Familie Iding ten Bosch - Varsseveld - Heurne - Huissen - Westervoort - Lichtenvoorde
22-05-2005
13-04-2005 Perikelen te Lievelde
Perikelen
Mozes Levi woonde tussen 1765 en 1774 met zijn vrouw Esther Heijmans en vier kinderen ter plaatse. Mozes omstreeks 1740 in Krenshausen geboren kreeg in oktober 1774 toestemming van baron J.A.G. de Vos van Steenwijk om zich in Kuinre, in de kop van Overijssel, te vestigen. Mozes Levis kinderen namen in Kuinre de familienaam de Horst aan. Hun afstammelingen woonden onder meer in Blokzijl en Kuinre.
Selig Salomon werd in de zomer van 1774 door Hertog Philips, die eveneens in Lichtenvoorde woonde, aangeklaagd. Wat was er gebeurd? De beide mannen hadden in de buurt van het huis van Garrit Hennekes, in de "Boerschap" Lievelde, op het gemene voetpad ruzie gemaakt en met elkaar gevochten.
De aangeklaagde en de klager verschenen op 8 juli 1774 met getuigen ten huize van de stadhouder van Lichtenvoorde A. Tongerlo. De opgeroepen getuigen, Jan en Janna Klein, Garrit Jan steger, Garrit steger, en Garrit Hennekes, verklaarden dat de joden "op malkanderen hadden gelegen en één sterk had geschreeuwd". Hertog Philips was met een bloedende hoofdwond weggevlucht. De eis was 6 daalder boete en de proceskosten. De uitspraak van de stadhouder op 4 november 1774 luidde: Selig Salomon moest twee daalder boete betalen. Van Selig Salomon, Herts Levi en Levi Meijer is uit ca. 1798 een notitie bewaard gebleven van de rentmeester van de Nassau-domeinen. Zij betaalden op Martinij (11 november) elk het jodentribuut met twee vette ganzen (ter waarde van 1 en tien stuivers) en bovendien 6 in contanten.
1618 - 1648 Er woedt een oorlog tussen Duitsland en Bohemen. Veel joodse gemeenschappen lijden er sterk onder en velen vluchten naar veiliger landen. Een golf van doortrekkende vreemdelingen komt terecht in de dorpen en steden van een Kleefse enclave of in de Achterhoek, in Aalten, Bredevoort, Neede, Winterswijk, en Didam. In 1648 protesteert Pastor Arnoldus Monhemius in naam van de kerkenraad, bij de drost van Bredevoort tegen de ceremoniën en kerkelijke riten van de joden. Want het gaat, meent de pastor "om Onses Saligmaker Jesu Christi dessen viandan die joden sijn, denwelcken sij blasphemeren" (lasterlijk van God spreken). De protesten vermogen niets uit te richten. De joodse families blijven in Bredevoort wonen.
In de achttiende eeuw en de eerste helft van de negentiende eeuw opereren georganiseerde roversbenden in het grensgebied van Pruissen en Nederland. Soms bestaan de benden uit louter joden: vaker treedt een kongsi van christenen en joden op om eerzame burgers te beroven. Een van de oorzaken is dat talloze opgejaagde en verpauperde lieden wel een legale broodwinning willen, maar door allerlei maatregelen op het criminele pad terecht komen. Onder de rovers zijn kleurrijke figuren zoals Hampel Holmich, de Pockennarbige Schmuel, ein Glückspieler en Schelfisch.
1723 Maart 14. Een zeer actieve roversbende met joodse leden maakt de wegen in Gelderland, Overijssel en het grensgebied onveilig. Overvallen vinden onder meer plaats in Rheden, Goor, Laag Elten en Loenen. Er liggen plannen klaar om een dominee in Steenderen en de pastoor in Olburgen te beroven.
In Doesburg worden twee leden van de bende gearresteerd, Benjamin, één van de leiders, en de voormalige leenbankhouder Abraham Salomon Heijman. Benjamin was op last van roverhoofdman kapitein Mozes Dikkop uit Kalkar naar Doesburg gestuurd om een kraak voor te bereiden bij de dominee in Steenderen. Salomon had in 1722 al met Mozes Dikkop kennis gemaakt. Mozes Dikkop stond in rang direct onder de generaal van de rovers, Selich.
