Dit bestaat hier nog niet in Vlaanderen: een LETTERKUNDIG MUSEUM. Maar in Den Haag wel! Dicht bij het Centraal Station, op nr 5 in de Prins Willem-Alexanderhof!
'Van liefdesbrieven tot manuscripten, van schrijversportretten tot kinderboekenillustraties: alles wat te maken heeft met het werk en persoonlijke leven van schrijvers vindt u in de collectie van het Letterkundig Museum. Het museum is hét instituut op het gebied van het literaire erfgoed en heeft de grootste en belangrijkste collectie schrijversdocumenten van Nederland'.
In de nationale portrettengalerij zijn alfabetisch, op schrijversnaam, meer dan 500 weird geschilderde portretten te zien. Brutaal, vitaal en onconventioneel. Haha. Wij vonden het denderend en grappig tegelijk, al die portretjes. Door de manier van rangschikken werd het een prettige hutsekluts. Geen rekening werd gehouden met literaire genres, periodes of manieren van presentatie! Karikatuur of levensecht, surrealistische voorstellingen naast bijna impressionistisch geborstelde schetsen: alles bij en door elkaar.. vonden wij juist tof!
HIERONDER EEN HANDVOL VAN DEZE SNOEPJES:
Neeltje Maria Min
Familie berichten 1 (Mijn moeder is mijn naam vergeten)
Mijn moeder is mijn naam vergeten, mijn kind weet nog niet hoe ik heet. Hoe moet ik mij geborgen weten?
Noem mij, bevestig mijn bestaan, laat mijn naam zijn als een keten. Noem mij, noem mij, spreek mij aan, o, noem mij bij mijn diepste naam.
Voor wie ik liefheb wil ik heten.
(Uit De Gedichten, Bert Bakker, 1989)
Johanna Kruit
Melancholie
Altijd geweten dat je terug zou komen. Een winter lang op je gewacht. Soms wakker liggend in de nacht die duistere geheimen wikkelde om bomen.
Altijd geweten dat je er nog was. Bijna vergeten soms. Dan kon ik zingen en lachen door de tijd. Hoe ongezien en onvermijdelijk verborgen in de dag
bleek je aanwezig. En nu je er weer bent begroet ik je gelaten , haast blij dat ik je zie. Ik dek de tafel, hier de wijn. Denk niet
dat ik vergat hoe 't hoort : melancholie kom naast me zitten, praat, laat je verstaan. Hoe opgetogen steek ik nu de kaarsen aan.
Johanna Kruit
Gedicht uit de bundel " Omtrent het Getij " Uitgeverij Rap - Amsterdam
Vrouwkje Tuinman
Maandagochtend
Aan de koelkast hangen alle dingen die niet mogen.
Wie heeft mij in elkaar gezet: een man met om zijn nek drie brillen en een vrouw die ziek wordt van een glaasje melk.
Nu zwem ik nog voor vijfenzeventig procent. Mijn status laat me met de lift naar boven.
Omdat ik rechts niet breken wilde heb ik links verbogen.
Uit: Wees niet wreed - Gedichten voor Elvis Presley (2008), uitgeverij Nijgh & Van Ditmar
Charlotte Mutsaers
'Twee mannen naast elkaar in bed in een ijsnacht ergens in Europa. Twee mannen in nachtjaponnen. Maar Jezus, dat was Moby Dick! Ik bevond me in mijn meest favoriete passage uit de wereldliteratuur. Ik doorleefde het! Minus de nachtjaponnen zat ik er middenin! Was ik daar nu reality-schrijver voor geworden, om me door mijn verbeelding in de luren te laten leggen? Vanaf dat moment heb ik me afgevraagd of het niet zo gesteld is met onze waardering van literatuur -en ik heb het dan niet over academische waardering maar over de puur zintuiglijke van binnenuit -dat we een passage uit een boek pas in ons hart kunnen sluiten, werkelijk in ons hart sluiten zonder reserve, als we hem hebben herkend. Maar hoe zou je iets kunnen herkennen wat je op geen enkele wijze als déjà vu of déjà vécu ervaart? Hoe zou je dat kunnen beleven als iets eigens? Daar is maar één antwoord op: je hebt het herkend als iets wat qua vorm en inhoud in je eigen toekomst hoort. Het klinkt als abracadabra maar ik heb er geen andere verklaring voor en ben ervan overtuigd.' (Koetsier Herfst, 154-155)
Diana Ozon
O louterend water Mijn mooi molecule...
