Ik kom op gang. U weet ondertussen al dat ik probeer op gang te komen. Vroeger moet dit vlotter gegaan hebben. Nu is dat steeds een strijd. Een levensstrijd. Inderdaad toch wel. Als ik val kan het gedaan zijn. Een goede val kan fataal zijn. Op de grond is men kwetsbaar zelfs als men de val overleeft. Een strijd. Waarom strijd ik hem nog ? Voor wie strijd ik hem nog ? Voor mijzelf natuurlijk. In al mijn misluktheid heb ik toch de strijd gewonnen tegen het wegmoffelen van de afstotelijken, van de onnuttigen. Ik zal nog meer veldslagen winnen. Kleine overwinningen in de grote nederlaag van het leven. Ach, u voelt zich gelukkig ? U vindt het leven geen nederlaag ? Gaat u winnen van het leven ? Geloof het maar niet. En uw fantasie van het opvangnet na de dood zal u ook in de steek laten. Het leven is een vergiftigd geschenk. U gaat er dood aan. Onvermijdelijk.
Ik heb het daar al over gehad. Ik wil het er niet meer over hebben. Ik heb niet de gewoonte tweemaal over hetzelfde te beginnen om mijn weg naar mijn werk. Mijn fabriek. Tja, ik kan er ook niet aan doen dat het blijft hangen bij u. U moet er maar zelf zien uit te komen. Ik moet dat ook. Ik heb ook alleen maar dat stemmetje in mijn hoofd. Het is alleen omdat ik dat stemmetje heb dat ik weet dat u er bent. Ik heb u nog nooit gezien. Denk nu niet dat u invloed hebt. Ik luister soms. Omdat ik alleen ben. Geen radio om u te overschreeuwen. Geen muziek, geen TV, geen volk. Geen leute. Geen leute meer. Ik was daar. Daar waar de leute was. Achteraf gezien hoorde ik daar niet. Ik praat tegen u. De anderen zullen wel denken dat ik nog zotter ben dan ze denken. Ik hoef niet te roepen natuurlijk. Monkelen is genoeg. Dat tolereren ze nog. Ze kijken eerst wel een raar. Laten mij dan doen. Meestal fiets ik. Ze kunnen mij niet stoppen. Of durven ze niet. Het doet er niet toe. Of wel ? Zou u durven iemand aan te spreken die iets doet op een fiets dat niet in uw wereldbeeld past ? Spreekt u de jongeren aan die op de bus kabaal maken. Ruzie zoeken ? Dus zwijg nu. U bent net zo stoer als alle anderen. Hoe ik weet dat jongeren op bussen ruzie zoeken ? U moet niet van onderwerp veranderen stoere ! Blijf bij de les.
U greep niet in toen ze mij als speelbal kozen. Toen ze mij in elkaar sloegen. Ze ? Hij ! U bleef weg tot ik terug op straat stond. De slagen, de rit in de ambulance, het ziekenhuis het moet u allemaal ontgaan zijn. Het laatste dat u zei was dat u niet zo dik zou worden met die vrouw. Jaloezie ! Net zoals de anderen. Ze konden het niet af dat uitgerekend ik een dergelijke mooie blonde vrouw aantrok. Nee ze kwam spontaan. Bent u blind ? Wat zou ik moeite doen als ik weet dat het op voorhand nutteloos is. Ook ik kijk in de spiegel. Ook ik weet dat ik stink. Ze wou mij redden. Sommige vrouwen hebben dat. Dat onverwoestbaar geloof in hun goede invloed. Zij zullen wel moordenaars op het rechte pad brengen. En houden. Zij zullen gevallenen redden, zelfs al zijn het ook vrouwen. Zij wou mij redden. Ik liep een eind in haar richting. Ze was bezorgd. Ze bracht kleren ? Is dat zo, ik weet het niet meer zo nauw. Was het voor of na de kledingcontainer ? Heb ik die kleren nog ? Het moeten die zijn die ik aanheb. Ik heb geen opslag. Toch niet van kleren. En schoenen bracht ze mij. De rode linten gingen los. Ik weet dat nog. Ik vond ze mooi die rode linten. Ik moest ze wegdoen. De schoenen knelden. De nieuwe. Voor haar waggelde ik zelfs op zere voeten. Maar ik straalde. Samen met haar. Veel meet is het nooit geworden. Enkele pinten op het terras van het café en een provocatie. Wij straalden. Ik was tot haar wereld gegaan. Gewassen, geschoren en weer deftig gekleed. Ze liep naast mij. Veel zegden wij niet. Hoefden wij niet te zeggen. Ik had al enkele anderen zien kijken. Mijn gewaggel was niet weggewerkt met het wassen en het scheren. Ze herkenden mij. Ook de anderen straalden. Vooral ongeloof. Verwilderde blikken. Ze zagen de schone en het beest. Maar dat waren wij niet. Er was geen liefde. Alleen geloof in haar sterkte. En bij mij een gestreeld ego. Een overwinning op de anderen. Op de mannen. Met hun suffe vrouwen. Een kleine helling omhoog op mijn steeds dalend levenspad. Jaloezie. Ze droop uit de mannenogen. Eén kilometer, misschien twee zover waren wij van het terrasje op de bewuste dag. Ik had reeds een slag gekregen. Achter op het hoofd. Ze gilde. De man sprong mij voorbij. Haar man. Hij dreunde twee drie keer op mijn smoel. Misschien meer, maar dat weet ik niet meer. Ik wil het mij herinneren maar het komt niet terug. Zij schreeuwde, huilde. Ik wilde haar helpen. Ik viel. Hij trapte. Ook twee of drie keer. Dan niets meer. Ik weet dat ze later huilde. Ik huilde ook, zoals ook de vorige nacht. Ik was echter terug gegaan. Zij keek niet meer mijn kant uit. Ze was bang. Dat denk ik. Dat maak ik mijzelf wijs. Zij kan mij niet vergeten zijn. Hoeveel maal wenste ik niet dat ik daar was. Bij haar. Om haar te helpen. Maar ik was daar niet. Ik had haar achter mij gelaten. Ik was vertrokken. Ik was teruggekeerd naar de verlaten dorpsgek. Ik ging nog wat door met huilen. Zij ook ? Ik nam toch de bocht. Naar rechts. Want daar lag de weg naar de fabriek.
De grote oversteek komt eraan. Ik ben al oud. Ik herinner mij nog dit pad zonder de oversteek. Koning auto heeft de oversteek geforceerd. Prins Remi kan niet zo veel forceren. Er zijn verkeerslichten gekomen. Na het openspetsen van een aantal fietsers, voetgangers. Gegrepen door razende vrachtwagens. Mijn zoons hun moeder stak hier nooit over. Ik heb er ooit zo een gevonden. Geen fiets, dus voetganger. De auto was weg. Ik reed verder. Het pakte mij. Het kon mij ook pakken, die vrachtwagen. Ik moet vertragen op het pad. Nog meer gewiebel. Zwijselend over de ganse breedte. Gevaarlijk. Er kwam niets achter mij. Ik moet stoppen voor het verkeerslicht. In vele gevallen toch. Als het kleine lichtje op rood staat. En de kleine wijzer op... . aha grapje. Dat komt hier wel eens meer. Dat grapje.
Balanceren. Stilvallen. Vallen. Liever niet. Met het been proberen in evenwicht te blijven in statische toestand. Mijn been wil helpen maar schiet tekort. Alles van mij schiet tekort. Wachten op groen. Godot ? Neen groen komt altijd. Het duurt soms lang. Auto's razen voorbij. Enkele stappen verschil tussen leven of dood. Zou ik de stappen doen. De korte weg. Niet meer vechten, gepland afscheid nemen. Ik moet toegeven, voor mijzelf dat de strijd moeilijker wordt. Het is één groot uitzichtloos lijden, dat leven van mij. Mijn been heeft al meer geleden dat is waar. Maar in mijn hoofd zit iets. Neen, het doet geen pijn dat hoofd. Er zit gewoon iets. Een kilo watten, dik water, te veel mieren ? Wat het is weet ik niet. Het houdt mij gewoon tegen. Elke ademtocht wordt een berg. Elke dag een last, een onoverkomelijke hindernis. Ik heb soms goesting om mijn hoofd hard tegen een muur te slaan. Uit te steken als een vrachtwagen voorbij raast. Dan kan ik zien wat er in zit. Wat houdt mij tegen ?
De afkeer van pijn ! Opspattende hoofden doen pijn. Niet lang wel intens. Ik zou moeten kunnen gaan liggen. Rustig beslissen niet meer te leven. Nog even ademen, want dat is zeker niet het eerste dat ik zou laten uitvallen. Ik zou beginnen met het been. Eerst de tenen laten stoppen met leven. Geen gevoel meer. Dan de voet. En zo verder tot de lies. Dan zou ik genieten van de rust die het afstoten van het been zou bieden. Dan zou ik mijn been opgeven. Het zou mij even beroeren. Mijn been is er altijd geweest. Klaagde niet, werd nooit moe. Deed nooit iets onvoorspelbaar. Maar sterven vraagt een opoffering. Ik zou mijn been laten sterven. Daar is niet veel voor nodig. Het is al rot. Ok de rotting is gestopt. Nu moet her leven stoppen. En weer zou ik stevig in en uit ademen en genieten van de afwezigheid van de afgeworpen last. Neen, ga nu niet denken dat mijn been mij zo'n last was.
Dan zou het cruciale komen. Mijn buik stilleggen, laten sterven. Eerst het pis en kak kanaal. Ik hoop dat ik niet meer moet nadat ik het heb stilgelegd. Zou het dan nog kunnen ? Onbeheerst ? In mijn stervensuur stinkend naar de pis en de kak. De cirkel is dan rond. De eigenschap doorgegeven. Ik denk dat ik dan onmiddellijk doorga met het stilleggen van de aanvoer. De darmen laten inslapen. Dit is een definitieve stap. Pis en kak kunnen door een gat in de buik worden verwijderd. Als de darmen stoppen dan is er geen pis en kak meer. Maar ook geen energie. Ik heb dat gelezen. Lang geleden, bij mijn moeder. Eten wordt heel klein gemaakt in de darmen zodat het in het bloed naar de cellen kan. De celmondjes worden dan gevoed met deze hele kleine stukjes voedsel. Als cellen niet eten krijgen ze honger. Dat is logisch. Ik weet dat. Neen niet herinneren. Actief weten. Maar wat hongerige cellen doen weet ik niet. Gaan ze schreien zoals baby's ? Of eerder knorren zoals mijn maag. Of eerder flauw worden zoals ik. Appelflauw. Veel zal dat mij niet kunnen maken. Geen winden meer. Geen geknor, geborrel, gebalk. Ik zal alweer in alle rust even genieten van het stopzetten van deze activiteit. Of zal ik eerder bang zijn voor wat volgt. Moet volgen ? Ik zou het aan niemand kunnen vragen. Wie het pad ooit zover is afgegaan, is nooit teruggekeerd. Of toch ? Dan heb ik ze zeker nooit ontmoet.
