Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
11-04-2010
De held Mazeppa
De held Mazeppa - Een sage over de man die naakt op een wild paard werd gebonden -
Mazeppa diende aan het hof van vorst Nikoela Nikoelavitsj. De vorst was veel op reis en zijn jonge vrouw had een oogje laten vallen op haar jeugdige page die haar niet onwelgevallig scheen te zijn. Op een keer kwam de vorst onverwacht thuis en trof Mazeppa in de slaapkamer van zijn echtgenote aan. Hij dacht er eerst aan de jongeman ter plaatse te doorsteken, maar hij wilde zijn vrouw dit besparen. Hij greep Mazeppa, leverde hem over aan zijn bedienden en gaf hun de opdracht de jongeman, zoals hij door God geschapen was, op een wild paard vast te binden en met een zweepslag de wildernis in te sturen. Er kwamen heel wat bedienden aan te pas om Mazeppa vast te binden, want deze bleek geweldig sterk te zijn. Eindelijk lukte het hun en een dolle rit begon, waarbij de hengst zich geen ogenblik rust gunde en maar verder draafde. De huid van de ongelukkige ruiter werd intussen opengereten door doornige takken en scherpe rotspunten.
Hoewel het nacht was en bitter koud, draafde het paard voort alsof het door de duivel bezeten was.
De volgende morgen bereikten zij de zoom van een donker woud. Hier werden zij achtervolgd door een zwerm hongerige wolven; hun gehuil was angstaanjagend. De hengst liep echter zo snel dat geen enkele wolf hem kon inhalen. Nadat zij het bos hadden doorkruist, kwamen zij weer in een open vlakte, waar het paard nog harder scheen te gaan draven.
Mazeppa werd intussen gekweld door honger, dorst en koude. Ook de zon, die fel scheen, was niet in staat hem enigszins te verwarmen. Hij trachtte zich van de touwen waarmee hij vastgebonden was te bevrijden, maar tevergeefs!
Nu joeg een roversbende achter hen aan. Dat is mijn redding! dacht Mazeppa. Van mij valt er niet veel te halen, maar misschien is het hen om het paard te doen. Hoe hard de rovers ook reden, zij konden hun buit niet inhalen en gaven spoedig de achtervolging op. De jonge held voelde dat hij het niet lang meer kon uithouden. De tweede nacht werd een nog grotere verschrikking. Het paard zwom door een wild bruisende rivier waarin zij bijna verdronken. De tocht door het ijskoude water scheen de kracht van het paard te hebben gebroken. Terwijl hij tot dan toe als behekst had doorgedraafd, begon hij nu stapvoets te lopen en liet het hoofd hangen. Toen de zon door de wolken brak, kwamen zij bij een uitgestrekt strand. Daar naderde een kudde wilde paarden. De hengst hinnikte van blijdschap bij het zien van zijn soortgenoten. De paarden kwamen eerst dichterbij, maar even later trokken zij zich weer terug.
De hengst was nu echt aan het eind van zijn krachten en viel neer. Mazeppa trachtte zich opnieuw te bevrijden. Deze inspanning was blijkbaar te groot voor hem, want hij verloor het bewustzijn... Een toevallig voorbijkomende kozak vond hem in deze toestand. Met een scherp mes sneed hij de touwen door waarmee Mazeppa gebonden was en droeg hem op zijn rug naar zijn hut die iets verderop lag. Hier werd hij liefderijk verpleegd en verzorgd door de dochter van de kozak.
Zijn wonden heelden spoedig en zijn levenskrachten kwamen terug. Het duurde echter nog weken eer hij geheel hersteld was en afscheid kon nemen van de vriendelijke mensen aan wie hij zijn leven te danken had. Zij gaven hem kleren en mondvoorraad mee en zeiden dat zij hem nog eens hoopten terug te zien.
