Het Fruit van
Cornwall
Tot voor kort had
wel iedere boerderij in Cornwall een gemengde boomgaard. Je vond er
(cider)appel, peer, pruim, kwee en mispel. De boomgaarden worden door dikke
hagen omzoomd. Daar konden de schapen lammeren en werden bijen gehouden. Zowel
appel als kers was belangrijk in dit graafschap.
In West - Cornwall
vond je appelvariëteiten die bestand waren tegen het milde en vochtige klimaat
van het zuidwesten. In het zuidoosten, in de Tamar Valley was de kers thuis. De
goede kwaliteit ging via boot en trein naar de markten tot ver buiten de regio.
De mindere kwaliteit ging naar Saltash voor jam. Het zicht moet imponerend
geweest zijn. In de bloesemtijd werden speciale boottochten op de Tamar rivier
georganiseerd.
In het hele verhaal
van verval en teloorgang hebben we toch een lichtpunt gevonden.
James Evans en Mary
Martin
hebben gedurende
jaren de boomgaarden van de Tamarvallei bezocht. Ze zochten de gebruikers en
eigenaars op. Alle wetenswaardigheden over de gevonden variëteiten werden nauwkeurig
genoteerd. Vele avonden en weekends gingen op in het beschrijven, analyseren en
proeven van de gevonden appels. Spoedig kwamen ook zij tot de vaststelling dat
de nog 'staande' bomen aan een hoog tempo uit het landschap verdwenen. Maar ook
de generatie die het fruit hadden geplukt, vermarkt, verwerkt - het geheugen
van een vorige eeuw - verliet langzaam maar zeker het speelveld. In de winter
werden de geselecteerde bomen teruggesnoeid met de bedoeling om jong, entbaar
materiaal te bekomen. De onderstam MM 106 werd aangekocht. Van het ingezamelde
enthout werden nieuwe bomen gemaakt. Deze bomen vonden een thuis in hun eigen
boomgaard.
Al gauw kwamen ze er
achter dat het benoemen van de gevonden vruchten geen sinecure was. Eenzelfde
naam dook op bij meerdere, verschillende vruchten. Eén en dezelfde vrucht had
vaak vele verschillende namen. Zo'n appel was o.m. de 'Blackrock'. James was zo geïntrigeerd door de vrucht dat
hij een aantal exemplaren voor determinatie naar de nationale fruitcollectie in
Brogdale stuurde voor determinatie. Daar wist men te vertellen dat het de
Franse variëteit Mère de Ménage betrof. Later in een ander dorp in de regio
werd dezelfde appel teruggevonden onder de naam 'Merrider Menedge'. En dat
leunt al dichter aan bij de originele naam. 'James en Mary gingen zich
toeleggen op lokale soorten die met uitsterven bedreigd waren. Al hun
ontdekkingen hadden één gemeenschappelijk kenmerk. Allen bestand tegen het
milde, vochtige klimaat van Cornwall waar variëteiten uit het zonniger Kent niet
gedijen.
Vanuit hun boomgaard
werd er veredelingsmateriaal verdeeld. Niet alleen
de grote huizen zoals
Cotehele en Trelissick Gardens hebben een collectie van de 'eigen' soorten
aangeplant. Ook gewone mensen hebben uit deze lokale genenbank kunnen putten
via twee lokale kwekerijen die vele variëteiten in hun rassenlijst hebben
opgenomen.
Parallel met zijn
zoektocht naar lokale appels ging James Evans ook op zoek naar specifieke
kersen in de Tamarvallei. Voor de meeste variëteiten moesten fikse klautertochten
in oude bomen ondernomen worden. In het beste geval werden er éénjarige twijgen
gevonden - slechts een paar centimeter lang meestal moest Evans het rooien met
twee of driejarig hout. Meer nog dan bij de appels waren de gevonden kersen
zeer plaatsgebonden. James Evans vond verschillende variëteiten terug. De
merkwaardigste waren Birchenhayes, Burcombe en Early Burcombe allen genoemd
naar de gelijknamige hoeves waar ze vandaan kwamen. De beste kwaliteitskers is
de Fice. Deze geeft de zoetste en sappigste kersen. Sommige variëteiten werden
getest op het onderzoekscentrum in East Mailing. Alle Tamarvariëteiten
verdwenen uit de testprogramma's vanwege een onvoldoende. Wat goed gedijde in
Cornwall liet het afweten in het drogere klimaat in Kent. En vice versa.
