Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
01-03-2025
BIJ DE 8ste ZONDAG C
ACHTSTE ZONDAG DOOR HET JAAR C ‘WAAK VOORAL OVER JE HART’
Als we over bomen spreken gaat het algauw over hun vruchten, de smaak, de voedingswaarde. En als we over mensen spreken hebben we het over wat ze doen. En dan zijn we gemakkelijk geneigd om anderen op hun tekorten te wijzen, maar vergeten dat we zelf ook niet zo perfect zijn. Jezus spoort ons aan om toch maar eerst eens te kijken naar ons eigen persoontje, vooraleer we een ander bekritiseren.
Een goed mens haalt uit de voorraad van zijn goed hart het goede te voorschijn, en een slecht mens uit zijn slecht hart het slechte; want waar iemands hart van vol is, daarvan spreekt zijn mond. (Lucas 6,45)
‘WAAR HET HART VAN VOL IS …’
‘Waar het hart van vol is, loopt de mond van over.’ Het is een spreekwoord geworden in onze taal. Spreekwoorden ontstaan vanuit een lange ervaring van mensen. Ze geven weer wat mensen misschien eeuwenlang al ondervonden hebben, in het dagelijkse leven. En uit die lange ervaring is dan een spreekwoord ontstaan. We moeten nu niet scrupuleus en zeker niet schijnheilig worden als we spreken, maar het is toch goed om op onze woorden te letten. Uit datgene wat we zeggen komt toch wel naar voor wie we zijn. Jezus geeft hier nog tweede goede raad: ‘Zie eerst naar jezelf, voordat je verwijten gaat maken aan anderen. In dit verband is het een rare vaststelling: we verwijten aan anderen heel dikwijls net die dingen die we zelf verkeerd doen. En dan nog iets: het is een oude kwaal om mild te zijn voor onszelf en streng voor anderen. Het evangelie vraagt ons hierbij om nederig te zijn en zachtmoedig, want uit een goed hart komt barmhartigheid voort, en woorden die mild zijn. Het evangelie vraagt ons om met de ogen en het hart van Jezus te zien, bewogen door Gods barmhartigheid voor iedereen. Laten we dus vooral deze oude wijsheid niet vergeten:
‘Van alles waarover je moet waken, waak vooral over je hart, het is de bron van je leven.’
Elke dag waarop wij een beetje goedheid betonen, is een dag die de dood niet meer van de kalender kan wissen.
HET VERHAAL VAN FRANS - 3 TUDO BEM IRMÃ, TUDO BEM(1) !
Met vijf zijn ze, de kinderen. Het oudste is nauwelijks nog een kind. Vijftien en al vier maand zwanger. Hun moeder is plots gestorven, dezelfde dag al begraven, zonder ceremonie en zonder tranen. Tranen zijn er elke dag, en dus gewoon … Vader is zoals de meeste vaders ver weg van huis, seizoenarbeider in de Mato Grosso. Van vader geen taal of teken meer. Er lopen vreemde geruchten in het dorp. De seizoenarbeiders van de Mato Grosso zouden niet betaald worden. Wie protesteert zou geruisloos verdwijnen. Overtrokken verzinsels van door armoede gepijnigde mensen of waarheid? Niemand durft het gerucht bevestigen. De Mato Grosso is zo ver, duizenden kilometers. De mannen zijn al maanden weg en ach, er wordt ieder jaar wel weer een nieuw onheil voorspeld. Morgen zijn ze misschien al terug met een gevulde beurs. Morgen is alle leed allicht voorbij. Hoop, onzekerheid en twijfel zweven over het dorp. Het huis waar moeder gestorven is durven de kinderen niet meer betreden. Daar hangt de dood. De dood heeft geen vriendelijk gezicht. Ook niet voor kinderen die door de miserie al gehard zijn. Ze wonen nu een huis verder, bij de grootouders, ook een huis in adobe, opeengestapelde