Mazeppa besloot van nu af aan zijn leven een andere wending te geven. Hij zou nooit meer een dienstbetrekking aanvaarden, maar al zijn krachten wijden aan één doel: de schepping van een onafhankelijke Oekraïense staat. Daarom begaf hij zich naar Dorosjenko ten westen van de Dnjepr in de Oekraïne. Hier maakte hij vele vrienden, die hij voor zijn idealen trachtte te winnen. Het waren meest kozakken op wie hij hoe langer hoe meer invloed kreeg. Nadat de oude hetman van de kozakken was overleden, werd Mazeppa dan ook met algemene stemmen tot zijn opvolger gekozen. Het was niet moeilijk geweest, hun vertrouwen te winnen, want evenals Mazeppa waren zij aartsvijanden van de Polen en de Tataren. Aan het hoofd van zijn leger vocht Mazeppa nu eens in het zuiden, dan weer in het midden of noorden van het onmetelijke Rusland. Er was geen veldslag geweest die hij verloor. Er kwam nog een machtige vijand bij: tsaar Peter de Grote. Deze streefde naar de inlijving van de Oekraïne in zijn rijk. Ook wilde hij het kozakkenleger aan zich onderwerpen en dienstbaar maken.
Om de plannen van de tsaar te doorkruisen sloot Mazeppa een verbond met de Zweedse koning, Karel XII.
De beslissende slag vond in 1706 bij Poltava plaats. Het kozakkenleger bestond uit 5000 man, het Zweedse uit 25 000 man. Het leger van de tsaar daarentegen was dubbel zo groot en tegen deze overmacht was het verbonden leger van de Zweedse koning en Mazeppa niet opgewassen. Karel XII raakte zelf ernstig gewond en vluchtte met de overlevenden van zijn krijgsmacht onder leiding van Mazeppa naar Moldavië.
De kozakkenheld was toen zeventig jaar oud en stierf spoedig daarna, verbitterd en ontgoocheld. Zijn leven was een aaneenschakeling geweest van roemrijke overwinningen, afgewisseld door nederlagen en teleurstellingen. Hij had al zijn krachten gegeven om zijn ideaal te kunnen verwezenlijken, maar had zijn doel niet kunnen bereiken. Zijn tragedie was dat het hem niet gelukt was het gehele Oekraïense volk tot opstand tegen de tsaar te bewegen en dat zijn leger ook te klein was om het Russische leger te kunnen verslaan. Toch behoort hij tot de grote helden uit de geschiedenis.
* * * EINDE * * *
Bron : "Russische heldensagen" door M.A. Prick van Wely. Fibula, Houten, 1989. ISBN: 90-269-4416-0.
De meloen - Een Perzisch sprookje over de oorsprong van de meloen -
Men vertelt, dat er eens een machtige sjah was die werd geteisterd door een verschrikkelijk monster. Voor de poort van zijn paleis stond een afschuwelijke draak uit de bergen die toegang tot het paleis wilde hebben. De machtige sjah schrok, hij riep zijn ministers bij zich en vroeg: "Geef eens raad ministers, wat moet ik doen? Vertel me, ministers, waarmee kan ik die afschuwelijke draak verjagen?"
Maar de ministers konden hem geen raad geven, ze bogen hun hoofd en zwegen. Slechts één van hen, de oudste en slimste boog zijn hoofd niet. Hij keek de machtige sjah aan en sprak: "Laat alle handarbeiders bij u komen en geef ze opdracht hun gereedschap mee te brengen. U zult zien dat het helpt."
De oude minister had goede raad gegeven. De machtige sjah liet alle handarbeiders uit de stad bij zich komen en toen de mannen allemaal voor zijn paleis stonden, staakte de draak zijn gebonk tegen de poort en hield hij op met brullen. Hij keek de handarbeiders aan, pakte één van hen, de meubelmaker, zette hem op zijn rug en rende naar zijn hol in de bergen.
De arme meubelmaker was half dood van angst, maar toen de draak hem in zijn hol op de grond zette, begreep hij waarom de draak hem had meegenomen. In het hol lag de vrouw van de draak die nauwelijks kon ademhalen. Ze had 's avonds een geit verslonden, maar de geit was met de horens in haar keel blijven steken en ze stikte bijna. De meubelmaker hielp de vrouw van de draak. Hij zaagde de horens van de geit eraf en toen kon de vrouw van de draak zonder moeilijkheden de geit naar binnen werken. De draak brulde van vreugde, gaf de meubelmaker een zak vol dukaten en voor de sjah gaf hij een mand vol wonderlijke korreltjes mee.
