Mijn meer dan 40 jaar ervaring met tuinieren en het telen van vele
soorten (klein)fruit zonder scheikundige bemesting en - spuiten wil ik
meedelen en zelf nog bijleren.
Voor de fruitliefhebber
31-08-2010
In de Leifruittuin van Johan Baecke te Balen
In de Leifruittuin van Johan Baecke te Balen
Vorige week hadden we het
genoegen de leifruittuin van Johan Baecke te Balen te bezoeken.
Ik ken niemand die zo
gepassioneerd is door leifruit en kan bogen op ongeveer 20 jaar ervaring ter zake.
Hij heeft er als geen ander oog voor en heeft een eigen stijl, met de nodige
kwinkslagen, om er over te vertellen.
Aleide zorgde weer voor de fotos.
1.Ontvangst
2.Idem
3.Het
middenpronkstuk, waar nog verder aan gekweekt wordt.
Dit is een 5voudige vleugel-kroon-piramide. Uit de middenstam vertrekken 5 takken die na 1,2 m naar boven omgebogen worden. Aan elk van de 5 palen werd tevens een zaailing van Doyenné de Comice geplant, waarvan de pinwortel verwijderd werd. Dit maakt deze zaailing minder groeikrachtig, maar toch nog dubbel zo sterk als een kwee.
Er wordt gemaakt dat elke vleugel vergroeit met deze zaailing. De langs twee kanten gevoede tak laat men 2,5 à 3 m hoog worden.
Op deze tak wordt de Louis Lorette-snoei toegepast, een regelmatige en zeer korte snoei.
4.Leiperen
tegen de muur
5.Een
parel aan de hoekpaal van het terras met 5 rassen. Als ik mij vergis volgt er
een correctie.
6.Beurré
Superfin
7.Bon
Chrétien Williams. Was lange tijd de meest gekweekte peer op wereldschaal. U
kent de vrucht wel, gegroeid in een fles en bewaard op alcohol.
8.Rode
Burdett, mutatie van Bon Chétien Williams, die in Amerika herdoopt werd als
Burdett.
9.Beurré
dHardenpont.
Typ bij zoeken: Hardenpont
en u komt terecht bij vroegere blogs over deze illustere perenzaaier.
11.De
kunst bij leifruit is op dezelfde, evenwijdige hoogte 2 gelijkwaardige takken te
kweken.
12.Let
op de mulchlaag van paardenmest.
13. ..De
creatie in het midden van de tuin.
14.Eigen
zaailingen, dHardenpont achterna?
15. Johan
legt het uit
16. Perenroest
bovenkant
17. Met
Ferdinand van Ryckevorsel, Nederlandse leifruitspecialist, die nog samenwerkte
met Jan M. Frederiks, de auteur van o.a. Hovenierskunst. De Teelt van
Leifruitbomen.
Dankzij
het ontrafelen van de genetische code ligt de weg open voor extra gezonde,
knapperigere en sappigere appels.
Een
internationaal team wetenschappers, waaronder drie van het Vlaams Instituut
voor Biotechnologie (VIB) en de UGent, ontcijferden de genetische code van de
appel. Het onderzoek verschijnt in het wetenschappelijke tijdschrift
Nature Genetics.
De ontdekking van de genetische code werpt een nieuw licht op de herkomst van
de appel. "De gedomesticeerde appel stamt af van een wilde appelboom uit
Tian Shan, een streek op de grens van China, Kazachstan en Kirgizië. De appel
werd ruim 4.000 jaar geleden gedomesticeerd en is het meest gegeten fruit in
België. De wilde appel die in onze streken voorkomt, blijkt slechts een verre
verwant van de eetappel te zijn", aldus onderzoeker Yves Van de Peer.
Wetenschappers vergeleken de DNA-sequentie van de "Golden Delicious",
de meest geteelde appelvariëteit, met in de natuur voorkomende, oneetbare
appelsoorten. "Uit de 742,3 miljoen letters DNA identificeerden we onder
andere de genen die instaan voor het aroma en de smaak van de appel. Dankzij
het werk kunnen plantenveredelaars nu sneller nieuwe appelvariëteiten
selecteren, zowel naar smaak als naar weerstand tegen ziektes."