Dan wordt sterven zoiets als het uitvallen van een TV. Een dood element lokt andere elementen hun dood uit. Een relais hier, een weerstand daar. Storingen op her geluid. Vervormt beeld. Luide ruis, nog flarden geluid waar te nemen. Stiller en stiller worden de stemmen. Ze gaan op in de permanente witte ruis. Ze zijn weg. Het moment van verdwijnen is niet aan te duiden. Men merkt gewoon na enkele minuten dat her er niet meer is. De stemmen, de vogels, de auto's. Ik zal ze nog zien. Niet meer oren. Of omgekeerd ? Dan volgt het beeld. Krom, kleurzweem, vervormd, gestoord. Toch nog erkenbaar, maar steeds minder. Plots valt het weg. Alleen met het kloppen van mijn hart. Het bonkt door mijn lichaam. Met mijn adem. Wild gaat mijn borst op en neer. De basale reflex op het sterven. Mijn hoofd is rustig, mijn handen voelen de ondergrond. Alles loopt zoals gepland. Het volgende zijn inderdaad die handen. Het gevoel. Het gaat dood. Ik voel niets meer. Alleen het hart. Bonke bonke bonke. Elke seconde. Of is het minder dan een seconde. Het hart, mijn hart zal het bang zijn? Bang voor het moment dat ik het stil leg. Of zou ik eerst mijn adem stilleggen ? Ik heb geen keuze. Ik voel mijn hart enkele keren dubbel kloppen. Enkele keren over slaan. Niet kloppen. Er komt nog één hartslag. Het is stil. Ik adem nog. Nog eens. Nog een hartslag. Mijn hart luistert lastig. Nog adem, nog hart. Het laatste. Mijn hoofd raast. De laatste hartslag. Eventjes genieten van een alweer weggevallen last. Nog enkele keren nutteloos ademen. Mijn hoofd is alert. Het moet wel. Bewust bijwonen van de laatste momenten. Mijn laatste momenten. Nog enkele ademstoten. Ik voel rood met veel wit. Hel wit. Briljant wit. Het rood valt aan. Het wit wint. Het moet echter een punt toestaan in het midden. Een zwarte punt. Een expansieve punt. Mijn borst is stil. Geen hartlawaai, geen gehijg. De zwarte punt vult de helft van het wit. Het wit vecht terug. Tegen wat ? Tegen het rood ? Tegen het zwart ? Nog even een flits. Zie ik helblauw in het wit. Stralend blauw. Het zwart slaat toe. Nog een flits. Helwit. Mijn moeder wenkt. Of is het mijn vader ? Ik zal het nooit weten. Charon houdt zijn hand aan mijn mond. Zijn boot wacht. Ik spaag geld. Ik kan de Styx over. Het is ondertussen groen geworden.
Ik kwam midden op straat terecht. Met mijn fiets. Er was dus geen tegenligger. De put was genomen. Ik slingerde. Zoals altijd. Doch uiteindelijk kwam ik op het pad terecht. Ik sukkelde verder. Ik kon verder sukkelen. Zoals gewoonlijk.
Mijn leven sukkelde ook verder. Oh nee nog niet uiterlijk. Voor de anderen stond ik nog steeds hoog op de hemelladder. Wachtend op mijn jour de gloire. Zelf wist ik dat ik al flink aan het zakken was. Van op mijn zetel, mijn vloer overpeinsde ik 's nachts mijn verwezenlijkingen. Mijn levensfilm begon steevast met de verkiezing. Wie had het kunnen denken toen. Le jour de gloire est arrivé. Toen al. Want de beeldenstroom ging naar mijn falende vrouw. Steeds meer. Ook het falen. Mijn eerst geborene had het niet in zich. Niet in zijn hoofd, maar ook niet in zijn handen. Of misschien wel. Ze hingen los. Liet ze slingeren zijn handen. Van zijn dertien - veertien werden vele van zijn verwezenlijkingen ons door de politie verteld. Gelukkig of we kwamen ze waarschijnlijk nooit te weten. Wat er gelukkig aan was moet de lezer zelf maar uitmaken. In vele gevallen zouden ouders veel gelukkiger zijn als ze de hindernissen op de zoektocht van hun kinderen niet zouden kennen. Mijn oudste zoon zocht ook. Vooral dingen die hij wou hebben, maar nooit zou kunnen krijgen. Hij nam ze gewoon. Uit de winkel, van de anderen, van mij, van zijn moeder. Maar de eerstgeborene mag wat meer. Kan wat meer. Ik keurde moreel zijn zoektocht niet goed. Maar ik spuwde hem niet uit. Hij mij wel. Hij sloeg mij. Hoe oud hij toen was weet ik niet. Hoe oud ik was ook niet. Ach of het voor of na de wagen was weet ik niet. Was ik al prins geweest ? Het moet wel. Een prins die slaag krijgt van zijn zoon ? Neen dat is onmogelijk. Het hoogtepunt lag achter mij dat was duidelijk. Als hij dronken was, mijn zoon dus. Dan slingerden zijn handen in het gezicht van anderen. Eventjes. Nooit erg. Het was een vaste gewoonte dat hij toen in elkaar geslagen werd. Tot die ene keer. Hij had toen een mes bij zich.
Het bijsturen van mijn vrouw had als enig resultaat dat ze nog minder deed. Thuis dan toch. Elders bij de anderen ging ze werken. Wat weet ik niet. Huishouden doen ? Ik vraag het mij af. Want thuis deed ze niets om haar competentie ter zake aan te tonen. Laat staan te vergroten. Verkoop van sex ? U vraagt het. Ik was er nog niet opgekomen. Maar ach, nee. Neen ! Dat kan niet. Wie was er nu in zo'n grote nood ? Wat zegt u ? Een gat is een gat ? Ik wil het niet meer horen. Aan denken kan ik niet. Wil ik niet. Ik denk niet meer. Toch niet meer achteruit. U wil mij laten denken. Zou dit u echt iets aan extra informatie opleveren ? Neen. Dat beweerde ik ook al. Ah, u doet het om wat sensatie in mijn verhaal te krijgen. Ik zit in een stuk waar toch niet veel gebeurd ? Gebeurde ? Mijn vrouw ? Op de vrije markt ? Zou ze daarom zulke dure kleren gaan kopen zijn. Waarom was daarna dan het geld op. De vrije markt betaalt niet veel voor zo'n vrouw ! Dat was het. Neen ik wou er niet zo over denken. U maakt mij bang. Ga weg. Ze hielp in het huishouden van de immer hard bezig zijnde mensen. Simpel. Niets anders. Strijken, koken, kuisen in ruil voor geld. Haar dochter voedde ze wel op. Die leerde ze thuis alles. Alles te doen. School kon wachten. De bovenverdieping moest eerst gekuist. Of voor de marktdag, als er groenten, vlees en boter moest worden gehaald. Ik was akkoord. Vrouwen moeten niet lezen, rekenen. Vrouw moet het huishouden doen, kinderen krijgen. Ik die het zo goed weet, ik zat aangesmeerd met één van de uitzonderingen. Haar dochter, deed uiteindelijk het huishouden. Het elementaire. De kook dus. En later de verzorging van onze jongste. De autobaby. Ze deed dat goed. Als het niet goed was ging ik naar het frietkot. Dan naar het café. Ze deed dat dus goed tot ze meer geld wou. Meer ? Ze had er normaal gezien geen. Ik had geld. En die vrouw, haar moeder. Niet veel. Wij hadden veel te weinig eigenlijk. Maar haar dochter had normaal geen geld. Ze wou er wel. Toen deed ze niets meer goed.
Het pad gaat rustig verder. Rustig inderdaad. Geen putten of bochten. Het eindigt wel. Ooit in de grote oversteek. Maar daar ben ik nog niet. Ik zal niet meer vallen. Tot aan de oversteek. Ik kan nog even aan mijn tweede zoon denken. Een leuke jongen. Een beetje zuurstoftekort bij de geboorte. Dat zei de vroedvrouw. Thuis. Ik zou het niet gezien hebben. Hij ontwikkelde. Groeide snel, leerde traag. Ik had met hem te doen. Hij stonk steeds naar pis, kots en kak. Zijn lichtbruin peenhaar plakte tegen zijn kop. Haar dochter ververste hem, voedde hem. Nieuwe pampers, nieuwe pap, soms heel soms nieuwe kleren. Ze was daar zuinig op. Ze moest ze zelf wassen en had geen geld. Mijn tweede zoon groeide. Hij was een beetje fors. Stevig. Na enkele jaren was hij niet op zijn smoeltje gevallen. Kut, teef, trut, ... hij beheerste het jargon. Hij schopte. Als het moest, als het nodig was. Op zijn moeder. Natuurlijk. Moeders moeten perfect zijn. Anderen hun moeders zijn zeker perfect. Ik was mislukt. Ik kon mijn zoons geen perfecte moeder bieden. Ze had stimulatie nodig. Ik stimuleerde mij zoon om voor zichzelf op te komen. Hij was achterlijk. Hij kwam achter. Achter alle anderen. Dat deed pijn. Ik leerde hem zich naar voor slaan, kloppen bijten en schoppen. Ik lag toch op de zetel. De jongste blijter is meermaals niet in zijn eigen bed geraakt. Hij sliep op de mat, in de mand, op de grond, in de zetel. Oh ik heb die verzoeningspoging gehaat. Ik heb ze mij bespeten. Ik had ze nooit mogen doen. Het gevolg stonk en jankte. Ganse dagen zonder ophouden. Dochters schieten tekort. Dat is normaal. Moeders moeten die taak op hen nemen. Andere moeders doen dat. Die van mijn zonen schoot nog korter dan haar dochter. Hoe hard zij ook gestimuleerd werd. Zij werd koppiger. Bokkiger dan onkruid. Uiteindelijk kon de zweep geen renpaard maken van de ezel.
Nog heel even en één van de gevaarlijkste punten van de rit komt eraan. Een afslag naar de overkant van de baan. Een zijstraat midden in een bocht. Een gevaarlijke splitsing van het pad. Ik moet mij naar het midden van de rijbaan begeven. Zonder dat ik kan omkijken. Amper op snelheid gekomen. Ik moet horen. Luisteren. Scherp horen. Inschatten. Mijn gewicht verplaatsen en een beetje aan het stuur trekken. En hopen. Hopen dat er geen tegenliggers komen zodat ik moet stoppen. Dat zijn rampen. Met dit verkeer moet dit vlot en snel gebeuren. De kans op vallen vergroot. Ik neem bij deze lage snelheden echter zoveel rijbaan in dat het ook hopen is dat ik niet aangereden wordt langs achter. En dan als alle hoop gewettigd blijkt zwenk ik. Ik moet mikken op het nauwe pad in de zijstraat. Het pad begint met een diepe put. Op snelheid levert deze put geen probleem. Zwalkend, met het been stampend durft die put mij soms uit koers te slaan. Dan kom ik midden op straatuit. Of op de grond. Als ik het zo bekijk speelt een niet verwaarloosbaar deel van mijn leven zich op de grond af. Zowel letterlijk als figuurlijk.