Toen de meubelmaker de mand aan de sjah gaf, was deze zeer verbaasd. Hij riep zijn ministers bij zich en vroeg: "Geef me raad, ministers, wat moet ik met deze zaadjes doen?"
Maar de ministers konden hem geen raad geven. Ook deze keer bogen ze hun hoofd en zwegen. Slechts één van hen, de oudste en slimste boog zijn hoofd niet en sprak: "Laat de zaadjes op het land strooien, sjah, dan zult u zien wat er uit komt."
De oude minister had goede raad gegeven. De machtige sjah liet de zaadjes in de tuin zaaien en binnen een jaar groeiden er plantjes met grote bladeren en lange dunne stelen. De stelen kregen later bloemen en uit die bloemen kwamen na korte tijd grote eivormige vruchten. Toen men ze afbrak en opensneed, waren de vruchten van binnen prachtig rood en vol sap.
De machtige vorst was zeer verbaasd en riep zijn ministers weer bij elkaar en vroeg: "Zeg me, ministers, wat moeten we met die vruchten doen, hoe kunnen we weten of ze wel of niet giftig zijn?"
Maar de ministers wisten ook dit keer geen raad, ze bogen hun hoofd en zwegen. Alleen de oudste en slimste zweeg niet en sprak: "Geef een stuk van de vrucht aan een hond en een ander stuk aan een geit, sjah. Dan zult u merken of ze giftig zijn. En laat voor de zekerheid ook iemand die ter dood veroordeeld is, er van proeven."
En de oude minister had ook deze keer goede raad gegeven. De hond at een stuk van de vrucht en er gebeurde niets. De geit at een stuk van de vrucht en ging niet dood. En ook de ter dood veroordeelde at er van en wilde er meteen nog wel een hebben. Toen waren de machtige sjah en zijn verstandige ministers niet meer bang voor de vruchten, die de draak aan de machtige sjah gegeven had.
Hij genoot er van, zolang hij leefde en vanaf die tijd eten wij meloenen, hoewel we nooit geweten hebben dat een draak ze aan de mensen gegeven heeft.
* * * EINDE * * *
Bron : "De betoverde tuin" door Marie Mrstikova. Nederlandse vertaling van Els Nuijen. Uitgeversmaatschappij Holland, Haarlem, 1978. ISBN: 90-251-0297-2
De hoed van oom Nacho - Een grappig volksverhaal uit Nicaragua -
Oom Nacho had een kapotte hoed die hem zelfs al niet meer deugde om er zich koelte mee toe te waaien en oom Nacho zei: "Die oude hoed zet ik niet meer op," en gooide hem bij het afval. Op dat moment kwam zijn comadre* Chola** voorbij. "Eh!" zei ze, "de hoed van oom Nacho!" en ze pakte hem op, wikkelde hem in een stuk papier en bracht hem naar haar compadre*. "Je hebt je hoed laten vallen, oom Nacho! Ik breng hem hier voor je mee."
"God lone het je, comadre," zei oom Nacho.
Hij pakte de kapotte hoed en ging hem een heel eind verderop weggooien, in de beek. Toen hij weer naar huis liep begon het te regenen en de stroom sleepte de hoed mee terug. "Kijk daar eens!," riep oom Chente**, "de hoed van oom Nacho drijft op het water! Vooruit jongens, haal hem er uit!" Ze rennen, vissen de hoed op en gaan naar oom Nacho.
"Oom Nacho, stel je voor, het water sleepte je hoed al mee. We hebben hem voor je meegebracht."
"Dank je wel, jongens, dank je wel. En doe de groeten van mij aan oom Chente," zei oom Nacho.
"Daar is die rot-hoed al weer," dacht oom Nacho en smeet hem op een stoel.
Kort daarop kwam een arme bedelaar voorbij en oom Nacho zegt tegen hem: "Neem die hoed maar mee, hij beschermt je tenminste tegen de zon." De man ging weg, maar zodra de mensen uit de wijk hem zagen begonnen ze te schreeuwen: "Houdt de dief, houdt de dief, hij heeft de hoed van oom Nacho gestolen!" Ze grijpen hem vast, geven hem een stel klappen, pakken hem de hoed af en komen hijgend aanrennen. "Oom Nacho, stel je voor, een dief ging er met je hoed vandoor! We brengen hem hier weer voor je mee!"