blokken aangedrukte aarde. Irmã Velzi, Zuster Velzi, vermoedt dat de kinderen problemen hebben. Zij werkt al achttien jaar in de parochie. Ze heeft het lastig door de aanhoudende droogte. Er is geen oogst dit jaar, alles verschroeid en opgedroogd. Velzi is verantwoordelijk voor de bedeling van de noodrantsoenen bestemd voor de wijk . Dat is een uiterst delicate opdracht. Er is meer honger dan voedsel. Er wonen nu drie kinderen bij haar die geen familie meer hebben. Je kan die toch ook niet onder de blote hemel laten. Lieve kinderen, Moisès, Ronaldo en Carmélia, maar ontzettend druk. Moisès vernielt de kleine tuin met zijn voetballende vrienden, Ronaldo laat overal troep slingeren en de ondeugende kleine Carmélia springt voortdurend op bedden en zetels. Geen minuut rust in huis met die troep. Irmã Velzi is ook geen dertig meer. Ze loopt in de zestig. Vandaar de vermoeide randen onder haar ogen. Als we het huis van de grootouders naderen is het meteen duidelijk dat Irmã Velzi zich niet vergist heeft. We horen geschreeuw. Grootmoeder weet geen raad met de vijf kinderen die ongevraagd binnengetuimeld zijn. Ze is wanhopig. Wat moet dit stokoude mens nog met vijf kinderen ? En het oudste meisje in verwachting! Klappen uitdelen en onophoudend schelden is haar manier van doen. Ze is nochtans van goede wil, grootmoeder, maar de last is haar werkelijk te zwaar. Bovendien is ze doodsbang dat de kinderen zich zouden bezeren. Daar is wel reden toe met de diepe waterput naast het huis en het veld vol bladcactussen. De kinderen moeten maar de ganse dag binnen blijven. Grootvader vlucht naar zijn ‘roça(2)’, teveel lawaai in huis, en ik heb nog werk met de bonen. Er zijn geen bonen, het heeft niet geregend. Grootmoeder is niet opgezet met ons bezoek. Tudo bem? waagt Velzi voorzichtig, alles goed, senhora(3)? Jazeker, alles goed zuster, graças a Deus(4). De kinderen zijn luidop aan het wenen. Waarom ze wenen? Ach, die zijn immers nooit tevreden, irmã, ze zijn zo rotverwend geweest door hun moeder. JézoesMaria ... Er ontspint zich een moeilijk gesprek. Velzi wil weten hoe het met de kinderen gesteld is. Grootmoeder staat op haar eer en verzwijgt koppig de waarheid. Tudo bem, graças a Deus ... Je laat nooit merken dat je arm bent. Armen beschermen hun eer, gelukkig maar! Hun eer is alles wat hun rest. Maar de kinderen zijn daar ook en die hebben dringend hulp nodig. Vragen en antwoorden lopen door een spanningsveld, grootmoeder mag niet vernederd worden maar de manifeste nood van de kinderen moet en zal gelenigd worden! Of ze al gegeten hebben vandaag? JézoesMaria, hun buikje spant van het voedsel. Van de wormen, stelt Velzi vast. Ze hebben dus vandaag nog niets gegeten. Wanneer dan wel? Gisteren, wat bonen. Was er vlees bij de bonen? JézoesMaria, is de irmã op haar kop gevallen. We hebben hier toch geen koelkast, alleen een petroleumlamp! Hier op den buiten is geen elektriciteit, we kunnen geen vlees bewaren! Hoeveel bonen zijn er nog in huis? Meer dan genoeg, irmã! Waar dan? Daar, zie maar zuster. In de hoek van het krot ligt een smerige zak met hooguit een kwart kilo bonen voor zeven mensen. Velzi haalt vier kilo bonen uit haar tas. Maar zuster, zoveel, ze zullen zich ziek eten! De bonen worden toch aanvaard. Voor de kinderen dan, want wij hebben niets nodig. Het protest is maar voor de eer. De kinderen