Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
28-12-2010
GEDICHT VAN DE WEEK
HEILIGE ONSCHULDIGE KINDEREN
Een ster hangt glanzend
voor hen die honger hebben
Een ster hangt glanzend boven het heelal. Onder de sneeuw van het maanlicht ontwaakt het dal.
Maar de aarde kraakt onder de hoefslag van vuur en honger in het vlijmscherpe mes van de wind.
Voor de honger van Herodes beven de moeders, zij beven voor de roofdierogen van de nacht en voor het zwaard van vuur dat duizenden heeft omgebracht.
Ergens in de wereld schreit een kind ontelbare winters lang schreit een kind van kou en verdriet. Maar wij horen het niet. Wij werden doof en blind: een rots van goud waaronder wij schuilen midden de mieren binnen de schimmen van onze schuld.
Ontbind het goud dat ons omhult, breek onze trots en breek het zwaard waarvoor de moeders beven. Doorstraal ons met de gloed, die Uw genade openbaart.
Pieter G. Buckinckx
Er klonk een stem in Rama, luid wenend en klagend. Rachel beweende haar kinderen en wilde niet worden getroost, want ze zijn er niet meer. Matteüs 2,18
In de kerststal zien we eigenlijk een gewoon gezinnetje samen: moeder Maria, vader Jozef en het kindje Jezus.
Dat vierden we gisteren ook. God wilde als mens tussen mensen leven. Jezus werd als een mensenkindje geboren in een gewoon gezin. God woont tussen gewone mensen, en leeft mee met hun zorgen, met hun vreugden.
Vandaag willen wij daarom bidden voor onze gezinnen, die het niet zelden moeilijk hebben in onze tijd.
Toen de Wijzen waren heengegaan, verscheen een engel van de Heer in een droom aan Jozef, en sprak: Sta op,neem het kind en zijn moeder, vlucht naar Egypte en blijf daar tot ik u waarschuw, want Herodes komt het kind zoeken om het te doden.
Hij stond open week in de nacht met het kind en zijn moeder naar Egypte uit. Daar bleef hij tot aan de dood van Herodes, opdat in vervulling zou gaan wat de Heer gesproken had door de profeet: Ik heb mijn zoon geroepen uit Egypte.
Nadat Herodes gestorven was, verscheen in Egypte een engel van de Heer in een droom aan Jozefen zei: Sta op, neem het kind en zijn moeder en trek naar het land Israël, want die het kind naar het leven stonden, zijn gestorven.
Hij stond op, nam het kind en zijn moeder en ging naar het land Israël. Toen hij echter hoorde, dat Archelaüs in plaats van zijn vader Herodes, over Juda heerste, vreesde hij daarheen te gaan; van Godswege in een droom ingelicht, begaf hij zich daarom naar het gebied van Galilea.
Hier aangekomen, vestigde hij zich in een stad, Nazaret geheten, opdat in vervulling zou gaan wat door de profeten gezegd was: Hij zal een Nazoreeër genoemd worden. (Matteüs 2,12-15.19-23)
OPGEJAAGD EN OP DE VLUCHT, DROMEND VAN EEN TOEKOMST
Vandaag krijgen we geen beeld van een vredige familie; wel een familie die bedreigd is en op de vlucht. Het is een vertrouwd beeld geworden in het nieuws. Gans het jaar door zien we mensen op de vlucht, families, die uiteengerukt worden, hopeloze moeders, schreiende kinderen, uitgeputte bejaarden, verplaatst, verweesd, opgejaagd.
In het evangelie is Herodes de machtige, dreigende boeman. Vandaag draagt Herodes andere namen. Er wegen veel dreigingen op het gezin. De drukte van het leven: mensen wonen onder hetzelfde dak, maar ieder gaat zijn eigen weg. Oude waarden vallen weg, nieuwe ideeën komen binnen en dringen zich op. Enkele jaren geleden schreef de toenmalige bisschop van Antwerpen, Paul Van den Berghe, met Kerstmis: het huwelijk lijkt soms meer een contract dan een liefdevolle verbondenheid. Velen willen een belofte voor een tijdje, maar een levenslange trouw, zien ze niet meer zitten. Kinderen nestwarmte bieden, een schone manier van leven voorhouden en ook voorleven: het vraagt tijd en het vraagt vooral moeite en durf. Je ziet dat op school: in eenzelfde klas vind je kinderen die heel andere dingen mogen.
En toch: ondanks alle dreiging koesterden Maria en Jozef nog dromen: een mooie toekomst voor hen beiden en voor het kind. Alle moeilijkheden en tegenkantingen ten spijt bleef die droom overeind: de zwangerschap van Maria, die zo vreemd was, de vlucht naar Egypte en het verblijf daar, de terugkeer in Nazareth, niets kon die droom stukslaan: beiden geloofden in elkaar, beiden hielden van mekaar.
DE basis voor elk gezinsleven blijft de oprechte liefde van de geliefden, vol tedere ontferming, goedheid, zachtheid, en geduld. Geliefden moeten ook durven dromen: van een gelukkige toekomst samen, van een leven vol liefde, vrede en geluk. En mensen hebben af en toe ook wel nood aan een engel: iemand die hen eens wegwijs maakt, als alles een raadsel is. Iemand die hen op een nieuw spoor zet en zo een nieuwe toekomst opent voor hen.
Laten wij bidden voor onze gezinnen. Vooral voor de kinderen: dat zij warmte en geborgenheid mogen ervaren, en dat zij een houvast meekrijgen voor hun leven om zo uit te groeien tot evenwichtige, gezonde grote mensen.
Zend ons weer engelen, God, die licht ontsteken aan sterren van hoop.
Zend ons weer engelen, God, met bekers van troost voor een wereld vol verdriet.
Zend ons weer engelen, God, vuurtorens van geloof door wie het onmogelijke mogelijk wordt.
Zend ons weer engelen, God, wachters in de nacht, waakzaam uitziend naar de morgen.
Zend ons weer engelen, God, boodschappers van uw woord van trouw te midden van onbetrouwbaarheid.
Zend ons weer engelen, God, die wapens van geweld geweldloos ons uit handen nemen.
Zend ons weer engelen, God, met sterke, tedere vleugelslag, voor dolenden een veilige haven.
Zend ons weer engelen, God, met lachende gezichten die zingen van vrede.
Zend ons weer engelen, God, liefdevogels uit uw hemel, Geest en kracht voor onze aarde.
Zend ons weer engelen, God, die schoonheid scheppen in uw spoor, vreugde brengen in uw Naam.
Zend ons weer engelen, God, die diep in ons het kind aanraken, aandachtig voor wie weerloos is.
Zend ons weer engelen, God, dromers, zieners, herders, voor wie het leven heilig is.
Zend ons weer engelen, God, die wijzen naar het Kind, Zon van uw gerechtigheid.
Zend ons weer engelen, God, die beroeren en ontroeren: het is de hoogste tijd...
Kerstmis, het kindje Jezus is geboren, een eenvoudig zinnetje is het, dat ons heel vertrouwd is en toch een diep mysterie weergeeft.
Paulus vertolkt de rijkdom van dit mysterie in deze woorden: Vandaag verscheen voor ons de goedheid en de menslievendheid van God, onze Redder.
