Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
04-09-2011
De toren van Medemblik
De toren van Medemblik
De toren van Medemblik - Een Noord-Hollandse sage over de moeizame bouw van een kerktoren -
In oude tijden, toen men de toren van Medemblik bouwen zou, had de duivel nog grote macht aan de kusten van de Zuiderzee. Zo gebeurde het namelijk dat hij de grond waarop men de toren wilde bouwen in drijfzand veranderde. Dat was heel gemakkelijk voor hem want de zee was vlakbij. Hij verordineerde dus maar en het water gehoorzaamde hem.
Maar eerst liet hij de lui van Medemblik een poosje bouwen en sjouwen. Hij liet stilletjes de funderingen leggen en zo, maar als ze goed en wel met de bovenbouw beginnen zouden, kwam hij in actie. Dan begon hij met z'n loze streken.
Wanneer de bouwmeester en de werklui dan op een goeie morgen op het werk kwamen zagen ze tot hun verbazing, dat alles in het waterige zand verzonken was. Ergens, ver weg, hoorden ze dan een schel spottend gelach en soms roken ze duidelijk de stank van zwaveldamp.
Nadat dit enige keren zo gegaan was begon men te begrijpen, dat de duivel de hand in het spel had. En zodra men er achter was, was de aardigheid er voor hem af. Hij kwam voor de dag met zijn bokkenpoot en lachte de bouwmeester in zijn gezicht uit. "Maar," zei hij toen hij uitgelachen was, "er is wel met me te onderhandelen. Ik sta niet altijd even stijl."
En de bouwmeester, die tot elke prijs zijn toren bouwen wilde - want het kwam zijn eer te na wanneer hij bekennen moest daartoe niet in staat te zijn - vroeg wat hij te doen had om op stevige grond te kunnen bouwen. "Wel," antwoordde de duivel, "ik zal het je zeggen, het is maar een kleinigheid. Je slacht een aantal ossen en de vellen gebruik je om de fundering op te bouwen."
"Wat zegt u?" wou de bouwmeester vragen, maar er kwam een boerinnetje aangelopen dat ijverig haar rozenkrans bad en op het gezicht daarvan verdween de duivel met een harde slag pardoes in de grond. Alleen wat zwaveldamp bleef er over.
De bouwmeester deed echter wat de duivel hem aangeraden had. Hij verzamelde een groot aantal ossenhuiden en begon op een onderlaag daarvan de toren op te bouwen. En het gelukte buiten verwachting! Op die ossenhuiden verrees de schone toren, dezelfde toren die men tegenwoordig de toren van de hervormde kerk noemt.
* * * einde * * *
Bron :
- "Sagen en legenden rond de Zuiderzee" door S. Franke.
W.J. Thieme & Cie, Zutphen, 1932
- www.beleven.org
Afspraak is afspraak - Een Roemeens zigeunersprookje over een afspraak met de duivel -
Er was eens een arme man wiens vrouw was gestorven. Ze had hem met drie zoontjes achtergelaten. De man deed zijn best zowel vader als moeder voor de jongens te zijn. Overdag nam hij elk werk aan dat hij maar kon krijgen, opdat hij genoeg zou verdienen om hen allemaal genoeg te eten te geven. 's Avonds kookte hij, maakte schoon, verstelde hun kleren en vertelde verhaaltjes. Maar de taak viel hem zwaar.
Hij had maar één wens en dat was dat zijn zonen een gemakkelijker leven zouden krijgen dan hij. Zodra het even kon stopte hij wat geld weg in het oude kistje dat onder zijn bed stond. Hij hoopte dat hij op een dag genoeg zou hebben om de jongens een studie te laten volgen. De ellende was dat hij het gespaarde geld altijd weer uit moest geven. Een van zijn zonen had een paar nieuwe schoenen nodig, of de aardappelen of knollen waren op en dan hadden ze weer een nieuwe voorraad nodig. Opgroeiende jongens konden niet van de lucht leven.
"O, ik heb er lichaam en ziel voor over om mijn drie jongens te laten studeren!" riep de man op een dag, terwijl hij het deksel van het kistje dichtdeed, nadat hij er geld uit had gehaald voor melk.
"Meen je dat?" vroeg een zachte stem vanuit de hoek van de kamer. "Lichaam en ziel, zei je?"
De man draaide zich om en zag - hoewel de deur en de ramen dicht waren - een man staan die, op de vuurrode voering van zijn mantel na, helemaal in het zwart was. Hij kleedt zich altijd elegant, de oude Satan.