Mozes zou tegen Abraham hebben gezegd: "Wat hebt gij aan dat lopen met een zware mars, gij kunt boven een stuiver vijf ses deags niet verdienen, weet gij mij niet hier of daer een buyt aan te wijsen die ik kan gaen halen?" Abraham Salomon zwoor op de tora dat hij de bende niet zou verraden. Zo was de leenbankhouder, al afgezakt tot wanbetalende marskramer, nog lager gezonken tot criminele aanbrenger. Abraham Salomon zou de kraak samen met Benjamin zetten.
Boer Cristiaen Hendriks uit Steenderen krijgt lucht van het zaakje en waarschuwt de gerechtsdieneren. Op zondag 14 Maart 1723 worden Benjamin en Abraham Salomon gearresteerd. In April worden ze verhoord. Abraham bekent schuld maar Benjamin ontkent. In dezelfde maand worden eveneens twee leden van de bende, Faibel en Herzvegter in Zwolle opgepakt. Benjamin wordt met de twee geconfronteerd.
Aanvankelijk blijft hij ontkennen maar na een behandeling op de pijnbank slaat hij door. Faibel en Hertzvegter krijgen de doodstraf. Benjamin krijgt een proces in Doesburg en wordt veroordeeld tot pijniging op het radt en daarna onthoofding. Abraham Salomon komt er beter van af; hij zal, na vastgebonden te zijn aan de galg met de bungelende Benjamin, slechts worden gegeseld en vervolgens worden gebrandmerkt. Daarna moet hij 12 jaar tuchthuis uitzitten in Arnhem. Zijn vrouw Roosken en haar kinderen moeten Doesburg en de provincie verlaten.
1789-1790 Bewijs van goed gedrag - De Grote Nederlandse Bende
1789 Mei 12. Joden mogen ingevolge van het reglement betreffende het huisvesten of logeren ten platte lande niet op afzonderlijke plaatsen wonen en slechts kort in dorpen. Ze moeten jaarlijks een bewijs van goed gedrag aanvragen. Bij voorgenomen afwezigheid van langer dan acht dagen moet een bewijs van goed gedrag worden overlegd en bij vertrek en terugkeer moet de reiziger zich melden bij de politie.
1790. In 1790 begint het optreden van de zogeheten Grote Nederlandse Bende. De bende bestaat uit vier vertakkingen; tweederde van de leden is joods en voornamelijk afkomstig uit de marskramerij. Hoofdman van de bende is Moyse Jacob.
1727. Bendix Jacobs, pakdragende koopman, wil bij de Aaltense familie van Abraham Davids drie nachten doorbrengen om het joodse paasfeest te kunnen vieren. Die overnachtingen zijn verboden ondanks dat Bendix (Benedict) al ruim twintig jaar in de achterhoek en Twente zaken doet. Bendix die verondersteld dat de plakkaten niet zo streng zullen worden gehandhaafd, wordt verraden, opgepakt en gevangen gezet in Bredevoort.
Abraham Davids 44 jaar oud protesteert tegen de "smadelijke ophalinge" van Bendix. Abraham verklaart in Aalten maar negen mensen gehad te hebben voor de sjoeldienst zodat minjan was uitgesloten. (Minjan, is het minimum aantal van tien kerkelijk meerderjarige mannen, die minstens dertien jaar en een dag oud zijn om een gemeenschappelijke dienst te kunnen houden).
Rechter Labane de Thaij en de gerichtslieden Vrijmoet en Coets verhoren Bendix.