Want ook in mijn levensverhaal bleek achteraf mijn hoogtepunt een gevaarlijke splitsing te bevatten. Op de baan kan men zich omkeren als men de verkeerde kant kiest. In het echte leven kiest men en kan men niet terug. Ik ben op de avenue de gloire een verkeerd zijwegeltje in gesukkeld. Het waren nochtans vijf dolle dagen. Die carnaval. Mijn carnaval. Het verval trad niet onmiddellijk in. Integendeel. Ik steeg eerst nog enkele treden. Ik kwam een geïnteresseerd vrouwtje tegen. Zij deed mij aan mijn moeder denken. Kus kus, bla bla, trouw trouw, boem boem. Mijn eerste zoon. Van mij. Volledig. Mijn eerste dochter. Ook volledig. En mijn tweede zoon. Ze groeiden als kool. Om een auto te kunnen kopen kwam er derde zoon. Van het extra kindergeld deden wij de afbetaling. Een privé auto. Alweer een stap omhoog. Achteraf gezien de hoogste trede. Ik heb de splitsing daar niet gezien. Ze was er wel. Ik nam de verkeerde kant. Dat is nu duidelijk. Waar liep het mis ?
Ik denk niet bij de kleur van de auto. Die mogen vrouwen meestal bepalen. Bij mij niet. Ik regelde alles. Ook de kleur. Ik meende dat te kunnen. Ik was prins geweest. Of zou het nog worden. Ik zei het waarschijnlijk al, het tijdskader is gewist uit mijn geest. Na de geboorte van mijn eerstgeboren zoon, werd mijn vrouw net een paard. Dik ook ja. Maar ze had af en toe een aanporring nodig. Een tik, een trap. Ik zag het mijn vader doen. Ik nam het over. Als mijn vader dat deed, kon dat toch niet slecht zijn. Maar mijn vrouw had eerder een ezelskarakter. Ze werd bokkiger en koppiger. Ze leerde lastig. En na de geboorte van ons dochter verviel ze in een nog grotere lethargie dan vooreen. Men moest de zweep hanteren wou ze nog iets uitvoeren. Haar eerste kind begon toen opmerkingen te verzamelen. Van de kleuterjuf. Hij sloeg kinderen, beet en schopte. Hij stak ze met potloden. Bijna de ogen uit. Zijn eerste woorden waren vloeken. De juf verdacht mij van slecht leiderschap. Slecht vaderschap. Net ik die prins was geweest of het ging worden. Dat terwijl het kind zo'n moeder had. Waarom werd zij niet aangepakt. Zij voedde dat rotjong op. Of dachten ze soms dat ik mij ging bezig houden met die blijter. Hij irriteerde mij. Hij liep in mijn weg. Een man hoort niet bij baby's. Een man moet zijn weg gaan. De trap naar de hemel beklimmen. Ik heb het haar eens goed ingepeperd, die moeder. Mijn vrouw. Ze is enkele weken binnen gebleven om er over na te denken. Maar uiteindelijk was het noodzakelijk. Alles voor mijn kind, mijn gezin. Ook de beste moeder. Al had het bij ons een beetje moeite gekost.
De tweede was haar dochter. De derde was alweer mijn zoon. Ook hij ontwikkelde. Vooral problematisch gedrag. Toch voor de anderen. Ik leerde hem opkomen voor hemzelf. Hij was fors gebouwd en onverschrokken. Hij vocht en won. Kreeg af en toe ook een klop. Een flinkerd kan daar tegen. Hij schopte en sloeg zijn moeder. Ik moedigde hem aan. Een moeder moet er zijn voor mijn zoon. Mijn moeder was er ook altijd. Ze heeft maar één keer niet willen reageren. Ik heb haar daarna nooit meer bezien. Ook voor mijn tweede zoon moest zijn moeder een beetje aangepord worden.
In plaats van te leren werd ze opstandig. Die moeder. Die vrouw. Extra bijsturingen hielpen niet. Ze was koppig als onkruid. Ze smeet mij uit de slaapkamer. Ik kreeg de zetel. Het hardde mij. Ik sliep op de grond. Ik leerde mals te liggen op stenen. Dit stapje omlaag bleef achter de voorgevel van het huis verborgen. Waar dit huis vandaan kwam weet ik niet. Ze sprak niet meer. Het hoefde niet voor mij. Ik trainde in zwijgzaamheid. Het hardste wapen. Voor wie het kan hanteren.
Ik moet nu wel echt doorgaan. Het been is uitgerust. Mijn been is nooit moe geweest. Wat echt van mij is gebleven ontgoocheld mij niet. Wat niet van mij is heb ik weggegooid. Behalve het been. Dat heb ik gehouden. Uit zelfbelang, opportunisme zelfs. Andere mensen doen dat ook. Wegsmijten wat ze niet kunnen gebruiken. Wat hen ontgoocheld. Ik ben zelf weggesmeten. Eerst door die nonnen. De zwarte madammen. Toen lag de toekomst nochtans open. Glorieus. Een trap naar de hemel. Die nonnen konden de pot op. Ik ben nog enkele keren in de zaal gaan eten. Vraag mij niet hoeveel keer. Ik heb dat geweten. Heb ik dat geweten ? Heb ik die keren geteld ? Ik geloof van niet. Ik maak mijzelf wat wijs als ik het laat voorkomen dat ik het geweten heb hoeveel keer ik nog gaan eten ben na dat de pinguins de macht hadden gegrepen.
Ik liep dus weg. Naar huis. Woonde bij mijn grootouders en trouwde. De wereld begon aan zijn toekomst. Ik bezorgde het dorp de belangrijke boodschappen. Neen ik was geen postbode. Ik bezorgde de echt belangrijke boodschappen. Eerst met de fiets. Dan kreeg ik zelfs een auto. Het dorp breidde uit. Mijn bereik ook. Ik voelde mij de koning te rijk. Ik voelde mij de koning. Ik zwaaide naar iedereen. Velen zwaaiden terug. Als je wint heb je vrienden. Rijen dik. Echte vrienden. Ze kenden mij. De anderen. Ze wilden mij. Op café was ik de graag geziene. Ik trakteerde en werd getrakteerd. Mijn populariteit groeide. Ik werd een man waar men naar opkeek. Toch in het dorp. Toch in het café. Het culmineerde in duwen en trekken om mij kandidaat te stellen. Ik herinner mij dat. Is herinneren hetzelfde dan weten ? Positief weten. Informatie meedragen als ballast. Reconstructies van momenten. Gefilterd door mijn geest. Terug in elkaar geknutseld door een ander deel van diezelfde geest. Informatie wordt geschiedenis. Geschiedenis gevormd door de toestand van mijn geest. Is alle geschiedenis reconstructie door haperende, falende, fantaserende geesten ? De mijne wordt ondersteund door één foto. Mijn geschiedenis dus. Eén foto aan de wand van een café. Of dit nu het café is uit mijn glorietijd weet ik niet. Niet meer waarschijnlijk. Nochtans zou dit een essentieel stukje informatie zijn om mijn toestand beter te begrijpen. Mijn huidige toestand. Dat ik dit niet meer weet maakt mij een beetje bang. Nu op dit moment. Anders niet. Het is een ergerlijke vaststelling dat de geest die mijn geschiedenis moet reconstrueren dit essentiële gegeven niet meer vindt. Wat kan er dan nog kloppen van mijn verhaal ? Waggelde ik echt altijd ? De priester, was die er of niet. Of was het iemand anders. Was het wel mijn been dat toen rotte ? Heeft iedereen last van dergelijke gaten in de herinnering. Wat kunnen wij geloven ? Wat is bij het verhaal gefantaseerd.
Ik werd dus de kandidaat van mijn café. Het café waar ik veel kwam, zat en dronk. Kandidaat om voor enkele dagen de koning van het dorp te zijn. De prins carnaval. De trap naar de hemel werd steiler. De glorielaan breder. Ik sprong met twee trappen tegelijk omhoog. Op de grote algemene verkiezing was ik knap. En goed. Ik wemelde door de massa. Ik denk dat ik dan niet waggelde. Ik gleed en vloog. Mijn jarenlange public relations verzorging door naar iedereen te zwaaien tijdens de werkuitstappen loonden. Ik werd verkozen. Dat kon niet anders. Geen weg naast. Democratisch. Ik groeide, glunderde, gaf licht. Ik vermoed dat toen ergens de foto is gemaakt. Mijn foto. Mijn hoogtepunt. Maar er kwamen er nog. Dat voelde ik gewoon. Dit was een begin. Ik stond al hoog maar kon nog veel hoger kijken. En tot daar zou ik klimmen. Dat men met stijve benen geen vette vissen meer kan vangen wist ik. Dat klimmen ook niet kan besefte ik toen niet.
De zeldzame aanwezigen in het café kijken niet meer. Ik weet dat niet. Ik kan dat niet controleren als ik op mijn fiets wil stappen. Ik zou dan zeker vallen. En dan kijken ze wel. Dat is logisch. Dus ik steek mijn been in de opening tussen zadel en stuur. Het moeilijkste moment is mij neerzetten op het zadel. Dan stampt het been tot de dynamica het overneemt van de statica. Mijn actieve balanceren van de fiets vroeg een beetje gewenning. Toch van de toeschouwer. Ook van mij. Meermaals viel ik. Potsierlijk. Zonder schade. Maar een klucht went ook. Ook voor de hoofdrolspeler. Nu kijken ze niet meer. Denk ik. Hoop ik ? Heb ik hoop. Mag ik hoop koesteren ? Vooral op dit gebied. Ik bol nu. De stampen met het been krijgen een lagere frequentie. Het is het moment om ze te stoppen. De trapper te nemen. Met de voet. Die voet aan het einde van het been. De trapper in positie te brengen. Of toch nog een stamp met het been. Ik slinger. Gevaarlijk. De trapper staat in het midden. Een vlugge duw. Is het genoeg ? Heb ik snelheid om de voet onder de trapper deze terug omhoog te brengen. Ik probeer. Ik slinger, sta stil. Neen. Bijna. De statica valt aan. Ik val om. Aha bijna. De trapper is boven en ik duw hem naar beneden. Met het been. Ik rij. Ook vandaag heeft de dynamica gewonnen. Het café drinkt verder. Ik rij verder.
Mijn been is ondertussen beter. Uitgerust. Maar ik blijf toch zitten. Ik verander het patroon. De anderen zullen wel ingrijpen. Het werk wacht wel. Mijn werk is geduldig. Het kan geduldig zijn. Het weet dat ik kom. Vroeg of laat. Misschien vroeg en laat. U weet al dat ik moeite heb met tijd. Als het licht is ga ik naar het werk. Als het donker dreigt te worden verlaat ik het werk. Ach het kan simpel zijn. Ik kan het de anderen ook aanraden. De tijd te vergeten. Hem niet willen kennen. Het heeft geen zin om de tijd te kennen. Tijd is één van die dingen die men kan kennen maar niet beheersen. Licht donker. Honger geen honger. Dat volstaat. Echt waar. U kijkt op uw horloge. Aha u denkt nu de tijd te kennen. Maar u kent hem niet. U hebt alleen naar de politieman van de tijd gekeken. Als alles rustig is, geeft die politieman u een veilig gevoel. Hij is er. Hij staat op de hoek voor als het nodig zou blijken te zijn. Een blik op hem en u bent gerustgesteld. Maar als het mis gaat zweept die politieman u op. Uit de weg, sneller, vooruit rennen springen vliegen duiken vallen opstaan en weer doorgaan. Aha en het is meestal zo dat de kennis van de tijd u onrustig maakt. Meestal is het verloop ervan niet naar wens. Te traag, te snel, niet veel goed. En als u dan toch rustig zit dan knaagt de tijd. Onvoelbaar maar toch. Tot u tot de conclusie komt dat de tijd alleen vooruit gaat. Nooit achteruit. De rimpels in uw gezicht gaan nooit meer weg, tenzij definitief samen met uw huid. De kwaaltjes van de voortschrijdende tijd worden alleen maar erger. Tot ze echt stoppen samen met uw hart. Nee, u moet er niet op rekenen dat de tijd ooit achteruit zal gaan. Daar kunt u niet mee om. Niet alleen met het feit dat de tijd unidirectioneel is. Tja zulke geleerde woorden had u niet verwacht natuurlijk. Toch niet van mij. Waggelend, amper pratend. De dorpsidioot. Ach verwacht of niet, u kunt niet om met het feit dat de tijd alleen vooruit gaat. Maar ook niet met het ontbreken van menselijke invloed op de tijd. U bent allerlei oplossingen gaan zoeken. U niet speciaal maar alle anderen die ooit geleefd hebben. Ze hebben levens na dit uitgevonden. Om de knagende pijn van de zekere dood te kunnen dragen. Wij razen met zijn allen tegen 120 km per uur in een doodlopend straatje. Alleen weet u niet hoe lang u straatje is. Dat maakt u bang. Achter die muur, dat eind van het straatje fantaseert u van alles en nog wat. Rijstpap, maagden, eeuwige levens, ... lachwekkend. Psychologisch lapjeswerk. Plantrekkerij. Zoals ik op mijn fiets. Het dient het doel. Over de stijl moet men zwijgen.
