Ook vandaag nog willen wij het feest van Sacramentsdag vieren en onze gedachten laten uitgaan naar Jezus’ woorden bij het Laatste Avondmaal: ‘Neemt en eet, dit is mijn lichaam’.
Jezus zegt ons dat Hij in tekenen van brood en wijn bij ons zal blijven. Zo is elke eucharistie een uiting van geloof: wij geloven dat we in dit sacrament één worden met Jezus.
Maar evenzeer is elke eucharistie, van onzentwege, een belofte, die wij aangaan voor ons dagelijkse leven. Als wij daar – in dat dagelijkse leven – niet delen van onszelf, moeten wij nog meer bezield worden door die woorden van Jezus: ‘Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt.’
Terwijl ze aten, nam Jezus een brood,
sprak de zegenbede uit, brak het brood, deelde het uit en zei: ‘
Neem hiervan, dit is mijn lichaam.’
En hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker,
en allen dronken eruit. Hij zei tegen hen:
‘Dit is mijn bloed,
het bloed van het verbond, dat voor velen vergoten wordt.
(Mc 14, 22-24)
GEGEVEN, GEBROKEN,GEDEELD
Ons geloof cirkelt rond de eucharistie. Als we van iemand zeggen: ‘Hij gaat alle weken naar de eucharistieviering…’ Dan weten we dat we te doen hebben met iemand die gelovig is. Het bijwonen van de eucharistie is zowat de graadmeter van ons geloof geworden.
Maar als een buitenstaander u zou vragen: wat die eucharistie wel inhoudt, wat daar gebeurt dan zouden wij misschien terugvallen op die catechismus van weleer en dan zouden wij aarzelend zeggen: brood en wijn worden lichaam en bloed van Jezus Christus. Misschien zouden we het wat eigentijdser zeggen: brood en wijn worden teken van zijn aanwezigheid.
De vraagsteller zal u gegarandeerd verwonderd aankijken. Hij zou die taal nooit verstaan. Eigenlijk zouden we moeten beginnen bij de bron, van waar het begonnen is. Eucharistie wordt maar verstaanbaar van binnenuit. Als we die woorden ‘Neemt en eet dit is mijn lichaam’ uit hun oorspronkelijk verband rukken, dan komt dat over als een hocus pocus en dat was zeker hun oorspronkelijke bedoeling niet.
Maar keren we even terug naar het ogenblik waarop zij zijn uitgesproken. Het avondmaal dat Jezus met zijn vrienden nam was niet zo maar een etentje, niet zomaar een afscheidsmaal. Het was het paasmaal, het vieren van de pesach, een symbolisch geladen maaltijd zoals wij dat niet kennen. Een herinneringsmaaltijd aan de bevrijding uit Egypte. Met op de tafel het pas geslachte lam.
Wetend dat het zijn laatste avond was, gaat Hij dieper in op de symboliek van dat gebeuren en ziet Hij in dat geslachte lam zichzelf. Een zinloos geweld zal Hem ter dood brengen. Dat zinloos geweld brengt Hem niet tot wedergeweld, niet tot verbittering of wanhoop of woede maar wel tot een gebaar van liefde. Hij blijft als mens overeind. Dat is de grote verandering die daar plaatsgrijpt. Die ommekeer wil Hij doorgeven in een tastbaar teken. Hij ziet die matzes daar op tafel liggen, die ongedesemde broden en de beker met de wijn van de zegening. Daarop zegt Hij, Dit ben ik voor u: gebroken brood en gedeelde beker. Dat is de verandering die Jezus brengt met dat gebaar: zelfs zinloos geweld beantwoorden met liefde. De geestelijke ommekeer voltrekt zich.
We kunnen dit niet losmaken van dat andere woord: ‘Doe dit tot mijn gedachtenis.’ Gij, op uw beurt, moet op dezelfde wijze reageren op zinloos geweld: Dit ben ik voor u: gebroken brood en gedeelde beker. De eucharistie staat inderdaad centraal in ons leven als gelovige als we dit beleven als een omzetten van zinloos geweld in liefde. Slechts van hieruit kunnen we de eucharistie verstaan. Als een oproep om geweld te beantwoorden met liefde. Is dat redelijk. Neen, zeker in onze maatschappij is dat niet redelijk. Maar liefde is toch nooit redelijk. Als liefde tussen twee mensen redelijk wordt dan is het geen liefde meer.