"Dank je wel! Dank je wel!" zei oom Nacho, buiten zich zelf. Nauwelijks waren de mensen uit de buurt weg of hij pakte zijn nieuwe hoed, gooide die bij de afval en zette de oude op zijn hoofd. Maar de nieuwe hoed bracht niemand hem terug.
* de peettante is t.o.v. de ouders van het gedoopte kind en de peetoom 'comadre', de peetoom is t.o.v. de ouders en peettante 'compadre', maar de term wordt ook wel gebruikt tussen buren en vrienden.
** de ch spreek je uit als het nederlandse tsj.
* * * EINDE * * *
Bron : "Muestrario del Folklore Nicaragüense" van Pablo Antonio Cuadra en Francisco Pérez Estrada, Managua, Banco de América, 1978. Vertaling: Tine van der Gulden.
Nasreddin Hodja - Kleren maken de man - Een Turks hodja-verhaal over eerbied voor uiterlijk vertoon -
De streek rond het dorp van Hodja behoorde bijna in zijn geheel aan één man, een door iedereen gevreesde aga. Of de jaren goed of slecht waren, de aga was onverbiddelijk in zijn eis dat twee-derde van de oogst hem toebehoorde.
Een goede oogst betekende voor de boeren in die dagen leven in armoede; een slechte oogst bracht diepe ellende. De ratten in de vele graanpakhuizen hadden toen een beter leven.
Dit jaar bracht nog meer rampspoed: de dochter van de aga ging trouwen. Zijn onderdanen had hij verplicht om vrijwillig een tiende van de oogst als huwelijksgeschenk af te staan.
De voorbereidingen voor de bruiloft waren in volle gang. In het ene gedeelte van het huis zaten de vrouwen bij de bruid. Haar handen werden zorgvuldig versierd met roodbruine henna. De moeder van de bruid tekende de traditionele motieven op haar vingers, die toen afzonderlijk in verband werden gewikkeld. Daarna hieven de vrouwen een hartstochtelijk gejammer aan om het meisje aan het huilen te krijgen. Ze móest huilen, omdat ze afscheid nam van haar jeugd en haar onschuld.
In een ander gedeelte van het huis ging het vrolijker toe. Dit was het domein van de bruidegom. Omdat hij haar neef was, die al jarenlang door de aga werd opgevoed, vonden de voorbereidingen in hetzelfde huis plaats. Samen met zijn vrienden en de mannelijke familieleden danste hij tot diep in de nacht op de muziek van de vele muzikanten. Dansend en etend nam hij afscheid van zijn jongensjaren.
De volgende dag werd de bruidegom onder luid geschreeuw door zijn vrienden naar de bruid gebracht.
De gasten droegen prachtige kostuums van zijde, vol goudbrokaat en edelstenen. Maar die verbleekten bij het gewaad van de bruid. Vele vingers in een verre stad hadden een hemels kleed gecreëerd. De waarde ervan moest voldoende zijn om het hele dorp jarenlang te eten te geven.
Onze Hodja was de enige hodja in het land van de aga, daarom gaf deze hem de opdracht de huwelijksceremonie te leiden. Hodja koesterde weinig genegenheid voor deze man; diep in zijn hart wilde hij zelfs weigeren. Maar ook Hodja was slechts een marionet in het schaduwbeeldenspel van de aga.
Hodja had speciaal voor vandaag de kleding aangetrokken die hij droeg, als hij zijn land bewerkte. Hij deed juist op deze dag zijn best er nog alledaagser uit te zien dan gewoonlijk.
Hodja mompelde de voorgeschreven soera's en zijn mond blies ze in de richting van het bruidspaar om ze daar werkzaam te laten worden. Het huwelijk was gesloten.
's Avonds was er een grote feestmaaltijd. Tientallen lammeren eindigden hun leven aan het spit. Alle boeren en hun families waren uitgenodigd. Daar maakten ze dankbaar gebruik van, zodat ze nog iets van de afgedwongen oogst in hun maag kregen. Ook Hodja liet zich deze overheerlijke maaltijd niet ontgaan, waarbij het jaarlijkse feestmaal van het offerfeest niets voorstelde.
