We trekken alleen nog ons
broek aan, de rest niet meer, hoe is het zo ver kunnen komen? De regel is: laat
mij gerust, ik laat u ook met rust, punt. Een aan minachting grenzende
onverschilligheid zag ik een tijdje terug. Een fiets van een vrouwelijke
postbode was omvergevallen, de inhoud van de tassen vloog in het rond. De fiets
recht zetten was voor mij al een hele klus, zulk een groot onhandig ding. De
mensen stapten over en op de brieven het post meisje weende.
Onlangs moest ik iets zwaar
in de auto leggen, ik stond een beetje op het voetpad toen er iemand aankwam
die moeilijk te been was. Ik zou me verplaatst hebben, maar ik kreeg de kans niet.
Men schold me uit dat ik geen rekening hield met een gehandicapte, ik voelde
mij een misdadiger. Weet u nog toen we in ons kleinte alle dagen een goede daad
moesten doen? Het moest geen heldendaad zijn, gewoon belangloos een onbekende
helpen, dat deed deugd voor de mensen en uzelf.
Ik heb gehoord als er nu s avonds
in het donker een mens op de baan ligt: niet stoppen. Zijn kompanen staan op de
loer en als u uitstapt, beroven ze u en nemen je auto. Dus er rond rijden en
hem laten creperen.
Nog iets erger incident aan
de kas van het grootwarenhuis. Een meisje van allochtone afkomst, hier geboren en
perfect Nederlands pratend, heel vriendelijk, moest met haar poten van zijn
waren blijven aan de kassa, de baas moest er bij komen om het te regelen.
Ik weet het niet meer, trek
het u niet aan, ga er rond, doet of u het niet hebt gezien. Als u een vrouw op
haar gezicht ziet slaan moet u niet proberen te bemiddelen, ze zal het wel
verdiend hebben. Mentaliteit aanwenden, daar komt u het verst mee.
We kunnen het zo goed hebben,
en we hebben het goed, geloof dat maar, laat de gedachte vallen. Als zij niet
eerst spreekt dan ik ook niet, wat denkt die wel? Op die manier worden wij een rancuneuze
maatschappij.
En toch zijn er nog veel
lieve mensen.
Dag hoor,
Tot gauw,
Rocor
|