Hij vertelt dat hij in Posen (Poznan) in Polen is geboren, geen vaste verblijfplaats heeft, veel handel drijft in Twente en soms in de openlucht slaapt. Begin April heeft hij Marcus Levi in Groenlo geholpen met het bakken van matzes. Bendix handelt in rijriemen en linten. Hij heeft in Aalten overnacht om de Aaltense joden te helpen en daarom bepleit hij vrijspraak. Helaas beslist de rechter anders. Bendix moet binnen 24 uur zijn biezen pakken en Abraham krijgt een vermaning. Hij moet "ootmoedigst om verschoning verzoeken en beloven dat hij zich in de toekomst daarvan te wagen" De beklaagden Abraham en Bendix draaien voor de kosten van het proces op.
1758 -1776 struikrovers vagebonden, gauwdieven en ander rondtrekkend volk
1758. De Duitse overheid verspreidt een brochure met een waarschuwing tegen bijna 200 joodse struikrovers die Westfalen onveilig maken.
Legers en kooplieden trekken over dit soort wegen.
1765. De magistraat van het Richterambt Doetinchem geeft richtlijnen ter versterking van de plakkaten van mei en oktober 1726, opgesteld voor de Joodse Natie en tot het weren van vagebonden, gauwdieven en ander rondtrekkend volk zulks elke drie maanden aan alle kerken aangeplakt. "Dat de poënaliteit op de herbergiers, huijsluiden en andere, die de passerende en omswervende Joden logeren gestatueert, behoorde gemodereert te worden, zowel die Smaussen, als ander diergelijck volck logeren, en desehalve na exigentie van zaaken zullen worden gestraft.
Verbiedende alle ingesetenen zulke quaddoeners willens en wetens te herbergen of tot hunne onthoudinge of gunstig te weesen, op poëne van arbitraire straffe.
Dat ten opsigte van de lediggangers, landlopers en diergelijke nergens anders dan in de Herbergen van de groote Heeren Weegen zullen mogen vernagten, en dat zodane Smaussen en landlopers gelogeert hebbende, en daarvan overtuigd wordende, na exegentie van zaeken zullen worden gestraft.
Behalve kramers met een bewijs van goed gedrag mogen langs wegen trekkende "Ketelboeters, Zulverpriemers, Swaevelstockverkopers, Stoelwinders of matters, Schorsteen Vagers, Leprosen, Quakzalvers, Rattenkruijd en Plakken Verkopers, Messen en Schaaren Slijpers, Liedjeszangers, Speelmannen, Gochelaers, Omlopers met Kijkkasten en diergelijke" zich zonderverblijfsver-gunning niet binnen het ambt Doetinchem ophouden en met hun beroep geld verdienen.
1776. De Gelderse staten constateren op de landdag dat de meeste joden in de mediene zich aan de joodse wetten houden, maar in het algemeen huwelijksbepalingen negeren.
1723 Het oude kerkdorp Varsseveld gaat in vlammen op
1723 september 14 de Heurne.
De brand van Voorjaar 1723.
Op het oude erve Nibbelink in de Binnenheurne, onder Varsseveld, gelegen aan de zoom van de bossen van Idink, (relatie met Iding nog niet onderzocht) was het een drukte van belang. Aan het einde van een drukke werkdag gaan de bewoners van Nibbelink ter ruste, maar plotseling in de nacht worden ze wakker geschrikt door een heftig lawaai, dat het vee in de stallen veroorzaakt. De boer is het eerste op de deel en kijkt vol ontzetting in een grote vlammenzee.
Erve Nibbeling staat in brand. Met de grootste spoed wordt het vee in veiligheid gebracht en korte tijd later ligt de mooie hoeve in de as. De boer is verslagen, hij voelt zich als een berooid man. Maar zijn buren bieden hulp, zij zijn immers "naobers" en weten wat hun taak is. Met man en macht wordt er gewerkt om de puinhopen op te ruimen. Nieuw materiaal wordt aangevoerd en langzaam maar gestadig is Nibbeling weer opgebouwd. En als in het begin van september het erve Nibbeling weer herrezen is, besluit de boer om, volgens oud gebruik, een steenbier te geven aan allen die geholpen hadden met de opbouw van Nibbeling.
Op 14 september 1723 is er vreugde op Nibbeling en in de late middaguren klinkt er feestgezang, worden de glazen geheven, en niemand denkt meer aan verdriet of zorgen...