Eetlust
onderdrukken
Zo ligt de weg open voor extra gezonde, knapperigere en sappigere appels. Ook
het component in appels dat de eetlust onderdrukt, kan opgedreven worden.
De wetenschappers ontdekten ook dat de karakteristieke vorm van appels wellicht
een gevolg is van een verdubbeling van genetische informatie. "Bij alle
bloeiende planten wordt de vorming van bloemen en vruchten gestuurd door een
bepaalde groep genen. Bij appelbomen, en ook bij perenbomen, is die familie
gevoelig groter dan bij andere planten."
Naast de Belgen Yves Van de Peer, Lieven Sterck en Sebastian Proost (VIB en
UGent), telde het internationaal team wetenschappers uit Italië, Frankrijk,
Nieuw-Zeeland en de VS.
Adrian Baggeley, die we
vorig jaar bezochten in Engeland op de reis van de NBS, de Nationale BoomgaardenStichting,
is op tegenbezoek.
We bezochten samen met
enkele medereizigers de heer G. Ernon te s Gravenvoeren.
De familie zat al generaties
in het fruit. In de tachtigerjaren heeft de heer Errnon de draad weer opgenomen
en is wijn gaan maken. Door wetenschappelijke vorming en systematisch onderzoek
is hij tot kwaliteitswijn gekomen.
Het speciale hierbij is
dat hij stuk voor stuk de beschikbare rassen in de streek heeft uitgetest.
Bv met de oude rassen Bellefleur en Jacques Lebel en de verschillende Reinetten.
Een voorbeeld: het lukte
hem met de oude Jonagold uitstekende
wijn te maken, maar de latere, gekleurde mutanten voldoen niet, met
uitzondering van de Red Jonaprinz (Een
van de geproefde wijnen).
Zijn laatste ontdekking is
dat met Zari, een nieuw herfstras, (Voor zover ik weet geen clubras, dus vrij te bekomen bij de Kwekerijen Carolus rn Rene Nikolai.)
zeer kwaliteitsvol kan gewerkt worden. We proefden deze uitstekende wijn.
De nieuwe rassen Wellant, Junami en Nagafu (uit de Fujifamilie) zijn bijzonder geschikt.
We proefden als laatstede
Nagafu, gerijpt op eiken vat. Een hoogstaande wijn. Je zou eerder denken aan
een Bourgogne dan wel aan een appelwijn.
Het
opmerkelijke is dat men bij de geproefde wijnen niet meer merkt dat men met een
appelwijn te maken heeft.
Fotos
1.Kelders I genne Pley (Kelders in het Pley)
Pley is de oude benaming van de plaats.
Deze winter entmateriaal
ontvangen van Piet, maar het lukkingspercentage was dit voorjaar met het koud
en uitdrogend weer maar gering.
Louis Eelen vergezeld naar
Ravenstein. Na de oprit te Zoersel allemaal autowegen. Louis demonstreerde
eerst zijn manier van enten en chipbudden.
Daarna met Piet Jurjus
naar zijn boomgaard bij het protestantse kerkhof op de vroegere vesten van
Ravenstein.
Een fenomenale boomgaard
met tegen de 500 rassen op een 300 m².
Appelen en peren zijn het
meest vertegenwoordigd met elk rond de 200 rassen. Op elke boom staan meerdere
rassen. Zo heeft hij een speciale de Sonnaville boom met een tiental rassen van
Piet de Sonnaville, de illustere ontwikkelaar van nieuwe rassen van Wageningen.
Piet heeft speciaal de
pruimen afgeschermd met hagelnet.
Hij teelt op kleigrond,
een extra bodem voor pruimen. De plaatselijke TV Omroep Walraven was net komen
filmen.
Als je bij Google intypt
De kersen van Piet Jurjus kom je meteen bij een vroegere video terecht. Over
een paar dagen komen wellicht de pruimen.
Sommige heb ik wellicht
iets te rijp laten worden voor de filmreportage.
Ook hier verschillende
rassen op één boom.
Ik kende de Boerewitte (gele vrucht) enkel van naam. Men zet die
wellicht meer uit nostalgie naar vroeger, dan wel omwille van de smaak.