Evans heeft doorheen
de jaren een twintigtal verschillende lokale kersvariëteiten verzameld van meer
dan honderdtwintig verschillende oude bomen. Medio jaren negentig heeft hij een
150 - tal kersenzaailingen
geplant om een eigen kersenhoogstamboomgaard te verwezenlijken.
Er is een uitstekend
boekwerkje verschenen over het werk van James en Mary. "Burcombes,
Queenies and Colloggetts, the making of a Cornish orchard", geschreven
door Virginia Spiers en geïlustreerd met schilderijen die
Mary penseelde.
Tot hier de gedegen documentatie van Partyleader (reisleider) Jean-Pierre Billen.
Weer werd het een avontuur met de bus. We moesten
het door de heer Evans uitgestippelde parcours strikt volgen om ons niet klem
te rijden met de bus. Schilderachtig landschap.
Op sommige plaatsen zag je ook nog restanten van een
vroeger, bloeiende kleinfruitteelt.
De botten werden aangetrokken. Eerst ging het naar
een lager gelegen perceel dat meer van een natuurbos weg had. Millers Seedling viel in de smaak.
De rode Winesap
ernaast was nog onvoldoende rijp, maar lijkt ook een goede appel. Daarna
trokken we naar de grote boomgaard met vooral kersen, appelen en wat pruimen.
Wat de kersen betreft werden eerst de kersenwildelingen geplant en pas daarna
geënt. Dan kon men er niet gemakkelijk mee gaan lopen.
De appelaars dragen meestal 2 -3 rassen. Hij had al
een zaailing Mary Martins genoemd naar
zijn vrouw. Nu had hij nog een betere zaailing, rijp met Kerstmis, waarvoor hij
nog een naam moet vinden!
We stonden stil bij de Cornish Gilliflower, een zeer gezonde boom. Het ras werd rond 1800
gevonden en in 1813 in de handel gebracht. Eind oktober begint de vrucht op
smaak te komen: intens, rijk, aromatisch, in de aard van de hooggeprezen
Ribston Pippin. In de handel cirkuleerden nu veel viruszieke bomen, zei James.
Deze boom zal dienen voor gezond uitgangsmateriaal.
We hielden halt bij het tuinhuisje in een hoek van
het perceel voor een soort receptie. We dronken een glaasje heerlijk appelsap en
nog een glaasje lekkere cider. Daarop gingen de gezusters rond met uitstekend
smakende scones, met room, bekroond met een
toefje kersenjam.
Het boekje Burcombes,
Queenies and Colloggetts van Virginia Spiers (In Engeland nemen de
echtgenotes de naam van de man over), de zus van Mary vond aftrek, alsook nog
een ander werkje over de schilderijen van Mary. Mary schildert in jubelende
kleuren van grote lichtintensiteit. De schilderijen van uitbundig bloeiende
bomen deden mij wat aan Van Gogh denken. Zij gaat trouwens dikwijls in
Frankrijk schilderen. Tot slot toonde James ook zijn vroegere kweektuin. De
kerselaars hadden intussen het terrein veroverd en de rest in de verdrukking
gebracht. We proefden de niet onaardig smakende, ongeveer middelmatig grote vruchten
van een wortelechte pruimelaar.
Van bij James Evans en Mary Martin zitten we op een
steenworp van Cotehele House and Gardens,
maar we moeten een lange omweg rijden om er met de bus te geraken. Ook dit domein en huis zijn in beheer
bij de National Trust.
Tijdens het middagmaal vertelde Mary mij dat ze
dikwijls geravot had in de barn (schuur), die nu diende als restaurant. Haar
vader was hier in dienst.
Het Tudorhuis werd gebouwd tussen 1485 en 1560 en
werd steeds door dezelfde familie bewoond. Naar buiten toe is het huis
afgeschermd en gericht naar binnenpleinen. Dit was nodig in die rumoerige
tijden. De tijd is er blijven stilstaan. Er is bv nog geen elektriciteit. Heel
veel kamers zijn rond om rond rijkelijk behangen met wandtapijten.
Onze aandacht ging naar de boomgaard met streekeigen
rassen. Ik schat zon twintig - vijfentwintig jaar oude bomen. Aan het
onderhoud is te merken dat de vrijwilligers van de National Trust liever binnen
dan buiten werken. We ontdekten geen vruchten die op dit moment al rijp waren. Wat
schurftbomen gezien, doch zeer weinig kanker. In een zonnige hoek van de
boomgaard was een bijenstand.
Na het avondeten met Aleide een stevige wandeling
naar Exeter gemaakt. Ik wou de verlichte kathedraal terugzien. Gedeeltelijk op
de oude wallen gewandeld en een stevige pint gedronken op het rustige tuinterras
van een oude pub.