Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
15-02-2025
6de ZONDAG DOOR HET JAAR C
16 februari 2025 – 6de zondag C
We krijgen vandaag twee lezingen, die op het eerste gezicht weinig met elkaar te maken hebben. Jeremia plaatst de mens die alleen op zichzelf vertrouwt tegenover de mens die zijn vertrouwen op God stelt. In het evangelie volgen de zaligsprekingen zoals Lucas die geeft. Beide lezingen vragen een levenswijze, die heel anders is dan wat meestal gebeurt in onze wereld. Die noodzaak om op een andere manier te gaan leven is trouwens duidelijk zichtbaar in onze tijd, met zoveel ellende die door mensen wordt veroorzaakt.
Gezegend is hij die op de Heer vertrouwt, en zich veilig weet bij Hem. (Jeremia 17,7)
Gelukkig jullie, armen, voor jullie is het koninkrijk van God. … Maar wee jullie, rijken, je hebt je troost al binnen … (Lucas 6, 20 en 24)
VERTROUWEN BIJ TEGENWIND
De woorden van Jezus vallen moeilijk vandaag: `Gelukkig ben je als je arm bent en honger hebt. Of als je nu huilt en de mensen je haten, omwille van mijn Naam’. Als Jezus mooie verhalen vertelt over liefde en goedheid, is dat aantrekkelijk. Maar vandaag klinken zijn woorden minder aangenaam. Jezus’ woorden zijn dikwijls in strijd met wat mensen – ook wij – spontaan denken. Ons geloof lijkt dikwijls dom. En toch is het beter om te blijven vertrouwen op Jezus, ook als wij Hem soms niet goed begrijpen. Want zijn woorden sporen altijd aan tot goedheid en liefde. En geloof in een wereld die anders kan zijn. Ik denk aan wat een meisje eens zei: ‘Vertrouwen kan ik op mama, want als ik bang ben, voel ik me veilig bij haar.’ Dat meisje heeft ondervonden dat mama altijd te vertrouwen is. Haar leven heeft haar geleerd dat mama met haar altijd het beste voorheeft. Ook als zij het zelf niet altijd verstaat. Zo is het ook met ons. Het leven zelf leert ons dat Jezus met ons het beste voorheeft, en dat het goed is Hem te vertrouwen. Jeremia had dat ook al ondervonden: ‘Vervloekt is hij die zich afkeert van de Heer. Gezegend is hij die op de Heer vertrouwt, en zich veilig weet bij Hem.’
God, houd mijn hand vast. Als Gij dat doet, moet ik niet bang zijn. Wat kan het mij dan schelen dat het waait en stormt, dat de wind ons huis doet kraken ?
Ik ben veilig bij U. Net zo veilig als ik bij mijn moeder was toen ik nog niet was geboren.
Zeven zonen had moeder: Allen heetten Peter, Behalve Wanjka die Iwan heette.
Allen konden werken: Eén was geitenhoeder, Eén vlocht sandalen, Eén zelfs bouwde kerken;
Maar Iwan die Wanjka heette Wilde niet werken.
Op een steen in de zon gezeten Bespeelde hij zijn schalmei.
‘O, mijn lieve, Mijn lustige, Laat mij spelen, In de schaduw van mijn Korte rustige vallei Laat andren werken, Sandalen maken of kerken Wanjka heeft genoeg aan zijn schalmei.’