Met kerstmis vieren wij dat God mens geworden is, niet om zijn macht te tonen, in opzienbarende daden, maar om te laten zien hoe groot zijn mensenliefde is. Zijn grootsheid is niet zozeer gelegen in zijn almacht, maar in zijn onvoorstelbare liefde voor ons, kleine, zwakke, weerloze mensen.
Zo loopt de weg die Hij ons toont en voorging.
Zodra de engelen weer waren weggegaan naar de hemel, zeiden de herders tot elkaar: Kom, we gaan naar Betlehem om te zien wat er is gebeurd en ons door de Heer is bekendgemaakt.
Haastig gingen ze erheen en vonden Maria en Jozef, en het kind dat in de voerbak lag.
Toen ze het zagen, maakten ze bekend wat hun over dit kind was gezegd. Allen die het hoorden stonden verbaasd over wat hun door de herders werd gezegd.
Maria bewaarde dit alles in haar hart en dacht erover na.
De herders keerden terug. Zij verheerlijkten en loofden God om alles wat zij hadden gehoord en gezien; het kwam overeen met wat hun was gezegd. (Lucas 2,15-20)
Een bezinning bij Kerstmis
Betere woorden kunnen wij niet vinden dan wat Paulus schreef aan zijn goede vriend Titus: de goedheid en de menslievendheid van God zijn nu openbaar geworden.
En toch zoeken wij altijd nieuwe woorden, om het mysterie van Kerstmis en zijn draagwijdte beter te vatten. Zo schreven de Braziliaanse bisschoppen:
Met Kerstmis vieren wij de
Geboorte van het goddelijk Kind:
Kwetsbaar, om kleinen te sterken; Naakt, om ons te kleden met Gods eigen toekomst; Arm, om de rijkdommen eerlijk te verdelen; Zwerver, om deuren te openen voor uitgesloten mensen; Vrij, om de boeien te breken van elke slavernij.
Daarom vieren wij evenzeer de
Geboorte van Goed Nieuws voor de armen:
Nu herleeft de hoop op onze weg, De weerstand van wie zich niet laten neerslaan, De vreugde van wie lijden en wenen, De inzet van wie de handen in elkaar slaan en strijden voor een nieuwe, een betere aarde.
En we vieren ook de
Geboorte van de Heer der Geschiedenis:
Machten van steen en staal verbrijzelen tot stof; Heersers beven op hun tronen van klei; Licht en waarheid doorprikken de duisternis van hun dwaling; Ten allen kante richten de verdrukten zich op; En er begint een tijd van rechtvaardigheid en vrede.
In deze Geest wens ik jullie allen van harte een
Zalig Kerstfeest
KERSTMIS
De herders stonden in die nacht vooraan en de eenvoudigen, de minsten daar, verstonden het grote wonder, raakten opgewonden van woorden die niet eens werden verstaan.
Men kent de namen van de mannen niet. Er staat geschreven dat er herders waren, drie, vier of meer, maar na tweeduizend jaren zijn zij nog steeds een dierbaar kinderlied.
En het werd waar: de minderen zijn meer. Zij hadden geen geschenken meegenomen. De koningen zijn later pas gekomen, maar herders knielden toen als eersten neer.
Van tranen of van licht, de ogen blind, gaven zij zo zichzelf als offerande. Met grote, ruwe, moegewerkte handen streelden zij zacht het nieuwgeboren kind.
Geen laaiend vuur, dat uitslaat, maar een pit, waarbij gij nauwlijks uw gebed kunt lezen en die u nochtans vrijwaart tegen vrezen voor wat er in ons hartedonker zit.
Was het een onverantwoord zelfvertrouwen, dat mensen meest van goeden wille zijn en dat uw schuwe buurman in de trein bestemd is om Gods heerlijkheid te aanschouwen?
Er zongen engelen te Bethlehem over de daken van de huizen henen, Toen is aan herders de Zoon Gods verschenen, Maar had ik zelf geluisterd naar hun stem?
En die dit leest, zegt, zoudt gij opgetogen de gure winternacht zijn ingegaan? Liet gij uw huisraad zonder toezicht staan waar engelen, geen bommenwerpers, vlogen?
In Bethlehem is niemand opgeschrikt door de Sirenen van de Godsgenade. Hoe werd de kinderdoodslag van de kwade Koning Herodes door dat volk geslikt?
Daar is geen revolutie uitgebroken tegen zijn wreedheid; het gewend bestand verdroeg die felle schok, al hoorde t land de schreeuw van Rachel bang ineengedoken.
Verdriet, dat anderman wordt aangedaan, zijn wij gewoonlijk bliksemsnel vergeten, zolang wijzelf maar kunnen wonen, eten en dringen om vooral vooraan te staan.
Mij is het, sinds ik dit heb ondervonden, op Kerstmis niet zo aartsgezellig meer, het samenzijn met Onze Lieve Heer wordt bitter bij mijn angst voor onze zonden.
Ik zie hem in de kribbe met die vracht bezwaard maar al te veel op kindren lijken, wier ouders uit hun woning moesten wijken, omdat een schurk een nieuw regiem bedacht.
Gewikkeld in de strakgetrokken doeken, die moeders nood hem om de lenden bond, schijnt hij, nog ongewend aan aardse grond, zijn hemelse bewegingskans te zoeken.
Alleen door stil te zijn en hulpeloos, kan hij wat menslijk mededogen krijgen. Verbreekt hij zijn vertrouwenwekkend zwijgen, dan haat hem deze wereld voor altoos.
Hij is om onzentwil hierheen gekomen, maar ieder kind komt hier om onzentwil! Het ziet de wereld aan en keert zich stil, begerig naar de toekomst van zijn dromen.
Hoeveel werd Hem in ieder kind misdaan door farizeeën en door schriftgeleerden door priesters en levieten, die gedeerden zien liggen lang de weg en verder gaan?
In elke vonk, die smeult wordt Hij vertreden. Hij wordt gebroken in t geknakte riet, mijn lieve God, wie onze wereld ziet en daarin leeft, schaamt zich voor zijn gebeden!
Vergeef het ons, die vol erbarmen zijt, dat wij het heil van eeuwenlang verlangen in zulk een huis en zulk een hart ontvangen, verplaatst persoon van Gods Drievuldigheid!
Op deze vierde zondag van de advent gaat er nogal wat aandacht naar vader Jozef, de Kerstfiguur die wel het meest vergeten wordt. Doorgaans staat hij helemaal op de achtergrond.
In een volksliedje uit de 17de eeuw wordt hij bezongen, en meteen horen we de diepe zin van Kerstmis, in uiterst simpele woorden :
Sint Jozef ging al treuren,
hij ging van deur tot deure,
gaan vragen om logies.
Maar de waardinne sprak ontsteld:
zie, mijn kamers zijn bekwamer
voor de heren al met veel geld.
De geboorte van Jezus Christus vond plaats op deze wijze. Toen zijn moeder Maria verloofd was met Jozef, bleek zij, voordat ze gingen samenwonen, zwanger van de heilige Geest.
Omdat Jozef, haar man, rechtschapen was en haar niet in opspraak wilde brengen, dacht hij er over in stilte van haar te scheiden.
