegtuigen, tamelijk laag, boven ons “land verhuiskonvooi”.We zitten, wij gedrieën, in onzen “periscooptoren” uit te zien naar..slachtoffers, de schutter met de vinger aan de trekker, wij alle drie aan het loeren. Plots een geronk vlakbij en daar scheert hij over de daken van de wagens. We hebben niet eens de tijd om te vuren. Ik heb zo vaag den indruk dat dit geen Duitser is; Ik beveel tot den schutter:
“ Niet zonder bevel vuren ik geloof dat het een Engelsman is!” Daar is er weer een! Als we gereed zijn om te vuren, roep ik op het laatste nippertje: “Niet schieten! ’t Is een Engelsman!”
we hadden hier gemakkelijk een decoratie kunnen verdienen. Ik geloof dat we er nogal zouden van langs gekregen hebben. We beginnen alle drie te zweten van, van ..ja, van wat zou het zijn? Van na – angst? Van blijdschap dat we niet vuurden. Wat moest die vent ook zulke dubbelzinnige “manœuvers” uithalen?
We zouden hem waarschijnlijk op verre niet getroffen hebben, dat ware, voor ons althans, het ergste niet geweest, maar wat zou hij gedaan hebben, hadden we hem een twaalftal kogels achterna gezonden? Hij kon heel den trein voor een Duits konvooi nemen!
In Lauwe zien we, van heel dichtbij ditmaal, onze eerste Engelse soldaat. Het ventje ziet er nog jonger uit dan onze mannen van klas ’40. Hij staat bij een zware M.G. dat met een dreigend gebaar hemelwaarts wijst. Die zal toch wel beter de typen van vliegtuigen uit elkaar kennen dan wij? De ene en de andere roep een woord Engels toe, hij antwoord iets onverstaanbaar, voor ons althans, op iets dat hij waarschijnlijk evenmin verstond…. En we zijn weer weg, ditmaal zonder oponthoud tot… bij Moeskroen!
Hier zie ik Lucien Lepoutre uit de Rollegemstraat en doe hem de groeten thuis overbrengen.
Wanneer zie ik ooit deze zo bekende heuvels terug? Het schijnt ons een beslissend afscheid te worden aan heel ons voorgaand leven. Het is dan ook met iets of wat beklemd gemoed dat we, een half uur later, de Franse grens overschrijden? Tussen Moeskroen en Toerkoenje. Het is ondertussen avond geworden en in de richting van Rijsel zien we tientallen schijnwerpers den donkeren nachthemel aftasten op zoek naar vijandelijke vliegtuigen die we veraf horen brommen.
Weer gaan we een nacht tegemoet met weinig slaap in een onmogelijke houding, met rukken en stoten van de trein, waardoor we telkens gevaar lopen uit onze “stelling” te worden geworpen. We sakkeren dan even op den onbekende machinist ginder ver vooraan en trachten weer, maar gewoonlijk tevergeefs, den slaap te hervatten. We zijn ’s morgens altijd wakker vóór er een spoor van licht in het oosten te ontwaren is!
Het is dus al een week oorlog ginds in België. Als we buiten zien om “sterrenhoogte” te nemen, besluiten we dat we dien nacht toch iets zijn vooruitgekomen! Hazebroek zijn we doorgereden en nu zitten we ergens rond St. Omer.
Ik zoek vruchteloos de bekende en onlangs, per fiets, bezocht “ Pont d’Ardres” te ontwaren. De soep en de koffiebedeling begint, eindelijk,te werken. Brood en wat er bij hoort bereiken ons ook, als ’t kan, dit is, in een van de onvoorziene en in duur onzeker stilstanden. Doch alles met een apothekersschaaltje gewogen.
Het is nog Belgisch soldatenbrood, al oudbakken, maar toch zo welkom!
’s Avonds zijn we al in “Boulogne”. Naast onze trein staan wagons vol oorlogsmateriaal, vooral vliegtuigonderdelen. We vragen ons af: Is er dan niet meer haast bij, daar die hier zomaar staan te wachten? Sperballons hangen tegen avondhemel te blinken en te wiegelen in de stalen van de ondergaande zon. We voelen ons hier tamelijk ver van het gevaar en van den oorlog.
Traag, trager dan ooit glijden we weer zuidwaarts, langs de kust, de wind brengt ons een wilden geur van zee en zand en duingewas. De nacht is toch zo aangenaam en zacht en er schijnt ditmaal geen taptoe te zullen komen. We laten de benen bengelen, uit de open schuifdeuren, van tijd tot tijd wipt er ene af om aan iets dringend te voldoen en hij heeft al den tijd om de laatste wagen binnen te springen, zo traag rijden we door in de manschijn.
Zouden ze ons hier dan afzetten om ergens stelling te bezetten of moeten we te voet verder? Neen, later op de nacht terwijl we weer het hopeloze gevecht aanvatten, voelen we de snelheid vergroten en we verwachten er ons aan dat we morgenvroeg , of liever, als ’t klaar wordt want nu is het al zaterdag, heel ver in Frankrijk zullen wakker worden.
Mijn grootvader is gemachtigd een bijkomende palm te hechten op het lint van het Oorlogskruis.
9de dag: zaterdag, 18de mei.
Het valt niet zo uit! We hebben het laatste deel van de nacht in een uitholling tussen twee heuvelruggen geslapen, trein en personeel en passagiers in een woord iedereen. Nu, als ’t dag wordt kucht onze overbelaste locomotief de helling op. Doch als we achterom zien, bemerken we dat er daar nog ene aan puffen is!