Iets over mijn grote vriend Paulinho. Ik zie hem iedere morgen in het portaal van de kerk als ik de mis kom opdragen . Paulinho is al een handjevol jaren, springt op en neer en is de vrolijkste jongen die ik ooit heb gezien. Hij is helemaal zwart en heeft een hoofd vol vragen.Hij moet altijd iets weten, waar ik woon, wat ik eet en of er mijn land, ook jongetjes zijn die al een handvol zijn. Telkens steekt hij dan zijn hand omhoog met breed uitgespreide vingers, ik ben al zó: vijf jaar. Geen baby’tje meer … Op een morgen komt hij naast mij zitten. Ik zie het, hij heeft een brandende vraag die hij niet goed durft te stellen. Hij is al een paar dagen veel stiller als hij mij opwacht. Hij loert naar mijn voeten. Die zijn goed te zien want we dragen alleen slippers met een touwtje, ‘chinelos’, geen gesloten schoenen, geen kousen.Het gebeurt ook al eens dat we gewoon op onze blote voeten rondlopen als het te warm is. Paulinho is een snugger ventje dat altijd een middel vindt om zijn doel te bereiken. Padre, zegt hij, kijk eens naar boven daar, kijk, ... het beeld van Sint Antonius, daarzie … hoe mooi! Ik voel het, hij wil mij een loer draaien. Ik stap mee in zijn spel en kijk heel lang en heel nadrukkelijk naar boven. Ondertussen hou ik hem ook in de gaten . En wat ik dacht gebeurt, het zijn mijn voeten die hem interesseren. Hij kruipt op zijn knieën en foefelt wat aan mijn broekspijpen. Dan nijpt hij in mijn vel, eerst voorzichtig maar dan heel hard. Het doet pijn maar ik laat niets merken. Dan komt zijn vraag. ‘Wat is me dat?’ ‘Ja ik ben wit’. Nietes zegt Paulinho, als ik nijp word je rood en blauw. Hij heeft verdorie zo hard genepen dat ik een blauwe plek heb. Zijn ogen staan wijdopen van verbazing, hoe kan dat? En ben je helemaal zo? Voor hem totaal onverklaarbaar. Hoe kan je zo wit zijn, en dan zo rood en zo blauw uitslaan? Een groot mysterie. Zijn onderzoek gaat verder, hij legt zijn arm naast mijn voet om de kleuren te vergelijken. Hij nijpt in zijn eigen arm maar die blijft gewoon zwart. Bij hem verandert er niets. Hij schudt met zijn kroezelkop, wat is dat voor iets raar? Ineens is hij weg, heel triest. Ik hoor hem voorzichtig fluisteren in de sacristie tegen onze kosteres: het is verschrikkelijk, padre Francisco is zéér, zéér lelijk en hij verandert van kleur ook. Hoe moet dat verder? Er moet iets gebeuren want anders vergaat de wereld. Hij is echt helemaal in de war van zijn verschrikkelijke ontdekking. Ik kan het ventje zo niet naar huis laten gaan. Hij heeft trouwens geen thuis meer, hij woont bij zijn grootmoeder. Grootmoeder veegt iedere morgen het plein voor de kerk. Het is een klein vrouwtje dat bijna helemaal onder haar strooien hoed verdwijnt. Grootmoeder heeft ook in de gaten dat er iets mis is met Paulinho. Hij springt niet meer rond en dat is voor hem niet normaal. Ze komt naderbij. Wat is er gebeurd. En weerom fluistert Paulinho, het is padre Francisco, hij is wit en rood en blauw en dat is héééél erg. Grootmoeder lacht zich dubbel. Maar Paulinho is nog niet overtuigd. Goed dan, het zal wel niet zo erg zijn als grootmoe het ook niet erg vindt. Hij verdwijnt maar blijft toch erg zwijgzaam. ‘s Anderdaags is hij daar weer en het is weer de gewone Paulinho die lacht en springt als een veertje. Hei, roept hij, ik weet nu alles er zijn zwarte mensen en witte mensen maar ook rooie en gele en blauwe en groene en alle kleuren en die zijn allemaal dik in orde. Grootmoeder heeft hem alles uitgelegd, de kleur van ons vel is van geen tel. Die gele, blauwe en groene mensen heeft hij er zelf bij uitgevonden om zeker te zijn dat het allemaal wel geen belang heeft. En...., zegt hij, je kan ook heel oud worden en dan komen er vanzelf heel veel rimpels in je vel zoals bij mijn moemoe en dat is ook niet erg want mijn moemoe is een héééérlijk mens. Weg is hij als een pijl uit een boog. Hij komt nog vlug even terug, heel schichtig ... en jij bent toch niet zo héééél lelijk, alleen maar een heel klein beetje …
Frans Verhelle (1943-2022) Mei 1998
- Frans Verhelle, priester van het bisdom Brugge, licentiaat orthopedagogie, missionaris in het bisdom Ruy Barbosa, Bahia, Brazilië van 1998 tot 2022.