Als hodja kreeg hij een plaats aan de tafel van de aga en zijn gevolg. In zijn vale en vaak verstelde kleren viel hij zo uit de toon bij al het geglitter, dat de bedienden hem niets serveerden. Ze vonden dat hij buiten tussen de boeren thuishoorde. Nadat al enkele heerlijke spijzen zijn bord voorbij waren gegaan, verdween Hodja stiekem. Vol honger spoedde hij zich naar huis.
Hier kleedde hij zich om. Hij trok een fijn zijden boernoes aan, deed de gouden ring met rode robijn aan zijn vinger, zette zijn schitterende met juwelen versierde tulband op en voltooide de fraaie uitmonstering met zijn mantel van vossenbont.
Zo nam hij zijn plaats aan tafel weer in. De bedienden spoedden zich om de nieuwe gast te bedienen. De aga zelf schepte zijn bord vol met de zeldzaamste heerlijkheden.
Verbaasd over zoveel aandacht stond Hodja op. Hij deed zijn mantel uit en hield deze dicht bij zijn bord. Plechtig zei hij: "Eet meester, deze heerlijkheden zijn de uwe."
"Hodja, wat doe je nu?" vroeg de verbijsterde aga.
"Aga effendi," zei Hodja, "het zijn de kleren aan wie u deze spijzen gegeven hebt, niet aan de man die erin zit."
* * * EINDE * * *
Bron : "Nasreddin Hodja: achterstevoren tóch de goede kant op" verteld door Ufuk Kobas. Aldus Uitgevers, 's-Hertogenbosch, 1987 / Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum, Novib's, Gravenhage. ISBN: 90-70545-15-2.
De Thaise schilder en de Dood - Een Oosters verhaal over een man die nog niet dood wil -
In Thailand leefde lang geleden eens een schilder. Die zat van 's morgens tot 's avonds op plekken waar een heleboel mensen kwamen. In een grote mantel gehuld, en met een hoed op tegen de zon, zat hij daar te kijken. Hij keek naar alle mensen op marktpleinen, op kermissen, in wijnhuizen, in theehuizen. Als het dan avond geworden was, ging hij naar zijn huis en hij begon alle gezichten die hij overdag gezien had, te schilderen: de gezichten van kinderen, van oude mensen, van rijke mensen, van arme mensen, van magere mensen, van dikzakken. Maar alleen hun gezichten. Hij had zijn hele huis vol gehangen met gezichten, gezichten en nog eens gezichten.
Op een nacht stond hij in zijn huis te schilderen. Terwijl hij ingespannen bezig was, werd er hard op de deur geklopt.
"Wat krijgen we nou? Wie kan dat zijn, midden in de nacht? Ik heb helemaal geen afspraak. Hè, wat vervelend nu!"
Hij liep naar de deur en deed open. Voor de drempel stond een vreemdeling. Die zei op barse toon: "Goedenavond, vriend! Ik kom je halen!"
"Goedenavond... U komt mij halen? Maar ik heb helemaal geen afspraak!"
"Ha! Dat is een mooie grap! Kijk, als ik iemand kom halen, dan gaat hij altijd met me mee. Dat is altijd zo geweest en dat zal voorlopig nog wel even zo blijven."
"Maar... wie bent u dan?"
"Ik ben de Dood!"
"De Dood? Dat moet een vergissing zijn. Ik voel me kerngezond! Ik ben trouwens druk bezig met het schilderen van een portret. Ik heb geen tijd! Ik denk dat je bij de buren moet zijn!"
Vlak voor de neus van de Dood gooide de schilder de deur dicht. En mopperend liep hij terug naar zijn schildersezel. "Belachelijk! Wat denkt die Dood wel!"
De Dood stond buiten en dacht: Dat is me nou nog nooit overkomen. Toch eens kijken waar die schilder mee bezig is.
Muisstil opende hij de deur en sloop naar binnen. Op zijn tenen liep hij door de kamer, tot hij vlak achter de schilder stond. Voorzichtig keek hij over diens schouder. En wat zag de Dood? Een beeldschoon meisjesportret! Zo'n mooi portret had de Dood van zijn leven nog nooit gezien. Ademloos bleef hij staan kijken naar het schilderij dat daar ontstond, en hij vergat de tijd.