Jij stijgt tot de lippen en slaat op de klippen. Bron van alle leven en kosmisch gegeven. Helder van kleur en reukloos van geur...
Voor meer dan tachtig procent weet ik dat jij mij bent. Je was in de moederbuik en staat onder 't kelderluik. Je valt uit de hemel en rijst uit de Aarde.
Gerry van der Linden
kijk! poëzie zit op een stoel aan een tafel onder een lamp poëzie is een kruisverhoor. (Wat een geluk, p.61)
Gerry van der Linden, Wat een geluk, Nieuw Amsterdam Uitgevers.
Jacques Perk
Iris
Der eerwaarde jonkvrouwe Joanna C. B.
`Ik ben geboren uit zonnegloren En een zucht van de ziedende zee, Die omhoog is gestegen, op wieken van regen, Gezwollen van wanhoop en wee. Mijn gewaad is doorweven met parels, die beven Als dauw aan de roos, die ontlook, Wen de Dagbruid zich baadt en voor 't schuchter gelaat Een waaier van vlammen ontplook. -
Connie Palmen
'Stel dat het de mensen vergaat zoals het de dingen vergaat, dat de mensen op zichzelf ook niets zijn, maar dan ook helemaal niets. Gruwelijke gedachte en dus waarschijnlijk waar. Dan zijn de mensen onderling net zo afhankelijk van elkaar als de dingen het van ons zijn, dan kunnen wij zelf alleen zijn wat een ander van ons maakt. Dan kunnen we alleen iets betekenen wanneer anderen de bereidheid hebben, de liefde, om ons betekenis te geven in hun verhaal. Dan zijn wij noodgedwongen personages in het verhaal van iemand anders en voor de rest in onze eenzaamheid stellen we niks voor.'
Ilja Leonard Pfeijffer
“De oude bijnaam van Genua is La Superba,” schrijft Pfeijffer: “Die naam kun je op twee manieren interpreteren (...). Zij is mooi en hardvochtig. Zij is als een hoer die lonkt, maar die je nooit de jouwe zult kunnen maken. Zij is aanlokkelijk en overmoedig. Zij verleidt en verdelgt.”
La superba - Ilja Leonard Pfeijffer, Simon Horsten op Cobra.be
Links: Anneke Brassinga
Sneeuw
Is geluk blijvend: wij staan al zolang stil bij wat komt aangevlogen -
landschap, vogels, broden. Raken onze ogen dan nooit vol rollen wij niet bergaf, een zon
die zich begraaft in dikke wolken sneeuw, zegen eeuwig vallend voor ons?
Anneke Brassinga Uit: Aurora De Bezige Bij 1987
Remco Campert
‘[...] alsof het dichten een carrière was waar je bundeltje na bundeltje gestaag aan voortbouwde. En wat was dat voor carrière? Een prijsje zus, een redactietje zo, een verzamelbundel, als je het trof de P.C. Hooftprijs, misschien een gasthoogleraarschap, een lintje als je niet uitkeek, een huldiging en dan het graf in; wat had dat nog met de poëzie te maken?’ (Ohi, hoho, bang, bang, of het lied van de vrijheid, 1995).
Emma Crebolder en Louis Couperus
Hoe bevallig het uitzicht op wit-/ verpakte tuinen. Tussen oevers ligt/ het water vastgeklonken, valwind/ bouwt er spelonken van sneeuw./ Wij worden na zestig jaar, weer zesjarig,/ geparachuteerd in dezelfde sloot./ Onze tongval kleeft aan ons/ als mos. Het roepen vergaat./ Wij zijn op de Noordpool geraakt/ zagen wij in plaatjesboeken.