Ik zei: `Wee mij! Ik ben verloren! Ik ben een mens met onreine lippen.’ (Jesaja 6,5)
Het laatst van allen, als aan een misgeboorte, is Hij ook verschenen aan míj. (1ste Brief aan de Korintiërs 15,8)
Simon Petrus zei: `Ga weg van mij, Heer, ik ben een zondig mens.' (Lucas 5,8)
‘HEER, WEES MIJ ZONDAAR GENADIG’
Merkwaardig: drie mensen die geroepen worden wijzen op hun fouten en tekorten. Bovendien: drie die niet van de minsten zijn: Jesaja, Paulus, Simon. Zij vinden zich onwaardig, en toch worden net zij geroepen om Gods woord uit te dragen naar alle mensen. Het kan ons vertrouwen schenken! We zijn verre van volmaakt, en toch worden we geroepen om van Gods Liefde te vertellen en voor te leven. Zo is het gebeurd de eeuwen door, met tijden van licht en met tijden van donker, met heiligen en zondaars, met Pater Damiaan en anderen van wie de namen beter niet genoemd worden. Maar doorheen alle wisselvalligheden wandelt Gods woord onstuitbaar door de tijden. Met wisselend succes: er werden kathedralen gebouwd en er werden brandstappels opgericht in naam van Gods Liefde. Maar altijd waren er mensen die Gods Woord spraken en mensen die door dat Woord werden aangesproken. Het is zo goed voor ons vandaag. We twijfelen aan onszelf: 'Heer, ik ben niet waardig’. Beter zo dan infantiele overmoed, die de eigen krachten overschat. Zijn oversten twijfelden of de pastoor van Ars wel waardig was om priester gewijd te worden, maar kleine mensen vonden zaligheid in de weg naar zijn biechtstoel. Het is zoals Jezus zelf aankondigde: ‘Niet gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik heb u uitgekozen om op weg te gaan', of duidelijker – en harder – nog: ‘Als je alles gedaan hebt wat je werd opgedragen, zeg dan: we zijn maar onnutte knechten, we hebben alleen maar onze plicht gedaan’ Bij jonge overmoed kan zoiets hard aankomen. Maar in de loop der jaren groeit het inzicht van Dag Hammarskjöld: ‘Ik weet niet wie – of wat – de vraag stelde. Ik weet niet wanneer zij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde. Maar eens zei ik ja tegen iemand – of iets. Vanaf dat moment heb ik de zekerheid dat het leven zinvol is en dat mijn leven, in onderwerping, een doel heeft.’
Gij, die boven ons bent Gij, die één van ons bent, Gij, die bent – ook in ons,
mogen allen U zien – ook in mij, moge ik uw weg bereiden, moge ik dan dankbaar zijn voor alles wat mij ten deel valt. Moge ik dan niet vergeten de nood van anderen. Bewaar mij in Uw liefde zoals Gij wilt dat allen in mijn liefde blijven.
Moge alles in dit mijn wezen U tot eer zijn, en moge ik nooit wanhopen. Want ik ben in uw hand en in U is alle kracht en goedheid.
Dag Hammarskjöld (1905-1961)
De drie foto’s werden genomen in de Sint-Petrus en Sint-Martinuskerk van Assenede.
Scheef is de poorte, van oudheid, geweken; Zaêlrugde ’t dak van de schuur; overal stro op de zwepinge zit er gesteken; vodden beveursten het huis en de stal.
Boven die vodden zijn blommen gesprongen, onder die vodden zit volk en gezin: blommen van vrede, zo ouden, zo jongen, blommen van buiten en blommen van bin.
Daar is ’t dat moeder zat, daar is ’t dat vader vond die hem arbeid en herte bracht, daar knielden wij, kinderen, handen tegader, baden wij, kleinen en groten, tegaar.
Daar is de schippe nog, daar is de tange, ’t ovenvuur staat daar lijk ’t vroeger daar stond, ’t hondenkot staat daar, en – ’t is al zo lange – hoe is de naam van die andere hond?
Ach, hoe verheugen mij, ach, hoe verheffen die oudere dagen, mijn diepste gemoed! Is er wel iemand, die ’t ooit kan beseffen wat gij, oud hof, mij nu zegt, mij nu doet?
Zalige lieden, al te argeloze mensen… weinig begeerde gij, groot was uw hert! - kon het maar helpen, met wenen en wensen – weer at ik roggenbrood naast u aan ’t berd.
De derde zondag van de advent werd voeger ‘gaudete’ genoemd: verheug u. Het gaat hierbij niet om de uitbundige blijdschap van de schaterlach, maar wel om de getemperde, ingetogen vreugde – diep in ons – omdat wij halfweg zijn in deze advent. Kerstmis komt al meer in zicht: het Licht voor en over de wereld is nu dichtbij.