geven geen krimp. Ze staren naar de grote kartonnen doos die Velzi bij heeft. Welke heerlijkheden zijn er daarin nog voor hen verborgen? Hebben ze nog genoeg kleren want het is winter? JézoesMaria, ziet de zuster dan niet dat ze kleren aanhebben. De kinderen hebben inderdaad wat vodden om hun lijf. Het jongste kindje niet, dat hoeft niet. Het is nog maar acht maand en ik kan geen kleren meer wassen, rheuma in de handen, JézoesMaria. Jamaar, het meisje van vijftien kan dat toch voor jou doen, senhora. Ze is toch al oud genoeg. Straks wordt ze moeder. Die daar, JézoesMaria, zulk een luie trien, die voert geen lap uit , alleen maar janken en klagen. Er komen een hoop kleren uit de wondere doos van Velzi. Één voor één mogen de kinderen passen. Dit voor overdag en dit voor de nacht als het koud wordt. Let op dat je geen griep krijgt, want medicamenten zijn onbetaalbaar. Zwijgend trekken de kinderen de nieuwe kleertjes aan. Grootmoeder verzamelt de lorren. Die kunnen nog dienen voor het poetsen van de petroleumlamp. De kinderen laten niets merken. Grootmoeder zou dat niet nemen. We hebben immers niets tekort en tudo bem. Dat is het principe. Het meisje van vijf krijgt een fris jurkje aangepast. Het is direct een ander kind, een mooi kind met een open en blij gezicht. Als grootmoeder voorover buigt om de vodden op te rapen laat ze even haar vreugde blijken. Een sprongetje in de lucht en frivool met het jurkje zwaaien. Obrigado, dankjewel en zoveel bloemetjes op het jurkje, rood en geel en blauw. De kleuren worden geteld. Bloemen hoeven we hier niet, gromt grootmoeder. Het kind verstijft. Wat staat haar straks te wachten als het bezoek verdwijnt. Ongenadig gaat Velzi door met haar vragen. Het welzijn van de kinderen contra het eergevoel van de grootmoeder. Het lijkt wel een rekwisitoor. Waar slapen ze? Op de grond. Zijn er dekens. Neen. Zijn er matrassen? JézoesMaria, matrassen, wat een gedacht! Zijn er dan misschien strooien matten om op te slapen? Não(5), ook niet. Gaan de kinderen naar school? JézoesMaria, waar is dat nu goed voor, hier in de wijk leest niemand de gazet. Hebben de kinderen al papieren, een geboorteacte? JézoesMaria, papieren? Die worden opgegeten door de muizen. Ik merk nu pas dat de muizen al een stuk van de kalender aan de wand verorberd hebben. ‘Banco do Bra … ‘ lees ik, ‘sil van Bra-sil’ is in de maag van de muizen verdwenen. Ongewild moet ik lachen, het grootkapitaal opgeslokt door stomme muizen. De armoede wreekt zich op de verdukker. Muizen, let toch op, senhora, muizen brengen dodelijke ziekten over op de kinderen. Onze muizen niet, die zijn immers ongevaarlijk, JézoesMaria. Ja, wat moet grootmoeder dan wel doen. Muizen kan je niet temmen, ook niet met de Banco do Brasil. Waardeloze opmerking beseft Velzi nu ook. Als de kinderen papieren hebben krijgen ze meer hulp, betoogt Velzi, dan kunnen ze naar school en daar mogen ze dan gratis eten, iedere middag. Dat is roos. Grootmoeder bedenkt zich en wil nu ook voor de papieren zorgen als de irmã maar even wil helpen. Het is allemaal zo verwarrend, het plotse overlijden van haar dochter, de kinderen onverwacht in haar kleine huis en grootvader die maar naar zijn roça vlucht. Wie helpt mij eigenlijk ? Niemand, de buren hebben ook tekort en ik durf hen niets vragen. Als ik hen iets vraag zullen ze het zeker niet weigeren maar dan hebben