"Zou je er echt lichaam en ziel voor over hebben?" herhaalde de oude Satan.
"Ja!" zei de man, hoewel hij wist dat hij het tegen de Duivel zelf had. "Ik heb er mijn lichaam en ziel voor over om mijn jongens te kunnen laten studeren."
"Afgesproken," zei de oude Satan. Hij stak zijn hand uit en de man drukte die. De hand was ijskoud. "Ik kom over tien jaar terug om je op te halen," zei de oude Satan. Toen verdween hij.
De man opende het kistje onder zijn bed en zag dat er genoeg geld in zat, en nog ruim extra om elk van de jongens te laten studeren. Dus gingen ze naar goede scholen. Na enige tijd werd er eentje dokter, eentje priester en de derde advocaat.
De man vertelde zijn zoons nooit over de afspraak die hij gemaakt had en de jongens dachten er nooit aan hun vader te vragen hoe hij zoveel geld had kunnen sparen.
Tien jaren gingen voorbij, veel te vlug naar de zin van de man, maar zo is het leven. Zijn zoon de dokter, kwam hem op een regenachtige avond opzoeken. De wind huilde rond het huis en blies de rook terug in de schoorsteen.
"Ik geloof dat er geklopt wordt," zei de dokter.
Toen zijn vader de deur opendeed stond de oude Satan daar, zonder een druppel regen op zijn mantel die bol stond in de wind.
"Wat is er aan de hand?" vroeg de dokter.
"Het is tijd om te gaan," antwoordde de oude Satan.
En toen moest de vader wel voor de dag komen met het verhaal. "Kletskoek!" zei de dokter. "Mijn oude vader gaat nog niet dood. Ik heb hem kortgeleden nog helemaal onderzocht en hij is net zo gezond als ik!"
De oude Satan liet zich niet van de wijs brengen. "Wie had het over doodgaan? Als je vader mijn slaaf wordt tot het einde der tijden, wil ik hem gezond en fit. Lichaam en ziel was de afspraak."
"Geef hem nog een paar dagen," smeekte de dokter. "Mag hij mijn broer de priester nog even spreken voordat hij gaat?"
Misschien is de Duivel toch niet door en dóór slecht.
"Een priester haalt niets uit," zei hij. "Maar hij mag hem zien om afscheid van hem te nemen."
En daarom liet de dokter zijn broer, de priester, halen en legde aan hem uit hoe de zaak ervoor stond.
"Laat dit maar aan mij over," zei de priester.
En de oude man en zijn zoon zaten te wachten. Een dikke mist daalde neer rond het huis, probeerde een weg naar binnen te zoeken en kroop tenslotte door het sleutelgat. Toen er genoeg mist binnen was vormde er zich een man uit.
"Kom je nu?" vroeg de oude Satan.
"Niet zo haastig!" zei de priester. "Mijn vader is een goede man. Geen cent van het geld dat je hem hebt gegeven heeft hij aan zichzelf besteed."
"Dat kan me niet schelen," zei Satan. "Afspraak is afspraak!"
"Hier is wat geld dat over was," zei de priester. "Neem het vast mee en de rest zullen we nog terugbetalen."
"Ik wil geen geld," zei de oude Satan. "Lichaam en ziel was de afspraak."
"Kun je nog iets langer wachten zodat mijn andere broer naar huis kan komen om afscheid te nemen van mijn vader?"
"Ik kan wachten," zei de Satan. "Wat is een week vergeleken bij de eeuwigheid?"
Tenslotte arriveerde de jongste zoon, de advocaat. Buiten was het koud, zo koud dat je adem bevroor op het moment dat hij uit je mond kwam. Maar die hand die de man tien jaar daarvoor had aangeraakt was nog kouder geweest. Nauwelijks was de advocaat binnen, had zijn jas uitgetrokken en was bij het vuur gaan zitten, of de oude Satan verscheen.
"Nog even, alsjeblieft!" zei de advocaat. "Ik heb nog niet de tijd gekregen om hallo te zeggen, laat staan vaarwel."
De oude Satan aarzelde. Hij kende redelijk veel advocaten, en die waren veel te sluw.
"Zie je die kaars op tafel?" vroeg de advocaat. "Geef ons de tijd totdat die kaars is opgebrand."
