In 1956 werd ik als parachutist - commando op voorwacht gestuurd naar onze vroegere kolonie, om alles over te nemen van de lichting militairen die voor ons de daar verblijvende landgenoten moesten beschermen. Wat een uitzonderlijk mooi land, de natuur is ongelooflijk, dat overvalt je. Er zijn maar twee jaargetijden zon en regen, met niets dan vrolijke mensen die onbezorgd door het leven gaan. Daar gingen wij Belgen eens verandering in brengen, we zullen al onze kennis eens ten dienste stellen van die arme negertjes. Toen we daar aankwamen na 23 dagen varen en een vliegtuigvlucht naar Kamina, kregen we een militair reglement toegestopt hoe we ons moesten gedragen tegenover de inlandse bevolking. xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Gelooft U wat ik nu ga schrijven? We mochten geen vriendschap sluiten met die mensen, we moesten ze geen handdruk geven. Ze waren niet te vertrouwen, we moesten niet met de vrouwen omgaan en zeker geen seksueel contact hebben, want gegarandeerd kreeg U dan syfilis. Dat is me toen zo hard tegengevallen en het stoort me nog altijd, zodat mijn wereld waarin ik was grootgebracht in elkaar stortte. Zoiets was toch niet te verenigen, ik begreep uit die tekst dat we die mensen gewoon moesten negeren! Wij waren tenslotte toch in hun land, hier zegt men toch direct dat degene die naar ons land komt, zich moet aanpassen? Daar was het omgekeerd, wij zouden toch de taal van die mensen moeten leren en er werd Frans aangeleerd, zeker geen woord nederlands.
De zwarte medemensen woonden in hutten aan de rand van het militair domein, ik gaf wat ik kon missen aan de kinderen, ze moesten ons Bwana noemen (meester). We verbleven er 1 jaar en beleefden er mooie dingen, we plaatsten een brug, deden harde oefeningen, gingen op safari, sprongen met de parachute, trachtten 10 dagen te overleven in de brousse. Als beloning kregen we 14 dagen vakantie in de stad Kamina. Het deed deugd eens weg te zijn van dat strenge militair gedoe. Op de eerste dag, ik vergeet het nooit, ging plots een avondklok. De gekleurde medemens pakte zijn boeltje en verdween uit de stad, waar heen vroeg ik mij af? Ik ben gaan kijken, ze woonden in betonnen koten met golfplaten afgedekt, bloedheet, zoiets waar thuis onze steenkool in ligt. s Avonds was de stad alleen voor de blanken, enkel de kelners moesten blijven om ons te bedienen en whisky- cola te brengen.
Wat ik me nu altijd nog afvraag: wat hebben die mensen van ons geleerd? Al die bemoeienis van ons heeft geleid tot niets, alleen de grondstoffen zijn van tel voor ons. De kolonialen moesten maken dat ze weg kwamen toen Kongo onafhankelijk werd. Er zullen waarschijnlijk ook wel mensen geweest zijn die echt wilden helpen en goed werk verricht hebben.
Ben er nog niet goed van.
Tot gauw rocor
|