De dag voor Kerstmis woonde ik met mijn kleinkinderen de avondmis bij in de Finisterraekerk. De sfeer was heerlijk, prachtige kerstklanken op het orgel. Hier en daar zagen we al wat mensen binnenkomen, allemaal feestelijk gekleed. Toen de viering begon, waren alle plaatsen bezet. Daar klonken de eerste noten van de inleidende muziek. We zaten stil te luisteren toen we achteraan gerommel hoorden. Een oud vuil mannetje strompelde binnen, onze kant uit, en geen enkele stoel meer vrij. Hij had zijn hele hebben en houden bij zich, tot geblutste kookpotten toe, alles meedragend in twee vuile, bijna versleten plasticzakken. Zijn sjofele kleren zaten vol vlekken en zijn oude pantoffels hadden geen kleur meer. Zelf was hij ook smerig (sorry voor deze uitspraak), eigenlijk niet om aan te zien. Zijn haren krioelden van de schilfers en de geur die hij verspreidde was bijna niet te harden
Niemand maakte een stoel vrij. Niemand wilde hem naast zich op de vooravond van Kerstmis. Er was letterlijk en figuurlijk geen plaats voor hem. Opeens, zomaar opeens vroeg ik aan Klara (het jongste kleinkind, 4 jaar oud) of zij ook vooraan op de roodfluwelen kussentjes voor het altaar wilde gaan zitten. En ja, plots zat dat ventje naast mij. God, wat had ik het daar moeilijk mee. Ik probeerde deze situatie in mijn hoofd en in mijn hart een plaats geven.
De dienst was juist begonnen en begeleid door de zachte melodie van ‘Stille Nacht, Heilige Nacht’, bracht pastoor Nimmegeers in zijn armen de kribbe met het kindje Jezus naar voren. We baden mee, en het mannetje bad mee. Ik wendde mijn hoofd af om zijn geur niet te moeten opsnuiven. Onder de offergang zochten we naar centen. Ik bood het mannetje een cent aan, maar hij haalde uit zijn armtierige beursje zelf een cent. We keken elkaar voor het eerst aan. Hij lachte vertederend met zijn waterige, etterende oogjes, vol met groene vuiltjes. Mens, wat hield ik plots van hem. Ik vergat zijn vieze jas en zijn vieze geur.
We gingen samen te communie en we baden hand in hand het onzevader. Nadien, op uitnodiging van de pastoor voor alle mensen van goede wil, zoenden we elkaar ook nog. Ik voelde zijn traan op mijn wang. Ik weet niet of iemand van de omstanders dat kon vatten. Mijn kleinkinderen begrepen het niet.
De viering was voorbij. De kerk liep leeg. Wij gingen als laatsten naar buiten. De huisraad van het ventje rinkelde. Ik vroeg of hij nu ook deze avond ergens mee mocht gaan feesten. Zijn antwoord zal ik wellicht nooit vergeten: ‘Ik heb al een kerstfeest gehad, jij hebt mij een feest gegeven, want ik heb heel de tijd naast jou mogen zitten.’ We keken elkaar begrijpend aan. In onze ogen borrelden tranen. Menslief wat waren we twee gelukkige mensen. Misschien raakte hier even de hemel de aarde.
Je zette je muts op. Je ging naar jouw thuis, de straat.
En ik ging samen met de kleinkinderen naar huis... feestvieren.
Kerstavond zal nooit nog een avond zijn als de andere. Ook dit jaar zal ik je op de vooravond van Kerstmis verwachten. Maar ik weet bijna met zekerheid dat jij ondertussen de straat hebt geruild voor de eeuwigheid. Lieve man, ik zal je nooit vergeten ..., zeker niet op kerstavond rond 18 uur!
In de Geestelijke Oefeningen brengt Ignatius Menswording en Paasmysterie als vanzelfsprekend bij elkaar: ‘De Heer moest geboren worden in uiterste armoede, om na zoveel honger, dorst, hitte en kou, beledigingen en aanvechtingen te hebben doorstaan te sterven aan het kruis. En dat alles voor mij [116].
Reeds vanaf de geboorte worden de krijtlijnen getekend van Jezus op het kruis, waar Johannes Hem uittekent als een koning zonder rijkdom, zonder macht, zonder geweld.