Terwijl hij dit overwoog, verscheen hem in een droom een engel van de Heer die tot hem sprak:
Jozef, zoon van David, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen; het kind in haar schoot is van de heilige Geest.
Zij zal een zoon ter wereld brengen die gij Jezus moet noemen, want Hij zal zijn volk redden uit hun zonden.
Dit alles is geschied, opdat vervuld zou worden wat de Heer gesproken heeft door de profeet, die zegt: Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon ter wereld brengen en men zal Hem de naam Immanuel geven. Dat is in vertaling: God met ons.
Ontwaakt uit de slaap deed Jozef zoals de engel van de Heer hem bevolen had en nam zijn vrouw tot zich. (Matteüs 1,18-24)
JOZEF, MILDE, STILLE HOEDER'
In het evangelie wordt ons weinig verteld over vader Jozef. Slechts hier en daar een klein puntje. Zo wordt hij een rechtschapen man genoemd, een man naar Gods hart. Zijn houding tegenover Maria is veelzeggend: hij wil haar niet in opspraak brengen. Hij stelt zich in haar plaats en wil geen misbruik maken van de situatie. Zeker in haar tijd en cultuur is de toestand van Maria pijnlijk en delicaat. Net in die culturele context denkt Jozef allereerst aan haar, en niet aan zichzelf: hij wil geen profijt slaan uit haar moeilijkheden.
Een tweede punt: wij zijn vertrouwd met de engeltjes uit het Lucasevangelie, die aan de herders de geboorte van Jezus melden, met die warme woorden: Vreest niet. Wij brengen een boodschap vol vreugde: heden is een Redder geboren. Ook bij Matteüs is er een kerstengel. Enkele keren verschijnt aan Jozef in een droom een engel van de Heer. Telkens als er vraagtekens zijn. Die engel maakt Jozef wegwijs in Gods plan. Hij geleidt hem door zijn vragen. Zo is hij een voorbode van de bewaarengel, die zo opvallend aanwezig is in de eeuwenoude christelijke vroomheid.
En tenslotte, zoals bij Jezus is Gods eigen Geest ook bij Jozef de geest, die zijn leven leidt. Hij wil weggaan bij Maria. In alle stilte, heel fijngevoelig om haar te ontzien. Maar God komt zelf tussen: Jozef, vrees niet om Maria tot vrouw te nemen. En Jozef krijgt de grootse taak om het kindje een naam te geven: Jezus. Letterlijk is dit: Jahwe brengt redding. God brengt bevrijding en verlossing. Uit alle situaties van onheil of verdrukking.
Moge Jozef ons aansporen om rechtschapen te zijn, mensen naar Gods hart, en zo Gods eigen zegen rond te strooien en uit te stralen.
In Afrika bestaat geen angst om oud te worden. Ouderdom is er synoniem van wijsheid en van vrede. De oudere mensen zijn er onze bibliotheken, zelfs al hebben ze geen boeken. Zij bezitten de waarde van communicatie en van relaties. Het is hun taak in onze samenleving. Dit betekent dat zij de jongeren veel kunnen leren. In het Swahili noemt men hen Mzee, een naam van respect en liefde die ouderling betekent. De waarde van een persoon is zijn wijsheid.
Men kan een goede samenleving schatten naar de manier waarop men er omgaat met mensen die niet productief zijn: kinderen, ouderlingen en gehandicapten. De oudere mensen leren ons de zin van en het respect voor het leven... zij zijn niet angstig voor de dood. Ze vertellen graag, zij bezitten geschiedenis en zij leveren wijsheid over. Hun leven is geordend, het straalt vrede uit en vreugde. In Afrika is de levensverwachting zeer kort, door de levensomstandigheden, door epidemieën en oorlogen. Oudere mensen - weinig talrijk zijn geïntegreerd in het sociale leven en zij vormen een referentiepunt.
(Getuigenis van een kleine zuster van Charles de Foucauld)
De Boeck werd geboren op 12 januari 1898. Zijn vader, Jan, was vijftien jaar jonger dan zijn moeder Louise van Breetwater, dochter van de burgemeester van Drogenbos. Ze huwde tegen de wil van haar familie in met de jonge boer uit het naburige Sint-Kwintens-Lennik. Het jonge paar huwde en trok in in de hoeve waarnaast zich nu het FeliXart Museum bevindt. Het paar kreeg drie kinderen, waarvan Felix de jongste was.
Louise was intelligent en sprak Frans, wat heel wat betekende in die dagen. Zij was ook erg gelovig. Haar man was groot, sterk en imposant, maar nagenoeg ongeletterd. "Toch stichtte hij samen met de brouwer in 1897 de fanfare in Drogenbos," zou zijn zoon later trots vertellen.
In 1905 werd in Ukkel een college gesticht, waar De Boeck mocht studeren. Hij eindigde zijn studies als primus met de hoogste onderscheiding. De directeur hoopte dat hij priester zou worden, maar zijn besluit stond vast: hij zou schilder worden. Opdat hij niet financieel van schilderen afhankelijk zou zijn, werd hij boer op de hoeve van zijn ouders. Hij trouwde in 1924 met zijn nicht Marieke. Ze kregen vijf kinderen, van wie er vier stierven nog voor zij hun eerste levensjaar voltooid hadden. Het vijfde kind, Marcelleke, bleef leven, maar is mentaal en fysisch gehandicapt.
Zijn hele leven verliep volgens een vast tijdsschema. Zes dagen werkte hij op het veld en componeerde hij in gedachten allerlei doeken; op zondag stapte hij zijn atelier binnen en schilderde wat hij tijdens de week had bedacht. Een dag later, op maandag, werd de kunstenaar weer een hardwerkende boer. Zijn leuze was: "Ik ben geen boer die schildert, maar een schilder die boert".
Zijn vrouw steunde hem in zijn werk en van haar is bekend dat zij zijn grootste inspiratiebron was.
De Boeck heeft de eerste steen gelegd van het Museum Felix De Boeck in 1995. Kort daarna blies hij zijn laatste adem uit. Hij werd begraven naast zijn geliefde vrouw, die niet lang voordien gestorven was.
CITATEN
"Kleur is een gave van de natuur. Ik ken vooraf het resultaat. Ik kan dat blindelings en heb zelfs geen palet meer nodig. Je kan dat vergelijken met een toondichter, die schrijft ook muziek!"
"Ik zou één thema in het oneindige kunnen hernemen in een wisselend spel van kleuren en gevoelsinhoud. Mijn schilderijen zijn mijn dagboek en aan de kleur van wat er op de ezel staat, herken je direct in welke gemoedstoestand ik ben."
"De cirkel is de expressie van het leven en de strakke lijn van het mystieke."
(gegevens over Felix De Boeck overgenomen uit: Wikipedia)
Op deze derde zondag van de advent staan twee figuren centraal: nog eens Johannes de Doper, de profeet, die vorige week zo hard van leer trok tegen het addergebroed, en daarnaast Jezus zelf, de barmhartigheid in persoon, die zich voorstelt als de beloofde Messias: de Redder, die komen zou.
Johannes is er helemaal van in de war: Is deze man nu diegene die ons van Godswege beloofd is en die komen zou?