Het wordt een sukkeldag. Zijn we zoveel zwaarder geworden of zijn de locomotieven moe, met twee raken ze bijna nog niet vooruit. Urenlang staan ze uit te blazen. Wij zelf zullen ook moeilijk onder stoom geraken met een paar onsen brood en de anderhalve sardien die we vanmorgen kregen.
Gelukkig komen we wat later voorbij een Engels kamp. ’ t Is al thee en beschuiten en sigaretten dat we horen en zien. De kantinejuffrouw geven en geven, met twee handen ineens. Sommige zijn weeral gulzig en nemen uit de pakken waar ze kunnen.
We kommen nu stilaan wat sneller vooruit. Zou ook de machinist wat thee en sigaretten gekregen hebben. Voorbij Eu en de Tréport, waar ditmaal Franse juffers onze honger en onze dorst komen stillen, mits betaling, natuurlijk: “ maar wat zijn vijf broden en twee vissen tegenover zulk een menigte?”
In Aumale, rond 5uur, stopt de trein met een beslissende zucht van de locomotief: ’t schijnt een tijdje te willen duren.” Weldra zit het stationgebouw zo vol kaki en Vlaamse klanken als het dat wel nooit geweest is! Ik tracht van de bediende een van die mooie platen met modellen van Duitservliegtuigen los te krijgen, die hier aan de muur hangen, om ze in ons “fort” te hangen, maar die vent wil niet bijten. We zijn van zin er toch mee aan te gaan, maar hij is waarschijnlijk ook soldaat geweest en hij komt ze gauw losmaken om ze in zijn lade te schuiven tot we weg zijn!
De stad ondergaat een grondig onderzoek naar brood, chocolade, Vache-qui-rit- kaas, bier, tabak en alle mogelijke eetwaren en…zuigwaren, maar…. Een trein is ons al voor geweest en ’ t waren waarschijnlijk ook Belgen want de magazijnen, tot 10 à 15 minuten van het station werden nogal gewetensvol “ bewerkt”!
Plots weerklinkt het gefluit van de locomotief, ginder ver, in het station. Als er hier gene blijven hangen, dan nooit! Het is één deren naar de kaai, links rechts klauteren “kakipoppen “
Over het staketsel, velen springen nog op het nippertje op den al bollende trein. Er wordt geraamd dat er wel 30, andere gewagen van 60, achterblijvers zijn, maar het zal alles wel zo erg niet geweest zijn. Ten andere, er komen nog treinen.
Die onbekommerdheid vanwege de officieren wordt heftig besproken. Bijna nooit krijgen we te weten hoelang ongeveer de “rust” zal duren. Zouden ze ons gaarne kwijt spelen misschien?
Ik zit in mijn “ clubzetel met een volle veldfles rode wijn en een lekker Frans witbrood..
Zo kunnen we toch weer een tijdje uithouden!
Thans naderen we snel Parijs, we worden ’t gewaar aan de talrijke fabrieken, vooral links en ook daaraan dat er een drukker verkeer op de banen is. De vierde “treinnacht”, gaan we in met tenminste een tevreden maag. De moraal is opperbest, spijts onze ongemakkelijke “bedden”. We hadden tot nu toe af en aan wat last met het remwiel van de wagen dat horizontaal vlak vóór onze troon staat, wij hebben het nu vastgebonden. Als het op remmen aankomt, zullen we het, bij onze het, bij onze gewone snelheid wel tijdig kunnen los maken!
Kruis van ridder in de orde van Leopold II met zwaarden: "Ter bijzondere verering voor de Oud-Strijder in het bezit van meerdere oorlogstitels"
10dag: zondag, 19de mei
Onze tweede oorlogszondag! De Eifeltoren is in ’t zicht als we onze deuren openrollen om zon en frisse lucht binnen te laten. Een geluk dat er sleten en gaten in die wagens zijn, het zou anders, na een 6 à7 uur gesloten zijn, nog heel wat erger “geuren”!
In een kringbaan rond Parijs rijdend, komen we voorbij Versailles. Van het kasteel, dat ik verleden jaar bezocht heb is allen de buitenzijde van het park te zien!
In een station voorbij de hoofdstad is er drinkgelegenheid.
Het was geloof ik, in Dourdan. We zitten al heel de voormiddag in de brandende zon, nergens was er tot nu toe iets te bemachtigen, nu is één rush naar de waterkraan. Ze is kort bij de trein. Het is levens gevaarlijk! Er wordt gedrumd en gestoten, getrokken en geduwd, om niet te geloven! Nu en dan geraakt er ene uit dat kluwen. Soldaten, druipnat en de haren in wanorde, de muts tussen de gordel, triomfantelijk aan zijn koele veldfles zuigend!
Het gaat er op zeker ogenblik zo erg aan toe, dat er een hitsegard zijn bajonet trekt en hadden enkele koelbloedige mannen, waar bij natuurlijk Vandiepenbeek, hem niet “CITO” ontwapend, hier zou warempel bloed gevloeid hebben bij al dat water! De vent is na een paar minuten gekalmeerd en staat daar nu beschaamd wegens zijn zotte kuren, beteuterd om zich heen te kijken.
Intussen zijn een paar stationmannen met goud - en rood gerande kepies’ bij de kraan geraakt en trachten een orde vollen drinkdienst in te richten. Doch vlot van stapellopen, dat zal voorlopig nog het geval niet zijn; Ik hoor zeggen dat er nog een kraan is, doch 600 meter ver! Wat het, als we maar water hebben!
Ik krijg, als ik langs onze wagen voorbij stap, wel een dozijn veldflessen mee. Ze hangen aan mijn riem, aan mijn kleerhaken, ik ben een levende kapstok Ja, die kraan vind ik, maar het is een hele wandeling over sporen en wissels en hopen as.