In je gebed kun je zowel vanaf de geboorte kijken naar Jezus die zijn dood tegemoet gaat, als vanaf zijn dood naar de geboorte toe.In Bethlehem was er geen plaats voor Hem, in Jeruzalem wordt Hij gekruisigd buiten de stad. In beide gebeurtenissen was de armoede totaal. Al vlug wordt het kind Jezus naar het leven gestaan en moet het kleine gezin op de vlucht slaan. Na 33 jaar zullen ze Hem effectief ter dood brengen. Jezus is ons komen bevrijden van zonde en kwaad, niet met pracht en praal, niet met ijzeren vuist, maar met dienende liefde of, zoals Ignatius schrijft ‘met liefdevolle nederigheid’. Dat is de weg die Jezus ons wijst te gaan.
(Adventsretraite Ignatiaans Bidden: ‘WANDELEN IN HET LICHT’)
Vandaag gaat er – meer dan terecht – nogal wat aandacht naar vader Jozef, de Kerstfiguur die wel het meest vergeten wordt. Hij staat niet op de eerste rij maar lijkt – bij manier van spreken – wel wat weggestoken achter de os en de ezel, die andere stille getuigen op het achterplan … al was hij in het verdere leven van dat wondere Kind ongetwijfeld heel erg aanwezig, van heel dichtbij.
In een volksliedje uit de 17de eeuw wordt hij bezongen, en meteen horen we – ook al gaat het ‘maar’ over Jozef de waarachtige en diepe zin van Kerstmis, in uiterst simpele woorden:
‘Sint Jozef ging al treuren,
hij ging van deur tot deure,
gaan vragen om logies.
Maar de waardinne sprak ontsteld:
zie, mijn kamers zijn bekwamer
voor de heren al met veel geld.’
‘De heren met veel geld’, daar hoorde Jozef niet bij … evenmin als het voor Jezus zijn uitverkoren biotoop was!
‘Luister, huis van David.
Is het niet genoeg de mensen te tergen?
Moet u nu ook mijn God tergen?’
(Jesaja 7,13)
Omdat Jozef, haar man, rechtschapen was en haar niet in opspraak wilde brengen, dacht hij er over …
…
Jozef, wees niet bang …
…
Ontwaakt uit de slaap deed Jozef
zoals de engel van de Heer hem bevolen had (Matteüs 1,19.20 en 24)
ALS GOD ONZE PLANNEN DOORKRUIST
Als er een gynaecoloog in ons gezelschap is, dan zal die bij het beluisteren van dit evangelie wellicht zijn verstand op nul hebben gezet.
Dat is niet verwonderlijk: die tekst is 19 eeuwen oud, geschreven in een tijd dat vruchtbaarheid een godsgeschenk was. Vruchtbaarheid, zowel in huis als in de stallen, was een domein dat uitsluitend de godheid toebehoorde.
Wij leven in een totaal andere tijd. Voortplanting is wetenschap geworden en vruchtbaarheid hebben we onder controle, zelfs meer dan dat: de mensen die hun leven te danken hebben aan de reageerbuisbevruchting zijn niet meer te tellen. In de toekomst zullen zelfs de ingrepen in de erfelijkheid deel uitmaken van de geneeskunde.
Gaan we dit evangelie dan maar opbergen als een vrome legende? Of zouden we niet eerder proberen om verder te kijken dan het vertelsel, gekleurd door de toenmalige cultuur en zoeken naar de boodschap die erachter ligt.
Het gaat over twee mensen die mekaar liefhebben, die in hun plannen gestoord worden door een zwangerschap en niet kunnen geloven dat dit feit past in Gods plan, dat dit gebeuren van God uitgaat.
Pas als Jozef na veel slapeloze nachten zich durft overgeven aan Gods bevrijdend woord: ‘Ge moet niet bang zijn.’ Pas als Jozef de zaak bekijkt niet vanuit zijn eigen inzichten maar vanuit de kijk van God krijgt hij een totaal ander uitzicht: nooit gedacht, nooit vermoed.
De ommekeer bij Jozef, kan ook onze ommekeer zijn.
Wij bouwen onze zekerheden op wetenschap, wij lopen in het gareel van de rationaliteit: alles moet wetenschappelijk verantwoord zijn, we moeten alles onder controle hebben, alle risico’s goed verzekerd. En dan komt er plots een onverwacht gebeuren, iets dat niemand had voorzien. Daar had niemand rekening mee gehouden. Onze zekerheden zijn plots geen zekerheden meer. Onze wereld stuikt in mekaar.