Toen Johannes in de gevangenis over het optreden van de Messias hoorde, stuurde hij enkele van zijn leerlingen naar hem toe met de vraag: Bent u degene die komen zou of moeten we een ander verwachten?
Jezus antwoordde: Zeg tegen Johannes wat jullie horen en zien: blinden kunnen weer zien en verlamden weer lopen, mensen met huidvraat worden gereinigd en doven kunnen weer horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt. Gelukkig is degene die aan mij geen aanstoot neemt.
Toen ze weer vertrokken, begon Jezus met de mensen over Johannes te spreken: Waar zijn jullie in de woestijn naar gaan kijken? Naar het wuiven van het riet in de wind? Wat zijn jullie dan gaan zien? Een mens die rijk gekleed ging? Welnee, wie rijk gekleed is, verkeert in koninklijke kringen.
Maar wat zijn jullie dan wel gaan zien? Een profeet? Jazeker, zeg ik jullie, en zelfs meer dan een profeet. Hij is degene over wie geschreven staat: Let op, ik zend mijn bode voor je uit, hij zal een weg voor je banen.
Ik verzeker jullie: er is onder allen die uit een vrouw geboren zijn nooit iemand opgetreden die groter was dan Johannes de Doper; maar in het koninkrijk van de hemel is de kleinste nog groter dan hij. (Matteüs 11,2-11)
ZIJT GIJ DIEGENE DIE KOMEN ZOU?
Jezus en Sint Janneke die speelden met een lammeke! We zongen er over en we waren het in de processie. Maar Johannes is anders: een ruige profeet in de woestijn, een kemelharen kleed, sprinkhanen en wilde honing, een donderpredikant die spreekt van strenge straffen. Hij had zelfs koning Herodes de les gelezen. Nu zit hij gevangen. Hij had in Jezus zijn opvolger gezien. Maar Jezus is wel opvolger maar geen navolger.
Hij is de 'zachte hand' die ogen opent en leert horen, leert luisteren. Lammen en mensen die verlamd zijn van angst geeft Hij moed. Wie uitgestoten is neemt Hij op. En wie voor dood neerligt geeft Hij nieuw leven. Jesaja had dit gezegd over de Messias, die zou komen.
En Jezus zegt nog meer: aan armen wordt de blijde boodschap verkondigd. Het gaat Hem niet om de letter van de wet, maar om een geest van gerechtigheid, barmhartigheid en mededogen. Hij komt niet om te oordelen, laat staan om te veroordelen maar om te redden.
We denken aan Dostojewski, die ergens schreef: Christus stuurt ons in de war. Want Johannes is in de war. Is dat nu die Messias, die zou komen? Zalig die aan mij geen aanstoot neemt, zegt Jezus. Hij zegt het ook aan ons, als we in de war zijn. In de war, omdat alles donker kan zijn en we alleen een zwijgende God vinden. In de war, als we vol verlangen uitzien naar iemand die het puin van deze wereld en de winter van onze kerk omvormt tot 'vrede en vreugde'. Maar ogenschijnlijk verandert er niets.
We kunnen niet zomaar wachten, met gekruiste armen, passief en gelaten, tot alles vanzelf wel goed komt. Ons wachten is 'verwachten', zoals een moeder in 'blijde verwachting' is van haar kindje. Het kindje komt in pijn en wee. De blijde verwachting weet van pijn, die komt. Ook Jezus komt niet zonder pijn: zijn geboorte verandert ons leven! Dat kan pijn doen!
Een joods verhaal spreekt van een bedelaar aan de poort van Rome. Hij wacht, en wacht. Die bedelaar is de Messias. Op wie wacht hij dan? vraagt een jongen aan zijn opa. De oude man legt de hand op het kind en zegt: Op jou, mijn jongen.'
Jezus doet zoals die opa. Hij wacht op ons. Het Rijk van God dat Hij belooft en wij verwachten geeft Hij ons in handen! Maar Hij toont de weg naar dat Rijk, die omgekeerde rangorde: Wie groot wil zijn moet dienaar worden. Wie de eerste wil zijn moet slaaf van allen wezen.'
In die zin mogen wij uitzien naar Hem, die komen zou. De wereld zal niet meteen spectaculair veranderen. Maar misschien worden wijzelf anders. Als we geloven dat Jezus als het ware zijn hand op ons legt en zegt: het Rijk van God, dat wacht op jou.
Op een dag zat kleine Adam een beetje te piekeren. Hij vond dat het helemaal niet goed ging met de wereld. Er was te veel oorlog en ruzie en vervuiling. Adam wou dat veranderen.
Omdat Adam een ondernemend jongetje was nam hij een grote bezem en veegde in één wip de hele wereld in de grote afvoerpijp ...
Zo, dacht Adam, nu ben ik hier helemaal alleen en nu teken ik een wereld zoals ik zou willen dat hij was! Een mooie wereld, waar alles goed gaat!
En Adam tekende een bloem, want dat vond hij mooi, en Adam tekende ook een vogel, want daar hield hij van, en ook een bos .... en, o ja, ook een riviertje, en.....natuurlijk ook een zon.
Zo, dacht Ädam, dat is al heel wat beter maar: ik wil ook mensen en kinderen om me heen; en vlug tekende hij die er ook bij.
Je wordt wel moe van al dat werken, dacht hij toen. En alles is toch al eens uitgevonden, ik kan toch de hele geschiedenis niet overdoen ...
Weet je wat ? Laat de wereld maar weer worden zoals ze was, maar dan zonder ruzie en oorlog, net zo mooi als ik die heb getekend !
Maar ....... helaas had Adam dat laatste een beetje te laat bedacht want, zie, de wereld was plots weer net zo als vroeger
En Adam dacht: nu heb ik alles voor niets getekend! Dan ga ik maar vertellen aan de andere mensen over die andere, betere wereld.
Maar de mensen lachten hem uit en zegden; jij bent nog te klein, jekan de wereld toch niet veranderen, Adam!
Toen werd Adam boos en hij riep luid:
Wel !!! en anders, dan veeg ik alles, alles weer in de grote afvoerpijp!
Alles???
Tja, dan is Adam zelf ook weg!
Wie geeft de wereld dan nog een kans ???
En Adam besloot:
Ik geef het niet op,
Ik blijf toch volhouden dat het ook anders kan,
Dat het ook goed kan zijn op die wereld van ons.
Zonder geweld, zonder angst, zonder oorlog.
Ik moet die wereld telkens en telkens en telkens opnieuw anders denken.
En anders dromen.
En anders tekenen.
Misschien luistert er toch wel eens iemand naar mij ...
En toen tekende Adam een grote regenboog boven de wereld.
Dat maakt de mensen misschien een beetje blij, dacht hij.
Als ze tenminste de tijd hebben om te kijken naar die prachtige kleuren in de lucht boven hun hoofd ...
Wie weet zal Adam de wereld toch nog een beetje veranderen ?