ze straks zelf tekort. We hebben allemaal honger en toch .... tudo bem, graças a Deus. De weerstand breekt, grootmoeder geeft zich gewonnen. Tranen vloeien. Of de zuster niet wat zeep heeft, wat tandpasta, want ze is een proper mens. En tandenborstels voor de kinderen ook. En of de zuster binnen enkele dagen terug komt. En de kinderen zullen geen slaag meer krijgen, beloofd, maar ik ben zo moe ... zo moe, zuster. JézoesMaria.. Grootmoeder krijgt een warme abraço(6), een dikke knuffel. Ze is een Senhora, een Mevrouw in al haar ellende. Of ik de Casa van de Senhora mag zegenen. Ja, padre. We bidden heel lang, voor haar dochter die overleden is, voor de kinderen, voor het meisje dat in verwachting is, voor grootvader die naar zijn roça vlucht en voor grootmoeder, a Senhora, en voor Nossa Senhora(7), die zoveel miserie gekend heeft met haar Zoon Jézoes, maar ook onder het kruis bij Hem bleef staan. Heer zegen dit paleis, dit huis van aarde en houten palen, hou de dakpannen vast, vooral als het onweert en dat het wat mag regenen, voor de bonen van grootvader …
(1) Alles in orde, zuster, alles in orde.
(2) De ‘roça’ is een stukje grond, ver buiten het centrum waar sommige mensen wat groenten kunnen telen of een beetje landbouw uitoefenen.
(3) Uit te spreken als ‘seinjora’.
(4) Graças a Deus = Godzijdank
(5) Não = neen, in het Portugees. Wordt ongeveer uitgesproken als ‘nau’, maar nasaal.
(6) Abraço, uit te spreken als ‘abrasoe’ en betekent zoveel als ‘een knuffel’, in Brasil wordt een abraço zeer vaak gegeven als men iemand ontmoet.
‘Wees barmhartig, Zoals jullie Vader barmhartig is.’ (Lucas 6,36)
Vandaag geeft Lucas het slot van de Bergrede: ‘Wees barmhartig, zoals jullie Vader in de hemel barmhartig is. Hij vraagt ons om goed te zijn voor iedereen en niet alleen voor onze vrienden … Jezus had het dikwijls aan de stok met farizeeën en schriftgeleerden, die sterk op de uiterlijke naleving van de wet hamerden, maar innerlijk ver van God stonden: ‘dit volk eert mij met de lippen, maar hun hart is ver van mij.’ Voor Jezus gaat het niet om de schone schijn, maar om de bekering van het hart: ‘Een rouwmoedig en vermorzeld hart, zult gij niet verwerpen.’ ‘Overdenk eens wat dit wil zeggen: Barmhartigheid wil ik, geen offers.’ Zorg ervoor dat je een nieuw en warm hart hebt, en laat je daden ontsprongen uit de warmte van je hart. De Joodse wet, waarmee Jezus opgegroeid was, had vele puntjes en regeltjes. Hij geeft er ook vele voorbeelden, voor Jezus gaat het niet om die regeltjes: ‘jullie weten dat aan je voorouders gezegd is … Maar ik zeg u …: wees barmhartig zoals jullie Vader in de hemel barmhartig is’. Kortom er is maar één gebod: liefde … en de maat van de liefde is de liefde zonder maat. Dat is geen concrete regel of wet. Het is een grondhouding, een diepe keuze die onze concrete daden richting geeft. Je bepaalt voor jezelf waar je met je leven naartoe wil en dan tracht je consequent te handelen volgens deze keuze. Concrete voorbeelden kunnen nuttig zijn, maar het zijn niet meer dan voorbeelden. In de eerste plaats komt het aan op de diepste keuze die we maken. Zoals iemand ooit eens heel mooi zegde: ‘Maak je leven aan een ster vast.’ En vaar naar deze ster toe!
Geef ons de ruimte
O Meester, leid ons door de wet, in kleine lettertjes geschreven, de puntjes op de i gezet, naar buiten, naar een beter leven.