De Duivel keek naar de kaars en zag dat die binnen een minuut of tien zou zijn opgebrand.
"Dat is goed," knikte hij.
"Is dit een afspraak?"
"Ja," zei de oude Satan terwijl hij ging zitten. "Ik wacht."
"Zou ik niet doen als ik jou was," glimlachte de advocaat. "Dat zou wel eens heel lang kunnen duren!" En toen doofde hij de vlam van de kaars en gaf de stomp aan zijn vader. "Alsjeblieft, papa, bewaar dit goed." En tegen de oude Satan zei hij: "Afspraak is afspraak, of niet? Je raakt mijn vader niet aan tot die kaars is opgebrand."
De oude Satan glimlachte en toen barstte hij in schaterlachen uit. Hij wist dat hij vierkant verslagen was.
De oude man hield het stompje kaars in zijn zak tot de dag waarop hij stierf en zijn drie zonen zorgden ervoor dat het mee begraven werd. En zo is hij naar de hemel gegaan, denk ik.
De priester was een goede man en de dokter een wijze, maar er was een advocaat voor nodig om de oude Satan te slim af te zijn. Maar denk niet dat jij hetzelfde kunstje kunt uithalen. Hij kent het nu. Als ik je een goede raad mag geven: bemoei je helemaal niet met de oude Satan. Moge de duivel je leven lang één stap bij je achterblijven!
* * * einde * * *
Bron : - "De ruiter zonder hoofd en andere griezelsprookjes" naverteld door Maggie Pearson. Uitgeverij De Eekhoorn, Oud-Beijerland, 2001. ISBN: 90-6056-851-6 - www.beleven.org
Het boertje van Wakelslag en de duivel (slot) - Een Gelders volksverhaal over een boer die de duivel te slim af is -
Toen de tijd aanbrak dat er weer gezaaid en gepoot moest worden, wist ons boertje niet zo een, twee, drie wat hij moest doen. Want zodra het weer herfst zou zijn, moest de duivel zijn portie hebben. Maar hij was een slimmerd en had er gauw wat op bedacht.
Met een opgeruimd hart deed hij het werk en wachtte geduldig de tijd van oogsten af. Op de bepaalde tijd in de herfst kwam de duivel om zijn aandeel van de vruchten te halen. Maar de room was eraf, want wat had de boer gedaan? Hij had alleen maar aardappels gepoot! Daar ze afgesproken hadden dat de duivel alles zou hebben wat boven de aarde groeide, moest hij zich tevreden stellen met de struiken.
Toen de duivel merkte dat de boer hem erin had laten lopen, werd hij hels en hij begon te vloeken. Maar de boer hield zich rustig en hij zei: "Weet je niet meer wat in het contract staat? Lees het maar eens na, ik sta in mijn recht."
De duivel moest zich, al vloekte hij de bomen uit de grond, gewonnen geven. Maar nu wilde hij een ander contract. Na veel gezeur en gezanik kwam het eindelijk in orde. Volgend jaar zou de duivel alles hebben wat onder de aarde zou groeien. Toen dit zwart op wit stond, vloog de duivel tandenknarsend weg.
Weer ging de winter voorbij en het voorjaar kwam. De boer begon weer te bouwen en te zaaien. Er kwam op tijd regen en droogte. Alles groeide en bloeide. In de zomer toen het Sint-Japik werd, sloeg de boer de sikkel in de rogge, hij had nu alleen rogge gezaaid. Op tijd pakte hij de rogge op de balken en de duivel kreeg, toen hij om zijn aandeel kwam, de stoppels. De duivel was zo nijdig als een spin, maar hij verbeet zich, want hij dacht: De derde keer zal ik mijn aandeel in de buit hebben.
Hij begon dan ook te vleien: "Ja, vriendje, dat was ook deze keer een handigheidje van je en het is niet onaardig. Maar je begrijpt wel: vóór wat, hóórt wat. De derde keer zullen we eerlijk delen van wat onder en boven de aarde groeit."
De boer hield zich dom en deed of hij er niets van begreep. Maar de duivel wist zijn voorstel zo duivelachtig in te kleden dat het boertje toch maar weer in het nieuwe contract toestemde. En met een vrolijk gezicht nam de duivel afscheid.
Midden in de zomer van het volgende jaar, op een stralende dag, kwam de duivel de boer eens opzoeken om te zien waar de vruchten op het land stonden. De boer leidde hem overal rond. Overal stonden mooie blauwe bloemetjes. Een maand of wat later haalde de boer zijn gewas in huis. En toen de herfsthonden begonnen te blaffen, kwam de duivel weer om met de boer te delen; hij grijnsde.