Ontario, een gele pruim ziet er goed uit, maar is eveneens geen
hoogvlieger wat smaak betreft.
De ontdekking voor mij was
de Washington, eveneens een gele pruim,
maar wat een smaak! Dit is een oude, Amerikaanse Reine Claude van rond 1800.
Een andere Reine Claude: R. Cl. dEculy vonden we maar matig.
We waren zo intens naar de
pruimen aan t kijken dat ik vergat fotos te nemen.
Maar geen nood, ik kijk al
uit naar de video van omroep Walraven:
(Naar gegevens van van
Prof Dr. Walter Hartmann van de Universiteit Hohenheim, Stuttgart)
Indeling der soorten
Alle pruimen hebben x = 8 chromosomen
Kerspruimen of myrobolanen (Prunus cerasifera) hebben
16 chromosomen, 2 x 8 (diploid)
Sleepruimen, sleedoorns (Prunus spinosa) hebben er 32, 4 x 8
(tetraploid).
Uit natuurlijke kruising van kers en sleepruimen
ontstond de Prunus domestica (pruimen en kwetsen) 16 + 32 = 48 chromosomen, 6 X
(hexaploid). Deze stelling wordt al 100 jaar aangenomen. Het bewijs werd in
1936 geleverd door V.A. Rybin. Alhoewel hij in de Kaukasus geen dergelijke
exemplaren vond, bekwam hij door kruising van kers- en sleepruimen pruimen die
sterk op de gekweekte rassen leken.
Een andere theorie
verklaart het ontstaan van de cultuurpruim door mutaties van de kerspruim.
In 1991 werden in de Kaukasus polyploïde kerspruimen
en sleepruimen met meer dan 4 x 8 chromosomen gevonden. Ze onderscheiden zich
door grotere, zoetere vruchten met minder looistoffen. De bladeren en knoppen
zijn even groot als bij de cultuurpruimen. Dit zijn spontane, natuurlijke
kruisingen.
De drie hoofdgroepen
der pruimen gebaseerd op het chromosomenaantal
1.Diploïde pruimen (16 chromosomen.):
de kerspruimen
of myrobolanen (Frans: myrobolan. In het Duits schrijft men Myrobalanen); en
talrijke Aziatische en Amerikaanse pruimen.
2.De tetraploïde sleeën, sleedoorns.
3.Hexaploïde soorten: de Europese
cultuurpruim (Prunus domestica) en de Prunus insititia.
Daar de meerderheid van deze pruimen kunnen kruisen en
dit gebeurt in de vrije natuur altijd weer, aldus bestaan er een veelvoud van
bastaarden, wat de indeling niet gemakkelijker maakt.
Wildvormen
Bij de sleedoorns bestaan er verschillende typen die
afwijken in vruchtgrootte, bloei en rijpheidtijdstip. Ze komen van de oertijd
bij ons voor, zoals blijkt door vondsten van stenen bij archeologische
opgravingen.
Tussen haakjes: Wageningen heeft onderzoek verricht
naar het gebruik van sleedoorn als onderstam. Zij selecteerden een viertal
types (uit een vijftigtal variëteiten) die als onderstam positiever (minder
grote boom, toch grote vruchten; dit in tegenstelling met de Engelse Pixy, die
ook klein blijft, maar waarbij de vruchten eveneens klein blijven) zouden
scoren dan de nu meest gebruikte St Julien A.
Myrobolanen of kerspruimen zijn veel recenter in onze
streken gekomen. Pas sinds een 100 tal jaar worden ze gebruikt als onderstammen
(voor hoogstam pruimelaars) en na het afsterven van het geënte ras groeiden
deze verder en verspreidden zich door zaadvorming.(Soms lees ik dat ze ook
uitlopers vormen, doch ik heb dit zelf nog nooit vastgesteld.) In Oostenrijk
blijken ze al in de 17 de eeuw aanwezig te zijn. De kerspruimen zijn er in meerdere
typen. De vruchtkleuren gaan van geel, geelrood, rood tot violetblauw. Er zijn
struikvormige van 3 5 m en bomen tot 12 m. In hun oorspronggebied in de
Kaukasus zijn er bomen met een doormeter van 70 cm. In mijn tuin heb ik er
intussen een tiental staan met gans het genoemde scala aan vruchtkleuren en die
dikwijls enorm productief zijn, ondanks dat zij erg vroeg bloeien, meerdere
weken voor de cultuurpruimen. Ook dit jaar (2010) zijn er sterk dragende bomen,
niettegenstaande de zeer late vorst dit voorjaar. Bomen die vorig jaar enorm
droegen zitten nu in een beurtjaar. Trouwens, tegen mijn verwachtingen in, is
2010 een zeer goed pruimenjaar, behalve wat de Reine Clauden betreft, die tot
de later bloeiende pruimen behoren. Althans in deze streek, de Voorkempen.