Al die tijd stierven er op aarde dus geen mensen...!
Opeens besefte de Dood waarvoor hij gekomen was en hij zei: "Nu moet je toch echt met me mee, vriend!"
De schilder, die helemaal niet had gemerkt dat de Dood zo vlak achter hem stond, draaide zich verschrikt om. "Man, wat doe jij hier! Ik schrik me bijna dood! Wil je wel eens maken dat je wegkomt!" En hij duwde de Dood de kamer uit, de straat op, en wees naar de lucht. "Ga maar naar de Keizer van de Hemel en zeg dat het me niet uitkomt! Ik heb het veel te druk!"
De Dood, totaal overbluft, rees op naar de Hemel. Daar zat de Keizer van de Hemel hoog op zijn troon.
"Zeg Dood," zei de Keizer op verontwaardigde toon, "waar is die schilder die ik je opdroeg te gaan halen?" De Dood keek verlegen naar de Keizer op. "Hij eh... had geen tijd, Heer," antwoordde hij zachtjes. "Geen tijd?? Wat is dat voor onzin! Wil jij wel eens gauw naar beneden gaan en onmiddellijk die schilder halen!"
Dus de Dood daalde razendsnel af naar de aarde en klopte hard en dringend op de deur van de schilder. Er klonken driftige voetstappen en daar zwaaide de deur open. "Wat, ben jij het nu alweer, Dood? Hoepel op!" Maar nu was de Dood niet te vermurwen. "Geen praatjes meer! Ik krijg de grootste herrie daarboven! Je moet nu mee!"
Tja, toen zag de schilder wel in dat er niets meer aan te doen was. "Rustig maar! Even mijn spullen pakken en dan ga ik mee!" Hij begon op zijn dooie gemak al zijn schilderspullen in te pakken. Rollen met zijdepapier, verfblokken, inkt, penselen. "Zeg, komt er nog wat van?" foeterde de Dood. "Rustig! Innerlijke rust, daar komt het op aan! Dat heeft mijn moeder me vroeger altijd gezegd." De schilder stak een offerkaars aan. "Nou... ik ben zover. Zullen we dan maar?"
En samen stegen ze op naar de hemel. De Keizer zat ongeduldig op zijn troon. "Zo, ben je daar eindelijk. Waar bleef je al die tijd?"
De schilder blies zijn offerkaars uit, zette zijn spullen neer en sprak met onderdanige stem: "Heer, ik weet dat ik op aarde nooit meer zal kunnen schilderen. Daarom heb ik al mijn schilderspulletjes meegenomen, zodat ik hier verder kan schilderen."
"Hier verder schilderen? Geen sprake van!"
"Maar Heer... u zit zo hoog op uw troon, met al die prachtige tapijten eromheen die tot op de grond hangen. Zou ik die eens een beetje uit elkaar mogen schuiven en onder uw troon mogen kijken?"
Voorzichtig schoof de schilder de tapijten van elkaar.
"Nee maar... dat is een mooie ruimte daarbinnen. Zou ik daar misschien wat mogen schilderen? Ik kijk af en toe door een kiertje naar buiten en dan kan ik weer uren doorwerken."
"Dat gebeurt niet!" sprak de Keizer van de Hemel streng.
"Heer... als ik om me heen kijk... wat is uw hemel groot...! Weet u wat? Stuurt u me heel ver weg! Naar een hoekje van uw hemel waar u me niet ziet en niemand last van me heeft! Zodat ik daar een beetje door kan werken!"
De Keizer van de Hemel haalde zijn schouders op en zuchtte. "Nou... vooruit dan maar!"
En wat deed de Keizer? Hij zond de schilder naar de Geest van het Leven. En daar zit hij, tot op de dag van vandaag. Daar schildert hij de gezichten van de zielen die geboren gaan worden op aarde. En als Thaise vrouwen in verwachting zijn, offeren ze aan die schilder - in de hoop dat hij hun kind een mooi gezicht zal schenken...
* * * EINDE * * *
Bron : "De Wolkenberg. Oosterse sprookjes" verteld door Peter van der Linden. Ziederis, Rotterdam, 2004. ISBN: 90-70042-07-X