De boer, die de laatste tijd erg hard had gewerkt, was net het laatste vlas aan het braken en hij had de hekel al klaar staan om het te hekelen. Hij had dit jaar alleen maar lijnzaad gezaaid! Toen de boer klaar was zei hij tegen de duivel: "Dat is mijn portie." En hij hield het vlas. "Dat is jouw deel," zei hij toen. En hij wees de duivel de hoop met afval. "Daar kun je een oven in de hel mee stoken. Me dunkt: nu is het dan toch wel eerlijk toegegaan. Driemaal is scheepsrecht."
Maar de duivel werd spin- en spinnijdig. Hij maakte de boer uit voor alles wat lelijk was. "Je bent een ploert, een schoft, nog slechter dan... de duivel!" Maar dat was te veel gezegd. De boer werd giftig, greep de duivel bij kop en staart en trok hem een keer of wat met zijn achterwerk over de hekel heen. Hij gilde het uit van pijn! Toen de boer hem eindelijk losliet, vloog de duivel, of er vuur in zijn broek gestookt werd, met een wilde kreet de lucht in...
Na die tijd is hij nooit terug geweest en de boer had voor altijd rust. Maar niet alleen ons boertje, ook de anderen, al hadden ze het niet verdiend, hadden rust. Ja, geen boer van Wakelslag komt sindsdien meer in de hel, want de duivel is veel te bang dat ze de hekel meebrengen!
* * * einde * * *
Bron : - "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Draken en andere vreemde wezens. Verhalen uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie" uitgegeven door Lemniscaat, Rotterdam, 1991. ISBN: 90-6069-719-7 Oorspronkelijke titel: t Boertjen van Wakelslag en 'n duvel - www.beleven.org
Het boertje van Wakelslag en de duivel - Een Gelders volksverhaal over een boer die de duivel te slim af is -
In vroeger jaren moet er eens een grote wervelstorm geweest zijn, wel niet zo erg, maar voor wie het aanging, naar genoeg. In Wakelslag lagen op een morgen kort na Allerheiligen alle huizen tegen de grond. Nu waren het allemaal huizen van rijke boeren en die konden wel weer een nieuw huis kopen, maar er was ook een boertje dat het zonder storm al erg arm had, en nu was zijn huis ook nog geruïneerd! Hij was zo arm dat hij geen nieuw huis zou kunnen kopen. En zo lag hij dan met vrouw en kinderen onder de blote hemel. Helpen? Ho maar! Iedereen had het te druk met zichzelf. En de arme boer was aan de wil van God overgelaten. Maar het ging hem als de meesten: hij verliet zich er niet op.
Op een nacht ging hij naar de kruisweg met een zwarte haan onder zijn arm. Daar wachtte hij tot de klok in het dorp twaalf uur zou slaan. De klok had nog geen twaalf geslagen of hij hakte de zwarte haan de kop af en hij riep: "De duivel!"
Die liet niet lang op zich wachten. De boer had zijn naam nog maar nauwelijks genoemd of hij hoorde een ketting rammelen en daar stond de duivel voor hem. De boer klaagde hem zijn nood. Toen hij merkte dat de duivel met hem te doen kreeg, smeekte hij hem te helpen een nieuw huis te krijgen, vooral met het oog op zijn vrouw en kinderen.
De duivel had het te kwaad gekregen. Hij veegde een paar tranen uit zijn ogen, maar toen hij hoorde dat de mensen die in goede doen waren, het boertje niet wilden helpen, werd hij boos. Hij zei dan ook: "Als ze u allemaal in de drek laten zitten, dan haal ik u eruit. Morgen heb je een nieuw huis, een mooier en beter dan je gehad hebt. Maar dan moet ik wel je ziel hebben!"
De boer wist niet wat hij hoorde: morgenvroeg al een nieuw huis! Zijn hart bonsde van blijdschap.
Maar dat laatste zinde hem niet. Zijn ziel voor een huis... Nee, nee, dat ging niet, dat kon hij niet riskeren... Op een echt duivelachtige wijze spiegelde de duivel hem het mooie huis voor. Maar de boer weigerde daar zijn ziel voor te geven. Toen de duivel zag dat het boertje niet wilde, kwam hij met een ander plan: "Als je mij van de herfst alle vruchten van je land geeft, dan zal ik je helpen."
