Genetische Verarming bij de moderne Appelrassen: Ziektegevoeligheid en Inteelt inclusief. (2)
Hans-Joachim Bannier, Duitse pomoloog uit Bielefeld
In Jahresheft 2013 van Pomologen-Verein e.V.
VERVOLG en SLOT
(DEEL 1 op 17/04/2014)
Het probleem in de wortel erkennen
Het grondprobleem bij de huidige appelkweek bestaat al in het uitgangspunt: de zes (of vijf) ‘stamouders’ zelf, die in de jaren 1930 – 1960 werden geprotegeerd en in het middelpunt van de fruitwereld werden gesteld, waarbij de scheikunde-industrie kon zorgen voor de oplossing van alle plantenbeschuttingsproblemen.
De voordelen van deze vijf ‘stamouders’ voor de huidige fruitteelt lagen enerzijds in een gemakkelijk en groot marktaanbod en de nationale en internationale handelsbehoeften. - vastheid voor het transport en uitstalleven van de vrucht
- gelijke vorm en grootte van de vruchten en een aantrekkelijke kleur
- zoet-aromatische smaak en anderzijds in de voordelen bij de teelt
- enkel middelsterke of zwakke groei en vroege vruchtdracht
- hogere en regelmatige dracht
- lange vruchtsteel (minder kans op beschadiging bij de pluk)
Echter met de vijf ‘stamouders’ Golden Delicious, Jonathan, Cox Orange, Mcintosh en Red Delicious hebben de verergerende vitaliteitsproblemen hun intrede gedaan in de moderne, professionele appelteelt.
– Golden Delicious, de wereldkampioen schurft en daarbij extreem gevoelig voor alternaria-bladvlekkenziekte. Sterk gevoelig voor virussen.
– Jonathan, de wereldkampioen voor meeldauw, daarbij gevoelig voor Jonathan-spot, bacterievuur en schurft. Het gebladerte toont onspecifieke bladnecrose en ziet er (onbehandeld) extreem ziek uit.
– Cox Orange Sterk gevoelig voor takschurft (Komt voor bij 5 % van de appelrassen). Aantasting door kanker, blad- en bloedluizen. Ook gevoelig voor meeldauw en Alternaria bladvlekkenziekte. – Mcintosh Duidelijk gevoelig voor schurft en meeldauw.
– Red Delicious Matige aantasting door schurft.
De hier genoemde aantastingen laten ook de talrijke nakomelingen van de ‘stamouders’ niet onberoerd. Bijzonder de gevoeligheid voor schurft, meeldauw en Alternaria-bladvlekkenziekte is bij de moderne rassen sterk toegenomen. Deze gebreken worden eerst zichtbaar als men de moderne rassen in niet behandelde ‘Streuobst ‘aanplantingen vergelijkt met vitale oude rassen.
De geweldige schurftproblemen van de moderne appelrassen zijn terug te voeren op de veelvuldige inkruisingen van Golden Delicious, Cox Orange en Mcintosh. Daartegenover staan de ‘Streuobst’ aanplantingen met talrijke oude rassen, die over tientallen jaren vrij bleven van schurft, en dit in streken met een ongunstig klimaat waarin moderne tafelrassen niet tieren en afgeraden worden.
Komen wel in aanmerking: Brettacher, Edelborsdorfer, Eifeler Rambur, Finkenwerder prinzenapfel, Jacob Fischer, Lohrer Rambur, Luxemburger Triumph, Martens Sämling, Prinz Albrecht von Preussen, Rheinischer Rambur, Roter Sternrenette, Seestermüher Zitronenapfel, Zabergau-Rentte.
Evenzo zijn de problemen met meeldauw bij de moderne appelrassen door de band te wijten aan de inkruisingen met Jonathan, Mcintosh en Cox Orange veroorzaakt. Ook bij de oude rassen komt meeldauw voor, doch generlei ze erg en maar bij een klein percentage van de rassen.
Echter zijn in de laatste jaren in de ‘Streuobst’ ( En deels ook in de professionele bioteelt) problemen ontstaan met nieuwsoortge blad – en vruchtschade te wijten aan ‘Alternaria’. Deze schimmels werden opvallend en buiten proportie virulent bij de moderne rassen. Bv. bij Pinova (Bij ons eveneens), Rubinola, Topaz en Rewena (Bij ons is dit voorlopig (?)nog niet het geval), daarnaast ook bij Arlet, Prima en Summerred (Ik had alleen deze laatste en deze boom was totaal ziek. Ik dacht dat de oude, verwaarloosde frambozen er rond (veel te vochtig) hier veel toe bijdroegen.)