Altijd hebben mensen dromen gekoesterd over een wereld van vreugde, licht en geluk. Maar dromen zijn ballonnetjes: soms spatten ze kapot, soms houden ze stand en komen ze uit.
In de advent verwoorden wij onze innigste verlangens en onze diepste dromen. Zoals ook God voor alle mensen, klein en groot, droomt van een wereld van vreugde, voor altijd bevrijd en verlost van alles wat arm, eenzaam of ongelukkig maakt. Maar ‘bidden voor’ of ‘dromen van’, het houdt ook in dat wij zelf iets willen doen aan, in en voor die wereld van vrijheid, vriendschap en vreugde.
De geest van God, de HEER,
heeft mij gezonden
om aan armen het goede nieuws te brengen
en aan verslagen harten hoop te bieden …
(Jesaja 61,1-2)
DE WEGEN OP AARDE ...
‘De Geest van de Heer rust op mij’, zo staat het in de eerste lezing vandaag. Het is een bijzonder mooi woord: mocht het ook voor ons waar zijn! Dat de Geest des Heren op ons rust, in ons woont en doorheen ons leven aan het licht treedt. In ons geloof gaat het allereerst om een bepaalde visie of overtuiging. Maar deze visie is geen theorie, die veilig en wel in ons hoofd wordt opgeborgen. Integendeel, deze overtuiging leidt tot een bepaalde levenswijze, een bepaalde manier van handelen.
Eerst even over de kern van deze visie. ‘Kind van God’: in gelovig perspectief is dit wel de mooiste omschrijving van ons mens-zijn: God, die een Vader, een Moeder voor ons is, en wij die van onszelf mogen geloven dat we ‘kind van God’ zijn. Je wordt een andere mens, door die geschonken genade. Als je zo een andere mens geworden bent, als je God als een Vader of Moeder mag zien, volgt daaruit vanzelf dat je ook een andere levenswijze gaat kiezen. De Bijbel staat haaks op de wereld. Er kan hierover geen enkele twijfel bestaan: een christen zet zich af tegenover het leven van de wereld, dat tot alle vormen van lijden en de dood voert, en je kiest voor een andere levenswijze die tot leven en vreugde leidt.
Om hier concreter te spreken kunnen we bij Paulus te rade gaan: ‘leef naar de Geest’, lezen we, ‘dan zult gij niet uitvoeren wat de zelfzucht dicteert. Want de zelfzucht gaat in tegen de Geest en de Geest tegen de zelfzucht. Die twee liggen met elkaar overhoop. En de vrucht van de Geest is liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid en trouw, zachtheid en ingetogenheid.’ Een mooie weergave van een vreugdevol leven. Er is geen toelichting nodig om te tonen dat dit een levenswijze is, die innerlijke en uiterlijke vrede brengt voor de mens van onze tijd, voor de mens van altijd.
Is dit alles geen illusie, niet meer dan een druppel op een hete plaat: als ik anders probeer te leven, zal dit de wereld toch niet veranderen. Laten wij dan denken aan de Chinese wijsgeer Lee Sjuun uit de 3de eeuw voor Christus: ‘Het is met de hoop als met de wegen op aarde. Eerst waren er geen wegen, maar zij ontstonden omdat vele mensen in dezelfde richting gingen.’
Onze mooiste dromen worden tot hoop en reële mogelijkheid, als wij met velen in dezelfde richting dromen, in dezelfde richting lopen, in dezelfde richting hopen …
Daarom nog eens: ‘Kom, Heer Jezus kom’ … wees aanwezig bij ons, door mensen op wie uw Geest rust.
HOPEN
Wanneer ik twijfel,
niet meer weet
hoe het nu verder moet,
als mijn verstand geen raad weet,
als zelfs de slimste lieden
niet verder kijken
dan hun neus lang is,
van dag tot dag leven
en niet weten
wat de morgen brengt,
niet meer weten
wat moet gedaan worden,
dan belooft Gij mij, Heer,
met onomstotelijke,
onverstaanbare zekerheid
dat Gij er zijt en zult zijn.
Gij zorgt ervoor
dat niet alle wegen naar het goede,
naar wat toekomst in zich draagt,
versperd blijven.
Alexander Solzjenitsin
Foto’s:
‘Bom Jesus da Lapa’, Bahia, Brasil. ‘Romaria da Terra e da Água’, 2002. Bedevaart voor grond en water.’
Wereldjongerendagen Keulen, 2005.