"Nee, dat is te veel," antwoordde de boer, "waar moeten we dan van leven?"
Hoe de duivel ook praatte - en dat kan hij goed - het boertje wilde niet. Uiteindelijk keerde hij de duivel de rug toe. Maar een duivel laat zijn slachtoffer niet zo makkelijk weer los. En zo begon hij opnieuw met de boer te sjacheren. "Nu dan," zei hij, "dan zal ik omdat jij het bent, deze keer tevreden zijn met wat boven de aarde groeit."
"Ook dat is te veel," spartelde het boertje tegen. Maar de duivel wist het toch zo mooi te draaien dat het boertje uiteindelijk in de koop toestemde.
Dadelijk stelde de duivel een contract op en de boer schreef er met bloed zijn naam onder.
De duivel stak de overeenkomst in zijn achterzak en toen ging hij aan het werk. Zulk werken had de boer nog nooit gezien. Het was een wonder! Nog voordat de hanen begonnen te kraaien, was het huis kant en klaar. En toen de zon opging, kon de boer met zijn vrouw en kroost de nieuwe woning betrekken. Je had de buren eens moeten zien kijken, toen ze daar dat mooie huis zagen staan! Hoe was het mogelijk: in één nacht zo'n huis!?
Ons boertje was wel slim genoeg, toen ze hem ernaar vroegen, om hun dat niet te vertellen. Ze hadden niets met hem te maken willen hebben, nu wilde hij niks meer met hen te maken hebben. Blij en tevreden zag de boer de winter tegemoet.
* * * wordt vervolgd * * *
Bron : - "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Draken en andere vreemde wezens. Verhalen uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie" uitgegeven door Lemniscaat, Rotterdam, 1991. ISBN: 90-6069-719-7 Oorspronkelijke titel: t Boertjen van Wakelslag en 'n duvel - www.beleven.org
Hoe een schipper door de duivel werd gehaald - Een Harderwijks volksverhaal over een dronken zeeman -
Stomdronken als gewoonlijk was de schipper weer, tegen de avond, aan boord gekomen, nadat hij eerst een paar uur in de herberg had zitten vloeken en razen. Scheldend en dreigend was hij over de meerplank naar de knecht toe gezwaaid en had hem bevolen, al de zeilen op te zetten, en voort te maken. De knecht had het, zonder iets tegen hem te zeggen, gedaan. De schipper stond waggelend aan het roer. En zo waren ze samen de haven uitgezeild met een flinke Noordooster.
Nauwelijks waren ze in zee of de schipper gaf het roer aan de knecht over, scharrelde naar het achteronder, en liet zich er met veel vloeken in zakken. De knecht schoof het luik boven de schipper toe, minderde het zeil en ging weer kalm aan het roer. "Dat is vast en zeker de laatste keer," dacht hij, "zodra die zatlap z'n roes uitgeslapen heeft, zal ik hem zeggen dat hij maar naar een andere knecht moet uitzien. De mensen in Harderwijk zouden er mij ook op gaan aanzien. Vertellen ze nu al niet overal dat hij zijn ziel aan de duivel heeft verkocht om altijd een goede lading te hebben en als 't eens zo was, dan... Je moest er niet aan denken. Op zee kon er heel wat gebeuren."
Hij hoorde praten in het achteronder. Eerst meende hij de stem van de schipper te herkennen, maar nee, er was nog een stem, die hardop lachte en vloekte. Voorzichtig schoof hij het luik wat opzij en gluurde naar beneden. Tot zijn grote ontzetting zag hij daar de schipper met een vreemde zwarte heer aan de tafel zitten, druk bezig met dobbelen, terwijl een grote kruik jenever en twee glazen tussen hen in stonden. Na iedere worp met de stenen sloeg de schipper woedend met de vlakke hand op het kleine tafeltje, zó hard, dat alles rinkelde, en dan lachte de zwarte heer.
In de grootste angst schoof de knecht het luik weer voorzichtig toe, en legde er een zware tros op. Hij voelde zich niets op zijn gemak en begreep maar niet hoe die zwarte heer aan boord gekomen kon zijn.
