Het was normaal dat ik de beenhouwerij van mijn ouders zou overnemen. Onze pa slachtte nog thuis, in het werkhuis gebeurde alles: het dier dood doen, laten uitbloeden, scheiden, uitbenen, versnijden, beuling maken, worsten en gehakt draaien, kopvlees maken, ook hammen roken. Niets ging verloren, alles werd gebruikt. Alles ambachtelijk vervaardigd, zijn onschatbare kennis, zijn traditionele technieken waren ongelooflijk, zijn kopvlees wijds bekend, daar moest ge geen mosterd opdoen, die smaak proeft ge nu niet meer. Het was een enorm werk en het was indrukwekkend toen het dier werd binnengebracht waar de dag nadien reeds de mooi versneden stukken vlees een naam hadden gekregen tussen de kop en de staart. Zoals een stuk vlees van de dikke ziel, biefstuk van de zwarte plek, stoofvlees van t bladje, hij maakte ook rilette en beuling.
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Mijn vader was een vakman, ik keek naar hem op, hoe zorgvuldig en hygiënisch hij dat allemaal deed. Zijn werkhuis was een parel van netheid, onze pa voelde zich in zijn sas als hij slachtte. Ik moest hem helpen en met die vlijmscherpe messen werken vergt voorzichtigheid. Na die slachtpartij moest alles afsterven heet dat, en bewaard worden in de koelkamer om later verkocht te worden in de winkel, wat ik samen met mijn vrouw deed. We kenden de huishoud problemen van de andere mannen uit de straat, we lachten veel, we missen dat wel. Vader was dan fier als de klanten zeiden: Slager, het was ne malse biefstuk!. Vader zei nadien: Ziet ge wel dat ik goed gekozen heb! Ons Vader zocht zelf de dieren uit die hij in de winkel wilde verkopen, het was tenslotte zijn broodwinning en de klant was koning voor hem.
Nu in deze tijd is het overleven, er zijn maar enkele beenhouwers over, het zijn nu traiteurs geworden, die smosjes maken en kant en klare dingen die ge in de micro schuift, waarvan ge kunt zeggen dat ge het zelf hebt gemaakt. Onze stiel is er aan, alle charcuterie is verpakt, vlees snijden is bijzaak geworden, de kwaliteit is niet te vergelijken met het vlees dat ons vader aanbood. In de grootwarenhuizen is een toog van hier tot ginder, alle vlees verpakt in folie. In een klein hoekje nog wat vers vlees, enorme concurrentie voor de enkele beenhouwers die er nog zijn. Wel moet ik vaststellen dat die enkelingen die nog overbleven een goede zaak hebben met flink wat personeel.
Ja, zegt mijn vriend, Ik ben 45 jaar slager geweest, samen met mijn vrouw. Het doet pijn als ik zie wat er met mijn stiel gebeurt maar denk toch aan de vele goede jaren in de winkel, samen met mijn klanten die mij altijd nog herkennen.
Tot gauw rocor
|