(vrij naar Mariëtte van Halewijn: De kleine Adam)
Is het vandaag of gisteren, vraagt mijn moeder bladstil, gewichtloos drijvend op haar witte bed. Altijd vandaag, zeg ik. Ze glimlacht vaag en zegt: Zijn wij in Roden of Den Haag? Wat later: Kindje, ik word veel te oud. Ik troost haar, dierbare sneeuwwitte astronaut zo ver van de aarde weggedreven, zo moedig uitgestapt en in de ruimte zwevend zonder bestek en her en der. Zij zoekt het is een SOS haar herkomst en haar zijn als kind en niemand, niemand die haar vindt zoals zij was. Haar Franse les herhaalt zij van haar achtste jaar bijou, chou, croup, trou, clou, pou, où die eerste juffrouw, weet je wel die valse oude mademoiselle hoe heet ze nou? Ik ben zo moe
Had ik je maar als kind gekend die nu mijn kind en moeder bent.
Advent gebeurt niet zomaar: met gekruiste armen wachten op de komst van de Heer.
We moeten die komst in de hand werken door een levenswijze, die verheven en edel is. Elk levend teken van hoop en hartelijkheid, dat opduikt in een stenen woestijn van hardheid en ontgoocheling moeten wij daarom koesteren.
Of beter nog: laten wij zelf zulke milde mensen worden, met een hart vol tederheid en mededogen. Zó bereiden wij de weg van de Heer.
Op onze weg naar kerstmis ontsteken we een kaarsje meer op de adventskrans: laten wij dan ook leven als kinderen van het licht.
In die tijd trad Johannes de Doper op in de woestijn van Judea.
Hij verkondigde:Kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij! Dit was de man over wie de profeet Jesaja sprak, toen hij zei: Luid klinkt een stem in de woestijn: Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden.
Johannes droeg een ruwe mantel van kameelhaar met een leren gordel; hij voedde zich met sprinkhanen en wilde honing. Uit Jeruzalem, uit heel Judea en uit de omgeving van de Jordaan stroomden de mensen toe, en ze lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan, terwijl ze hun zonden beleden.
Toen hij zag dat veel Farizeeën en Sadduceeën op zijn doop afkwamen, zei hij tegen hen: Addergebroed, wie heeft jullie wijsgemaakt dat je veilig bent voor het komende oordeel? Breng liever vruchten voort die een nieuw leven waardig zijn, en denk niet dat je bij jezelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham als vader. Want ik zeg jullie: God kan uit deze stenen kinderen van Abraham verwekken!
De bijl ligt al aan de wortel van de boom: iedere boom die geen goede vrucht draagt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen.
Ik doop jullie met water ten teken van jullie nieuwe leven, maar na mij komt iemand die meer vermag dan ik; ik ben zelfs niet goed genoeg om zijn sandalen voor hem te dragen.
Hij zal jullie dopen met de heilige Geest en met vuur; hij houdt de wan in zijn hand, hij zal zijn dorsvloer reinigen en zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal hij verbranden in onblusbaar vuur. (Matteüs 3,1-12)
ADDERGEBROED, KEER JE LEVEN OM!
Johannes geeft hier een donderpreek van de beste soort: Addergebroed! slingert hij de vooraanstaanden in het gezicht. De bijl ligt al aan de wortel van de boom, om jullie om te hakken! Hij geeft een donker beeld van zijn tijd. De gezagsdragers gaan in tegen het visioen van Jesaja: ze zijn alleen uit op macht en schijn, onderdrukken de kleinen en buiten de armen uit. Onrecht, oorlog, veel leed dat weggemoffeld wordt en dat de groten der aarde koud laat. We denken aan vorige week: Zoals het ging in de dagen van Noach, zo ging het toen Icarus uit de hemel viel, en bij de komst van Jezus: vergeten en van geen tel. En we mogen verder gaan: zo was het voor Johannes en zo is het vandaag: profeten preken in de woestijn, de machtigen en de massa hebben er geen oor naar. Als Johannes vandaag voor de UNO zou spreken, kreeg hij vanavond 1 of 2 minuten in het nieuws. En dan is er weer de gewone soap. De wereldtop luistert niet, maar sust het volk met brood en spelen!
In onze wereld, die bulkt van onrecht en onmenselijkheid hopen wij op een Redder. Wij horen Jesaja: Mensen, laat de hoop niet zinken. Een betere toekomst is mogelijk. Een leider zal opstaan, de Geest van de Heer zal op Hem rusten. Er komt gerechtigheid, want Hij oordeelt niet op uiterlijke schijn. De armen en verdrukten zal hij recht verschaffen. De verdrukkers zullen het niet halen, want hij zal hen striemen met de gesel van zijn mond. Oorlogen zullen wijken voor vrede. En heel de aarde wordt vervuld met liefde tot God.
Op deze toekomst hopen wij, maar die komt niet zomaar. Johannes spreekt klare taal: Bekeer je! Keer je leven om, zoals een boer de grond omploegt. Een andere mentaliteit en levensstijl is nodig. Zie als rijken en machtigen niet langer alleen je eigen voordeel, maar zie naar de armen. Breng leven en geen vernieling! Gods paden worden maar recht als er meer menselijkheid komt. Hoe kan God mens worden onder ons, als mensen onmensen zijn voor elkaar? In het kleine persoonlijke leven van elke dag, en in de wijde wereld.
De vreugde van Kerstmis: het gaat niet om pakjes onder de kerstboom of lichtjes aan de gevel, in de tuin of in de stad. Het gaat om God, die Liefde is, en die mag geboren worden in ons eigen hart en in onze wereld.
In de metro was de kaartjescontroleur de kaartjes aan het knippen, in plaats van ze te bekijken. Deze nieuwe bezigheid toelichtend wees de kaartjesknipper er op, dat zelfs de regels van de metro tegenwoordig aan het veranderen waren, juist als de politiek, want er was nu geen eerste klas meer en dus waren er geen kaartjes-controleurs meer nodig. Hij zei evenwel, dat hij gehoord had, dat ze binnenkort de regels weer eens zouden veranderen en dat er dan weer wel een eerste klas zou zijn. En de kaartjescontroleur vroeg of er geen kans was, dat ze de regels van de godsdienst tijdelijk veranderden om de gelovigen eens te laten uitblazen. Maar de abbé zei, dat het moeilijke van de godsdienst was, dat er nooit uitgeblazen werd en dat je de hele weg derde klas moest reizen.
De trein ratelde voort door de tunnel
en de muren zongen espère, espérons, espérez, maar de abbé kon de letters niet zien. Het kleine meisje zat naast hem met de kat in het mandje op haar knie en de abbé zat met zijn koffer op zijn knie. Tegenover hen zat een dikke oude vrouw, die tegen het meisje glimlachte. De kat was een poosje rustig en de abbé voelde zich onbehagelijk om daar te zitten en niet met het meisje te praten.
Hoe heet jij?, vroeg hij aan het meisje. Mijn naam is Armelle, zei het kleine meisje. Dat is een erg mooie naam, zei de dikke mevrouw aan de overkant.
Maar abbé Gaston luisterde al niet meer.
Ofschoon er geen bovennatuurlijke betekenis gehecht kon worden aan deze coïncidentie, dacht hij aan de andere Armelle en hoe ze er als een madeliefje had uitgezien wanneer ze over het gras liep in haar kleine witte jurk met haar kleine-meisjes-haar opgebonden met een lichtblauw lint. En aan Otto Braunschwig en aan Rachel en de majoor en aan kanunnik Litry
en aan al die mensen die God van de abbé had weggenomen
dacht hij eveneens, en ook of God hen oud of jong zou doen verrijzen op de laatste Oordeelsdag.