Toen ik jong was en nog getrouwd gingen de mensen, ik ook, die god afsmeken toch achter die muur te gaan staan. Met een opvangnet. En hopen rijstpap en gouden lepeltjes. En ik hoop ook met laxeerpillen. Want ik raak verstopt van rijst. Ik niet alleen. Of is het na de muur zo perfect dat de helft van mijn behoeftes zullen wegvallen ? De andere helft blijft. Ik ben daar zeker van. Waarom zou er anders rijstpap zijn ? Al eens rijstpap proberen eten als je geen honger hebt ?
Zou ik met mijn fiets ook tegen die muur rijden ? Dan toch niet tegen 120 km per uur. Ik zal het dus overleven dat einde van het doodlopend straatje. Zoals ik van alle nuttelozen en alle afstotelijken heb gewonnen, zo zal ik winnen van alle anderen ook. Ik zonder auto, met een stijf been. Mijn stijf been. Het andere moogt u hebben. Het wordt toch maar moe. Het luistert amper. Ik ben er niet zo veel mee. Alleen op mijn fiets. Ik zie mij hier al lopen, fietsen. Alle anderen aan de andere kant van de muur. Het leven confronterend, recht in de ogen kijkend. En met mijn zot verstand kunnen zeggen : Het was goed, en ik heb mijn best gedaan het beter te maken. Ik heb gekregen wat ik kon krijgen. De rol van dorpsidioot. Maar in alle eerlijkheid, durft u het leven in de ogen te kijken ?!
Nu zou ik moeten gaan. Ik moet op het werk komen. Maar het been wil nog niet. Ik besluit het alweer zijn zin te geven. Ik blijf nog wat zitten. Met zicht op ons moment suprème, moment de gloire. Wij hadden alles ik en mijn vader. Tot hij ziek werd, weg ging en stierf. In die volgorde denk ik. Eigenlijk heeft die volgorde geen belang. Sterven deed hij zeker het laatst. Het was ook de meest definitieve daad van hem. Moeder kon het daarna niet goed aan. Ik ging waarschijnlijk toen niet meer naar school. Ik las veel. Ik moest wel veel lezen want ik was alleen. Als er anderen in de buurt waren hadden ze altijd plezier. Met mij, om mij, over mij. Dus ik las. Ik las mij van de wereld tot ik op een dag zoveel honger had dat de onrust van mijn maag mij eenonbekend gevoel van onrust gaf. Ongerustheid. Ik kende geen rust, ik moest eten. Eten moeder. Dat was toen natuurlijk en logisch. Ik zocht eten. Ik vond moeder. Ze bengelde nog aan het touw. Haar hoofd hing een beetje scheef. Haar armen hingen licht gebogen langs haar lijf. Haar benen maakten ook een lichte hoek. Ze deed geen aanstalten om eten te gaan maken voor mij. Ik riep. Brulde. Trok aan haar benen. Spong naar haar handen. Maar ze vond het spelletje te leuk. Ze bleef hangen. De honger ook. Die reageerde wel en werd bozer en bozer. Op tijd heb ik geen wat. Dus vraag mij niet hoe lang ik daar bij moeder heb gezeten. De honger ging over.
Ik weet niet of het nu de postbode was. Waarschijnlijk een aanmaning. Of de melkboer die om zijn achterstal kwam. Wat doet het ertoe. Ik moest weg. Moeder bleef hangen. Begon raar te ruiken. Ik kwam tussen vele anderen. Mensen met lange zwarte jassen, breed uithangend voedden mijn. Die hadden ook zwarte kappen op hun hoofd. Met een beetje wit eronder. Zij spraken veel. Ze toonden mij een hok. Met een bed. Een tafel een stoel een kast. Ik lag veel op bed. Ik kon vandaar de afwisseling van licht en donker gadeslaan. Ik zag een boom. Ik vermoed dat het een boom was. Ik zag geen stam. Alleen een bol bladeren die zichzelf verving door dorre takken. In de takkentijd was het kort licht. In de bladerentijd bleef de dag maar duren. De zwarten lieten mij doen. Een tijdje ging ik met de anderen mee om te eten. Lange tafels, lange banken. Veel borden. Mes en vork. Het duurde even voor ik daarmee overweg kon. Hoe lang ik in die zaal ging eten weet ik niet. Ik zei het al ik heb geen besef van tijd. Ik kan gebeurtenissen niet plaatsen in zijn tijdskader. Toen ging mijn been pijn doen. Ik bleef in bed. De zwarten brachten het eten naar mijn hok. Oh ga nu niet denken dat ik toen dik werd. Ik at genoeg om niet te dit te worden. Discipline ! Staalharde discipline heb ik toen moeten leren. De zwarten brachten zoveel eten dat ik ze op de duur moest wegjagen. Zij waren zo begaan met mijn been. Dat been dat later mijn slechte been zou worden. Ik was er toen al fier op. Dankzij mijn been kon ik doen waar ik zin in had. Liggen, observeren en discipline kweken. Het was fascinerend te zien hoe de boom van kleur veranderde met wijzigende achtergrond. Ik trachtte dit aan de zwarten uit te leggen. Zij knikten begrijpend. Schudden dan hun hoofd en zeiden iets. Veel begreep ik er niet van. Als ik al iets heb begrepen staken ze het op mijn been. Wat het was, ben ik nooit te weten gekomen. Ik zal het ook nooit meer weten. Toen was ik niet gemotiveerd om dat uit te zoeken. Ik was, laat mij eerlijk zijn, een beetje lui. Het zou mij toen ook niets opgebracht hebben te weten wat het was. Nu zoek ik er niet meer naar. Ik heb het opgegeven toen ik begon te beseffen dat de benoeming van het geen enkel nut had. Niet om eten en drinken te organiseren. Niet om mijn situatie te begrijpen. Trouwens wat nut heeft het mijn situatie te begrijpen als ik er niets aan kan veranderen. De anderen werken altijd tegen als ik iets wil veranderen. Zij zijn waarschijnlijk bang. Ik ben beter dan hen. Als ik verander wordt ik een bedreiging. Neen niet fysiek. Niet meer. Maar wel voor hun positie, hun status. Die zot, die rare is dat gaan doen en heeft nu dit of dat meer dan hen. Dat kan niet ! Wettelijk is dat vastgelegd. En de algemene burgerzin is zo groot dat de anderen zich massaal verzetten als ik iets wil veranderen. Ook die nonnen die mij toen eten brachten. Ik herinner het mij nu dat die zwarte mensen toen nonnen genoemd werden. Ik werd die boom zo beu als koude pap. Ik verzette mijn bed met het hoofdeind aan de zijde van het raam. Zo kon ik op de grijze muur de verschillende soorten grijs bekijken. De nonnen stribbelden tegen. Ze verschoven mijn bed terug. Ik bleef liggen. Ik joeg ze weg. Ik mepte ernaar. Naar die nonnen. Ik sleurde mijn bed terug.
De nonnen stopten ermee zeiden ze. Als ik bedden kon verslepen deed mijn been niet pijn. Kon ik gaan eten in de zaal. Kon ik dit, kon ik dat. Alle macht aan de pinguïns. Ze misbruikten die macht ! Net zoals mensen.
Het been doet pijn. Elke keer na de schroothoop. Het goede been ? Of keert fietsen goed en slecht om. Het been trekt aan mij. Het roept naar mij. Om rust. Het been. Niet mijn been dat kan niet. Mijn been zou niet zo snel opgeven. Misschien was het lang geleden mijn been. Maar nu niet meer. Het heeft zich ook teruggetrokken en gespecialiseerd. Onder de zweepslagen van mijn misbruik. Het leidt een eigen leven. Het wordt moe zonder dat ik het wil. Het gaat pijn doen. Zo maar. Mijn slechte been is wel van mij. Of het is toch van mij geworden over verloop van tijd. Ik heb er niet zo veel aan. Maar het gaat niet zo maar pijn doen. Het speelt niet op. In ruil heb ik moeten aanvaarden dat het stijf is. Een soort stok aan mijn onderlijf. Maar het andere been heeft een rustplaats nodig. Daarom hebben de anderen hier het café gezet. Hier tolereren ze mij. Nog altijd. Ik rust hier veel. Elke keer ik hier voorbij kom. Misschien is het het been dat hier zo graag komt.
Ik kom hier ook graag. Dat denk ik toch. Of eerder dat voel ik. Ik moet niet fietsen, de anderen lachen niet. Niet meer. Sinds dien kom ik hier liever dan het been. Ik kom mij warmen. Of afkoelen. Ik krijg hier altijd water. In een glas. Niet in een toiletlavabo zoals anders of in een fontein. Ik zit hier met zicht op de fotos. Een ganse rij fotos van belangrijke mensen. Mijn vader hangt naast mij. Dat zeggen ze mij en ik geloof hen. Want herkennen doe ik geen van beiden. Het zijn statige heren. Allen fier in hun mantels met bontkraag. Hun belangrijkheid zit hem in de staf die ze dragen. De prinsenstaf. En in hun hoed. Met pluimen. Zoals bij de indianen. Daar dragen de belangrijkste mensen ook de grootste adelaarspluimen. Op de fotos dragen de mannen nog grotere pluimen. Fazantenpluimen. Ze zijn mooi om naar te kijken. Ik ook. Maar ik krijg geen vat op het tijdskader. Waggelde ik toen al ? Dat moet. Ik ben waggelend geboren. Was het slechte reeds mijn been ? Deed het goede toen al pijn ?Leefde moeder nog ? Vader ? Deze kennis is weg. Ze was zeker nutteloos anders had ik ze onthouden. Het enige aanknopingspunt is dat ik nog mijn tanden heb. De man op de foto die de anderen aanduiden heeft een mooi, fiere glimlach. Dieper inzicht in zijn lijf wordt verhinderd door een mooie witte verdedigingsmuur van tanden. Die heb ik niet meer. Ze zijn mij op een bepaalde dag niet meer gevolgd. Die tanden. Dat vertellen ze mij hier toch. Weet ge nog Remi roepen ze dan. Ge stopte hier met uw velo. Alleen al met dat afstappen hebben wij vijf minuten moeten lachen. Maar dan moest ge zo nodig nog pardaf plat op uw bakkes vallen. Op het voetpad. Op de rand van het voetpad. Ge bleef wat liggen maar ge waart te vuil om op te rapen. Wij wilden de ambulance bellen maar toen kroop ge recht. Allé, ge hief uwen kop op. Man man man, dat was lachen. Uw tanden volgden uw kop niet meer. Ze bleven liggen slapen op het voetpad. En het bloed gutste uit uw neus en uw bek recht in die luizenbaard van u. Ge waart precies Alice Cooper met een wilde lange vuile baard. Moest ge u gewassen hebben wij hadden zeker een portie beulingen van dat bloed kunnen maken.