In het naburige Varsseveld is het op die middag heel rustig. De meeste bewoners zijn op de Nibbeling om het feest mee te maken. Slechts de oude dominee vertoeft op de Olde Wehme en enige oude mannen en vrouwen met kinderen bevinden zich in het dorp.
De smid is niet naar het feest, hij hamert op het aambeeld en van het witgloeiende ijzer spatten de vonken in het rond. Enkele van deze vonken komen op zijn dak terecht. Aangewakkerd door de droge wind staat zijn huis in brand, voordat hij er erg in heeft. Maar daar blijft het niet bij. Het vuur slaat over op de naast gelegen percelen en weldra staan de meeste huizen in brand. In zeer korte tijd heeft zich een ontzettende ramp voltrokken over het oude kerkdorp Varsseveld. De daken zijn meest bedekt met riet of stro, sommige zelfs met droge heideplaggen. Het vuur krijgt gretig voedsel. Zelfs de kerk word aangetast en staat al snel in lichterlaaie".
Dominee Beckink maakt van deze ramp een verslag.
"Wij, ondergeschrevenen, leden van de tegenwoordigen kerkeraad, attesteren van droevige oor- en ooggetuigen, dat door een ongemeen vreeselijk, doch aanbiddelijk en rechtvaardig oordeel Gods ons gehele dorp Varsseveld, met toren en kerk, door een vreeselijken brand op de 14e september 1723 totaal in de as is gelegd, zoodat, helaas Varsseveld in Varsseveld niet meer te vinden is.
Het bloed wordt traag in onze aderen en onze haren rijzen omhoog, als wij ons verbeelden de verwoesting door deze ontzettende brand aangebracht. De brand, die ons overviel, toen bijna het gehele dorp van huis was om een man door liefdesgaven op de been te helpen.
Dit is de oorzaak geweest dat verscheidenen niets, anderen weinig uit het vuur gered hebben. Dit vreeselijk ongeluk drukt ons te meer omdat het ons getroffen heeft zoo kort voor de winter en in een tijd, dat men brandstoffen en levensmiddelen reeds had ingezameld. Hier liggen 54 huizen, 6 schuren, enige branderijen (jeneverstokerijen) en verscheidene beesten en varkens onder het puin en stof bedolven en begraven, en dat in die tijd van twee uur..."
"Men hoopte in het begin, dat men de kerk nog zoude behouden, maar terwijl ze midden in het vuur stond, en sterk rondom de brandende huizen aangetast werd, waarbij het grote gebrek aan water, en onze algemene schrik en alternatie, zoo moesten eindelijk kerk en toren ook al in een puinhoop veranderen. Hier zijn vier klokken versmolten en stom geworden. Het uurwerk bedorven, de preekstoel geheel buiten dienst gesteld en de pilaren gebarsten, droevig hangende met hare hoofden over eene zijde...
Het gewelf ingestort waardoor het meeste van gestoelte en zitplaatsen zijn vermorzeld, zoo dat men nu buiten de kerk onder den blauwen hemel doop, avondmaal en den preek heeft moeten waarnemen, vermits ook geen huis in Varsseveld zo ruim is, in hetwelk dit zou kunnen geschieden vanwege de grootheid der gemeente, waar ongeveer 900 lidmaten gevonden worden..."