Prunus insititia
De wilde pruimensoort Prunus insititia is zeer
omvangrijk.
Prof Hautmann spreekt van 3 ondersoorten:
Krieche/Kriechele, Zibarte en Sint Julienpruimen. Bij de paalwoningen uit het jongsteentijdperk
heeft men stenen gevonden van Kriechele en Zibarte. In de natuur zijn ze nu zo
goed als verdwenen. Ze onderscheiden zich enkel door de vruchtkleur van elkaar:
Zibarten zijn groen tot geelgroen; Kriechele zijn blauw.
De StJulien
kwam tijdens de voorgaande eeuw als onderstam uit Frankrijk. Vooral de St
Julien A is zeer bekend als onderstam. Na afsterven van de veredeling heeft de
St Julien zich in de natuur verspreid. De St julien heeft vruchten in
verschillende kleur en grootte. Bij de St. Julien A zijn deze groen tot
groengeel.
De bekendste ondersoorten van de Prunus insititia zijn
-Enerzijds de Reine Claudes of in het
Engels Gages.
-Anderzijds de Mirabellen (niet
verwarren met de Myrobolanen of kerspruimen, want de gele myrobolaan wordt
meestal verward met de mirabelle.)
Primitieve Pruimen
Nog sterker bedreigd zijn de landrassen die men
desgewenst tot de wilde pruimen kan rekenen. Een kenmerk zijn de kleine
vruchten. Sommige hebben wel iets grotere vruchten.
Primitieve pruimen en landrassen staan op eigen wortel
en worden met worteluitlopers vermeerderd.
Toen wij hier in 1962 kwamen, groeiden er twee landras
pruimelaars aan de kant van de moestuin, met tamelijk grote, goedsmakende,
blauwrode vruchten. In de loop der jaren heb ik tientallen uitlopers
uitgedeeld. Ze kregen van mij de naam Kempische pruimen. Ook in Brasschaat
had iemand dergelijke pruimen. Ik heb nog een ander landras, dat ik meebracht
van Leffinge bij Oostende. Opmerkelijk is dat de vruchten in mijn zandgrond een
stuk minder groot zijn en ook niet zo goed smaken als de vruchten van de bomen
daar, in de zware poldergrond. Daaraan
knoop ik ook het feit vast dat uitgeplante uitlopers van die twee moederbomen
het duidelijk minder goed deden, wegens onvoldoende verzorging en een grond
minder voorzien van voedingsstoffen. De moederbomen aan de rand van de moestuin
profiteerden duidelijk van de rijke, bemeste tuingrond. Ik heb nog een derde landras, een pruim uit het Keerbergse, gekregen van Wilfried D'Hondt. Deze pruim heeft de smaak van een goede cultuurpruim en is te vermenigvuldigen met worteluitlopers.
Wilde pruimen komen over gans Europa voor.
Zo zijn er de uitgebreide onderzoekingen van Heinrich
Werneck in de 1950tigerjaren in Oostenrijk. Hij vond naast Kriechele en
Zibarten nog een ganse reeks landrassen.
Vele dreigen te verdwijnen of zijn reeds verdwenen.
In de fruitverzamelingen komen ze niet of nauwelijks
voor. Ook in de genenbank voor fruit werden ze meestal vergeten.
De universiteit van Hohenheim en de T.U. München
Weihenstephan hebben een kleine collectie.
De grootste verzameling van wilde pruimen werd door
Peter Schlotmann samengebracht te Lauenburg in Schleswig-Holstein: 420 vondsten
van pruimen.