Zoveel keer herhaald blijft dit hangen natuurlijk. Het wordt geschiedenis. Mijngeschiedenis samengesteld uit cafépraatjes en een foto. Meestal eindigt het verhaal met het besluit dat mijn vader en ik veel gedaan hebben voor het plezier in ons dorp. Ik krijg dan een pint bier. Soms twee. Dat is in mijn toestand genoeg. Niet dat iemand het zou zien als ik stap (het kleine eindje terug naar mijn velo) of als ik fiets. Maar mijn waardigheid verhindert mij zat op straat te komen. Ik blijf hier meestal niet lang. Ik moet nog naar ver over vele gevaren.
De school is genomen. Ik zal er terug naar toe moeten. Ooit. Maar dat is ver vooruit kijken. Ik kijk gewoon vooruit. Het volgende is de schroothoop. Lang geleden was die van meneer O. Mijn vader wist dat. Meneer O. gaf vader soms een boterham als hij in de wrakken geslapen had. Die wrakken fascineerden hem. Mijn vader. Daarom sliep hij daar soms. Zelfs toen hij nog bij moeder was. Die wrakken fascineren mij ook. Niet door mijn vader. Dat is geschiedenis die geen brood in de maag brengt. De bocht na de school onthult de wrakken. Een belevenis waar ik dagelijks naar uitkijk. De lijnen in de wrakken doen mij denken aan mijn fietsbewegingen. Hoekig, weinig elegant en als ze met een hoop bij mekaar zijn, zelfs afstotelijk. De mensen, de anderen, houden niet van afstotelijk. Ze verzamelen dat in reservaten zoals schroothopen en oude peekes huizen. Samengebracht met andere afstotelijkheden voelt die ene zich niet zo uitzonderlijk. Achter hun omheining hebben ze het recht afstotelijk te zijn. Zelfs gelukkig te zijn in en met hun toestand. De wrakken, de oude peekes, de zotten, de kringloopgoederen.
Een blik op de wrakken maakt mij fier. De anderen hebben mij niet in het reservaat gekregen. Ik was slim. En heb mij slimmer gemaakt. Alleen in de noodzakelijke dingen natuurlijk. Ik was helemaal niet algemeen begaafd. Maar ik heb mij gespecialiseerd. Survival of the fittests. Waar haal ik dat nu ? Een flits uit mijn glorieus verleden. Toen ik nog kon lezen. Of toen ik nog praatte. Dat doet er niet toe. Wat zou U er mee zijn als u wist waar dat zinnetje plots vandaan kwam ? Niets. U zou mij huidige nu niet beter begrijpen of verstaan. Ik heb mij dus gespecialiseerd. Bedelen om geld duurt lang. Na markten gaan snuffelen in het afval geeft direct eetbaar resultaat en duurt minder lang. Maar van één marktdag per week kan ook ik niet leven. Dus de afvalbakken van restaurants en warenhuizen zitten ook in de strategie. Dus bijna de helft van mijn behoefte zijn gedekt. Pissen en schijten kan ik overal. Of bijna. De restbehoeften zoals mij reinigen en kleding worden aangepakt als ze zich stellen. Ik heb mij getraind om niet vuil te worden. Ook heb ik geoefend mijn kledingsmaak weinig te laten veranderen. Dat kost minder moeite om aangepaste kleding te vinden. Ik heb nog een behoefte. Daar spreek ik niet over. Nu toch niet. Ik heb mij nog verder gespecialiseerd. Ik heb al gezegd dat ik overbodige informatie zonder pijn in het hart uit mijn geheugen laat vertrekken. Mijn harddisk houdt alleen dat bij dat helpt mijn behoeften te voldoen. Ook de nutteloze vaardigheden stoot ik af. Stappen propeer ik te vergeten zolang ik kan fietsen. Later als ik niet meer kan fietsen haal ik de gave van het stappen dan wel weer terug. Praten helpt niemand. Ik sta toch alleen. In mijn luttele vreugden en in mijn immense lasten. De priester ? Die moest. Die deelde mijn leed uit angst. Angst voor zijn idool, god. Angst voor de hel die zijn idool klaar houdt als hij mij niet geholpen had.Ik hou mij dus staande tussen de anderen. Dikke neus ! Fuck You !
Ik waggel voorbij de schroothoop. Dan neemt mijn triestheid het altijd over van mijn fierheid. De anderen smijten zoveel weg. Ze definiëren het als nutteloos. En ook voor de nuttelozen zijn er reservaten. Schroothopen, oude peekses huizen, zothuizen. Ah ik merk dat afstotelijkheid samenvalt met nutteloosheid. Wie afstotelijk is kan niet gebruikt worden. In de stad der blinden zou flink wat minder nutteloos zijn ? In het begin wel natuurlijk. Men zou moeten specialiseren. Dus weggooien wat nutteloos is. Zich concentreren waarin men goed is om de behoeften te voldoen. In diezelfde stad zouden de behoeften heel wat minder zijn. Eten, pissen en schijten. Alle andere behoeften steunen op het visuele. Als de batterijen daar op zijn moeten ook de gehoorsmensen terugvallen naar die drie behoeften. Ze zullen een voordeel hebben. Meerdere zelf. Op mij zullen ze voor hebben dat ze met meer zijn die blinden. Zij zullen de norm zijn. Ze zullen zich kunnen organiseren. Verder existeren. Uitbreiden. Liefde is toch al blind. Ach en ze zullen voor enkele generaties de perceptiemaatschappij achter zich kunnen laten. Niemand zou lachen als ik dan voorbij fiets. Ze zouden mij appreciëren voor mijn aanwezigheid. Niet voor hoe ik er uit zie. Zij, alle anderen, met hun slechte smaak, wansmaak.
Het plein lag al achter mij. Ik passeer het laatste café. Dan de school. De vaalgroene barakken waren een constante in mijn leven. Toen mijn moeder nog leefde heb ik er drie jaar naar hetzelfde geluisterd. Toen schreeuwden ze tegen mij. Mijn moeder kwam erbij. Ze nam mij mee. Voorgoed. Ik las zelf wel boeken. Ik zal toen nog kunnen lezen hebben. Bij gebrek aan nuttigheid heb ik ook die kunde laten weggaan. Wanneer dat was staat mij niet scherp meer voor. Mijn top moet dan reeds voorbij geweest zijn. Nu slaap ik soms in de school. Er zit een plank los van één van de barakken. Met wat handigheid kan die weggenomen en teruggeplaatst. Gevormd door te weinig te eten merkte ik dat ik door het gat kon dat ontstaat als men de plank wegneemt. Het is droog op school. En rustig. Soms vergeet een kind een koek en dan is het kerstmis. Ik herinner mij kerstmis. Dan werd er goed gegeten. Dus een koek is kerstmis. Meestal sneeuwt het niet op mijn kerstdagen.
Waggelend ontwijk ik de kinderen die naar school trekken. Het is moeilijk rijden met mijn been. Stijf been. Zeker op een fiets. In een auto op de achterbank kan men sneller met stijve benen door het leven. En met meer stijl. Als men over een wagen beschikt kan men zelfs lang het been stijf houden om snel een vette vis te gaan vangen. Ik trap met mijn goede been. Hoewel het na de fietstocht zoveel pijn doet dat ik twijfel of het wel het goede been is. Het slechte been hangt stijf naar beneden. Naast de trapper. Als het goede been de andere trapper naar het dieptepunt heeft gebracht, stamp ik deze met mijn hiel een beetje achteruit. Om dan mijn schoentip onder de trapper te brengen en deze op de door mij ontwikkelde snelheid mee omhoog te brengen. Toegegeven het is niet de mooiste manier om te fietsen. Ik hoor soms lachen achter mij. In het begin stapte ik af om mijn situatie uit te leggen. Soms viel ik daarbij. Een burleske klucht met bulderlachen voor gevolg. Meestal lukte het wel. Dan zeiden ze wat erg met de pretlichtjes nog in hun ogen. Die seinden de boodschap oef wij mogen niet klagen er zijn grotere sukkelaars dan wij. Ik ben nu wel gestopt met dat afstappen voor uitleg. De mensen konden toch niet luisteren. Ik vermoed dat dit niet gebeterd is met de jaren. Dit weet ik echter niet zeker, ik ben, zoals reeds gezegd gestopt met tegen de mensen te praten. Of ik het nog zou kunnen ? Ik heb geen behoeftes buiten eten, drinken en mij ontlasten.
Uit die tijd stamt mijn voorkeur voor mooiekleren. Als men afstapt van de fiets en iemand aanspreekt dan moet men er goed voorkomen. Door mijn verminderd contact met de andere mensen is mijn smaak waarschijnlijk niet meer modieus. Misschien is mijn smaak een zelfstandig leven gaan leiden, net als ik. Eigenlijk is kledingsmaak heel eenvoudig. Als ik genoeg snelheid heb op mijn fiets om opzij te kijken moet ik in een vitrine een fiere knappe vent zien. Dat is het enige criterium. Die roze muts met groene rendieren staat mij beeldig. In de zomer bind ik met een touw de oorflappen boven mijn hoofd samen. Ze zijn dan te warm als ze voor mijn oren hangen. Die muts is mijn souvenir aan een mooie meevaller. Vraag mij geen details maar ik sliep toen in de container voor wegwerpkledij. De pief die hem leegmaakte had de deur niet op slot gedaan. Toen heb ik mij rijk gevonden aan kleding. Zo rijk dat ik ze nu nog draag. De schaapsleren jas heeft een scheur onder de arm. Als ik mijn arm stijf tegen mijn lichaam hou ziet niemand dat. De laatste tijd probeer ik zelfs niet meer mijn arm van positie te veranderen. Een mooi wit hemd. Toen rook het beter dan nu. En vroeger was het wit witter. Daar weet ik. Witte hemden vergelen met de tijd zei mijn moeder, of je ze draagt of niet. U ziet mijn geheugen was sterk want mijn moeder stierf nog voor mijn been rotte. Mijn geheugen is nog sterk. Daar ben ik zeker van. Zwarte broeken. Veel. Zelfs een paar mooie bruine schoenen. Maar vooral een zachte hoop om op te slapen. Het moet lang geleden zijn. Ik kan dat afleiden uit de gerafelde onderkant van mijn broek. En uit de veel dichtgeplakte scheuren die allemaal een geschiedenis hebben. Geschiedenis is van lang geleden ! Ook mijn schoenen getuigen van de vele verlopen tijd. Zolen komen niet onmiddellijk los. Het rode plastiek lint houdt nu wel geen mensen meer van de bouwwerf, maar het zit wel mooi rond mijn voet. Maar het houdt vooral de zool onder mijn voet en het bovenleer op zijn plaats. Het verslijt wel sneller als ik veel stap. Maar ik stap niet veel meer.