‘Lagoa de Rumo’, Bahia, Brasil. ‘Nossa Senhora das Candeias’. Onze Lieve Vrouw Lichtmis.
Vandaag krijgen we twee lezingen die heel menselijk zijn en vol begrip voor de moeilijkheden die we kunnen ondervinden. Bij Jesaja horen we: ‘Zelfs jonge mannen kunnen moe geraken en struikelen.’ In het evangelie herneemt Jezus deze gedachte ‘Leer van mij dat ik zachtmoedig ben en nederig van hart.‘
In zachtmoedigheid, nederigheid en veel begrip voor kleine mensen willen wij onze weg naar Kerstmis gaan.
Weet je het niet? Heb je het niet gehoord?
Een eeuwige God is de Heer,
Hij geeft de vermoeide kracht,
de machteloze geeft Hij macht in overvloed.
(Jesaja 40,28-29)
Jezus nam het woord en zei:
‘Kom allen bij Mij,
jullie die vermoeid zijn
en onder lasten gebukt gaan …
(Matteüs 11,28)
KOM, HEER JEZUS, KOM
Als klein kindje leerden we in de kleuterklas al: ‘In de advent bereiden wij ons voor op de komst van Jezus.’ En onze kleine kinderhartjes waren blij omdat het kindje Jezus weer ging geboren worden en bij ons ging komen. De taal is kinderlijk naïef maar het evangelie, de blijde boodschap, wordt wel goed weergegeven.
Want dat zegt Kerstmis ons: dat God niet veraf wil zijn, maar dat Hij naar ons toe wil komen. Naar ons, die altijd kleine, arme mensen blijven. De Nederlandse dichteres Vasalis zegt het zo: ‘Zoveel soorten van verdriet, ik noem ze niet. Maar één: het afstand doen en scheiden. En niet het snijden doet zo’n pijn, maar het afgesneden zijn. … Arm en beschaamd zo arm te zijn.’
Daarom willen we God welkom heten, met open armen. Omdat we arm zijn, en beschaamd zo arm te zijn. Zelf zijn we zoals dat kleine kindje Jezus in het kribbetje, met zijn armpjes weid open gespreid.
Hij wil tot ons komen en van ons vraagt Hij alleen maar dat wij alle hoogmoed laten varen en onze schamelheid erkennen, zodat Hij bij ons te gast kan zijn.
Vandaag gaat het vooral om Johannes de Doper. Zijn leven lijkt nogal op het leven van Jezus. Ook zijn geboorte werd aangekondigd door een engel, toen zijn vader Zacharias dienst deed in de tempel. Zijn dood – hij werd onthoofd uit wraak omdat hij aan Herodes zijn zonden verweet – doet denken aan de kruisdood van Jezus, die ook vermoord werd uit wraak, door machthebbers, die hij huichelaars en witgekalkte graven noemde. ‘Troost, troost toch mijn volk’, een profetisch woord van Jesaja, is hier dus echt op zijn plaats.
Troost, troost mijn volk, zegt jullie God.
Spreek Jeruzalem moed in
(Jesaja 40,1)
Zoals er geschreven staat bij de profeet Jesaja:
‘Zie, Ik zend mijn bode voor u uit
die voor u de weg zal banen;
(Marcus 1,1)
‘Baan een weg voor de Heer’
Als je verloren bent in een bos weet je pas goed wat een weg betekent. Zonder weg geraak je er niet. Altijd al hebben mensen wegen aangelegd: van heirbanen tot snelwegen. En er zijn wegwijzers nodig.
Ook wij kunnen wegwijzers zijn in ons leven. Ouders wijzen de weg voor hun kinderen. Er zijn baanbrekers voor een betere wereld. En mensen, die troost brengen. Zo wordt de weg geëffend: door moeders, die hun kinderen over Jezus vertellen, of door christenen, die Gods liefde laten schijnen.
Ook Johannes effende de weg voor de Heer. Hij sprak van bekering en doopte en zei aan het volk dat zij zich moesten klaar maken voor iemand, die na hem komen zou, en die veel groter zou zijn.
In de advent banen wij de weg voor Jezus. Niet door vrome dromen of zoete gepeinzen, maar concreet en metterdaad. Wij kunnen tochtgenoten worden van wie verlaten zijn of de hand reiken aan wie angstig is. Wij kunnen hoop bieden aan mensen zonder hoop of vreugde aan bedroefden. Het volstaat de blik niet af te wenden of rond de gekwetste mens heen te lopen. Wij kunnen in ons leven tonen: ‘Wees getroost, mijn vriend, God is nabij’. Die boodschap is hard nodig, als we maar willen inzien hoeveel mensen treuren binnenin. Zovelen die geen troost vinden zinken weg in verbittering en moedeloosheid.