Van wassen en kammen en scheren is sinds 4 dagen nog geen sprake geweest. Bij gelegenheid de handen en de omgeving van de mond en neus even met de rest van het drinkwater op het ogenblik dat je er vers ziet in het bereik komen. Het is zelfs gebeurd dat we ’t grofste vuil met warme koffie van onze handen spoelden! Dat geeft ze een bruine tint! Op den duur zijn we nog naar de mode! Bruin van vel en slank van lijn!( Van het vasten en te weinig slapen?)
Wat de WC. betreft, dat is nog een heel wat erger capitel! Voor een gewone “petite” is niet zo ingewikkeld. In een periode van”petitevitesse” springen wij “ er af “en wat later kunnen we, mits een “sprintje” de laatste wagen bereiken om dan, bij de eerste vertraging ( er zijn wel 6 snelheden, of beter “traagheden”!) weer tot hier te geraken. De mannen van de laatste wagens kunnen zoiets niet doen. Nu, die zullen er ook wel een “remedie” op gevonden hebben!
Voor wat de kinderen op school “ ma grande” noemen zijn heel wat gunstiger omstandigheden van doen? Zoniet kan men op een volgende trein wachten! Het is dan ook, bij iedere stilstand “ te velde” hoe kort hij ook dure, een vlucht uit de wagens vanwege de mannen voor wie het “uur H “ gekomen is!
Met de “documenten” gereed in de hand de broek met de ene hand ophouden( want als ge ze op het “terrein” nog moet losmaken is dat een gevaarlijk tijdsverlies!) zie je ze overal uit de wagens glijden, in een struik of achter een haag verdwijnen en spoedig daarop, in minder dan geen tijd dat ge ‘t vertellen kunt, komen ze weer te voorschijn. En toch moeten ze soms spurt inzetten, willen ze zelfde wagen weer bereiken…
Onze brave Petit was zo eens bijna verdwenen in zulk een “rit tegen het uurwerk” of liever “tegen de trein”…. Hij is al niet te handig en was maar pas in zijn schuilplaats toen de trein al terug vertrok, met het gevolg dat Petit hem kon gaan achternalopen, de broek met beide handen ophouden. Op een gegeven ogenblik liep hij zo naast de wagens, maar kon er niet op, hij kon zij handen immers niet gebruiken. Opeen gegeven ogenblik liep hij zo naast de wagens, maar kon er niet op, hij kon zijn handen immers niet gebruiken. Wij barsten van het lachen! Hij verloor natuurlijk aldra veld en geraakte helemaal achteraan, vooral daar de trein er, als om hem te treiteren, nu ook nog meer vaart dan gewoonte achter zette. De laatste wagens zag Petit voorbijrijden…
Van verre zagen we hem stilvallen, met een wanhopig en dramatisch gebaar ons een vaarwel toewuiven en dan zijn broeklijsten vastmaken!... Gelukkig voor hem bleven we een kilometer verder weer staan, ditmaal voor langere tijd en zo kon Petit, hijgend en zwetend, zo rood als een pioen, ons weer vervoegen, midden het gelach en de spottende gelukwensen van heel den “stal” Hij viel seffens aan het eten! Wie zou daar ook geen honger bij krijgen, hij mag dan al “lutteur” van beroep zijn!
Kruis van Ridder in de Kroonorde met Zwaarden: Als nieuwe blijk van Prinselijke welwillenheid aan de Oud-Stijder
11 de dag: maandag, 20 mei
Het gaat vanmorgen heel wat sneller. “ Hij” krijgt echte trein manieren! Hoe is het mogelijk! Doch als we onze schuifdeur open rollen, zien we algauw van waar die plotse verbetering komt. We zijn op een elektrisch baanvak en dus zonder gepuf en rook dat we thans het zuiden in razen.
Onze mannen gaan hier moeten mensen manier gaan krijgen. Tot hiertoe was met die ossenwagensnelheden alles toegelaten. Stoops en Borrey bijvoorbeeld en later nog andere mannen, verder vooraan, die woonden overdag meer op het dak dan binnenhuis. Soms waren ze zo zat als een Zwitser en dan kwamen ze daar boven waarachtig hun roes uitslapen! We hadden ze vlak vòòr ons venster, op de voorgaande wagen. Zo is er ook eenmaal, bij het naar beneden klauteren, tussen de twee wagens een vent van een ander peloton die bij Borrey en Stoops op “pinard-visite” gekomen was, bijna naar de haaien gegaan. De trein had juist een beetje snelheid( het was nog onze “oude”) en toen onze klauteraar halfweg tussen het dak en het achterplatformpje geraakt was, verminderde ineens de snelheid, de tweedakranden naderden elkaar tot op minder dan een voet afstand… Onze Slimmerik had nog juist de tijd om zijn borst van tussen de twee te laten neerzakken en een ogenblik scheen het alsof onze wagen hem de nek zou toe duwen, doch gelukkig hield de machinist opdat ogenblik op met remmen, de afstand vergrote en de zwarte krullenkop, op een paar meter van ons verdween achter de zwarte dakrand. Wij hadden nog meer dakbezoekers maar dien ene hebben we nooit meer gezien. Dit soort vermaningen waren de enige die een zeker uitwerksel hadden. De officieren hadden mooi te dreigen, soms zelfs kwamen ze persoonlijk de mannen onderhanden nemen, tucht zat er niet veel meer in. Elk deed waar hij lust in had.
Ze voelden te zeer dat zelfs onze “ bazen” niet goed wisten waar en hoe dit alles zou eindigen. De mannen redeneerden zo: Wat in den bak draaien! Er is er geen! Straks staan we misschien aan front en wie spreekt dan nog van straf. Daarbij: “ ventre creux n’a pas d’oreilles” (een lege buik heeft geen oren.)