De trein ratelde voort door de tunnel, maar de abbé lette niet op de stations, want hij dacht na over Gods geheimen en hoe weinig hij er van begreep.
Een ervan meende hij evenwel te begrijpen, en dat was waarom de werkers in de wijngaard allemaal een tienling kregen, of ze nu de hitte van de dag gedragen hadden of niet. Hij geloofde dat het was, omdat zoveel van de arbeid zijn eigen beloning was, juist zoals zoveel van de wereld zijn eigen straf was.
Abbé Gaston besefte plotseling dat hij als priester zeer gelukkig geweest was. En zelfs nu, nu hij blind en kreupel was, nu hij kilometers epistels en evangelies uit zijn hoofd moest leren, zelfs nu wist hij dat hij gelukkig zou zijn, als inwonend kapelaan bij de zusters.
Abbé Gaston lachte bijna hardop toen zijn kat, Sint-Joannes van het Kruis, begon te miauwen. Het is een poes, legde hij onnodig uit aan de dikke vrouw aan de overkant.
De trein ratelde voor door de tunnel.
Abbé Gaston begon in stilte te bidden, voor zes Trappisten, die in China vermoord waren, maar ook voor de rest van de wereld bad de abbé: dat de Heer Jezus zich voorover mocht buigen en de wereld mocht aanraken en gladstrijken.
Bruce Marshall: De werkers van het elfde uur, pp.314- 315
De advent is een innige tijd van heimwee naar Licht, in het donker van de dagen en het donker van ons leven. Het is een tijd van verstilling en meer toeleg op het bidden.
Maar ons binnenste binnen vertaalt zich in ons buitenste buiten. Daarom werkt Welzijnszorg al jaren aan: Armoede uitsluiten!
Zo is de advent een tijd van helen, binnenin een beetje genezen, en een tijd van delen, meer oog en openheid naar buiten.
Een tijd van hoop voor elke arme mens, die uitzicht mist, door wat dan ook: armoe en gebrek, of leegte binnenin. En misschien zijn wij zelf die arme mens wel: Arm, en beschaamd zo arm te zijn (M. Vasalis).
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:
Zoals het was in de dagen van Noach,
zo zal het zijn wanneer de Mensenzoon komt.
Want zoals men in de dagen voor de vloed
alleen maar bezig was met eten en drinken,
met trouwen en uithuwelijken,
tot aan de dag waarop Noach de ark binnenging,
en zoals men niet wist dat de vloed zou komen,
totdat die kwam en iedereen wegnam,
zo zal het ook zijn
wanneer de Mensenzoon komt.
Dan zullen er twee op het land aan het werk zijn,
van wie de een zal worden meegenomen
en de ander achtergelaten.
Van twee vrouwen die samen aan de molen draaien,
zal de ene worden meegenomen
en de andere achtergelaten.
Wees dus waakzaam,
want jullie weten niet op welke dag jullie Heer komt.
Besef wel:
als de heer des huizes had geweten
in welk deel van de nacht de dief zou komen,
dan zou hij wakker gebleven zijn
en niet in zijn huis hebben laten inbreken.
Daarom moeten ook jullie klaarstaan,
want de Mensenzoon komt op een tijdstip
waarop je het niet verwacht.
(Matteüs 24,37-44)
De val van Icarus, het is een prachtig schilderij van Brueghel. Jammer dat de afbeelding zo klein is, want de schilder toont iets enigs: de grootste dingen worden achteloos voorbijgezien en het kleine alledaagse eist alle aandacht. Icarus heeft die grootse droom te vliegen maar valt uit de hemel. Toch gaat alles gewoon door. De man bij de ploeg hoort de plons, doch de kreet gaat verloren: voor hem is er niets gebeurd. Mensen op het schip zien de jongen, die neerstort, maar zij zeilen rustig door. En de zon blijft schijnen op de benen van de jongen die verdrinkt. Zoals het ging in de dagen van Noach, zo ging het toen Icarus uit de hemel viel, zo gaat het bij de komst van Jezus, vergeten en voorbijgezien. Er zijn wel dingen die meer belang hebben!
Jezus zegt om niet te leven alsof er niets aan de hand is. Het dagelijkse heeft zijn plaats, maar als het daarbij blijft, dan blijft het leven klein en arm. Daarom is het tijd om open te staan voor Hem die ons leven meer inhoud kan geven. Mensen reageren heel verschillend op de komst van de Heer. Twee mannen op dezelfde akker, twee vrouwen in hetzelfde huis: de éne doet gewoon voort, de andere verheugt zich om God, die dichtbij komt. De éne ziet alléén de banale kleinheid, de andere heeft oog voor het grootse dat gebeurt in daagse dingen. De éne sluit zich af, de andere laat God toe in zijn leven. Wie attent of waakzaam leeft, leeft met open oog en oor. Hij hoort en ziet ook meer vanuit zijn verlangen naar Gods komst in onze wereld en in ons leven, vanuit zijn verlangen naar de Emanuel, God in ons midden. Zo iemand is dan ook op elk ogenblik bereid om God in zijn leven te ontvangen.
Die komst van de Heer is meestal onopvallend, en onverwacht, zoals toen in Bethlehem. Maar Hij komt in zoveel vormen. Het lied heeft gelijk: Hij komt tot ons, gans onverwacht, in duizend, duizend dingen; Hij komt in 't morgenuur, in dauw van nieuwe dingen; Hij komt in heel de dag, in arbeid aan de dingen; Hij komt als 't avond is, in 't sterven van de dingen.
Advent en Kerst brengen telkenjare dat grote wonder weer voor ogen: omdat Hij niet ver wou zijn, is de Heer gekomen. Maar Hij staat midden onder ons als Hij, die wij niet kennen.
Laten wij dus attent zijn, opmerkzaam, luisterbereid en ge-hoor-zaam, want zijn liefde is ons nabij in duizend, duizend dingen.
Maar enkele weken geleden zei Jezus nog: Zal de Mensenzoon bij zijn komst geloof vinden op aarde?
hoe, terwijl de oudere mensen eerbiedig, vol hartstocht
op die wonderlijke geboorte wachtend, er altijd
kinderen zijn die niet per se wilden dat het gebeurde
schaatsend op een vijver
aan de rand van het bos;
zij vergaten nooit dat
zelfs het verschrikkelijke martelaarschap
zich moet voltrekken
ergens in een hoek
op een rommelige plek,
waar de honden doorgaan met hun hondse leven
en het paard van de beul
zijn onschuldige billen schurkt aan een boom.
Op Brueghels Icarus bijvoorbeeld,
zoals alles zich op zijn dode gemak
van de ramp afkeert ;
de man achter de ploeg
zou de plons gehoord kunnen hebben,
de verloren kreet
maar voor hem was het geen belangrijk fiasco ;
de zon scheen, zoals het moest,
op de witte benen
die verdwenen in het groene water ;
en het kostbare, fragiele schip,
dat iets merkwaardigs gezien moet hebben,
een jongen, die uit de hemel viel
moest ergens heen
en zeilde rustig door.
W.H. Auden.