Nu was het hem of het schip niet meer naar het roer luisterde, maar of het in een grote kring rond zeilde. Intussen hield het schreeuwen en lachen beneden aan, tot het opeens stil werd. Die stilte was voor de knecht nog onaangenamer, wijl het hem in een onzekerheid bracht en hij moest telkens in de duisternis om zich heen zien. Bij het minste klappen van het zeil schrok hij op en tuurde naar alle kanten in het duister. De oude bekende Zuiderzee leek hem deze nacht zo groot en vreemd en vijandig als nooit te voren. Zij leek een groot zwart gat, gapend om hem heen als een oneindige leegte. En... grote God!... het schip begon te zinken. Verbeeldde hij zich dat nu? Nee, 't was geen verbeelding. Het schip zonk, zonk snel met een eigenaardig suizend geruis. Het moest een lek gekregen hebben.
Hij wilde naar beneden gaan om zich te overtuigen, overmande zijn vrees om de tros van de klap te nemen en het luik te lichten. Maar toen hij het op een kier open had kwam er uit de donkere ruimte daaronder een walgelijke stank en een bleke, magere hand, met kromme grijpvingers, wrong zich tussen de opening.
Met bovenmenselijke inspanning gelukte het hem die akelige klauw weer naar binnen te duwen met de rand van het luik, dat hij nu goed sloot. Alles wat maar zwaar was stapelde hij er op.
Opeens floot de wind gierend door het want en al het houtwerk kraakte. Met één sprong was hij weer aan het roer en hield het helmhout met krampachtige greep omkneld; maar daaronder in het duistere water achter hem werd aan het roer gewrongen. Waanzinnig van angst gaf hij een luide gil. "Almachtige God help! Wij vergaan."
De wind ging liggen en hij zag weer de witte schuimkoppen op de donkere rustige zee, waarover het schip kalm voort zeilde. Met zijn zakdoek wiste hij zich het angstzweet van 't voorhoofd en het duurde lang eer het bonzen van zijn hart wat bedaard was.
In de wijde verte scheerde de morgen als een zwaanblanke vogel over het water. De plaats van bestemming doemde op aan de verre horizon. Kleine speelse golven klotsten regelmatig tegen het schip op. Met het terugkerende licht van de jonge dag groeide weer zijn zelfbeheersing. Hij had zich zeker alles slechts verbeeld en de schipper zou wel te kooi liggen slapen. Hij zou hem aan dek roepen om het roer over te nemen.
Hij schoof het luik wat opzij en riep in 't achteronder. Geen antwoord. Nog eens en luider riep hij, maar 't bleef stil. Ongeduldig wierp hij het luik wijdopen en liet zich zakken om de schipper eens flink wakker te schudden uit zijn roes. Met één ruk vloog de kooideur open. De kooi was leeg. Het beddengoed lag zoals hij het de vorige dag had neergelegd. De schipper was verdwenen. Alleen de lege jeneverkruik lag op de vloer en rolde met elke schommeling van het schip heen en weer. Twee gebroken glazen en een dobbelsteen lagen er bij. De andere steen lag op het tafeltje, en nergens was een spoor van de schipper.
Opnieuw bekroop hem de angst van de afgelopen nacht en dodelijk ontsteld wilde hij weer naar boven; maar opeens zag hij dat het ruitje van een der poortjes eruit was... en... aan het houtwerk kleefde een bosje haar van de schipper en een bloedvlek. Het was dan toch zo, de duivel was hem deze nacht komen halen. Hoe men later ook boende of verfde, die bloedvlek kwam steeds weer te voorschijn, tot het hele poortje vernieuwd werd.
* * * einde * * *
Bron : - "Veluwsche sagen" geschreven en verlucht door Gust. van de Wall Perné. Tweede bundel. Uitgegeven te Amsterdam bij Scheltens & Giltay, 1921. p. 64-71. - www.beleven.org
Een demon laat zich verschalken - Een grappig sprookje uit India over een verliefde demon -
Er was eens een koning die een mooie dochter had, Ratnavatie genaamd. Een demon werd verliefd op haar en elke dag, tijdens de avondschemer, ondernam hij pogingen de prinses te benaderen. Zij voelde zich lastiggevallen, terwijl de demon erop hoopte, dat zij eens zijn liefde zou beantwoorden. Maar de mooie prinses voelde niets voor de verliefde dwaas. Vol goede moed bleef de minnaar dagelijks zijn geluk beproeven. Ten einde raad trok de prinses een magische cirkel om zich heen. Zij was nu veilig; de demon kon met geen mogelijkheid binnen de kring komen.