In de avond, heel laat, het is wel 11 uur komen we door “Saumur”. Van lichtdemping is hier nog geen spraak. Wij voelen ons hier zo ver van dat oorlogsgeweld. De kantine van het stationsgebouw werkt op volgas. U kunt er zich noch draaien noch keren. De gelukkigste bemachtigen bier, chocolade, beschuit….. tabak.
We razen daarna door de nacht verder het zuidwaarts. De vaart is veel regelmatiger en we worden dan ook niet meer alle ogenblikken door onmenselijke schokken wakker, zoals dat tot nu toe het geval was.
Kruis van Ridder in de Leopoldsorde met Zwaarden: Als blijk van Koninklijk welwillendheid aan de Oud-strijder 1914-1918 derde bevordering
12de dag: dinsdag, 21 mei.
Een warme dag teweeg. We bollen volop door de wijnstreek. Wijn is ten andere ons hoofdvoedsel geworden. Overal waar maar mensen te zien zijn en een oponthoud ons toelaat met hen in verbinding te komen, daar worden de veldflessen, ja ook de eetbussen of “gamellen” gevuld, ook flessen geraken, tegen het verbod in, wederom, de wagens binnen.
S’ Avonds zijn we in “Toulouse”. We hebben veel tijd, wordt er ons gezegd. Alleman de stad in. Doch er is weinig te bemachtigen. Hier is het al vol mannen van 18 tot 35 jaar, waarbij zelfs Vlamingen. Die reizen in gewone personenrijtuigen en ze hebben er met krijt allerlei “Hitler” weinig vleiende en alles behalve welwillende beloften en spreuken op gekrabbeld.
Ik bezoek eens grondig onze locomotief. De machinist of mecanicien, een typisch Franse kop met donkere kijkers en zwarte krullen en bruin als een Sengalees, met een accent op zijn “ Marius ” vertelt me dat ze zomaar eventjes 800 ton aan 120 kilometer per uur kan meesleuren. Dat begint te tellen! Het ie er binnenin volstrekt niet geruststellend. Er is amper plaats genoeg tussen de afsluiting in “kiekendraad door te stappen, waarachter, om de 3 à 4 minuten reusachtige vonken met één drogen knal overspringen. Het ruikt er naar vet en olie. Ik ben bijna de enige van ons groepje dat durft binnenkom.
Borrey en Stoops komen uit de stad, zat als ze nog nooit geweest zijn. Er is thans geen sprake meer van nog op het dak te gaan liggen, ze moeten dus op hun smal balkonnetje hun roes uitslapen! De draden van de elektrische leiding komen immers op een paar voeten boven de daken en op sommige ogenblikken, als we onder een brug doorrijden, zo laag, dat wie op het dak ligt zeker en vast zou geraakt worden. Er werd trouwens al in een ander compagnie een man duchtig verbrand, een hele streep haar is van zijn kop geschroeid. John Vandiepenbeek, die toch op het dak gekropen was, heeft er ik weet niet meer in welke statie het was, een streling van mee gekregen. Gelukkig bolde de trein heel traag, het was bij het binnenrijden onder de spoorhallen. John rolde van op het dak tot naast de wielen. Hij moet door wat duizelig geworden zijn.
Hij heeft er een flinke bruine plek op het voorhoofd bij opgedaan, die hij nog lang zal meedragen!
De kapitein weet ons te vertellen dat we morgen ter bestemming zullen zijn. Hij denkt dat L’Isle-Jourdin het eindpunt is. Het ligt op 33 km. Van hier. We hebben die naam nog nooit gehoord. Hij heeft zoiets Oostenrijks, zoiets helemaal vreemds.
Werd exclusief toegekend aan gewezen militairen wegens goede en trouwe dienst en die minstens één jaar gediend hebben tussen 16 december 1865 en 18 december 1909
13de dag, woensdag 22ste mei
Eindelijk dan het bevel: “ U klaar maken om uit te stappen!” Het wordt een hele zaak om elk het zijne weer bijeen te krijgen en op een draagbare manier om het lijf te hangen. Doch gelukkig mogen de blauwe zakken in het station blijven liggen, ze zullen dan tot in het kantonnement vervoerd worden. Heremijntijd, wat oude, vervallen huizeke hier toch woekeren! We worden al een beetje ongerust. Als ze ons maar als ’t u belieft niet in zo ’n huis inkwartieren, nog liever in de bossen slapen!
Doch we stappen almaar door over een brug, het stadje uit in westelijke richting. Het is nog heel vroeg in de morgen en we ontmoeten enkel enige vrouwtjes, klaarblijkelijk op weg naar de kerk. Ik bereken even bij mijzelf hoe lang het wel geleden is sinds we nog Godshuis konden binnentreden. Het is sinds Brugge, 10 dagen geleden. Wat een week we toch beleefd hebben in die stoffige spoorwagens!
We durven elkaar bijna niet bezien. Zo zwart, met zulke lange, woeste baarden, de piepjonge schachten uitgezonderd. Precies een bende frontratten!
Wij krijgen inkwartiering langs de baan naar ” Lombez ”, op 500 à600 meter van het stadje in een hoeve. Doch niet binnen in de gebouwen, onder een soort afdak.
We krijgen wederom geperst stro, ditmaal niet een halfuur ver te slepen. We maken er echte muren mee om de wind af te sluiten. Eenvan de acrobaten van ons peloton durft van boven op zo een muur naar beneden springen, meer dan drie meter hoog;
Op de grond ziet er ten anderen niet hard uit, het lijkt een soort vergane mest, daar tussen de pijlers. Hij springt…Christenzielen, ik dacht dat hij voorgoed verdween! Tot over zijn knieën zinkt hij in de vette, stinkende mestpoel! Of hij succes heeft! Zelfs de adjudant lacht en gekt mee! Het is als een heruitgave van … Londerzeel!