Als we dan, in ons dubben, in de slapeloze nachten ons tot God durven keren, als we durven luisteren naar zijn boodschap: ‘Ge moet niet bang zijn, volg de weg van uw hart.’ Dan komt wellicht het moment van ‘Kijk!’ Die onvoorziene en ongewilde situatie was een groeimoment in uw leven, in uw relatie. Uw leven bekijken vanuit Gods kijk is telkens een nieuwe innerlijke kracht.
‘Wees niet bevreesd’ ‘Ge moet niet bang zijn.’ Het is een boodschap die heel dikwijls in het evangelie voorkomt en in elk mensenleven, altijd onverwachts, nu en dan, toch aan de orde komt…
Wandelen in het licht is wandelen in Jezus’ nabijheid. Hij is het licht van de wereld. Maar waar vandaan komt zijn licht? Het Evangelie laat daar geen twijfel over bestaan: van zijn verbondenheid met de Vader die niets dan liefde is.
Jezus straalt de liefde van God uit die het opneemt voor zijn mensen, telkens weer.Het kompas waarop Jezus zijn leven richt is de liefde en dit tot het einde.
Zoals in het leven van Jezus, zo komen ook in ons leven duistere momenten voor.Het kan ook gebeuren dat wij, precies omdat we Jezus trachten te volgen op zijn weg en met hem de boot instappen, dat wij in een storm terechtkomen.
Maar in de mate dat wij zijn hulp inroepen – Hij die bij ons is in de storm – is Hij bij machte de storm te stillen.
Ook wij hebben geen ander kompas dan de liefde om Hem te volgen op zijn weg.
Jezus’ leven laat ons zien hoe Hij blijft kiezen voor de liefde, ook al brengt dit zijn leven in gevaar.
Hoe zouden wij zo’n leven kunnen volhouden, indien we niet met Hem verbonden blijven. Los van Mij kunnen jullie niets, zegt Jezus. Alleen als wij in zijn liefde verbonden blijven, zijn we in staat zijn weg te blijven gaan. En dan nog zal het eropaan komen telkens weer de kleine stap te zetten die we kunnen zetten.
(Adventsretraite Ignatiaans Bidden: ‘WANDELEN IN HET LICHT’)
Op deze derde zondag van de advent staan twee figuren centraal: nog eens Johannes de Doper, de profeet, die vorige week zo hard van leer trok tegen Farizeeën en Sadduceeën, de specialisten van de Joodse godsdienst, die hij ‘adderengebroed’ noemde, toch niet echt een lief koosnaampje, en daarnaast Jezus zelf, de barmhartigheid in persoon, die zich voorstelt als de beloofde Messias: ‘de Redder, die komen zou’.
Johannes is helemaal in de war: ‘Is deze man nu diegene die ons van Godswege beloofd is en die komen zou?’
Geef kracht aan trillende handen,
maak knikkende knieën sterk.
Zeg tegen het moedeloze volk:
‘Wees sterk en vrees niet,
want jullie God komt ...
(Jesaja 35,3-4)
Toen Johannes over het optreden van de Messias hoorde,
stuurde hij enkele van zijn leerlingen naar hem toe:
‘Bent u degene die komen zou
of moeten we een ander verwachten?’
Jezus antwoordde:
‘Zeg tegen Johannes wat jullie horen en zien:
blinden kunnen weer zien en verlamden weer lopen,
melaatse worden rein en doven kunnen weer horen,
doden worden opgewekt
en aan armen wordt de Goede Boodschap gebracht.
Gelukkig is degene die aan mij geen aanstoot neemt.’
(Matteüs 11,2-6)
BIDDEN OM ADVENT
Wij bidden om advent
dat elk van ons een weg mag vinden
in de verwarring van zoveel dagelijkse drukte
en zoveel lege woorden die zoveel gemis verbergen.
Wij bidden om een weg, die we kunnen gaan
met de zekerheid dat er een bestemming is
en dat we er ooit zullen komen.
Een ruige man wees ons die weg,
Johannes is zijn naam.
Zijn ogen stonden scherp op de woestijn gericht
waar de aardse horizon ten einde loopt
en de hemel in zicht komt.