(Uit: "Kleine historie van de Laurentiuskerk en het oude kerspel "Varsseveld" door D.W. Kobes, 1972)
Ordre aen de Magistraet der Stat SHeerenbergh wegens eene Brantspúijt //
Wy Johanna &c &c // Alsoo de Dagelyxe experientie van de Droevige
toevallen van den Brant en besonderlyck van het Dorp Varssevelt ons in
groote ongerústheyt stellen, dat dit schaedelyck ongeval de Stat SHeerenbergh oock moghte Overkome n /:waer van Edogh den goedertieren godt de selve gelieve te bewaeren:/ en om soo veel als in ons is de noodige middelen tegens dusdanige beklaeglycke toevallen úijt te vienden;
Soo ist dat wij ordonneren en beveelen aen onse Seer Lieve getrouwe Magistraet der voorn~: Stadt, dat uyt de Nogh Resterende penningen van de verpon dinge onder onsen Lieven getroúwen Herman Janszen Gesúbstitúeerden Rentmeester tot Gendringen en Etten berústende met den eersten sullen Laeten maacken eene goede Spúijte, en hondert gulden Capitaal &c Beleggen, waer van d Interessen aen den bewaerder van de Spúijte Jaerlyx sal worden betaalt; en oft misschien eenige onwillige borgers hier tegens sigh souden willen Opponeren, súllen twee gedeputeerde uyt de Magistraet van Huys tot Huys omgaan, en vernemen wie dat sigh hier tegen soude Willen opponeren en aen die verweygeraers hún Contingent Uyt te tellen, mits en onder Conditie, dat Zy yder reyse, als hún dit ongeluck soude Overkomen, ende die Spúijte moeste gebruijckt Worden, daer voor Sullen betalen 25 gulden; vertrouwende Edogh, dat dusdanige in voorsz~: Stadt niet sullen worden gevonden / gedaan opt Slott S Heerenbergh den 18 7bris
1723. / was geteeckent / Johanna ~ // [afschrift d.d. 28-1-2003 (verwerkt
De historie van Oostelijk Gelderland werd gekenmerkt door het leven op de grenzen van twee rijken. Enerzijds stond het gebied onder invloedssfeer van het vroegere hertogdom Gelre en later na de stichting van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, onder die van het gewest Gelderland. Anderzijds hadden de bisschoppen van Munster en voor wat het gebied van Liemers betreft de heren van Kleef hier veel in de melk te brokken. Tot 1823 bleef de Munsterse invloed in de achterhoek. Toen pas werden de parochies Groenlo, Lichtenvoorde, Aalten, Borculo, Bredevoort, Eibergen en Winterswijk uit de lijst van Munsterse parochies gelicht en toegewezen aan de z.g. Hollandse Zending. Hoe ingewikkeld de toestand langs de grens was, blijkt in de Liemers. Het gebied rond Zevenaar, Huissen, Duiven, en Wehl kwam pas in 1816 officieel bij Nederland. Voordien was het een Kleefse enclave. De enclave had rond 1800 een bewogen politieke geschiedenis. Tot 1806 was dit gebied Kleefs, hetgeen in die jaren Pruisisch betekende. In de daarop volgende tien jaar hoorde het gebied respectievelijk tot het Groothertogdom Bergh, het Koninkrijk Holland, het Franse Keizerrijk, enkele weken weer onder Nederlands bewind, dan weer onder Pruisisch bewind om ten slotte weer in 1816 aan Nederland toe te vallen.
Historie - 1726 Tegen het wonen en vernachten van Joden ten platte Lande
1726 De staten van het Furstendom Gelre en de Greafschap Zutphen vaardigen twee resoluties uit, waarin wordt verboden dat nieuwe joden "met de woon op het platte Land binnen dese provincie sullen mogen ter neder setten in eenigerley manieren". Een reeks van verboden zullen nog volgen.
De staten zijn beducht voor goed georganiseerde roversbenden, met joodse leden, die vooral in Noordrijn-Westfalen en bij de Nederlandse oostgrens rondtrekken en de politie handen vol werk bezorgen.
De gelderse staten kondigen een plakkaat af met uitvoerige beperkingen voor joodse families.
1726 Mei 27. "Tegen het wonen en vernachten van Joden ten platte Lande" " "Dat gene vreemde of nieuwe joden of Smoussen, die quansgewys met een winkeltje, met Slachten of enige andere Neringe of Handtteringe de kost soecken te winnen, haer voortaen met de Woon op t platren Landt binnen dese Provintie reets hier of daer binnen Steden deser Provintie mochten bevinden, welcke ten opsichte dat sy haer ten platten Lande meter Woon niet sulle mogen ter neer setten, oock als Vreemdelingen geconsidereert sullen werden .