Die adjudant is weer wat erger geworden, sinds het gevaar zo ver ligt, maar de mannen werden ook wat driester!
In de namiddag komt er me daar een zuiders onweertje opzetten dat niet van de poes is. We denken allen onmiddellijk aan onze blauwe zakken, die daar buiten liggen, tegen het stationsgebouw. Ze zullen er lief uitzien! Als alles voorbij is, worden we verzameld om ze te gaan halen. Ze zijn wel tweemaal zo zwaar als vroeger! En vuil! We sukkelen er mee tot op ons stro. Alles is met blauwe strepen bevlekt, hemden, hand – en zakdoeken, onderbroeken. Alle draden en touwen en alles wat als waspaal kan dienen wordt in beslag genomen en voor de rest van den dag is het één schrobben en spoelen en uitwringen en is de weide in een blekerij herschapen.
Herinneringsmedaille van Regering van Zijne Majesteit Albert I
Deze werd toegekend aan de militair wegens goede en trouwe dienst tijdens de regeerperiode van Zijne Majesteit Albert I, tussen 18 december 1909 en 18 februari 1934
14de dag: donderdag, 23ste mei
Het is vandaag Vermote’s dag: scheren, scheren en nog eens scheren! Nu eerst valt het ons helemaal op, welke ontzettende baarden dat we gekweekt hebben van Brugge tot hier! Ik dacht dat Vermote door mijn “ stoppels “ niet zou geraakt zijn! Hij zweet er bij en ik nog veel meer.
Keulemans heeft al de slijpsteen van de boer ontdekt en is nu zijn bajonet aan ’t slijpen dat ze snijd als een vliem!
Het loopt hier vol kinderen. De boer is een Zwitser, Armand Burger, een ruwgebouwen, bruin gebrande kerel, met zwarte, venijnige oogjes en een wilden haarbos. Het ziet er een resolute gast uit! We zijn algauw met heel de familie op goede voet. Vooral de kinderen kunnen ons goed lijden. Het oudste, een meisje van 12 à 13 jaar, heeft werk tot over haar oren met melken en melk rond venten in het stadje. De anderen een jongentje van 7 à 8, een van 5 en een kleintje dat nog wat waggelend, rond sukkelt, zijn van ons niet weg te krijgen.
De tweede vooral heeft een woordenschat die wellicht nog uit Zwitserland stamt, van moeder gedeeld! Je vais te foutreu un “ bratch “! Zegt hij met rollende r !
De mensen van de streek verstaan we vooralsnog volstrekt niet, vooral als ze onder elkaar bezig zijn. Ze zijn heel vriendelijk tegenover ons en we denken bij ons zelf: “ Hier zijn we goed gevlogen.”
Eerst word ons logies ingericht en dat neemt heel de dag in beslag. We liggen op een 200 meter van de keuken, het magazijn is een beetje verder, alles ondergebracht in die kleine huisjes met hun vervallen zandstenen muren die met kalk bepleisterd werden en met licht af hellende pannendaken.
Voor onze was en onze morgentoilet hebben we de beek in de weide met kristalhelder water.
Als het avond wordt zijn we vermoeider dan ooit en het duurt niet lang vòòr de laatste achterblijver, niet meer zo heel nuchter, tastend en struikelend, tussen de slapende mannen komt gekropen zich gans gekleed, zoals de andere tussen zijn dekens te glijden….
We hebben nog altijd weinig belangrijks verricht, althans in de voormiddag. Er is enkel de gewone reeks verzamelingen, mededelingen, opruimingen die alle inkwartiering meebrengt.
In de namiddag moet ik met een dozijn mannen met schoppen en borstels naar het station die er, na het onweer en de troepenbewegingen van gisteren en eergisteren nogal uitziet. Het is een echte mesthoop! We hebben werk tot over ons oren, maar ook nog tijd om een ferm glas wijn te drinken, aan echte soldaten soldenprijs! We zullen hier, geloof ik, “ lekkere” dagen beleven!
Het is nu de moeite niet meer om iets ernstig te beginnen, de laatste dag van de week en ze laten ons helemaal onze gang gaan. We zijn algauw overal verspreid. De ene trekken naar de “ Save “, een klein riviertje van 3 à 4 meter breed, maar tamelijk diep. Ze zijn er, spijts het strenge verbod weeral, heel de voormiddag aan ’t plassen en aan ’t plonsen dat het klinkt tot halfweg de weide. Van Diepenbeeck en Janssens en veel andere Antwerpenaars zijn er bij, ze denken aan geen adjudant, geen oorlog geen vraagstukken of bekommernissen voor de toekomst. Andere zijn al het stadje in getrokken en komen terug met eetwaren, maar vooral met aanlokkelijke flessen wijn! Ze betalen hem 2,30 fr. in Franse munt = 1,5 fr. in onze “ solde”! Denk eens aan: “ Voor een beetje meer dan de prijs van een Mechelse “ demi “ een volle liter wijn!” ’t zal hier wat gaan worden!
Ik ben opzoek naar de klokkenluider om te trachten eens op de toren te geraken een heel eigenaardig stuk vestinggebouw. De brave man is opgetogen om de belangstelling en stelt me zelfs voor, hem te helpen bij het luiden, aangezien de jonge man die hem gewoonlijk bijstond, het leger heeft moeten vervoegen en nu in de “Maginotlijn “ zit. Ik aanvaard gretig en tegen de avond trekken we samen den trap op, daar er ’s anderendaags processie is en er vandaag moet geluid worden, ter inleiding van de plechtigheid van H. Sacramentsdag.