Zijn woorden draaiden altijd rond bekering
en verandering van leven.
Misschien zou hij ons vandaag
wijzen op het echte doel van ons leven.
Misschien zou hij ons bezweren
om een stuk van onze overvloed achter te laten,
en wat minder oppervlakkig te gaan leven.
Om veel intenser te genieten
van de diepe vreugden van het hart en van de geest.
Advent gebeurt niet zomaar: met gekruiste armen wachten op de komst van de Heer. We moeten die komst in de hand werken door een levenswijze, die schoon en edel is. Elk levend teken van hoop en hartelijkheid, dat opduikt in een stenen woestijn van hardheid en ontgoocheling moeten wij daarom koesteren.
Of beter nog: laten wij zelf zulke milde mensen worden, met een hart vol tederheid en mededogen. Zó bereiden wij de weg van de Heer.
De geest van de Heer zal op hem rusten: een geest van wijsheid en inzicht, een geest van kracht en verstandig beleid, een geest van kennis en eerbied voor de Heer.
Over de zwakken velt hij een rechtvaardig oordeel, de armen in het land geeft hij een eerlijk vonnis. Hij striemt de tiran met de gesel van zijn mond, met de adem van zijn lippen doodt hij de schuldigen.
(Jesaja 11,2-4)
Toen Johannes zag dat veel Farizeeën en Sadduceeën
op zijn doop afkwamen, zei hij tegen hen:
‘Adderengebroed, wie heeft jullie wijsgemaakt
dat je veilig bent voor het komende oordeel?
Breng liever vruchten voort
die een nieuw leven waardig zijn,
en denk niet dat je bij jezelf kunt zeggen:
Wij hebben Abraham als vader.’
(Matteüs 3,7-9)
‘ADDERENGEBROED,
WAT DENKEN JULLIE WEL!’
Johannes geeft hier een donderpreek zoals we die nog kennen uit ‘de goede oude tijd’ toen goed menende maar beenharde paters om de zoveel jaar eens orde op zaken kwamen stellen op de parochie in een zogenaamde ‘missie’. De doper zou niet misstaan hebben in hun kringetje: ‘Adderengebroed!’ slingert hij de vooraanstaanden in het gezicht. ‘De bijl ligt al aan de wortel van de boom, om jullie om te hakken!’ Hij geeft een donker beeld van zijn tijd. De gezagsdragers gaan in tegen het visioen van Jesaja: ze zijn alleen uit op uiterlijke schijn, onderdrukken de kleinen en buiten de armen uit. Onrecht, oorlogen, veel leed dat weggemoffeld wordt en dat geen belang heeft voor de groten der aarde.
Johannes heeft een veel te scherpe tong en mist elke zin voor nuance – denken wij dan wellicht graag als we zijn woorden lezen of horen. Maar zit hij er ver naast met zijn harde woorden? Welke beelden toont ons het journaal en wat zien we rondom ons – naast, inderdaad en gelukkig maar – sporadische spoortjes van hoop, die bloeien als bloempjes in de dorheid van de woestijn? Opnieuw daarom: zit hij er ver naast met zijn banbliksems? Of viseert hij de foute mensen en heeft hij ongelijk als hij – zonder zeemzoete schone schijn – verantwoordelijken bij naam noemt en terechtwijst?
We denken aan vorige week: ‘Zoals het ging in de dagen van Noach, zo ging het toen Icarus uit de hemel viel, en zo ging het bij de komst van Jezus: vergeten en van geen tel. Goed voor het museum van antikwiteiten.’ En we mogen de lijn doorrekken. Zoals het toen was – voor Icarus en Noach – zo verging het ook Johannes en zo is het vandaag nog: profeten preken in de woestijn, de machtigen en de massa hebben er geen oor naar. Als Johannes in het parlement zou spreken, zou de helft van hen die al aanwezig zijn op zijn smartphone zitten tokkelen terwijl de andere helft zou zitten geeuwen. En ‘s avonds kreeg hij een minuutje in het nieuws. En daarna is er weer de gewone soap of – erger nog – de tot vervelens toe opgevoerde ‘bekende Vlamingen’ als predikanten van de nieuwe waarheid voor de nieuwe tijd.