Eénmaal hebben deze mooie kleren mij in de problemen gebracht. Ach ik mag ze niet beschuldigen. Het waren de oesters en de kaas. Schimmelkaas maar of dat de oorspronkelijke bedoeling was weet ik niet. Ik zal dat trouwens nooit weten. Mocht dat belang hebben ik zou misschien moeite doen om het te weten. Maar ik heb al lang beslist dat deze kennis geen belang heeft. Kortom ik kotste en scheet mij recht in het Guinessboek of records. Dat ik mij dat boek herinner bewijst dat ik ooit boeken moet hebben gehad. Of ik kon lezen zal de lezer aan de hand van deze informatie niet kunnen besluiten, ja zelfs niet mogen besluiten. Om mijn mooie kleren niet te bevuilen had ik ze gewoon uitgelaten. Accidenten kunnen zo niet voorkomen. Logica was steeds een sterke kant van mij. Ik sliep in de kerk. Ik was op weg naar de stadsfontein om mij te wassen. Mijn kleren waren niet vuil. Ze bleven in de kerk dicht bij god. Ik was ziek. Als paarden op straat mogen schijten, waarom ik dan niet. Ik was echt ziek. Het liep van mijn benen. Het gaf een warm gevoel, dat wel. Soms lag ik op de grond, mijn handen aan mijn buik. De kots stroomde, gulpte, klotste tegen de muur. Maar in deze maatschappij heeft men geen respect meer voor zieken. Ze worden ontslagen. In mijn geval zelfs aangehouden. Drie blauwuniformen met pet kwamen op mij af toen ik in de fontein stapte. Wilden zij dat ik vies bleef ?Het dreef van mijn billen. Het koekte vast tussen twee vlagen in. Mijn borsthaar stonk naar de kots. Ik had water nodig. Het blauw op straat verhinderde mij geen sociaal gevaar te worden. Ze begrepen mij niet. Ze wilden mij niet begrijpen. De onwil stond in hun ogen. Enkele uren cel. Een verpleegster van de openbare onderstand waste mij en gaf mij kleren. Niet eens mooie. Ik kon mijn stoelgang verder ophouden. Gelukkig had ik mijn chique kleren in de kerk achter gelaten. Later zou ik ze gaan oppikken.
De fiets staat er. Alweer. Men kan betrouwen op deze fiets. Toch wat beschikbaarheid betreft heeft hij mij nog nooit ontgoocheld. Mijn lijf en die fiets, die hebben iets met elkaar. Elke morgen schuifel ik tot bij het rijwiel en elke morgen brengt de tweewieler mij tot aan mijn fabriek. Of men ook voor andere dingen kan betrouwen op deze fiets weet ik niet. Ik wil het niet weten. Het staat zo gek om bepaalde dingen aan een fiets te vragen. Ik wil niet gekker overkomen dan ik al ben.
Dus ook deze morgen rol ik naar mijn dagelijks werk. Meer zwijselend dan op andere dagen. De wijnrestjes gisteren waren overdadig. Ik kom gelukkig weinig anderen tegen. En die kijken niet raar naar mij. Toch niet raarder dan anders. Vroeger in betere, jongere dagen kon ik rechter fietsen na wat wijn. Denk ik. Ik weet het eigenlijk niet. Niet of niet meer. Het moet wel. Mijn geheugen moet toen ook beter geweest zijn, net zoals mijn benen. Het was toen ook nog geen gewoonte dat de mensen gegeneerd het hoofd afwenden, giechelend mijn richting uitlachten of ga weg rare als goedemorgen naar mijn hoofd slingerde. Maar dit stoort mij niet. Niet meer. Er moet een tijd geweest zijn dat ik mij daar wel liet door deprimeren. Dat moet, maar ik herinner her mij nier. Is er zon tijd geweest ? Heeft men mij niet altijd uitgelachen ? Met mijn ros haar, mijn iets te grote oren. Later met mijn slepende been en zwaaiende manier van voortbewegen. Met mijn vader die voor een bord spaghetti en een pils zijn plein proper hield. Met mijn moeder die aan het lelijke zusje van vrouwe Goudbezie deed denken.
Ik waggel voorbij het plein. Mijn vaders plein. Dat mag ik wel zeggen. Hij heeft er jaren gewoond. Hij heeft het proper gehouden. De caféklanten vervuilden het, de leeggevreten frietverpakking nam het in. Maar hij stond daar plichtsbewust. Een beetje geholpen door honger, dorst. Ook naar genegenheid, menselijkheid. De bus stopt daar ook. Op dat plein. Ik weet dat want in het bushokje waar mijn vader nog geslapen heeft staan mensen. Lege holle mensen. Ik zie ze dagelijks. En zij mij ook. Ik kan dat afleiden omdat ze niet meer reageren als ze mij zien. Mensen die hun huisje hebben achtergelaten, en hun kruisje staan uit te stralen aan de bushalte. Hij daar die lange, dat is een rare. Hij houdt meer van de mannetjes dan van de meisjes. En die daar, met haar lang haar die doet het met haar baas. Zeggen ze. En daar die met de bril, heeft een zwaar gehandicapte zoon. Of dochter. Misschien beiden. Ach ze stralen het uit. Iedereen. Ze hebben iets waar psychologisch crapuul zich in een deuk voor lacht. Ze sleuren het mee als mistvogels. Alleen het kussende koppeltje druipt van het geluk.
Moest mijn fiets stoppen met rijden, ik zou hem gebruiken als steun. Moeten gebruiken als steun. Mijn been is er niet beter op geworden. Ik ben eens gevallen. Rood bloed kwam eruit. Uit dat been. Lang en veel bloed. Ik waggelde, kroop naar een dokter. Op zijn stoep vond ik twee stukken van twee euro en wat centen in mijn zak. Ik kroop terug. Voor zoveel komt een dokter niet aan mijn been. De wond stopte met bloed geven. Ze werd bruin, zwart, gelig, gelig groen. Ze stonk en groeide. En groeien doet pijn. Ook voor de wond. Alleen gaf ze haar pijn aan mij. Als ik groeide moest ik mijn pijn voor mijzelf houden. Op een dag lukte het amper. Ik kroop naar de kerk. Letterlijk. En om er te sterven. In de nabijheid van god. Maar hoe nabij die ook moge zijn in een kerk, sterven deed ik niet. Toch niet direct. Beteren deed de wond ook niet onder invloed van gods nabijheid. Het was pas toen zijn aards hulpje, de priester mij opmerkte dat er verandering in mijn situatie kwam. Eerst heb ik dat niet gemerkt. De zwartheid voor mijn ogen, de witte ruis in mijn oren en schreeuwende gevoelloosheid in mijn huid waren niet te doorbreken. Hoelang deze toestand duurde weet ik niet. Niet meer. De priester moet het mij verteld hebben. Doch omdat dit gegeven niet belangrijk of interessant was heb ik het laten vertrekken. Toen kwamen de dingen terug. De vage afwisseling van steeds lichter worden grijs met donker kreeg terug het ritme van een dag. Het duurde nog lang eer ik de zachte vriendelijke trekken op het gezicht van de priester kon onderscheiden. Ik wilde dat het lang duurde. Want als ik ze zag, zou ik weg moeten. Het ruisen werd meer en meer onderbroken door het geluid van de priester. Ik leerde klanken herkennen en associëren. Met eten, met pissen en kakken, met bezorgdheid. Ook het gevoel kwam terug. De stekende pijn begon zich terug te concentreren in mijn been en was niet langer uitgesmeerd over mijn ganse lijf. De pijn minderde zelfs toen ik ontdekte dat ze niet meer stonk. Ik heb nog een tijdje de kerk proper gehouden na de missen. Maar misschien werd god jaloers. Of kwaad. Ik moest er weg. Het daagde in mijn hoofd, het trok aan mij. Ik moest terug naar mijn normale leven.
Het is restjesdag vandaag. Voor de eerste keer. Vroeger toen de kiekens in BHV nog tanden hadden en vrijelijk hun gekakel in de door henzelf gekozen taal konden doen, waren er geen overschotjes of restjes na kerstavond. Er was dan ook geen gezondheidsrage die ons vertelde geen derde stuk kalkoen, geen vijfde stuk ijstaart en zeker geen vierde fles wijn naar binnen te werken. En als er dan toch een verloren boon, een slecht afgekluifd botje of andere eetbare souvenirs gevonden werden, waren die voor de katten of de vogeltjes. U moet natuurlijk weten dat in die tijd er nog geen antropomorfe opwarming was en die diertjes dus half bevroren de duistere hongertijden van de winter moesten doorkomen.
Nu wij wel stoppen na een modest sneetje kalkoen is er dus over. Niet zo veel maar toch. Ook wat kroketten en wat stukjes bloemkool en een enkele boon. Wij hebben besloten deze dingen voor het eerst zelf op te eten !
Tot vorig jaar gingen wij eten op Kerstmis. In een restaurant. Traditie sinds Willems heugenis en altijd leuk. De voorbije jaren hebben wij echter zo hard geprofiteerd van de belastingsverlagingen dat wij dit nu niet echt meer kunnen betalen. Nochtans met de duizend euro die wij jaarlijks renteloos te veel betalen, zouden wij .. inderdaad.
Maar het is niet allemaal de schuld van de nooit ingeloste belastingsverlaging natuurlijk. Restauranthouders blijken om één of andere duistere reden het idee te koesteren dat hun prijzenniveau evenredig is met het aantal te verwachten klanten. Dus jaarlijks omhoog die prijzen .kwaliteit kent geen prijslimieten. Spijtig dat het loonzakje van de modale Belg al jaren gelimiteerd is. Dus neen heren restauranthouders dit jaar geen reservatie voor de familie De Rode. Geen rancune hoor. Ik wil jullie nog wat goede raad aan de hand doen. Jullie moeten alles nog veel duurder maken, ik durf wedden dat het aantal klanten nog sterk zal toenemen, toch deze die hun kat sturen.
Ach het kan zo gezellig zijn. Samen thuis. Recycleren, recupereren. Het is modern, het is in en het is goed voor het milieu. Bovendien moeten wij ons niet verplaatsen om de restjes op te eten. Geen antropogeen C02 extra in de atmosfeer. Onze biologische voetafdruk zal flink wat verkleind zijn. Neen beste kindertjes De Rode, papa is niet gierig zelfs niet zuinig. Wij zijn op deze kerstdag gewoon van heel goede wil. Goede wil om het milieu te redden. En is het niet aan alle mensen van goede wil dat er vrede zal worden geschonken ?
Het is een tijdje geleden, zo alleen voor het keyboard iets moeten schrijven. Nog is er geen moeten bij, wie is er nu geïnteresseerd in mijn mening ? Over de regeringsvorming bijvoorbeeld ? Iedereen heeft zijn zegje op fora allerhande, maar net zomin Vlamingen nog kunnen luisteren naar Walen, Allochtonen, . Net zomin kunnen Vlamingen nog naar hun taalgenoten luisteren. Of lezen wat die te zeggen hebben. Een algemene aftocht ? Ach ook niet. Willem weet dat hij zich niet kan houden. Maar toch een georganiseerd afkicken en minderen. Ontgoocheld ? Neen ! Willem gaat liever in de woestijn van zijn eigen webstekkie staan roepen. Waar niemand tegen roept, waar geen andere meningen moeten gelezen worden.