Ik heb er gauw de slag van mee, van dat luiden, want de klokken hangen aan een soort u U-vormige as, waardoor het omwentelen veel vergemakkelijkt wordt. We luiden dat het deunt en nu zie ik dat die bescheiden man een kunstenaar in zijn vak is. Met enkele klokken, waarvan twee grote binnen en drie kleintjes boven het dak, bekomt hij heel wat effect, zodat de mannen in het kaki, daar beneden, eventjes verrast opzien. Ze zien nog heel wat meer verwonderd op als we na het luiden, eens tot op het platte dak van het torentje klimmen en ze daar nu nog een Belgische sergeant ontwaren. L’Isle-Jourdain werd dus wel degelijk tot op de toppen van de torens door ons leger bezet!
Doch, jongens, jongens, wat een mooi zicht op de Pyreneeën! 70 à 80 km, van hier liggen ze en u zou denken:
Ik zal er eens heen wandelen. Mijn “Cicérone” (gids) weet me al die “Pics”(spitse berg) en “Nevé’s” en “Soums” te noemen die daar, in de ondergaande zon, hun witte sneeuwkap laten glinsteren! In de beschaduwde vlakken, is het al purper en rood en grijsgroen terwijl lager nog de grauwe rotsen de schittering van al die kleuren komen te onderlijnen. Waarlijk, hier is het: “ Zegent, bergen en heuvelen den Heer, looft en verheft Hem hoog in eeuwigheid!”
Bij het naar huis gaan laat ik mijn veldfles, die bijna altijd mee is als we naar L’Isle-Jourdain komen, eventjes vullen, voor 1,90 fr. ! met het inzicht, ze uit te drinken op mijn stro, maar tegen ik aan de dreef geraak, die naar de hoeve leidt, is ze al lang leeg! Het is laat en ik ben lichtjes aangeschoten want het was al de 2de liter sinds 6 uur vanavond en het duurt niet lang vóór ik lig te dromen dat ik zweet! Het gaat er van klokken en bergen en ook van mijn fietstochtjes naar Lourdes, verleden jaar!
Het is du lijn grote dag als klokkenist! Er valt te luiden vóór en gedurende de Hoogmis, na de Hoogmis binst de Processie en ’s namiddags vóór de Vespers. We zijn samen de “patron” en ik, weer eens tot op het dak geklauterd waar de drie klokjes in weer en wind te sidderen hangen; Hij heeft me daar binnen een grote bloedvlek getoond op de balk naast “ mijn “ klok, waar eenmaal een man, wellicht een eeuw geleden, de hand tussen klok en balk verbrijzeld werd. Ik ben in elk geval goed op mijn hoede, het bloed “ roept”: “pas op”!
Beneden wandelen onze mannen die de “Dépèche de Toulouse”(mededelingen van Toulouse dagblad van daar) aan het lezen zijn. Die geeft ons regelmatig veel optimistische beschouwingen en verslagen over de toestand van de krijgsverrichtingen, toestand die nochtans van dag tot dag verslecht.
Die beklimming van den klokkentoren met zicht op de Pyreneeën doen me watertanden. Het is amper 80 km. Ver. Kon ik voor een dag een goede fiets huren om eens tot aan de voet van die reuzen te bollen, wie weet, om eens terug Lourdes te bezoeken? Voor zondag aanstaande wil ik daar werk van maken.
In de namiddag na de Vespers, heb ik eens op het kerkhof lopen mijmeren. Dat is een van de nuttigste lessen die u in een onbekende streek kunt opdoen. U hebt er enig gedacht van de verspreiding van de familienamen, van de groter of geringer langlevendheid, enz. enz. Er staan hier weinig prachtzerken maar zoveel ter mooier taxusbomen, wat spreekt voor de schoonheidszin van het volk. Een twintigtal, hoog opgeschoten, donkergroen, “boomgezond” staan er in de hete zon van Zuid-Frankrijk een eeuwig lied van vrede en rust te neuriën.
Het valt me op hoe kort de schaduw hier is zelfs nog nu rond 4 uur ’s namiddags. We zijn hier ook een duizend km. Korter bij de evenaar! We zullen niet weinig zweten als er zal te lopen of te marcheren zijn!
Tegen avond wandel ik, tussen de wijngaarden door, tot op een heuvelkam, zuidelijk van de baan op Lombez. Het is een wilde omgeving met braambessenstruiken en brokken bruine rotsen waarrond het onkruid woekert, maar vooral is er een zicht op de Pyreneeën dat eventjes oorlog en alles doet vergeten… Doch ik moet binnen voor het appel.
We liggen dien avond nog langen tijd op onze dekens in de weide te praten over al wat in ons gemoed opkomt. Enige mannen, hoewel niet pratikerend, zijn toch goed van inborst en tonen veel belangstelling voor vraagstukken die het bovennatuurlijke in betrekking zijn. Ze vragen en vragen en maken opwerkingen, er wordt al eens een koddigheid uitgeflapt, maar alles bijeen kan het hun toch maar deugt doen. Peretz, een jood, is natuurlijk een onbeheersbaar tegenstrever, maar hij verdwijnt aldra uit ons “ concilie”…
Het nieuws uit België is met de dag slechter. Onze troepen worden op een altijd kleiner wordend terrein samengedrongen, ergens tussen Leie en Zee
Doch wij hebben niet veel tijd om daarover te redekavelen: “ Verzameling”! voor de oefening. Het is de alledaagse rimram van “schoudert” en “zet af” en “presenteert” en “omlaag geweer” en van” rechts” of “ links” per tweeën en “liggen” en “knielen” enz. enz.