Want daar is hoger, daar is meer dan wat er staat in dorre boeken; daar is de wijsheid van de Heer die niet in letters valt te zoeken.
O goede Meester, leid ons door de smalle gang van angstideeën, en ga ons als verlosser voor tussen de harde Farizeeën.
Geef ons de ruimte, 't open veld en leer ons daar de regels lezen die, door de liefde ingesteld, de mens van kwaad en kou genezen.
Er is een wet, met haar gebod, maar goede Meester, ver daarboven is er een liefdevolle God, en daar doet u ons in geloven.
Aan de morgen van deze avond en aan de avond van deze morgen komen wij tot u, vader, die ons in het goddelijk oog houdt gevat en vragen wij u laat ons niet vallen, hoe gevaarlijk wij ons buigen over de rand boven het niets, houd ons vast. Maak op de penduulslag van middernacht weer een zon voor de ochtend van morgenochtend en schep de nieuwe bloedleeuwerik. Geef ons vrede aan de morgen van deze avond, aan de avond van deze nacht.
Er wordt nadrukkelijk aan mijn broekspijpen getrokken. Dit is nogal hinderlijk want wegens vermageren schuift mijn broek zo naar beneden. Ik grijp in paniek naar mijn broeksriem om het gevaar te voorkomen. Een padre met afgezakte broek verliest alle geloofwaardigheid. De seingever blijkt grote ogen te hebben en hoofdzakelijk uit snot te bestaan. ‘Picolé’, lispelt hij ‘Picolé’... Picolé is waterijs op een stokje. Meer uitleg wordt door de seingever niet verstrekt: Picolé, picolé … Het is namelijk feest in Tapiramutá, feest van onze patroonheilige, met een processie, kraampjes vol heerlijkheden, een dansfeest op het dorpsplein onder de sterrenhemel die voor de gelegenheid met gekleurde lintjes wordt versierd en ‘picolé-ijsjes’ voor de kinderen… Mijn seingever heeft het duidelijk moeilijk. Voor hem géén picolé want de zonodige fondsen ontbreken. En een feest zonder picolé is voor mijn seingever een onoverkomelijke ramp, erger nog dan een afgerukte broek. ‘Dez’ zeggen zijn ogen ‘dez’. Hij spreidt de vingers van beide kleverige handjes. ‘Dez centavos padre’. Tien centavos heeft hij nodig voor zijn heerlijkheid, tien centavos zullen wanhoop in feest veranderen. Ik tast in mijn broekzak naar mijn buisjesgeld. Ja, dat is speciaal geld, munten opgeborgen in een leeg plastieken buisje van medicamenten, een permanent noodfonds om rampen van kinderen te voorkomen. Twee muntjes van vijf centavos en Snot is weg. Even later is hij terug. ‘Dit is geen dez’, zegt hij wat verongelijkt. ‘Dez centavos’ is groter weet hij. Ik leg aan het snot uit dat twee muntjes van vijf samen net ‘dez’ zijn. Even licht het wantrouwen nog op. Is dit zaakje wel zeker? Ik knik nadrukkelijk en Snot weer weg, overtuigd nu, hard rennend naar zijn feest. ‘Picolé, picolé, picolé... ‘ De processie vertrekt. Hopen mensen devoot zingend. De patroonheilige voorop. Ik voel een kleverige hand in de mijne wringen. Snot is terug, stralend, zonder picolé… ‘Fluitje gekocht’, zegt hij: ‘Beter dan picolé, gaat langer mee en ook dez centavos’. En om zijn besluit kracht bij te zetten begint hij met bolle wangen op het ding te blazen. Het plastieken fluitje ziet er uit als een vogeltje. Als je het vult met water en aan een staafje trekt, borrelt en fluitert het ding net als een vogeltje. Een moment van herkenning, zoiets heb ik ooit ook eens gekregen toen het kermis was op onze Sint-Jansparochie in Oostende. Ik glunder mee met Snot. Het snot borrelt trouwens mee met het water uit het vogeltje, heel luid en opgewekt. ‘Doe hem toch in “s hemelsnaam ophouden, padre, dit is niet te harden‘, zuchten enkele oudere processiegangers. ‘Nee’ zeg ik beslist ‘Nee, want het is zo zijn manier van bidden’. ‘Dan is het goed’, beamen de vromen, berustend in het onheil. En we stappen verder, voor onze patroonheilige zingend, met het vogeltjesgekweel uit het vogelwaterfluitje van Snot er schril doorheen. Dez centavos en de wereld is veranderd. Viva Snot en onze Santo. ‘Blijft Snot nu voor altijd aan mij plakken?’ denk ik plots geamuseerd.