De oude rassen worden procentueel gezien nog gespaard. De auteur heeft enkel al problemen gezien bij Landsberger Renette, Martini, Howgate Wonder, Bismarck, Prinz Albrecht von Preussen en Dülmener Rosenapfel.
Wat de gevoeligheid voor kanker betreft ziet de auteur geen verschil tussen de moderne en de oude rassen. Vroeger lette men minder op dit aspect bij de invoering van nieuwe rassen. Hij haalt de extreme aantastingen bij Piros aan. (Heb dit zelf vastgesteld op een reis naar het appelgebied rond Dresden) Bij Topaz zou de kankergevoeligheid ook relatief hoog zijn. (Momenteel is dit gelukkig ncg niet mijn ervaring).
Zulke uitspraken over de genetische vitaliteit van oude en moderne rassen kan enkel gedaan worden wanneer er niet scheikundig wordt ingegrepen.
Daarom verbaast het dat in Duitsland dat tot voor kort nog geen langdurige, wetenschappelijke proef opgezet is waarbij gekeken wordt naar de vitaliteit der appelrassen zonder behandeling en de observaties systematisch worden geregistreerd.
Bij de huidige wetenschappelijke proeven (gedurende beperkte tijd) kijkt men enkel of een fungicide of een ander plantenbeschermingsmiddel het gewenste effect heeft.
De genetische kwaliteiten komen pas tot uiting zonder plantenbeschermingsmiddelen
Enkel sporadisch en dan nog voor zeer beperkte tijd (1 à 2 jaar) werd volledig afgezien van het gebruik van fungiciden. De daarbij bekomen waarnemingen betreffende de vitaliteit van enkele rassen (Fischer 2003) kunnen beïnvloed zijn door seizoensmatige omstandigheden en laten niet toe een betrouwbaar beeld van de vitaliteit te verkrijgen.
Bij het 2 jarig onderzoek - volledig zonder behandeling- aan het proefstation voor fruit te Dresden-Pillnitz bleven 4 moderne rassen Rebella, Reglindis, Remo en Rewena zonder schurft of meeldauw. Enkele oude rassen ( Rode Sterappel, Bittenfelder, Börtlinger Weinapfel, Erbachhofer, Engelberger, Früher Vicvtoria, Kardinal Bea) waren eveneens vrij. Enkele andere rassen (Jakob Fischer, Hibernal, Prinzenapfel, Spätbllühender Taffetapfel, Peasgoods Goldrenette, Riesen boiken, Gewürzluiken) toonden bij benadering een goede resistentie.
De rassen uit de professionele teelt als Gala, Rubinette, Golden Delicious, Granny Smih, alle Delicious nakomelingen Elstar, Idared en andere werden het sterkst aangetast.
Men kan deze rassen enkel telen mits intensief behandelen. (Fischer 2003)
Oude Rassen met hogere Vitaliteit
De gegevens uit het 2 jarig onderzoek – zonder behandelen- te Dresden Pillnitz wijzen in dezelfde richting als de bevindingen sinds 1995, van de auteur in zijn private proeftuin met meer dan 300 rassen (op M7 en M 106 onderstam) zonder enige behandeling met fungiciden.
Bijzonder in streken met een hogere hoogteligging, slechte bodem, of een zeer hoge neerslag (> 1000mm), waar teelt nauwelijks mogelijk schijnt, vertonen bepaalde rassen in Streuobst weiden, over vele tientallen jaren, een stabiele vitaliteit. BV.Edelborsdorfer of Luxemburger Triumph doen het goed in de hogere regionen van het Sauerland (jaarneerslag >1200 mm) en blijven zonder enige behandeling schurftvrij.
Uitzonderingen bevestigen de regel
Gangbare clichés ( bv dat “de” oude rassen algemeen robuuster zijn dan de nieuwe) zal met deze uitweidingen geenszins begunstigd worden. Want natuurlijk zijn lang niet alle oude rassen robuust tegen schimmelaantastingen. Spijtig behoren nog populaire oude rassen als Goldpermäne, Landsberger Renette, Ingrid Marie, Berlepsch en Cox Orange tot de eerder gevoelige tot zeer gevoelige en veeleisende rassen.
De vitaalste oude rassen hebben soms nauwelijks interregionale bekendheid verworven. Door fruitinstituten en kweekprogramma’s worden ze op zeer grote schaal geïgnoreerd bv. Seestermüher Zitronenapfel, Gelber Münsterländer, Börsdorfer, Martens Sämling e.a. . Andere rassen (bv. Edelborsdorfer, Englische Spitalrenette, Langtons Sondergleichen e.a.) waren in de laatste tientallen jaren zeer verdoken en werden eerst door de activiteiten van het Pomologen Verein weer ontdekt.