We zijn blij als de adjudant met een andere groep bezig is, dan stappen we eventjes flink door, desnoods bajonet op geweer geschouderd, tot we, aan een kromming van de weg uit het zicht van de “vijand” verdwijnen om daar ons zweet te laten opdrogen… eer het er is! We hebben één groot geluk bij onze evoluties in die gloeiende zon. Overal waar we marcheren, is er macadam, niet de Mechelse keikoppen. De mooie streek en daarbij nog een wandeling meer dan waard. ’s Middags moeten we, tegen alle kazernetraditie in, weer de baan op, ditmaal echter heel kortbij. We krijgen het nieuwe speelding in handen, de goniometer of hoekmeter voor het opstellen van het M.G. Het is wel altijd het zelfde liedje: richten op een bepaald punt en dan de goniometer regelen, er af nemen tonen aan de schutter welke streepjes tegenover elkaar staan, het wapen ergens anders op richten en dan laten zoeken waar het eerst naar gericht stond.
En toch zijn we dat spel niet zo gauw moe. We richten op alle mogelijke bomen en schouwen en weide palen, op heuveltoppen en telefoonpalen. Natuurlijk zitten de drievierden van het peloton met ergens een visnet of een spelletje whist den tijd te doden, doch voor wie een beetje van wapenkunde houdt is dit toch het mooiste stuk “ speelgoed” dat we tot hiertoe mochten gebruiken.
’s Avonds zitten we dan weer in Armand Burgers’ keuken naar de Zwitserse zender te luistern die ons nuchter en objectief de triestige waarheid zegt over den toestand. Burger vertelt van zijn soldatendienst en is niet te spreken over een mogelijke overrompeling van zijn bergachtige Vaderland. We zijn, wij allen scherpschutters en er zou geen enkele Duitser binnen geraken! Ja, vent, dat dachten wij met ons “ kanaal “ ook!
We hebben vandaag, dinsdag, kazernegewoonte getrouw, een flinke mars. Hij lokt ons wel aan, omwille van de nieuwe landschappen waarvan we zullen genieten, maar schrikt ons ook wat af wegens de onbarmhartige zon die van in den vroegen morgen op onze ruggen te branden zit! We stappen op Lombez toe, heuvel op en heuvel af, langs graan – en aardappelvelden, wijngaarden en al dorre weiden. We hebben veel bekijks. De mensen uit de streek zagen hoogstwaarschijnlijk nooit een Belgische soldaat tenzij op papier! Jongentjes met zwarte krullenkoppen en bruingebrande benen volgen ons, kilometers ver, met krijgshaftige gebaren stokken en knuppels zwaaiend. We zweten en drinken en eten en zweten meer en drinken nog meer, tot we inzien dat al dat drinken, evenmin als in België, bij gematigder temperatuur, de goede methode is.
We komen thuis met doorweekt linnen en na het noenmaal en verfrissende afspoeling slapen we natuurlijk heel de namiddag, uitgenomen de mannen die nooit moe zijn en die op een deken zitten te kaarten, te naaien, wapens kuisen of een ransel op de knieën, zitten te schrijven aan hun “mémoires”!
Als de koeien gemolken zijn, het werk van de oudste zoon en dochter, koop ik een liter melk dien ik uitdrink, vóór onze traditionele liter wijn, indachtig de spreuk “ Melk op wijn is echt venijn, maar wijn op melk is gezond voor elk”!
We horen dan later op de radio plots het grote nieuws dat Koning Leopold gecapituleerd heeft! Armand Burger vindt het nogal verstaanbaar, maar de Fransen hier in de streek zijn gloeiend kwaad en spreken van “ trahison” (verraad) en van “ lâche “ ( lafhartig, lafaard) en
“ indigne de son pére “ (onwaardig, laag, schandelijk) zelfs van “ boche “( mof ) en “vendu “ (verkocht ) en al wat lelijk is, bij zo verre dat we oprecht in ruzie vallen en maar liever naar ons stro terug gaan. We liggen dan in de weide nog langen tijd, als al de glimwormen, opgehouden hebben onze belangstelling te boeien en als de streep licht in het westen al lang verzwonden is, te raden en te gissen naar wat de volgende dagen of weken ons nu zullen brengen.
Gaan we dwars door het front heen naar huis? Worden we, langs Zwitserland en door Duitsland in België gebracht? We zouden daar met plezier nóg een week “ beestenwagen” voor beginnen! Ofmoeten we weldra naar ’t front, om er, in de Franse regimenten verspreid, te helpen vechten? Of blijven we eenvoudig hier, tot na de oorlog? Het is een opwindende bespreking geworden en er is nog niet eens wijn van doen om de koppen warm te krijgen! Er ritselt dien nacht, veel later dan gewoonlijk, nog langs hier en langs daar wat stro onder de dekens. Mannen die den slaap maar niet kunnen vatten!...
Er zit elektriciteit in de lucht, van ’s morgens al. Een geest van opstand dreigt al door de verwarde koppen te waaien. Iedereen heeft de Koning volle gelijk, al zijn niet allen akkoord over wat de oversten nu zouden moeten doen. Als de adjudant me vraagt: ” Wat zeggen de mannen,” dan antwoord ik een beetje zenuwachtig, op aanvallenden toon:
“ De mannen zeggen: “ leve de Koning!” – “Ja, zegt hij: “ alles goed en wel, maar dan? Wat moeten wij daarmee doen, hier, en nu?” Dat weet ik ook niet! – We zien het wel in. Naar huis gaan, door het front door, hoe kan dat? En toch hebben we voortaan maar die bekommernis meer, zo gauw mogelijk thuis geraken!