Gods liefde is ook niet redelijk, ook niet in zijn schepping, ook niet in zijn vergeving. Gelukkig maar voor ons.
Eucharistie vieren wat is dat? Dat is binnentreden in die wondere wereld waar zinloos geweld, onder welke vorm dan ook, beantwoordt wordt met liefde. Waar dat gebeurt komt de Heer Jezus tastbaar, lijfelijk aanwezig. Eucharistie is geen hocus pocus maar wel een levenskeuze die zeer diep ingrijpt in het leven van elke dag. Uiteindelijk zijn wij het die moeten veranderen in het mystiek lichaam van Christus.
Op Kerstmis, Pasen, Hemelvaart en Pinksteren hebben we de geschiedenis van God-met-ons herdacht en gevierd. We hoorden er hoe God met mensen omgaat. In die geschiedenis mogen we een glimp opvangen van God. Maar Hem geheel in woorden vatten, kunnen we niet. Hij is altijd groter dan wij kunnen verstaan.
God als Drie-eenheid benoemen, Vader, Zoon en Heilige Geest is nederig het hoofd buigen, en vol geloof bidden met de woorden van Huub Oosterhuis: ‘Omdat Gij het zijt, groter dan ons hart, die mij hebt gezien eer ik werd geboren.’
Zusters en broeders,
U hebt de Geest niet ontvangen
om opnieuw als slaven in angst te leven,
u hebt de Geest ontvangen om Gods kinderen te zijn,
en om hem te kunnen aanroepen
met ‘Abba, Vader’.
(Romeinen 8,15)
Jezus kwam op hen toe en zei:
‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde.
Ga dus op weg
en maak alle volken tot mijn leerlingen.
Doop hen in de naam
van de Vader, de Zoon en de heilige Geest,
en leer hun alles onderhouden
wat ik jullie opgedragen heb.
En houd dit voor ogen:
ik ben met jullie,
alle dagen,
tot aan de voltooiing van deze wereld.’
(Matteus 28,19-20)
EEN NAAM VOOR GOD
De H. Drievuldigheid, een moeilijk woord, dat we als kind van buiten leerden in de catechismus, zonder er iets van te begrijpen. Het was zeker goed bedoeld: laat de kinderen maar van buiten leren. Ons verstand werd, meer dan het aankon, naar een denken over God gesleept, zonder dat ons hart werd aangesproken: als zij de echte waarheid kennen, dan komt alles wel goed. Zo is het helaas niet verlopen: velen haakten af, om vele redenen, maar toch ook wel omdat de kilte van het denken zo veraf staat van de warmte van het hart, dat ontroerd wordt door de ontmoeting met God.
Hoe God in zichzelf is – één in drie personen – dat gaat ons petje te boven, en dat is zelfs niet eens zo erg. Wat belangrijk is, is dat we zien hoe God zichzelf geleidelijk aan liet noemen. En dan komen we bij de bronnen van ons geloof, die een veel eenvoudiger taal spreken.
Eén belangrijke bron vinden we al in O.T. Mozes liet de kudden grazen. Eens ging hij zeer ver weg en de Heer verscheen hem: in een struik, die in brand stond en toch niet door het vuur werd verteerd. Hij krijgt daar de opdracht om de Israëlieten uit het slavenhuis van Egypte weg te leiden. Maar hij zegt: ‘Als ik naar de Israëlieten ga en zeg dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft, en ze vragen: ‘Wat is de naam van die God? Wat moet ik dan zeggen?’ Toen antwoordde God hem: ‘IK BEN DIE ER ZIJN ZAL’.
‘IK ZAL ER ZIJN’, het is de eerste naam, die God aan zichzelf geeft. Die naam is meteen ook een ontzaglijke bron van vertrouwen, ook al weten wij niet steeds op welke wijze God voor ons zorgt en wij er dikwijls anders over denken.
Elders, bij Johannes, vinden we een gelijkaardige naam voor God: ‘GOD IS LIEFDE’. In deze namen, die God zichzelf toekent raken we zijn diepste wezen, zijn meest intieme ‘Ik’. Zo wordt Hij ook het uiteindelijke rustpunt van ons leven en ons streven. Wij, rusteloze zoekers naar geluk, vinden slechts rust in de warme geborgenheid van de eeuwige Liefde, zoals wij God mogen noemen. Daarom zegt Augustinus terecht ‘onrustig is mijn hart tot het rust vindt in U’.