Voor die mensen kunnen wij de weg van de Heer banen; voor hen kunnen wij dienaren van de vreugde worden. En tonen: troost u, wij leven niet in een godverlaten wereld, we zijn in goede handen. God laat de mensen niet aan hun lot over. Hij komt zelf als Redder! Maar Hij komt door ons, door hoofd, en hart en handen. Langs de paden die wij banen.
(Gabriël)
De dag was zo stil te Nazareth
als een avond der meimaand hier,
wanneer het in Vlaanderen geurt alom
van lindebloesem en vlier.
Maria bleef in de zon alleen,
Maria zat in een hoek
van haar kleine kamer, wit en ontdaan
en verwonderd na mijn bezoek.
Ik vloog naar de nok van de hemel weer
en door niemand nagestaard;
ik knielde in het midden des hemels en zei:
Vader, zij heeft aanvaard.
En heel de ruimte werd wit en stil
van roerloosheid en van licht,
want beneden begon Maria aan
de strofen van haar gedicht.
(Anton van Wilderode, ‘Reizend naar het Licht’, p. 64)
Van oudsher staat de 1ste zondag van de advent in het teken van de waakzaamheid en de aandacht: ‘Wees waakzaam! Word wakker’. Wij kunnen inderdaad ingedommeld zijn, alleen nog uit routine handelen, zonder enige bezieling, of onnadenkend verder drijven op golven van gewoonte.
Daarom klinkt deze oproep telkenjare: laat je niet in slaap wiegen in de sleur van de dagen! De Heer staat aan de deur en klopt! Doe open, Hij kan je leven veranderen.
U wacht op de verschijning
van onze Heer Jezus Christus …
(Eerste brief aan de christenen in Korinthe 1,7)
Laat de heer des huizes jullie niet slapend aantreffen
wanneer hij plotseling komt.
(Marcus 13,36)
LAAT JE NIET IN SLAAP WIEGEN …
Openheid, ontvankelijkheid, verwachting zijn zeldzaam in onze tijd van dadendrang, efficiëntie, prestige en prestatie. We zullen het gauw eens zelf allemaal in orde brengen!
Wat het meest doorweegt om gelukkig te worden is nochtans niet datgene wat we zelf presteren, wel datgene wat ons dagelijks wordt geschonken ons leven zelf, met de vele kansen en mogelijkheden die het inhoudt, de goedheid en de liefde, die wij mogen ontvangen, de vreugde in het gezin en bij vrienden, het geduld en de moed bij ziekte, de vrede in ons hart en de schoonheid, die ons tallenkante omringt. ‘Je kunt het geluk niet maken, de Heer geeft het zijn vrienden, zomaar, in hun slaap.’ zegt de psalm. Laten we hieraan niet voorbijgaan, onopmerkzaam, zonder aandacht, omdat we altijd zo bezig zijn. Laten we leven met open ogen!
Om tot deze levenskunst te komen is ommekeer nodig: van superactieve dadendrang naar meer contemplatie, een bereidheid om open en ontvankelijk in het leven te staan. Deze ontvankelijkheid vraagt dat we stil kunnen worden, wachtend, wakend en biddend, attent voor datgene waar het echt op aan komt: de aanwezigheid van Jezus in ons midden. ‘Gij komt tot ons gans onverwacht … in duizend, duizend dingen.’ De woorden van de advent ‘Wees waakzaam’ zijn niet dreigend. Ze zijn bemoedigend: let erop dat je zijn aanwezigheid wel opmerkt! Wees toch maar attent dat je door je overmatige activiteiten niet voorbij ziet aan wat meer wezenlijk is.
Zijn komst in ons midden wakend en biddend verwachten, wil niet zeggen dat wij ons afkeren van de wereld. Het betekent wel dat we Hem ontdekken in die wereld, dat we de tijd nemen om Hem te zoeken en te zien. Hij kan tot ons komen in de stilte van een kerk of de rust van de natuur; Hij kan bij ons zijn in het gelaat van een mens in nood of van een mens, die mild is en gewoonweg goed, zomaar. Het betekent ook dat wij bereid zijn om Jezus voor andere mensen tot leven te brengen, zodat zij Hem kunnen zien in ons, door ons.