Tot
een andere groep behoren de Japanse pruimen. Deze worden tot de soort Prunus
salicina (synoniem: Prunus triflora) gerekend. Prunus
salicina is diploid (2n = 2x = 16). De vruchten zijn groot en rond, met
tamelijk stevig vruchtvlees. Ze worden veel ingevoerd. Japanse pruimen bloeien vroeg,
gelijk met de kerspruimen (Deze zouden wel iets meer vorst verdragen dan de
Japanse pruim), een maand vroeger dan de Europese cultuurpruimen en lopen
daarom meer risico op schade door nachtvorst.
Er
bestaan ook soortkruisingen tussen de Japanse pruim en de abrikoos. Deze staan bekend onder de namen Plumcot, Aprium
en Pluot.
Eveneens
bestaan er soortkruisingen tussen de Japanse pruim en de kerspruim .
Mijn besluit
Toch blijf ik na dit verhelderend artikel met vragen
zitten.
Waar plaats ik bv. het blauwe pruimpje dat mijn jeugd
verblijdde? Is het een Damast pruim (pruim afkomstig uit het Midden Oosten,
Damascus)? Damastpruimen worden gerekend tot de Prunus insititia, net als de
Engelse Damsons en Bullaces.
Zijn er nog meerdere landrassen in onze streken te
vinden? Waar zijn de kleine, gele pruimpjes die men in meerdere streken
tegenkomt te plaatsen? Veertig jaar geleden proefde ik in Halle-Kempen een iets
grotere, gele pruim met iets rood, die wellicht eerder een oud landras was dan
een kerspruim. Zijn herinneringsbeelden betrouwbaar? Wat zijn en waar plaatst
men de kroosjes? Waar zijn de Brabantse, blauwe palokes te plaatsen? Kennissen
gaven mij gele pruimen die al vijftien jaar ze goed als onvruchtbaar blijken.
Waarom? Enz.
Wat zijn uw bevindingen?
Daniel Willaeys, Zoersel, aug. 2010
Fotos
1.Small Black Bullace
2.White
Bullace
3.Idem
4.Een
van mijn vrij goed smakende myrobolanen
5.Gele
myrobolaan
6.Mijn
donkerbladige , rode kerspruim
7.De
MO-Nectar van Georges Cooman, de mooiste pruimen die ik ooit zag en een van de
lekkerste.
8.Idem
9.De
cultuurpruim die ik als eerste aanraad: een zelfbestuiver, regelmatig vruchtbaar
en lekker. Zelfs als er te veel aanhangen is de smaak nog behoorlijk. We
oogsten nu de laatste vruchten.
Naast het achterinkompoortje staat de Amerikaanse framboos Dormanred.
Anders een vrij onooglijk struikje maar nu opvallend met de felrode vruchten.
Deze hebben een friszure smaak. Voor de rest gedragen ze zich als de Japanse
wijnbes, doch deze heeft veel kleinere besjes. Japanse wijnbes kan ook veel
moeilijker tegen een droge grond.
Als je bij zoeken in de linker bovenhoek dormanred intypt,
zie je vroegere blogs over dit onderwerp.
Wij hebben de variëteit
Viking staan. Eind vorige week werden ze plots ontdekt door de merels. Dus tijd
om te plukken. Dit jaar is dit gebeurd op 9/08. Appelbessen hebben een sterk
kleurend sap met heel veel antioxydantia. Super gezond dus.
Aleide verwerkte ze tot
een sterk smakende confituur.
In de mailgroep tuinieren verscheen volgend bericht:
Heeft iemand hier ervaring mee?
Dit is het eerste jaar dat ik deze heb staan en vraag me af hoe de vruchten
best bewaard kunnen worden.
Ik had er veiligheidshalve planten van in de serre gezet maar denk niet dat ik
dat volgend jaar opnieuw ga doen. Ze zijn bijna 2 m hoog en nemen gigantisch
veel plaats in. De eerste lampionnetjes zijn al gevormd.
Ik had van physalis vorig jaar een mooie oogst en had gelezen dat deze heel
goed, op kamertemperatuur bewaard zouden kunnen worden. Niet dus, een hele
emmer vruchten om weg te gooien. Vandaar dat ik bevreesd ben dat de tomatillo's
hetzelfde lot beschoren zouden zijn.