Straffen bij niet naleving van de verordeningen: "Publycke Gesselinge en Bannissement uit dese Provintie".
De Nederlandse Hervormde Gemeente te Wehl werd in 1721 gesticht. Zij ontstond vooral dankzij het feit dat Zutphense, Doesburgse en Doetinchemse eigenaren van in Wehl gelegen goederen, hun hofsteden bij voorkeur aan Hervormde boeren verpachtten, een kleine Hervormde gemeenschap. Met de financiële steun van de Kleefse overheid, die een vicarie ter beschikking stelde en de bijdragen van een aantal vermogende personen buiten Wehl, kon in 1721 een Hervormde gemeente worden gesticht. Een jaar later werd de eerste predikant benoemd. Aanvankelijk maakte men voor het houden van de diensten gebruik van de havezathe Broekhuizen. Maar sinds 1725, toen een woning voor de predikant werd gekocht, kwam de gemeente bijeen in de pastorie, waar enige jaren later een klein kerkje aangebouwd werd. Na in 1820/21 grondig te zijn verbouwd, werd de kerk in 1857 afgebroken en vervangen door een nieuwe, die eerst in 1900 van een toren werd voorzien. De toen aangebrachte, uit 1784 daterende, luidklok is afkomstig uit de kerk van het Friese dorp Steggerda. Het orgel is van 1874 en werd vervaardigd door H. Haffmans
Historie - Het kerspel (plattelands rechtsdistrict) Wehl
Reeds in de middeleeuwen werden de grenzen van het kerspel (plattelands rechtsdistrict) Wehl gevormd door weteringen (waterafscheidingen; groter dan een sloot) en wallen (langgerekte ophoping van grond, gemetselde muur die iets omgeeft ter bescherming) begroeid met doornhagen. Het dorp zelf was ook nog eens versterkt met wallen en grachten, terwijl er bovendien nog sprake was van de aanwezigheid van enige bergvreden (verdedigbare woontorens) rondom het dorp. Dergelijke hindernissen mogen dan enig nut hebben gehad ter afwering van allerlei geboefte, tegen échte oorlogen waren de obstakels niet bestand.
Tijdens de Kleefs-Gelderse schermutselingen in de jaren zestig van de 15e eeuw had Wehl ernstig te lijden van aanvallen van Johan Mom, die vanuit zijn nabij Angerlo gelegen slot Kell de omgeving onveilig maakte. Op 18 maart 1466 zagen inwoners van Doetinchem in de verte een aantal vaten vervoerd worden. In de mening dat deze met wijn gevuld en voor de Kleefse vijand in Wehl bestemd waren, deden zij een uitval. Het bleek echter een krijgslist, in de vaten bevond zich slechts water, en vele aanvallers werden gevangen genomen....
In de jaren 1581-1583 waren invallen van de troepen van Graaf Willem van den Bergh aan de orde van de dag, en in 1582 wordt melding gemaakt van plunderingen van een door in Doesburg gelegerd krijgsvolk. Gedurende de dertigjarige oorlog (1618-1648) kreeg Wehl een dermate hoog opgelegde oorlogsschatting (een afkoop, te voldoen aan de overwinnende vijand, zodat deze het dorp niet zou plunderen), dat het die slechts kon opbrengen na een noodgedwongen verpanding door de geërfden van een aantal gemeenschappelijke gronden. In 1624 werd de Heerlijkheid Wehl door troepen van de naar de Spanjaarden overgelopen Hendrik van den Bergh geplunderd.
Ruim een eeuw later in 1756, barstte de zevenjarige oorlog uit, waarin o.a. Pruisen en Frankrijk tegenover elkander kwamen te staan. De tol, die Wehl hiervoor heeft moeten betalen is uitermate zwaar geweest. Reeds bij het begin van de oorlog moest men grote hoeveelheden koren, boter, aardappelen, erwten en wortelen naar Wezel zenden ten behoeven van het leger. Een jaar later werd Wehl, omdat het naar de zin van de Franse bezetters van het Pruisische gebied, niet genoeg had geleverd, bedreigd met plundering en brandstichting. Wie het zich kon veroorloven, vluchtte naar het, in die tijd nog, aangrenzende "Gelderland". Op 22 juli 1757 trok een militair commando het dorp binnen, vermaakten zich in de herbergen kostelijk met flinke hoeveelheden jenever en voedsel, molesteerden enkele inwoners en vertrokken weer naar het front met een zestal karren en 25 paarden.