‘Kom, Heer Jezus, kom…’ met deze woorden eindigt de Apocalyps of de Openbaring van Johannes. Mogen die woorden in deze advent wat meer ook onze woorden worden, wakend, stil en biddend.
Op deze laatste zondag van het kerkelijk jaar vieren we Christus Koning. Het feest werd ingesteld in 1925 in een tijd die totaal anders was dan vandaag. Vandaar dat wij misschien wel enige moeite hebben met het triomfalisme waarmee de viering gedurende vele decennia gevierd werd, met de grote Chirofeesten van weleer.
Laten we daarom een betere inhoud zoeken vanuit Bijbelse teksten en vanuit het INRI dat boven Jezus’ Kruis was aangebracht: ‘De Koning van de Joden.’ In drie talen stond het er, het Grieks, het Hebreeuws en het Latijn … opdat gans de wereld het zou kunnen verstaan...
Dit zegt God, de HEER:
Ik zal zelf naar mijn schapen omzien
en zelf voor ze zorgen.
Zoals een herder naar zijn kudde op zoek gaat
als zijn dieren verstrooid zijn
(Ezechiël 34,11)
‘Komt, gezegenden van mijn Vader,
en ontvangt het Rijk dat voor u gereed is.
Want al wat gij gedaan hebt voor de geringsten van mijn broeders,
hebt gij voor Mij gedaan’.
(vrij naar Matteüs 25,31-46)
CHRISTUS, DIE ANDERE KONING
De eeuwen door hebben mensen zich vele en verschillende voorstellingen van God gemaakt. Deze denkbeelden over God zeggen doorgaans meer over onszelf en onze verlangens, dan dat zij ons iets bijbrengen over God.
Soms maken wij van God iemand die enkel moet luisteren naar wat wij Hem vragen. Of wij vinden dat God moet zorgen dat er ons niets overkomt, geen ziekten, ongelukken of oorlogen. Soms zelfs, als we zeggen dat God Liefde is – de mooiste Naam die Hem ooit gegeven werd – dan denken wij aan een soort liefde die gewoonweg alles toelaat en goed vindt wat we zelf zo graag willen. Zo kan God toch niet écht zijn.
Wij kennen iemand door zijn woorden en daden. Om God te leren kennen en almaar beter te leren kennen, kunnen wij het best naar Jezus kijken en altijd blijven kijken. Hij is immers Gods eigen mens geworden Woord. Meer dan waar of in wie ook heeft God zichzelf in Jezus uitgesproken. In Jezus treedt God eerst en meest aan het licht. In Jezus kunnen wij vatten hoe God zelf zou kunnen zijn.
Vandaag op het feest van Christus Koning leren de lezingen ons hoe God, ten diepste is en hoe Hij zich kenbaar maakt in Jezus: een KONING, die meer HERDER is dan HEERSER. Of beter nog: een Koning, die terecht mag heersen omdat Hij bovenal herder is.
Als wij – stil, geknield en biddend in het schemerdonker van een kleine kerk – naar Jezus kijken op het kruis, zien wij geen machtige heerser, maar een lijdende dienaar van de mensen. Een dienaar, die te lijden heeft, omdat Hij in zijn liefde voor de mensen tot het uiterste ging – ten einde toe, ten dode toe.
Christus Koning is niet het feest van de machtige praalzieke despoot, die in triomf – hoog gezeten op een paard of minzaam mensenhandjes schuddend – zijn blijde intrede doet. Het is het feest van een andere Koning: Iemand, die bovenal wilde dienen, en daarbij eerst de kleinen, de zwakken, diegenen, die in de wereld niet meetellen.
Als wij dat eens echt zouden opnemen in ons hart en ook navolgen. Als wij als christenen en als kerk eens echt anders zouden kunnen leven! Als wij eens, als minderheid, tegen de stroom zouden ingaan.
En net als Jezus, Christus Koning, niet uit zouden zijn op uiterlijke praal, maar door en door bekommerd om wie in deze wereld aan de kant gelaten worden.
Want slechts zo leren wij Jezus kennen en beminnen. En slechts zo kunnen wij anderen tot Hem leiden en bereiken dat ook zij Hem liefhebben. Als die andere Koning, die Weg, Waarheid en Leven is. En die er niet alleen maar is voor het protocol, de pronkzucht en de praal.