In onze wereld, die bulkt van onrecht en onmenselijkheid hopen wij op een Redder. Wij horen Jesaja: ‘Mensen, laat de hoop niet zinken. Een betere toekomst is mogelijk. Een leider zal opstaan, de Geest van de Heer zal op Hem rusten. Er komt gerechtigheid, want hij oordeelt niet op uiterlijke schijn. De armen en verdrukten zal hij recht verschaffen. De verdrukkers zullen het niet halen, want hij zal hen striemen met de gesel van zijn mond. Oorlogen zullen wijken voor vrede. En heel de aarde wordt vervuld met liefde tot God’.
Op deze toekomst hopen wij, maar die komt niet zomaar. Johannes spreekt klare taal – en laten we het niet vergeten: hij richt zich in de eerste plaats tot hen die verantwoordelijkheid dragen en leiding geven –: ‘Bekeer je! Verander van koers! Keer je leven om, zoals een boer de grond omploegt’. Een andere mentaliteit en levensstijl is nodig. Zie als rijken en machtigen niet langer alleen je eigen voordeel, maar zie naar de armen. Breng leven en geen vernieling! Of duidelijker voor wie hardhorig is: ‘geef voeding en zorg in plaats van bommen’. Gods paden worden maar recht als er meer menselijkheid komt. Hoe kan God mens worden onder ons, als mensen onmensen zijn voor elkaar? In het kleine persoonlijke leven van elke dag, en in de wijde wereld.
De vreugde van Kerstmis: het gaat niet om pakjes onder de kerstboom of lichtjes aan de gevel, in de tuin of in de stad. Het gaat om God, die Liefde is, en die mag geboren worden in ons eigen hart en in onze wereld.
Als het licht verdwijnt, valt de duisternis in. Dan is alles donker om ons heen. In de duisternis is het moeilijk je weg te vinden. Maar wanneer het licht opnieuw verschijnt, herleeft het leven: het licht geeft kleur aan mensen en dingen. Het licht zelf zien we niet, maar het maakt wel dat wij alles opnieuw zien wat we in de duisternis niet konden zien. Zo is ook God: we zien hem niet, maar Hij geeft wel zin en samenhang aan ons leven. Maar soms verdwijnt ook die zin en samenhang, en dan wordt alles duister in ons. Ons hart kan vertroebeld raken. Het goede dat we willen doen, doen we niet; en het kwade dat we niet willen doen, doen we wel. Alleen komen we er meestal niet uit. En er is ook het leed dat mensen ons aandoen. Onze innerlijke kwetsuren riskeren ons op onszelf terug te dringen en maken ons blind voor het licht.
Zoveel teksten uit Oud en Nieuw Testament brengen ons het getuigenis van hen die mochten ervaren dat ook in de duisternis Hij ons bij de hand houdt, en dat ook wanneer wij van Hem wegvluchten, Hij ons nabij blijft, méér zelfs, dat Hij op zoek gaat naar ons. Hij, onze God, is een God van barmhartigheid, van mededogen, van vergeving telkens opnieuw, zoals paus Franciscus steeds maar blijft herhalen.
In onze beste momenten mogen wij ervaren dat wij geschapen zijn naar Gods beeld en gelijkenis: het overkomt ook ons een hart te hebben voor wie arm is of gewond langs de weg ligt; het overkomt ook ons dat we het lijden van anderen mogen meedragen of dat we kunnen vergeven wie ons diep gekwetst heeft. Gods liefde in ons is sterker dan wij soms denken.
De advent is een innige tijd van heimwee naar Licht, in het donker van de dagen en het donker van ons leven. Het is een tijd van verstilling en meer toeleg op het bidden.
Maar ons binnenste binnen vertaalt zich in ons buitenste buiten. Zo is de advent een tijd, waarin we binnenin een beetje genezen, en waarin we meer openheid naar buiten vertonen.
Het is een tijd van hoop voor elke arme mens, die uitzicht mist, door wat dan ook: tekort of gebrek, of leegte binnenin.
En misschien zijn wij zelf die arme mens wel: ‘Arm, en beschaamd zo arm te zijn’.
De Heer zal rechtspreken tussen de volken, over machtige naties een oordeel vellen. Zij zullen hun zwaarden omsmeden tot ploegijzers en hun speren tot snoeimessen. Geen volk zal nog het zwaard trekken tegen een ander volk, geen mens zal meer weten wat oorlog is.
Nakomelingen van Jakob, kom mee, laten wij leven in het licht van de Heer.