In 1758 moesten op een kwade dag op bevel van de Fransen niet minder dan 403 broden voor het leger gebakken worden. Men kwam ze echter niet ophalen, het brood verschimmelde en werd tenslotte als veevoer verkocht, waarbij alles tezamen niet meer dan 10 gulden en 8 stuivers opbracht. Weer een jaar later moesten enorme hoeveelheden stro, haver en hooi geleverd worden. Omdat echter alle voorraden reeds lang op waren, werden de Wehlenaren gedwongen grote sommen geld te lenen om op die manier alsnog het gevraagde te kunnen leveren. De weinige boeren die nog paarden hadden, werden gedwongen in Wezel aan de versterkingen te werken. Toen in juni van dat jaar een aantal ambtenaren arriveerde om onwillige inwoners te dwingen, toonde de bevolking zich zo vijandig, dat de beambten zich ijllings in de herberg De Zwaan in veiligheid moesten brengen. Zo ging het jaar in, jaar uit. De naweeën van de oorlog waren rampzalig. De Wehlse bevolking leed door de oorlogen groot gebrek. Daar bovenop kwamen ook nog slechte oogsten en barre winters; het volkt had zwaar te lijden. Meer dan een halve eeuw later zat de Wehlse gemeenschap nog zo diep in de schulden, dat men genoodzaakt was de gehele Wehlse heide te verkopen. Ook in 1795 en 1796 werd men gedwongen tot leveranties en diensten ten behoeve van zowel Pruisische als Franse troepen.
Hendricus die in 1794 werd geboren heeft hiervan geen weet gehad, maar zijn ouders Joannes Iding en Joanna weetings hebben wellicht nog zwaar te lijden gehad van de nasleep van de zevenjarige oorlog. Hendricus verliet Wehl en trouwde in Arnhem met zijn Petronella die uit het al even armetierige Huissen kwam en vestigde zich in Rheden. Hoewel Stephan, de vader van Aleida van Uum - (moeder van Stephanus Henricus Iding) - uit Emmerik kwam is diens vader, Adam van Uem, wellicht ook afkomstig uit Wehl.
De huidige rooms-katholieke Sint Maartens resp. St. Martinus Kerk is zonder twijfel het oudste gebouw van de gemeente Wehl. De oudste delen, waaronder het onderste gedeelte van de toren, stammen zeer waarschijnlijk uit de 12e eeuw. Wehl wordt in 1234 als een zelfstandige parochie vermeld. Omstreeks 1480 is het kerkgebouw met uitzondering van het onderste deel van de toren, die een vierkante traptoren bevat, geheel in Gotische stijl herbouwd. In 1854/1855 werd de kerk belangrijk vergroot. Daarna volgden ingrijpende verbouwingen in resp. 1894/95 en 1915/16. Bij deze laatste restauratie werd een grafzerk van Henrick van Hackfort ontdekt, die thans buiten de kerk ligt, alsmede een altaartafel, daterende uit 1483, en een geheel gemummificeerde kat.
In 1467 moet er in Wehl al een molen hebben gedraaid op de plaats van de latere standerdmolen (windmolen op een voetstuk van balk- of metselwerk). Een bijbehorende molen voor het maken van rosolie (Italiaanse brandewijn van rozenbladeren) werd in 1855 gesloopt. Enkele decennia en eigenaren verder werd in 1910 een machinale graanmaalinrichting ernaast gezet. In de nacht van 11 op 12 februari 1924 werd de grote standerdmolen geheel in de as gelegd. De oorzaak van de brand heeft men nooit kunnen ophelderen. De molen werd niet meer herbouwd.