Ondertussen is de tweede helft van 2007 één langgerekt Belgisch dieptepunt geweest. Begonnen met een Vlaams orgasme van jewelste. Op 10 juni dansten electorale overwinnaars op tafel. Het egoïstische deel van het Vlaemsche volk kreeg een stijve van zoveel eng-spannend nationalisme. Als snel bleek dat goed bestuur een andere naam was voor het stijve been symptoom dat blijkt op te treden onder invloed van extremistisch ontstoken separatistische appendecietjes. De verkiezingen liepen dus uit op een scheet in een fles. De eerste minister die het land de afgrond in beloofde, die door zijn belastingsverlagingen zoveel mensen op en over de rand van de armoede heeft gebracht, doet gewoon verder. Vlaanderen krijgt wat het gestemd heeft, de CD&V in de regering en electoraal Wallonië mag ook niet klagen met het volledige Waalse front in de regering. Eigenlijk is het hier erger gesteld dan in Rusland. Daar manipuleert Putin tenminste voor de verkiezingen zodat iedereen op hem stemt, en de winnaar dus echt de winnaar is. Hier in België negeert men gewoon de electorale uitslag. Erg. Heel erg zou den Tientonner zeggen.
Als er politiek dan al iets positief kan gezegd worden is dat eindelijk die sossenpartij die toeliet dat de belastingen meer een soort brandschatten werd, die fiscale amnestie toeliet, die toeliet dat de pensioenen tot de laagste van Europa behoren, .. die sossenpartij is eindelijk overbodig ! Ook de rechts extremisten lijken overbodig. Zij hebben hun rechts nationalistisch stokpaardje laten schaken . Niet eens door allochtonen maar door het eigen volk eerst. En ze weten niet wat zeggen. Goed zo !
Voor de rest schreiden we rustig verder achteruit. Meer en meer mensen kunnen hun electriciteitsfactuur niet meer betalen, hun mazoetverwarming, hun medische noodzaken, hun degelijk voedsel, ..who the fuck cares ? In een land waar gezond verstand met vijf zetels in het parlement komt zal dat niet snel beteren. De rest koopt minder dure eindejaarsgeschenken. Kijk en stel zelf vast in de winkelstraten en de shopping malls. Ach de media blijven kartonnen droomsteden bouwen voor de tsaar. Iedereen op kerstreis ? Bel zelf even voor een last minute in Chamonix, Saas Fee, Zillertal, . En stel vast dat er keus te over is. 10 jaar geleden kon u alleen nog reserveren voor volgend jaar. Af en toe draaft er nog één exemplaar op dat veel geld zegt uit te geven in deze eindejaarsperiode. Aan cadeaux, maar ook aan eten meneer. Ja eerder aan eten . Want die stroperijen in restaurants zijn niet meer te betalen. Na de nieuwjaarsdagen zullen warenhuizen, beenhouwers, bakkers, .. weer kunnen wachten op de komst van de zeldzame klant. Want wachtend tot de maand in het krimpende loonzakje verdwijnt, verpilt men best niet te veel energie aan onzinnigheden zoals naar winkels gaan.
Het zal wel weer 2008 worden. Ik wens iedereen een gelukkig, fantastisch, uitzonderlijke, gezond, succesvol, . 2008 toe. En wat chance. Ze zullen het nodig hebben. In ons huidige België wordt het moeilijker en moeilijker om dergelijke natuurlijkheden te kopen. En de eerste drie maanden, met de meester belastingsverlager als on-democratisch doch zeer professioneel verspiller van overheidsmiddelen aan de macht, mogen wij niet eens hopen op beterschap.
Het is nog niet zo lang geleden beste heer De Gucht, dat U dure uitspraken deed in Uw duur boek Pluche. Onze democratie had verdedigers nodig en voor de goede verstaander was het duidelijk U had persoonlijk de taak van coördinator van de defensie op Uw schouders geladen.
Wel heer De Gucht, ik kijk al dagen uit naar een vlammende actie van uwen t wege. Want geef toe als we het objectief beschrijven, is onze democratie in levensgevaar. U herinnert zich wel nog, geachte heer De Gucht, dat wij in België een verschrikkelijke knoeiboel geërfd hebben van de voorbije 2 regeringen. De leugenachtige belastingsverlagingen brengen meer en meer mensen in de situatie dat de maand te lang is voor hun loon. De beloofde modelstaat werkt zodanig goed dat ministeriële diensten honderden miljoenen euro kwijt raken of verkeerd berekenen. Justitie gaat voor het wereldrecord blunders en de eerste minister heeft olympische limieten gescoord in professionele verwaarlozing van zijn taken en verantwoordelijkheden. De communautaire chaos is ontstaan omdat die regeringen op een verbijsterende wijze de kieswet hebben gewijzigd omdat ze zichzelf populairder vonden in grote kieskringen dan in kleine. U als verstandig man, beste heer De Gucht, zult dan ook meteen begrijpen dat een dergelijke bende Gusten electoraal vernederd werd.
Wat volgt is minder begrijpelijk, toch voor mijn boerenverstand. Daarom dat ik mij tot U richt, heer De Gucht, U als redelijk onverzettelijk en verstandig man. Met die uitslag, die vernedering wordt blijkbaar niets gedaan ! Niet mogelijk in een democratie zegt U ? Inderdaad dat vind ik ook. Daarom dat ik le grand défenseur de la démocratie aanschrijf om in actie te komen. U vindt het toch ook niet normaal dat een electoraal weggevaagde regering op antidemocratische wijze in stand wordt gehouden ? Is het geen kaakslag voor onze democratie dat de afgestraften van de voorbije verkiezingen zo maar extra bevoegdheden zullen krijgen om hun ondemocratisch wanbeleid verder te zetten ? Dat terwijl dat beleid beloond is met de algemene afwijzing door de bevolking.
Neen geachte heer De Gucht het is duidelijk bananentijd in dit apenland. Ook onze zichzelf zo ernstig nemende pers ligt duidelijk niet wakker van het verdwijnen van de laatste restjes democratie uit ons land. Veel en luid getier omdat er in Rusland een beetje op voorhand gechicaneerd werd om een verkiezingsuitslag te bekomen die men wou. Maar dat men hier na de verkiezingen de uitslag gewoon negeert lijkt voor die pers geen enkel probleem. Weet U meneer De Gucht wat ze durven schrijven ? Als de kat maar muizen vangt ! Dat die kat zich in de viswinkel bevindt is blijkbaar geen enkel probleem. Net zo min dat zich iemand vragen stelt wat naast de kat, die muizen in een viswinkel komen doen. Hoe dan ook, het boeltje stink, nietwaar ?
Ik zou willen besluiten, beste heer De Gucht, met een verzoekje. U als redelijk onverzettelijk verdediger van de democratie gaat U toch niet laten intimideren door minder dan China-grootte argumenten ? Ik zou niet alleen graag uw verdediging van de democratie in werking zien treden, ik zou ook graag zien dat U even de pers wijst op hun verantwoordelijkheden in die verdediging. Want voor we het beseffen zitten we met een kattenplaag die niet alleen de muizen zal vangen, maar ook elk basisprincipe van de democratie met het muizewater zal opvreten.
Jan Breydel en Pieter De Coninck, twee notoire Bruggelingen maar vooral overtuigde believers van de antropogene klimaatsverandering wilden hun steentje bijdragen aan het redden van de wereld. De inspiratie liet een beetje op zich wachten en vroeg meer dan voldoende alcohol om toch te komen opdagen. Zo kwam het dat de Pieter boven op tafel met de benen wijd open staand luid "Gasten ik heb het" riep op het moment dat de Jan wild door zijn benen doorkroop. 't Café werd stil. Het volk kroop dicht rond de twee. En het was toen dat de historische woorden werden gesproken. Wie ze sprak is onduidelijk. Door het vele volk en de nog veel grotere hoeveelheid alcohol is dit detail door de wind van de geschiedenis vervlogen. Maar ze luiden als volgt : "Gasten als het ijs van de Noordpool gaat lopen, dan zullen wij het er terug naar toe brengen".
De sfeer laaide terug op. Pinten in de hoogte, geëxalteerd "ijs, ijs, ijs" en "zo'n goeie hebben wij nog niet gehad" roepend werd de redding van de Noordpool ingezet. De Jan en de Pieter moesten het licht uitdoen, doch daar konden ze zich achteraf zeer weinig van herinneren. 's Anderendaags konden ze zich iets vaag herinneren over ijs tussen het bonken van hun hersenen door.
Nog een aantal vergaderingen verder was het plan meer concreet. Als er ijs naar de Noordpool moet, moet er ijs gemaakt worden. De Jan herinnerde zich foto's van het International Ice and Snow Sculpture Festival van Harbin. Als ze hier eens ook van die schone ijsbeeldjes zouden maken ? Dan konden ze deze publiek tentoon stellen, teveel inkom vragen dus nog wat winst maken en achteraf het ijs naar de Noordpool laten brengen. Omdat dit een ijsdruppeltje op een hete noordpool was, moest er meer ijs komen. Elk plein en markt in Vlaanderen werd volgelegd met grote bakken water. Deze zouden bevriezen, de mensen zouden eventjes kunnen schaatsen en het ijs ging ook de Noordpool aanvullen. Iedereen deed mee. Of toch iedereen. Want Zottegem nam wel het schaatsidee over maar wou niet meedoen aan de redding van de Noordpool. Zij gebruikten daar grote plastiek vellen . de onverantwoordelijken. Stel U voor dat men deze vellen op de Noordpool zou dumpen ? Meehelpen aan de vervuiling . no way José. Het noemde daar blijkbaar niet voor niets Zotte-gem. Nu was er een klein probleempje. In Brugge en omstreken lijkt het niet zo courant te vriezen deze tijd van het jaar. Jan en Pieter beiden fysische wonderboys, hadden snel in het snotje dat hun water geen ijs zou worden, en dat hun sculpturen maar een belabberd kort leven zou beschoren zijn. Net genoeg om op de vlucht naar de Noordpool ergens boven Noorwegen als een plasje water uit het vrachtruim te druipen. Maar de Jan zou de Pieter niet zijn en omgekeerd als ze zich door dergelijke onbeduidendheden lieten afschrikken. Diepvriezers moesten zij hebben . en een zwarte walm steeg uit de generatoren. Honderden liters diesel, en kilowatts elelctriciteit werden nuttig aangewend om het ijs, dat de Noordpool gaat redden, aan te maken. En het publiek vergaapte zich aan de ijsstandbeelden, en schaatste met de gelukzalige glimlach van zij die zeker zijn een goed doel te dienen. Want hoe anders kan men de fantastische Vlaamse rol bestempelen in het globale kweekprogramma voor bedreigde ijssoorten ? Zeg nu nog eens dat Vlaanderen niets voorsteld.