Anderzijds zijn er bij de schurftresistente rassen, ontwikkeld door de onderzoeksinstituten, ook enkele die onder veldomstandigheden in de ‘Streuobst’ over een langere periode een hoge vitaliteit vertonen: bv Florina, Teser, Reglindis
En zelfs bij rassen waarbij de ouders zeer vatbaar zijn voor allerlei ziektes is de vererving van die vatbaarheid niet dwangmatig. Een eclatant voorbeeld hiervan is Alkmene (Cox Orange x Oldenburg) dat zich in de Streuobst als relatief robuust toont tegen schurft en kanker, terwijl de ouderrassen hieraan sterk onderhevig zijn.
Teser en Reglindis behoren tot de weinige, schurftresistente kwekelingen waarbij niet de VF resistentie van Malus floribunda, doch de meervoudige resistentie van Antonowka gebruikt werd.
Genetische veelvuldigheid essentieel voor een gezonde Fruitteelt
Niettegenstaande enkele uitzonderingen kan samenvattend besloten worden dat diverse oude rassen niet alleen een zekere stabiele veldresistentie vertonen, maar daarenboven een omvattende vitaliteit, die de overwegende rassen van de moderne fruitteelt niet eigen is.
De visie voor fruitteelt zonder inzet van fungiciden – met de huidige marktrassen volledig ondenkbaar – kan met een bewuste keuze (en passende teeltmaatregelen) onder de oude rassen eerder mogelijk zijn, dan met de schurftresistente nieuwelingen van de laatste 10 jaar, die praktisch allemaal de VF schurftresistentie hebben van Malus floribunda. Deze zijn echter drager van het erfgoed van hun ziektegevoelige voorouders Golden Delicious, Cox Orange, McIntosh, Jonathan, James Grieve en Red Delicious.
Dat een fruitassortiment dat genetisch smal is kwetsbaarder is voor ziekten en schadeverwekkers dan een breed opgezet assortiment met genetische veelvuldigheid staat niet alleen in theorie vast.
De gevolgen van een geringe genetische bandbreedte zijn bij voorbeeld heden al te zien bij de Midden-Europese abrikozenrassen die de laatste jaren gevoelig bleken voor het Sharka-virus. Ganse aanplantingen vielen uit en moesten door resistente Amerikaanse rassen vervangen worden. Sinds de 1990 jaren zijn de prijzen voor abrikozen opvallend gestegen. Een appelteelt die eveneens op een enge genetische flessenhals steunt riskeert gelijkaardige catastrofes. Wanneer de gezamenlijke rassen op een bedrijf eenzelfde erfelijke grond bezitten hebben ziektes en schadelijke insecten een gemakkelijker prooi.
Voor een bredere genetische basis pleit - naast de aanspraken voor een betere, ecologische teelt – ook het principe van de ‘algemene preventie’. Niemand kan vandaag voorzien welke eigenschappen plotseling van nut kunnen zijn wanneer schadelijke calamiteiten optreden, als klimaatveranderingen leiden tot veranderde schadeverwekkers, wanneer voedingsgewoonten veranderen of dergelijke (Fischer 2003). “Eigenschappen die voor ’t ogenblik waardeloos lijken kunnen in de toekomst bij veranderde vraag naar rassen, plotseling weer aan belang winnen” Ruess 2000
Het potentiaal van oude rassen benutten
Op korte termijn mag het nog steeds lonender en efficiënter lijken uitsluitend met monogene of dergelijke schurftresistenten te telen of deze met rassen (of hun nakomelingen) die sterk ziektegevoelig zijn te kruisen. Mits inzet van plantenbeschuttingsmiddelen kunnen ze heden met goed gevolg op de wereldmarkt verkocht worden.
Gezien de grote inzet van beschuttingsmiddelen voor de appelteelt ( en de daarmee verbonden weerslagproblematiek op bodem, grondwater en de geproduceerde vruchten) zal het ontwikkelingswerk versterkt tot doel hebben te zoeken naar een omvattende vitaliteit en niet alleen op schurftresistentie te focussen.
Oude rassen, die gedurende honderden jaren hun vitaliteit bewezen hebben, zullen (en werden reeds) van grotere betekenis worden.
De stelling dat het bij de oude rassen om sterk groeiende, alleen middelmatig dragende en van smaak eerder voor verwerking geschikte appelen gaat mist grond.
Bij de oude rassen zijn er evenzeer massadragers (Bv Bismarck, Fiessers Erstling, Langstons Sondergleichen, Martini, Oberdiecks Renette, Prinz Albrecht von Preussen, Purperroter Cousinot, Seestermüher Zitronenapfel, Strauwalds Parmäne), die later bij de zegetocht van Golden Delicious vergeten werden.