De dagbladen, vooral de fameuze “Dépêche” zijn walgelijk om te lezen:. Ze gaan er oplos van: “ Roi félon” (Koning verrader) en heel de woordenschat van opgezweepte mensen die alle waardigheid verloren hebben. Een soort geestelijke op rust, die ook geloof ik, met zijn geloof zijn zinnen kwijt geraakt is, haalt foto’s te voorschijn van Leopold III die dagtekenen, van 5à6 jaren terug: “ Vous voyez bien,sur ce visage, que cet homme et faux et hypocrite?” (gij ziet zeer goed op zijn gelaat dat deze man vals en hypocriet is) – “ Vous trouvez, monsieur l’ Abbé”? ( vind u het ook niet Eerwaarde)- “ Certainement!” (zeer zeker) Ziezo, de zaak is klaar. Hoe is het mogelijk dat wij dat niet eerder gezien hebben?
Dien dag wordt er niet veel uitgericht, wie zou er denken aan verder oefenen. “ Wij “ hebben immers den strijd gestaakt! De grootste optimisten spreken al van over drie dagen thuis! Zo een vaart zal dat welniet nemen!
Gelukkig is er de Save, die ons heel den namiddag al dat gezeur en gezaag helpt doen vergeten. We snijden ons elk een stok uit elzenhout langs de oevers. Ik kerf er een mooie versiering in, met de namen Londerzeel( ons bombardement) Brugge, L’Isle-Jourdain, met nog plaats vrij voor volgende staties op onze kruisweg.
’s Avonds ben ik in de gelegenheid een Zwitsers weekblad, in het Duits opgesteld, waarop onze gastheer geabonneerd is met veel gretigheid te lezen. Heel objectief bespreekt het de toestand en laat reeds voelen, hoewel het thans 4 à 5 dagen oud is, dat de zaken aan het front in België op de manier zoals ze nu verlopen spoedig een noodlottige afloop zullen hebben.
We zitten dien avond, Janssens, Braeckmans, Franssens en Smulders en nog ergens een paar nachtraven, en ik zei den “hond “! Op onze dekens, midden de weide, te zagen en te vragen over strategie en tactiek en later als de nachthemel in al zijn rijkdom boven onze hoofden koepeld, over sterrenkunde. Niet om te geloven hoe weinig de mannen daarvan afwisten.
Voor mij begint de dag eigenlijk al terwijl iedereen nog rustig ligt te grollen! Ik moet met J.J.B. Caron naar de infirmerie. Hij wordt geweldig geplaagd door buikpijn. Zijn buurman is mij komen wekken, daar ik juist “ sergeant van dag” ben. Ik stap dus, den braven Caron ondersteunend, door de hol klinkende straten van L’Isle-Jourdain, enige levende die in den schijn van de maansikkel nog buiten zijn. Het hospitaal is gemakkelijk genoeg te vinden, maar er binnen geraken, vraagt wat meer inspanning!
Eindelijk, wanneer ik al begin te vrezen dat ik heel de wijk wakker gemaakt heb, hoor ik de brede halldeur openen en iemand komt, sloffende op te grote pantoffels, de grendel, van de voordeur wegschuiven. “ De infirmier!” Hij schijnt het mij heel kwalijk te nemen dat Caron ziek werd en de nachtrust komt storen. Gelukkig is er weldra een andere soldaat, zelf in verpleging, die het zich nauwer ter harte neemt en de nodige “buikpijnstillende “ middelen bijhaalt.
Een infirmier of “ziekenverpleger” moest eigenlijk, natuurlijk als ’t om echte zieken gaat, een engel in… piottengedaante zijn!
Overdag krijgen we weer onze gewone wandeling te maken. Thans echter nemen we zoals zo vaak in Mechelen, opnieuw een echte “vijand onder handen”. Enkele mannen liggen in het bos opgesteld, dat ten zuiden van de baan op Lombez, een smalle heuvelkam begroeit. Daar zij houthakkers aan het werk. Ze interesseren ons natuurlijk veel meer dan ons eigen gedoe. Ik vraag hun welke die mooie bomen zijn, op de volgende heuvelglooiing, of het soms geen “pin(s) maritime” zijn? -“Non” zegt er mij een, “ce son des pin(s) parasols!” (pijnbomen) Een mens leert nog alle dagen bij!
Van Den Bulcke is niet mee, deze morgen, die heeft het middel gevonden om niet meer deel te nemen aan de gezamenlijke oefeningen en speelt maar liever hoeveknecht. Hij heeft nog enkel broek en schoenen aan en staat nu van ’s morgens tot ’s avonds onder bevel van… Armand Burger! Hij mest de koeien en ook de stier, een ontzaglijk stuk vee, hij gaat er reeds met de paarden opuit gelukkig een paar zachte dieren, hij rolt en egt, enz. Hij leeft dan ook opkosten van zijn nieuwe baas, behalve voor wat zijn soldij betreft! (Die krijgen we in Franse munt, werd ons beloofd, met vanzelfsprekend, de verhoging wegens de wisselkoers.) Ik denk dat er veel Van Den Bulcke benijden, want Burger ziet niet op een paar liter wijn. Hij vertelt dat hij zelf er in de oogsttijd, tot 12 à 15 liter per dag nodig heeft!
We trekken er dezen namiddag met een heel groepje ook op uit naar Burgers akker. Hij wil maïs zaaien maar eerst moet het onkruid uit de weg. Ik heb er nog nooit zoveel bijeen gezien! Er waren er tientallen hopen van wel een man hoog. Toen we nog maar half gedaan hadden met ons wieden stapte Burger al met de zaaizak over het onbewerkte veld en strooide met kwistig gebaar zijn maïs uit. Boeren op zijn Frans!
Het komt er niet nauw! We kregen natuurlijk onze glazen wijn te drinken. Burger had een kruik van 7 à 8 liter meegebracht en we waren met ons achten! Restjes naar huis meenemen doet hij nooit!