Wij hebben nu een 5 tal
jaar ervaring met tomatillo. We kregen de eerste plantjes van een vriend en
plantten die uit in de tuin. Sindsdien zaaien ze zichzelf uit. In de tuin
worden het tot een meter tot anderhalve m hoge planten. Ik zet er een stevige stok naast en bindt
de takken op.Te laag geplaatste kunnen
verwijderd worden. Aldus liggen de ranken niet op de grond en wordt
botrytisrotting in het natte najaar vermeden. We bewaren de bessen luchtig op
kamertemperatuur of in een iets frissere kamer. Het oogsten van de vruchten
gaat door tot de eerste vorst.
Dit jaar staan ze vooral
op een perceeltje waar ik de planten vrij liet opkomen en pas daarna het
onkruid hakte. Goudsbloem, gele ganzenbloem (wat ik mijn mooiste onkruid noem )
en goudbes mochten er groeien. Intussen zijn ook enkele rode en gele melde
forse, bloeiende planten geworden.
Meer over tomatillo vind
je, als je bij zoeken op de blog http://blog.seniorennet.be/fruitbij zoeken in de linkerbovenhoek tomatillo
intypt. Andere zoekwoorden die je kan gebruiken: ingepakte bessen, physalis en vooral goudbessen.
Typ bij zoeken in de
linker bovenhoek maanzaad in en je krijgt teksten en fotos waar het over
maanzaad gaat.
Bij de geoogste bollen zie
je dat sommige aangepikt zijn om aan de zaden te kunnen. Waarschijnlijk weer
een slimme koolmees?
Als ze het maar niet verder
vertelt, wat 5 jaar geleden wel gebeurde.
Op de fotos zie rijpe
bollen. Onder het kroontje zijn er overal openingen gekomen waardoor de zaadjes
weggeslingerd worden als de stengel gaat slingeren door de wind.
De stengels voor de oogst.
Op 7 juli zie je ze in bloei.
Vorige zondag (1/8) was
het de Vlinderdag van Natuurpunt. Aleide maakte enkele fotos van bezoekers.
Het talrijkst waren de
koolwitjes. Vorig jaar hadden we de massale invasie van de Distelvlinder, een
trekvlinder uit Noord Afrika, die duizende km vliegt om hier te geraken. Dit
jaar nog geen enkele opgemerkt. Vorig jaar eens 10 samen op de vlinderstruik.
Over Ieper en Dikkebus
reden we tot in het heuvelland naar het etablissement Scherpenberg, gelegen aan
de voet van de gelijknamige heuvel, grondgebied Loker, dat nu met 8 vroegere
gemeenten de gemeente Heuvelland vormt.
We genoten er een werkelijk
uitstekend middagmaal, genietend van een panoramisch zicht.
Gids Christiane kwam aan
boord en over de Rodeberg en aansluitend de zwarteberg reden we Frankrijk
binnen naar de Catsberg, 165m, met op de top de cisterciencersabdij, trappisten
die wel kaas maken, met melk van de koeien van de streek, meer geen bier
brouwen. Ter vergelijking de Kemmelberg meet 156m.
We genieten van het
heuvelend parcours met soms prachtige panoramas. Het gaat over de
Recoletenberg naar het hoogste stadje in Frans-Vlaanderen, Kassel, 185m hoog.
In de tijd van de Romeinen was dit een knooppunt voor verschillenden heirbanen.
De bestemming is
Clairmarais, een gebied van 3000 Ha dat ingepolderd en gekanaliseerd werd door
de plaatselijke abdij. We gaan er varen. Op de tussenliggende percelen wordt nog
beperkt getuinierd. Bloemkolen zijn het voornaamste gewas, tot 3 opeenvolgende
oogsten.
Het is rustig verpozen op
het water en de begroeiing gadeslaan. We zien ook een aalscholver die te drogen
zit op een draad. In tegenstelling met eenden wordt deze vogel nat bij het
duiken naar vis.
1.We
naderen Clairmarais. In de vochtigen grond gedijen de wilgen