(Jesaja 2,4-5)
WAAR HET OP AANKOMT …
Elke nieuwsuitzending heeft zijn portie bloed en geweld: Irak, Afghanistan, Syrië en soms nog veel dichter bij ons met de aanslagen in Parijs en Brussel. En onmiddellijk daarop, nog voor je er van bekomen bent, gaat het, met dezelfde intonatie over Anderlecht en over een trainer die ontslagen is.
Het één schijnt even belangrijk te zijn als het andere. Er zijn zelfs mensen die maar wakker worden als de sportberichten beginnen of de rode loper wordt uitgegooid. Dat is pas nieuws, zeggen zij.
Ik moest eraan denken bij de lectuur van dit evangelie: ‘Zoals het ging in de dagen van Noach. Zoals de mensen toen doorgingen met eten en drinken…’
Wij houden het wereldgebeuren ver van ons bed. We zijn geïnteresseerd in de laatste mode, in de nieuwste gerechten, in de laatste beursberichten misschien, maar een venster op de wereld, een venster op de toekomst, houden wij liever dicht. Geestelijk zijn we ingeslapen, in slaap gewiegd door ons comfort, onze consumptie en door zoveel aantrekkelijke onbenulligheden en banaliteiten.
Zolang hier geen raketten vallen, zolang onze huizen niet in brand worden gestoken, zolang onze steden gespaard blijven van bomaanslagen, maakt het ons niet veel uit: ‘We kunnen er toch niets aan doen’ is ons excuus.
Maar is dat wel zo? We moesten toch al lang weten dat deze wereld met de dag kleiner en kleiner wordt en dat alles met alles te maken heeft.
De bloederige beelden van een waanzinnige oorlog die gevoerd wordt om louter economische belangen en waar de kleine man en zijn kinderen de onschuldige slachtoffers van zijn, die beelden komen niet alleen op ons netvlies, zij komen ook in onze hersenen, zij beïnvloeden ook ons denken. Zij maken ons opstandig en cynisch.
Dat één op zes van de vrouwen in ons land te maken heeft met partnergeweld, staat daar niet los van.
Dat één op de twintig jongeren met zelfmoordgedachten rondloopt, dat zovele zichzelf schade toebrengen in overdadig drinken en drogeren.
Blijven wij nog altijd zeggen: ‘We kunnen daar toch niets aan doen ‘
Een kaarsje ontsteken in de kerk zal er inderdaad niet veel aan veranderen. Zolang we zelf niet een lichtpunt zijn.
Echt gelovige mensen worden kostbaar omdat zij zo zeldzaam zijn.
Zij leven vanuit het geloof dat God ons elke morgen wakker maakt om een bescheiden begin te zijn van vrede. Een verhaal dat begint in je eigen hart, in je innerlijke vrede, dat zich voortzet in je gezin, op je werkvloer, in je klas, in een sociaal engagement.
Ieder van ons kan dat kleine lichtpuntje zijn, dat eerste kaarsje van advent. Die grote wereld ligt gekristalliseerd in onze eigen kleine wereld.
Kijk, het wordt licht. Maar we moeten het zelf aansteken, het moet oplichten in onze ogen, in onze woorden en daden, in ons onverwoestbaar optimisme.
Ze hingen samen aan een takje. Een en al oog voor elkaar. Twee druppels water in de vroege morgen. Onverwacht geboren in de lentenacht en vlug volwassen hadden ze elkaar ontdekt bij het opkomen van de zon. 'Wat ben jij mooi', zei de een. 'En jij', zei de ander, 'zo helder. Je lijkt wel zonneschijn.' 'En jij, je straalt.' De dauwdruppels beefden van ontroering. Heel even ...
Toen werd daaronder een zwerver wakker uit zijn dodenslaap. 'Ik heb dorst', kreunde hij. 'God, ik heb dorst.' De twee druppels keken elkaar aan. 'Jij hangt het dichtste bij', zei de een, 'jij zou ...' Maar de ander had zichzelf al losgelaten. Hij verdween in de koortsige mond, wijd open, daaronder.
De dauwdruppel hing alleen. Er kwam een wolk voor de zon en hij werd helemaal zwart. Hij huiverde en voelde zich eenzaam en koud. Toen schudde een windvlaag hem los. Hij viel te pletter op een steen. Niets is ervan overgebleven. Niets.