We krijgen vandaag twee lezingen, die op het eerste gezicht weinig met elkaar te maken hebben. Jeremia plaatst de mens die alleen op zichzelf vertrouwt tegenover de mens die zijn vertrouwen op God stelt. In het evangelie volgen de zaligsprekingen zoals Lucas die geeft. Beide lezingen vragen een levenswijze, die heel anders is dan wat meestal gebeurt in onze wereld. Die noodzaak om op een andere manier te gaan leven is trouwens duidelijk zichtbaar in onze tijd, met zoveel ellende die door mensen wordt veroorzaakt.
Gezegend is hij die op de Heer vertrouwt, en zich veilig weet bij Hem. (Jeremia 17,7)
Gelukkig jullie, armen, voor jullie is het koninkrijk van God. … Maar wee jullie, rijken, je hebt je troost al binnen … (Lucas 6, 20 en 24)
VERTROUWEN BIJ TEGENWIND
De woorden van Jezus vallen moeilijk vandaag: `Gelukkig ben je als je arm bent en honger hebt. Of als je nu huilt en de mensen je haten, omwille van mijn Naam’. Als Jezus mooie verhalen vertelt over liefde en goedheid, is dat aantrekkelijk. Maar vandaag klinken zijn woorden minder aangenaam. Jezus’ woorden zijn dikwijls in strijd met wat mensen – ook wij – spontaan denken. Ons geloof lijkt dikwijls dom. En toch is het beter om te blijven vertrouwen op Jezus, ook als wij Hem soms niet goed begrijpen. Want zijn woorden sporen altijd aan tot goedheid en liefde. En geloof in een wereld die anders kan zijn. Ik denk aan wat een meisje eens zei: ‘Vertrouwen kan ik op mama, want als ik bang ben, voel ik me veilig bij haar.’ Dat meisje heeft ondervonden dat mama altijd te vertrouwen is. Haar leven heeft haar geleerd dat mama met haar altijd het beste voorheeft. Ook als zij het zelf niet altijd verstaat. Zo is het ook met ons. Het leven zelf leert ons dat Jezus met ons het beste voorheeft, en dat het goed is Hem te vertrouwen. Jeremia had dat ook al ondervonden: ‘Vervloekt is hij die zich afkeert van de Heer. Gezegend is hij die op de Heer vertrouwt, en zich veilig weet bij Hem.’
God, houd mijn hand vast. Als Gij dat doet, moet ik niet bang zijn. Wat kan het mij dan schelen dat het waait en stormt, dat de wind ons huis doet kraken ?
Ik ben veilig bij U. Net zo veilig als ik bij mijn moeder was toen ik nog niet was geboren.
Zeven zonen had moeder: Allen heetten Peter, Behalve Wanjka die Iwan heette.
Allen konden werken: Eén was geitenhoeder, Eén vlocht sandalen, Eén zelfs bouwde kerken;
Maar Iwan die Wanjka heette Wilde niet werken.
Op een steen in de zon gezeten Bespeelde hij zijn schalmei.
‘O, mijn lieve, Mijn lustige, Laat mij spelen, In de schaduw van mijn Korte rustige vallei Laat andren werken, Sandalen maken of kerken Wanjka heeft genoeg aan zijn schalmei.’