BEKNOPTE TOELICHTING
Icarus (Latijn) of Ikaros (Grieks) is een figuur uit de Griekse mythologie. Hij wordt vaak genoemd in verband met zijn vader Daedalus.
Omdat Icarus en Daedalus door koning Minos gevangen worden gehouden op Kreta, bedenkt Daedalus een manier om te ontsnappen: hij bouwt vleugels van een houten raamwerk, veren en was.
Omdat de was niet mag smelten, waarschuwt Daedalus Icarus om niet te hoog en te dicht bij de zon te vliegen, maar ook niet te laag, omdat de vleugels te zwaar zouden worden van het zeewater.
In zijn enthousiasme wordt Icarus echter roekeloos; hij vliegt te hoog zodat de was toch smelt en hij neerstort in de Egeïsche Zee.
De restaurants op de Place du Maréchal Haig waren fel verlicht. Binnen barnstenen ijsbergen zaten opgepoetste mannen met hun opgepoetste vrouwen hun lichaam vol te proppen, zodat hun zielen konden doorgaan met ongehoorzaam te zijn aan God. Op de trottoirs wandelde een woud van synthetische concubines op jacht naar een vroege verdienste. In de duisternis leken hun gezichten op manen, die aan onzichtbare draden hingen, maar als de abbé dichterbij kwam, zag hij dat ze ook handen en benen hadden. De abbé bad in stilte een gebed voor hen, maar hij bad niet vurig, omdat hij dacht dat ze niet zo slecht waren als een heleboel vrouwen, die naar de kerk gingen. Abbé Gaston hoopte dat de Heer niet te slecht over de hoeren zou denken.
Het gebeurde niet dikwijls dat dergelijke vrouwen de abbé aanspraken, en wanneer ze dat deden antwoordde hij hun altijd hoffelijk, daar hij zich herinnerde hoe de Heer tot Maria Magdalena gesproken had. Hij was dus beleefd, toen een jonge vrouw, met een brandende sigaret in haar mond, tegen hem opbotste en zich verontschuldigde. Hij verontschuldigde zich ook en boog ernstig terug. Toen herkende hij haar:
Armelle, riep hij uit. Wat doe je hier in s hemelsnaam?
Het meisje was duidelijk geschrokken en uit haar humeur door deze ontmoeting.
Monsieur labbé, het is niets om U over op te winden, zei ze.
Maar dat is het juist wel, zei de abbé. Het is meer dan twee jaar geleden, dat ik je het laatst heb gezien. Toen hij haar bekeek, was de abbé verbaasd dat ze niet duur gekleed was. Ze droeg een goedkoop blauw mantelpak en een kunstzijden roze blouse, aan de hals vastgemaakt met een ijzeren broche. Armelle, meisje, moest het zó ver komen? vroeg hij.
Begin alstublieft niet tegen me te preken, Monsieur labbé, zei Armelle. Ze probeerde te glimlachen terwijl ze sprak, maar haar bleke gezicht stond treurig, en haar lippen, onder de pleister van de leugen, stonden eveneens droevig. U bent een goed mens en U bent altijd vriendelijk voor me geweest, en ik vind U heel aardig, maar ik geloof niet dat U begrijpt, wat ik heb moeten doorstaan.
Vertel het maar, zei de abbé zachtjes.
Er is niet veel te vertellen, zei Armelle. Moeder stierf. Ze liet heel weinig geld na. De begrafenis en de dokter moesten betaald worden. En toen werd ik bij Bisberot ontslagen..
Ik geloof dat ik t begrijp, zei de abbé. Maar de pastoor en abbé Moune? Hebben zij niet aangeboden om je te helpen?
Priesters beloven van alles, maar ze helpen zelden, zei Armelle.
Maar je hebt ze toch zeker verteld, dat je in moeilijkheden zat? zei abbé Gaston.
Ik heb t aan abbé Moune verteld, zei Armelle. Hij bood me tien francs aan en zei, dat hij voor me zou bidden.
Ik heb in mn hele leven nog nooit zo iets schandelijks gehoord, zei abbé Gaston. Tien francs! Maar waarom heb je niet geschreven om me dat te vertellen? Ik heb wel niet veel geld, maar ik zou je toch hebben kunnen helpen. Waarom heb je mijn brieven niet beantwoord. Je moet toch beseft hebben, dat ik me zorgen over je maakte?
Het spijt me, Monsieur labbé, werkelijk, zei Armelle. Maar Zuid-Amerika is een heel eind weg en in die tussentijd moest ik leven. En toen U schreef, schaamde ik me. Probeer het alstublieft te begrijpen.
De abbé begreep het maar al te goed. Considerate lilia agri quomodo crescunt: non laborant neque nent, had de Heer gezegd. Maar zelfs leliën op het veld zouden in Parijs niet kunnen groeien zonder te werken of te spinnen. Sint-Jan de Doper zou het moeilijk gevonden hebben om van sprinkhanen en wilde honing te leven op de Boulevard de Clichy. Heldendaden, die mogelijk waren in een zandwoestijn, waren praktisch onuitvoerbaar in een stratenwoestijn.
Wel, ik zal meer doen dan voor je bidden, zei de abbé. En ik zal je ook meer dan tien francs geven, zei hij, terwijl hij Armelles hand in de zijne nam en met een schok de afbladerende rose lak van haar nagels opmerkte. Het eerste wat ik ga doen, is jou mee naar huis nemen en je een goed maal geven. Daarna kunnen we plannen maken. Maar één ding is zeker en dat is, dat je met dit soort leven voor altijd breekt. Hij liet haar hand los, hing zijn stok over zijn arm en zette het mandje met de kat er in op de grond. Toen nam hij haar gezicht tussen zijn handen, zoals hij gewoon was te doen toen ze nog een kind was, en keek haar teder in de vermoeide ogen. 'Armelle, wat je gedaan hebt, is heel verkeerd, zei hij.
Ach, monsieur labbé, zei Armelle, ik weet t allemaal wel. Er lag moeheid op haar gezicht terwijl ze sprak, maar de abbé meende, dat er ook een zekere zachtheid te zien was.
En ik moet niet alleen voor jou een diner koken, zei de abbé, die probeerde haar te doen glimlachen. Ik moet ook nog koken voor Sint Franciscus Xaverius. Sint Franciscus Xaverius is mijn nieuw poesje, legde hij uit, terwijl hij naar het mandje op het trottoir wees, waaruit hernieuwd gemiauw opsteeg.
Het lachje, waarop de abbé gehoopt had, verbreedde zich over het gezicht van Armelle. Daardoor zag ze er erg jong uit.
ik ben gek op poesjes, zei ze. Mag ik hem alstublieft voor u dragen. t Is wreed om hem in die mand te houden.
Je zult hem stevig vast moeten houden, want anders loopt hij weg, zei de abbé, terwijl hij zich voorover boog om de mand open te maken. Het katje kronkelde zich toen hij het uit het mandje nam
maar toen had Armelle reeds de benen genomen en was verdwenen.
Bruce Marshall: De werkers van het elfde uur, pp. 87-89
Christus Koning is bij Lucas geen koning in triomf, het is de lijdende dienaar Jezus, vermoord door machten, die de duivel en het kwaad dienen.