Rassen met goede smaakeigenschappen zijn bv Batull, Berlepsch, Biesterfelder Renette, Gascoynes Scharlachroter, Gravensteiner, Jacob Fischer, Krügers Dickstiel, Lansberger Rentte, Luiseapfel, Martens Samling, Orleans Renette, Paekers Pepping, Pojnik, Prinzenapfel, Ribston Pepping, Schöner aus Nordhausen, Stahls Winterprinz en andere.
Het appelras Discovery met zijn hoge vitaliteit – in de 1940 tiger jaren gekweekt uit de oude rassen Worcester Parmäne x Schöner aus Bath – is een goed voorbeeld daarvoor dat goede smaak en dracht ook zonder tussenkomst van de zes ‘stamouders’ van de moderne fruitteelt tot stand kunnen komen. Het ras toont niet alleen een hoge en stabiele resistentie tegen schurft maar is daarenboven een zeer attractieve tafelappel. Die (ondanks zijn gevoeligheid voor zonnebrand) een hogere waardering verdient.
Daarom is de situatiedus te tragischer dat precies in de (intensieve) ecologische fruitteeltopnieuw uitgerangeerd werd daar - evenzo het ras Alkmene - gevoelig is voor scheurtjes in de kelkholte. Een kwaal die in de onbehandelde Streuobst niet, (of eventueel in zeer geringe mate) voorkomt. Oorzaak van de scheurtjes zijn de koper – en zwavelbespuitingen in de bio-intensieve teelt. Op deze manier zit de ecologische intensieve fruitteelt gevangen in zijn spuitschema. Het potentieel van rassen die voor een fungicide vrije teelt veel meer in aanmerking komen dan de meeste van de moderne VF-resistente rassen, waarop de ecologische teelt praktisch uitsluitend steunt, wordt niet benut.
Oude rassen met praktisch voordeel voor mensen met appelallergie
Genetische veelvuldigheid heeft nog een ander positief effect. Talrijke mensen lijden hedendaags aan appelallergie en kunnen appelen enkel in verwerkte vorm bv gekookt gebruiken.
Ook hier speelt de geringe genetische bandbreedte van de moderne appelrassen een niet onwezenlijke rol.
Het is tot nog toe weinig bekend dat – in tegenstelling met de gebruikelijke marktrassen- talrijke oude rassen (Prinz Albrecht von Preussen, Berner Rosenapfel, Notarisapfel, Goldparmäne en andere) door allergische mensen doorgaans goed verdragen worden.
Conclusie: de erge problemen met schimmelziekten in de professionele teelt- en bijgevolg ook in de Streuobst en de zelfverzorgingsteelt - zijn in grote mate opgezadeld met een historische ontwikkeling die zijn oorsprong vond als de scheikundige industrie haar synthetische fungiciden op de markt bracht en de fruitteelt als haar toepassingsveld ontdekte.
Nu kon men met haar hulp ook ziektegevoelige rassen succesrijk verbouwen, wat voordien niet mogelijk was geweest. Niet toevallig begon het ras Golden Delicious, al in 1890 ontstaan in de Verenigde Staten, zijn zegetocht over de wereld vanaf de jaren 30; in Duitsland eerst na 1950. Gelijktijdig verdwenen in 1-2 decennia talrijke vitale, oude rassen en meteen de kennis ervan.
Voor de nakomende generaties van fruittelers sinds de jaren 1950 lijken de hoge gevoeligheden van onze moderne appelrassen als een ‘natuurgegeven’, als een fruitteeltkundige normaliteit. Ze zijn niet meer als de getuigenis van een specifieke, historische ontwikkeling herkenbaar.
De ‘blik terug’ op de zogenaamde ‘oude’ rassen is vandaar geenszins een romantische of museumachtige nostalgie-reflex, doch een uiteenzetting om de diepe ecologische crisis van de hedendaagse fruitteelt te begrijpen en een uitweg hiervoor te vinden.
Niet alleen de Streuobst en de zelfverzorgingsteelt (met het huidige verzaken aan synthetische fungiciden) maar ook de bio fruitteelt is het geraden niet alle vergissingen van de moderne rassenteelt achterna te lopen.
Gezien deze toestand is een eigen, kritische rassenstrategie nodig, zij het door keuzes (en opnieuw ontdekken) onder de nog bestaande vitale, oude rassen, zij het door nieuwe wegen in de kweekarbeid.
Zie blog van 23 februari 2014 Op ecologische Manier komen tot nieuwe (appel)Rassen’.
|