Vallen, Emma Crebolder, Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2012, ISBN 978 9046 812 2211
- Ik ben tòch een oude vrouw.
- Maar je hebt nog een heel zacht velletje...
Mama Ottilie glimlachte en Lot stond op.
- Kom, zeide hij; geef me een zoen. Wil je niet? Moet ik je een zoen geven? Kleine, booze moesje... En waarom? Om niets. Ik weet het ten minste niet meer, waarom. Ik zoû het niet meer kunnen analyzeeren. Ja, zoo gaat het... Hoe ben ik toch zoo kalm, met zoo een kleine furie van een mama.
- Als je denkt, dat je vader kalm was...!
Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan...
Louis Couperus
editie Karel Reijnders, Ernst Braches, Jan Fontijn, Marijke Stapert-Eggen, H.T.M. van Vliet en Oege Dijkstra, Utrecht / Antwerpen 1988.
Gerrit Achterberg
De dichter is een koe Gras... en voorbij het grazen lig ik bij mijn vier poten mijn ogen te verbazen, omdat ik nu weer even grote monden vol eet zonder te lopen, terwijl ik straks nog liep te eten, ik ben het zeker weer vergeten wat voor een dier ik ben - de sloten kaatsen mijn beeld wanneer ik drink, dan kijk ik naar mijn kop, en denk: hoe komt die koe ondersteboven? Het hek waartegen ik mij schuur wordt oud en glad en vettig op den duur. Voor kikkers en voor kinderen ben ik schuw en zij voor mij: mijn tong is hen te ruw, alleen de boer melkt mij zo zalig, dat ik niet eenmaal denk: wat is hij toch inhalig. 's Nachts, in de mist, droom ik gans onbewust dat ik een kalfje ben, dat bij de moeder rust. © Gerrit Achterberg Uit: Eiland der ziel Opgenomen in Verzamelde gedichten Querido Amsterdam 1963
Hafid Bouazza
'We kunnen het niet horen, maar wie weet met welke kreet een blad onwillig loslaat en neerdwarrelt. Ik huiver bij de gedachte en dank mijn doofheid.' (Hafid Bouazza, Een beer in bontjas, blz. 5)
Jan Cremer
'Het is allemaal rotzooi, estetika', stelde de achttienjarige barbarist. 'Ik sodemieter verf op een doek, ik druip, spat, sla, schop, ik vecht met verf en soms win ik.'
Anna Enquist
Ineens
Ineens was ik het vermogen om warmte vast te houden verloren. Nu de kinderen het huis uit zijn, snoof ik, ja ja. Ik kroop onder steeds meer dekens. De kachel loeide. De warmste van ons tweeën kon mij niet meer verhitten. Ik rilde en huiverde alsof ik oog in oog stond met de dood.
Wat ook zo was. De dood en ik stonden op een dijk. Tussen ons was niets dan een aanzienlijke afstand.
Anna Enquist, Uit: Klaarlichte dag De Arbeiderspers 1996
Marion Bloem
'Onze moeder deed haar best om alles te vergeten. Ze sprak niet over de pap van stijfsel. Hoe ze hun leven waagden door de fotoalbums in het vrouwenkamp stiekem te bewaren. Telkens op een andere plek. Ze vergat de angst van haar oudste zus. Veertien. Gedwongen tot plezier. Hoe ze halsstarrig weigerde, ook toen ze dreigden haar familie kwaad te doen. De mannen bedienen met sterke drank zonder zelf te drinken. Dorst. Andere meisjes die zich gewillig lieten pakken zeiden dat zij het ook moest doen want zo erg was het niet. Zo erg nog niet. De handen van de vijand op hun borsten en hun billen. Hoe ze alleen maar kon denken
aan vluchten maar niet wist waar naar toe. Bij de deur stond een bewaker. En hoe ze toch ontkwam. Waar onze oma over zweeg. Behalve dat een sterke wil wint.'
Marion Bloem, 29 Juni 2009 t.g.v. de 15 augustus herdenking
Hella S. Haasse
De waarheid zet uit naarmate wij zelf groeien. Nooit achterhalen wij haar. (Hella S. Haasse)
|