Het is de mens, die ten dode toe, vermorzeld wordt door de zonde, die de wereld regeert.
In de persoon van Jezus verwerpt God de macht van het kwaad en van hen die de kwade dienen.
Hij kiest ten volle de kant van alle slachtoffers die moeten lijden onder de zonde en het kwaad die zo vaak triomferen.
Toen Jezus aan het kruis hing, stond het volk toe te kijken maar de overheidspersonen lachten Hem uit en zeiden: Anderen heeft Hij gered;laat Hij zichzelf eens redden als Hij de Messias van God is,de uitverkorene!
De soldaten brachten Hem zure wijn, en ook zij voegden Hem spottend toe: Als Gij de koning der Joden zijt, red dan Uzelf.
Boven Hem stond als opschrift in Griekse, Romeinse en Hebreeuwse letters: Dit is de koning der Joden.
Ook een van de misdadigers die daar hingen hoonde Hem: Zijt Gij niet de Messias? Red dan Uzelf en ons.
Maar de andere strafte hem af en zei: Heb zelfs jij geen vrees voor God terwijl je toch hetzelfde vonnis ondergaat? En wij ondergaan dat vonnis terecht, want wij krijgen wat wij door onze daden verdiend hebben; maar Hij heeft niets verkeerds gedaan.
Daarop zei hij: Jezus, denk aan mij wanneer Gij in uw Koninkrijk gekomen zijt.
En Jezus sprak tot hem: Voorwaar, Ik zeg u: vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs. (Lucas 23,35-43)
Christus Koning, de Lijdende Dienaar
De eeuwen door vormden mensen zich een beeld van God. Die Godsbeelden zeggen dikwijls veel over onszelf, en weinig over God. Zo wordt God iemand die naar ons luistert, en die moet zorgen dat ons niets overkomt. Hij wordt de Almachtige, die onze kant kiest.
Wie iemand is, zien we soms aan zijn woorden, maar vooral aan zijn manier van leven. Woorden alleen kunnen zo bedrieglijk zijn. Om God te leren kennen, moeten wij naar Jezus kijken: wat Hij zei, wat Hij deed. In Hem zien we God zelf. Vandaag vieren we ChristusKoning . Maar wie of hoe is die Koning? Er is maar één antwoord: die Koning is de Lijdende Dienaar. Omdat Hij moest lijden onder het gewicht van het kwaad wordt Hij de koning van ons hart, en mogen wij Hem de Koning van het Heelal noemen. Want Hij heeft ons gered uit de macht van de duisternis en ons de verlossing gebracht uit de heerschappij van allen, die het kwade dienen.
In Jezus zien wij geen machtige heerser, maar de Lijdende Dienaar. Christus Koning is geen feest van triomf. Hij is een andere Koning: Hij wilde bevrijden, wie door het kwaad gebroken worden. Daarom moest Hij lijden, ten dode toe vermorzeld en ook zelf gebroken worden. Zo had Hij trouwens, die avond van het laatste samenzijn, nog voorspeld in een veelzeggend beeld, toen Hij het brood brak: Dit ben Ik zelf, voor jullie, gegeven en gebroken! Opdat jullie leven zouden hebben!
Mochten wij dat eens opnemen in ons hart en als christenen totaal anders leven! Mochten wij, als minderheid, eens tegen de stroom ingaan. En net als Jezus, de ChristusKoning, niet gedreven worden door de wijsheid van deze wereld, maar bekommerd zijn om wie door deze wereld vervolgd worden. Slechts zo kunnen wij Hem volgen, die meer herder dan Koning is.
Het is aan ons: kiezen wij voor die Koning, die de goede Herder is? Kiezen wij voor de machten der aarde en de afgoden van onze tijd, of voor de Koning van het Koninkrijk van God? De Koning, die opkomt voor al wie verdrukt en verworpen werd en daarom ook zelf verdrukt en verworpen werd.
En daarom tot op vandaag verworpen en verdrukt wordt.
Met zoveel onschuldigen, die niet van tel zijn voor de machten van het kwaad, die nog zo vaak als wijsheid gelden in de wereld.
Bruce Marshall is in deze tijd van zwartgallige literatuur een plezierige uitzondering. Dit wil niet zeggen dat hij daarom niets ernstigs te zeggen heeft, wel dat hij de wereld beziet met ogen die niet alleen schaduw zien. Hij is niet blind voor de ellende van de wereld, maar dat verhindert hem niet van tijd tot tijd de humor ervan te genieten. En bovenal: hij heeft oog voor de menselijke solidariteit; wij zijn allemaal een stelletje stakkerds, maar juist daarin vinden wij elkaar, zonder verwijt, beseffend, hoe vaag dan ook, dat onze gezamenlijke ellende op een gezamenlijke verlossing wacht.
Neem het geval van Abbé Gaston, de hoofdpersoon in Bruce MarshalI's roman. Hij is hulpkapelaan aan een Parijse kerk; zijn collega's vinden hem een niet ongevaarlijke zonderling, die met zijn vreemde apostolaatsmethoden eigenlijk meer kwaad dan goed brouwt. Nu is Abbé Gaston ongetwijfeld een zonderling: hij probeert namelijk in de oorspronkelijke geest het evangelie te prediken; dit brengt hem in conflict met zijn overheden, maar ook met allerlei andere lieden. Niettemin is Abbé Gaston geenszins een heilige; hij is menselijk genoeg om het land te hebben aan zijn mislukkingen en de mensen die hem tegenwerken. Maar hij is net heilig genoeg om toch door te gaan met lief te hebben, of het een gevallen meisje, een Duits soldaat in de eerste wereldoorlog, een onderduiker in de tweede, of een gevlucht Jodinnetje is. Misschien is hij daarom toch wel heilig, omdat zijn hart, hoe vaak het ook gestoten wordt, toch open blijft. om alle ellende te delen en alle liefde te geven.
Rond het leven van Abbé Gaston schetst Bruce Marshall in levendige tekening het leven van Parijs en de hele lachwekkende en zielige vertoning die wij de wereldgeschiedenis noemen.
De abbé vroeg zich af of het wegens zijn betrekkelijk comfort was dat de vroomheid zich niet zo snel door het bataljon verspreid had als hij in het begin van de oorlog had verwacht. De meesten van zijn kameraden respecteerden zijn ambt en slechts weinigen beledigden het, ofschoon er nog minder waren, die zijn geestelijke hulp vroegen, behalve dan als ze wisten dat ze gingen sterven.
In de loopgraven trotseerden ze dapper de dood, pijn en ongemak en buiten de loopgraven zopen, speelden en hoereerden ze.
Ofschoon een dergelijke ontspanning waarschijnlijk niet door de moraaltheologen zou worden aanbevolen, trof het de abbé toch minder dan hij zich vroeger had voorgesteld.
DE ZONDEN VAN DE SOLDATEN WAREN DE BREDE ROYALE ZONDEN VAN DE ONNADENKENDEN, EN WERDEN BEDREVEN ONDER DE HEVIGSTE BEKORINGEN; NOOIT WAREN ZIJ DE BEREKENDE GEMEENHEDEN VAN DE RESPECTABELEN.'
Bruce Marshall: De werkers van het elfde uur, p. 15