Splitsen, splitsen en nog een splitsen. BHV, België, sociale zekerheid, NMBS,.... splitsen splitsen splitsen. Vandaag herinnert de nieuwe voorzitter van het grondwettelijk hof nogmaals dat er een discriminatie van de Vlaamse kandidaten is vastgesteld in de kieskring BHV, of de Vlaamse journalisten lopen de goede man plat met de vraag of het grondwettelijk hof zegt dat BHV moet gesplitst worden. Het begint een manische pathologie te worden dat splitsen. Moesten wij 100 jaar terug geleefd hebben dan zou een Vlaming zeker de kernsplitsing ontdekt hebben. Met zo'n manische obcessie voor splitsen zou inderdaad het onsplistbare door een Vlaming gesplitst worden.
De politieke toestand is niet meer te ontwarren. Crisis. Uitzichtloos. Zo uitzichtloos dat onze koning het eindelijk begrepen heeft en zichzelf geroepen heeft om iets te doen. Uitgerekend onze koning, de vakantiekoning. Hedonist tot in hart en nieren. Er kan ingebracht worden dat iemand het moet doen, maar of onze koning nu net de geschikte persoon is om de gevoeligheden in Vlaanderen te vertolken durf ik betwijfelen.
Na zijn zoektocht naar wijzen die een comité moeten vormen is de twijfel nog groter geworden. Want geef toe, bij de sossen naar wijzen gaan zoeken getuigt niet echt van realiteitszin. Wie ambitie had het bijvoeglijk naamwoord wijs voor zijn naam te zien in een zin zonder ontkenning, is allang bij de sossen gaan lopen. Het was dus in de sterren geschreven dat Gennez en Di Rupo negatief gingen staan tegenover de raad der wijzen.
Bovendien doen Reynders en Leterme zo hard hun best om de sossen buiten te houden, dat ze daar helemaal zot zouden zijn moesten ze de blauwe appelsien uit de miserie helpen. Ook daarover moest men niet zo onmiddellijk Madame de coeur brisé gaan raadplegen.
En voor het eerst zou Willem niet de champagneleverancier van het VB willen zijn. Want nu er (vooral) gezeverd wordt over één van hun core bussinesses, nu zie of hoor je ze niet. De(z)wever (wat is dat toch met die medeklinkers uit mijn keyboard) en Lekerme (sorry typefout) niet plat op hun buik gegaan zijn, moeten ze daar een zure peer gestoofd zijn. Ook al heeft de Vlaamse pers alle registers open moeten trekken om die twee piassen aan hun verkiezingsbeloften te herinneren. Nu ook de sossen de oranje appelsien niet zo maar een communautaire reddingsboei willen toewerpen, moet het bij het Belang een beetje zuur aanmaaien zijn.
Want alle Vlaamse zijn aan de winnende hand wat betreft Vlaams nationalistisch extremisme. En als joker blijft er LDD. Proficiat meneer de koning om alweer een bende onbekwame ruziestokers hun maagdelijkheid te helpen bewaren. Nu puntje heel dicht aanschuurt tegen paaltje is het net het moment om dergelijke politieke onbenullen in hun onderbroek naar het feest te laten gaan. Maar blijkbaar vindt onze meneer de koning dat hij beter zelf met de onderbroek op het hoofd aan de feestdis aansluit.
De noodzaak aan bochten lag besloten in de uitslag van10 juni 2007. De beloning voor het zogenaamde "Vlaamse kartel" was één nacht fuiven. Toen begon de noodzakelijke zoektocht naar de grote bocht. Inderdaad, slimmere kiezers dan Willem hadden het reeds voor 10 juni gezien dat het communautaire opbod van Leterme en zijn appendecietje NVA onmogelijk enige aanhang of steun konden vinden ten zuiden van de taalgrens. En als u het mij vraagt wisten de mensen van het "Vlaamse kartel" dat ook wel, zelfs voor 10 juni. Nochtans was die steun eigenlijk conditio sine qua non om het pre-electorale geroep en getier waar te maken.
Dus vanaf 11 juni was het duidelijk dat men leeuwentemmers moest vinden die de leeuwenaanbidders op de buik konden laten gaan om onder de door de wet en de praktijk bepaalde laagte van de communautaire lat door te gaan. Die bocht vinden, dat ging tijd kosten. Vooral omdat die zeer scherp moet zijn maar toch zo zacht dat in de electorale veewagen niet mag gevoeld worden dat het steven gedraaid wordt.
Achteraf is het gemakkelijk bloemen gooien, maar stond het huidige politieke scenario niet reeds in de nota op Dehaene's schoot. De beruchte fotomodel-nota. Stond daar niet dat de staatshervorming best buiten de regeringsonderhandelingen werden gehouden ? Was er niet te lezen dat tot de gewestelijke verkiezingen van 2009 een "noodregering" zich alleen met de echte niet communautaire problemen zou bezig houden ? Ook de voorspelde "raad der wijzen" is in aantocht.. Alleen is Leterme niet capabel gebleken om de onderhandelde oplossing voor BHV te forceren. Of was dat zijn aanvulling van het masterplan?
Want geef toe de stemming van 7/11 is de perfecte schokdemper om de bocht door het strot van het kiesvee te rammen. En ze zijn er nog blij om ook, na vijf maanden wederzijdse polarisatie ! Bij een onderhandelde oplossing moest één van de betrokken partijen inleveren. Of de Vlamingen zouden een prijs moeten betalen hebben en de franstaligen zou toch de splitsing moeten slikken hebben zonder de luid geroepen compensaties. Dus de stemming kwam iedereen goed uit ! Elke taalgroep kan hun communautaire beloften maagdelijk houden.
De weg naar een "nood"regering die geen communautaire remmingen zou tegenkomen lag open ! In 's lands belang, en op vraag van de koning zouden de "grote" staatmannen en vrouwen hun verantwoordelijkheid nemen, want de wereld staat niet stil en er moeten beslissingen genomen worden. Ondertussen kan de voorspelde "raad der wijzen" geïnstalleerd worden om de staatshervorming te herkauwen. BHV zal terugkomen als een boemerang, doch ene met een omlooptijd van minimum anderhalf jaar. Want dat is de tijdsduur die kan gevonden worden via wettelijke manoeuvres zoals alarmbellen en belangenconflicten. Als men nog eventjes wacht een echte regering te installeren is de aangekondigde periode van communautaire diepvries tot de volgende verkiezingen perfect haalbaar.
En in mijn ogen moet het sublieme van dit scenario nog komen. Het biedt het "Vlaams kartel" de perfecte mogelijkheid te splitsen zonder al te veel gezichtsverlies voor de scheidende partners. NVA kan de CD&V verlaten als deze in het lands belang een "noodregering" vormt. Als de brandstofprijzen nog een beetje stijgen zal dit ook gemakkelijker geslikt, ja zelfs geapprecieerd zal worden door het electorale vee. Ze kunnen altijd terugvallen op het stijve been dat de fetisjstemming heeft gebaard. De NVA kan in schoonheid afscheid nemen en alle electorale kansen gaafhouden. En de aarde draaide verder. BHV is niet gesplitst en rond middernacht schijnt de zon nog niet in Vlaanderen. Het grote applaus zal verstommen als de handen te veel gaan pijn doen om de dode mus nog vast te houden.
16000 euro, daar moet 1/7de van de belgen een jaar mee door
Heer Brouwers wat een arrogantie. U etableert zomaar dat U een 16000 euro niet nodig hebt. Net nu de woorden nog nagalmen dat 1/7 belgen een jaar moet rondkomen met het bedrag dat U gewoon weigert. Niet erg dat U kunt rondkomen zonder dat bagatel zo zijn er nog. Maar het schurftige egoïsme dat uit uw motivatie spreekt moet zowat een kaakslag zijn voor iedereen die met het door u geweigerde bedrag een jaar moet rondkomen.
Ik zal alvast geen boek van Jeroen Brouwers meer kopen. En mocht het van mij afhangen dan zou geen enkele uitgeverij of lezer nog enige interesse tonen voor, permiteer mij mijn mening, het redelijk middelmatig oeuvre van Jeroen Brouwers.
Life-style magazines en gelijkgeaarde krantenbijlagen zijn kompleet buitenwerelds. De pennelaars en schrijvelaarsters die het papier ervan vullen moeten zwaar overbetaald zijn en beschikken klaarblijkelijk over een meer dan gemiddelde portie slechte smaak. Zelfs tijdens mijn meest duistere momenten waar mijn fatsoen geremd is door goedkope, sociaal aanvaarde remmingsremmers kan ik het gewone, van een arbeidsloon levende volk geen dieper affront aandoen dan wekelijks of maandelijks in deze druksels wordt gepresteerd.
Neen, die van mij ( mijn madam dus) leest niet graag over dingen die wij ons in geen 150 jaar kunnen veroorloven. En neen niemand in ons gezin is geïnteresseerd in de meest affreuze mode, wansmakelijke interieurtrends of scabieus dure auto's. Is er echt niemand bij deze magazines en bijlagen die durft te zeggen dat die ganse santaboetiek waardeloze non-creativiteit en inspiratieloosheid geen groene sneeuwvlokken uit de Sahara zijn.
Wij zijn liefhebbers van "goed en gezellig" eten. Men zou dan toch mogen verwachten dat wij inspiratie zouden kunnen vinden in uitgaven die zich omtrent life-style willen profileren. Maar neen, ook daarover wordt er alleen gebakken lucht verkocht. Ofwel zijn het truttemiekesgerechten waar geen enkel normaal werkend mens de ingrediënten van kan samenscharrelen. Ofwel gaat het over restaurants waar "soort" lijk Willem niet welkom is. Maar dat is wederzijds. "Soort" lijk Willem wil daar niet welkom zijn. Want in tegenstelling tot de "redacteurs van de boekskes" gaat Willem op restaurant om te eten. Niet om gezien te worden tussen een bende trendy trutten in een modern hip kader dat alle aandacht van het eten afleidt.
Geachte heren en dames verantwoordelijken van dergelijke papierverspilling, ik zou bij deze nog eens luid willen schreeuwen dat 1/7 Belgen arm is ! Zelfs mensen met een inkomen tussen die armoedelimiet en het gemiddelde kunnen alleen maar vaststellen dat al dat door jullie bedrukt papier niet aan hen besteed is ! En dat is meer dan de helft van de bevolking ! Waarom is dan 99% van het aan "life style" bestede papier alleen bestemd voor die 5 % superrijken ?
Als ik over de tijd de steeds wederkerende reacties zie op deze magazines en bijlagen dan begin ik mij af te vragen of er niet iemand anders de Nobelprijs voor de vrede moest krijgen. Iemand die het aandurft dergelijke papier (en dus bomen)verspilling voor de rechter te brengen wegens het moedwillig blijven beschadigen van de natuur en het milieu. Spijtig dat voor wansmaak geen gerechterlijke procedure kan worden ingezet.
Dat het nochtans anders kan bewijst iemand als een Herwig van Hove. Die man is een lovenswaardige en succesvolle kruistocht begonnen tegen het elitarisme en het truttendom in de wijnsector. Een zeer luid applaus daarvoor. Vlaanderen heeft dringend nood aan een aantal extra Herwiggen die de redacteurs van andere afdelingen van snobbenbijbels een flinke portie zuiverend water in hun bakkes kapt. Dat er dan rubrieken wegvallen in die goddelijke geschriften wegens ontdaan van het laagje valse schijn ? Het kan alleen maar positief zijn.