Hij liet de moed echter niet zakken. Hij bleef haar dagelijks rond het gebruikelijke schemeruur bespieden. Op een avond hoorde hij de prinses tegen een hofdame zeggen: "Die schemerdemon is werkelijk koppig. Ik vraag me af hoe ik ooit van hem af kom. Een ander was al lang afgedropen."
De dwaze demon dacht: "Ik wist niet dat er nog iemand was die het op haar gemunt heeft. Dat is niet verwonderlijk. Zij is zo schitterend, ik kan nooit de enige demon zijn die door haar schoonheid verblind is. Zijn naam is dus Schemerdemon. Als ik het goed begrepen heb, is Schemerdemon een formidabel figuur, uit wiens klauwen zij poogt te ontsnappen. Ik zal mijzelf in een paard veranderen en in de stal wachten. Ik wil wel eens zien hoe mijn rivaal eruit ziet. De avondschemer is al bijna voorbij, dus hij zal nu wel gauw komen."
De demon veranderde zichzelf in een sterke, aantrekkelijke hengst en ging tussen de andere paarden in de stal staan. Pal daarop sloop een dief de stal binnen. Hij kwam een paard stelen en zijn oog viel dadelijk op het demonpaard. Hij leidde het dier de stal uit, deed het de teugels aan en draafde er op weg. Het paard dacht: "O jee, dit is Schemerdemon, hij is gekomen om mij te doden. Hoe moet ik nu ontsnappen? Het probleem van de prinses is het mijne geworden."
De dief verwonderde zich over de miraculeuze snelheid van het paard. Hij liet het de teugels voelen, maar daardoor ging het dier alleen maar nog sneller galopperen. "Dit kan geen echt paard zijn," dacht de dief. "Ik heb van mijn leven nog nooit een paard bereden dat in een snellere galop overgaat als je de teugels strakker aanhaalt. Hoe moet ik nu ontsnappen?"
Weldra naderden zij een boom, waarvan de takken niet hoog boven de grond hingen. De dief sprong omhoog en verdween tussen de bladeren. Hij was blij aan de demon te zijn ontsnapt en de demon was blij dat hij van zijn belager af was. Op een hogere tak van de boom zat echter een aap, die een vriend was van de demon. Hij riep naar zijn makker: "Hé, hoe zit dat, jij bent toch een demon, een menseneter. Dit hier is een mens, jouw geliefde voedsel. Waarom liet je hem op jouw rug zitten, in plaats van hem op te eten?" De demon nam zijn oorspronkelijke vorm aan en maakte aanstalten om in de boom te klimmen. De dief was woedend op de aap omdat hij hem verraden had. Hij pakte zijn staart, die naar beneden hing. Uit alle macht begon hij eraan te trekken, zodat de aap tussen twee takken bekneld raakte. De dief zette zijn tanden in de staart en beet er een stuk van af. Dat deed zo'n pijn dat de aap er tranen van in de ogen kreeg en zijn gezicht in een lelijke grimas vertrok.
Toen de demon hem aankeek, bedacht hij zich geen tweede maal en zette het op een lopen. "Naar jouw gezicht te oordelen, moet die Schemerdemon wel een verschrikkelijk gedrocht zijn, beste vriend. Ik maak me uit de voeten, voordat hij mij ook te pakken krijgt." De demon verdween en bleef in het vervolg ver uit de buurt van de prinses.
* * * einde * * *
Bron : - "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Draken en andere vreemde wezens. Verhalen uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie" Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1991. - www.beleven.org
Drie knappe mannen en een demon - slot - De Parelschutter -
Hij veranderde zichzelf in een geit die duidelijk groter en vetter was dan de andere. De worstelaar had weinig moeite het beest te vangen en nam het aan een touw mee terug. Onderweg stribbelde de geit hevig tegen. Hierdoor moest de worstelaar zo hard trekken dat de ogen van het beest uit hun kassen puilden. Toen de priester zag hoe fel en kwaadaardig de geit keek en hoe zijn ogen gloeiden als hete kolen, wist hij meteen dat hij met een demon te maken had. Hij dacht bij zichzelf: Als hij merkt dat ik bang ben, zal hij ons allemaal opeten. Ik moet hem overbluffen. Daarom sprak hij met luide stem: "O dwaze worstelaar, waar kom je nu mee aanzetten? Ik vroeg je om een vette geit te halen en wat breng je me: een ellendige demon. Je weet toch dat we grote eters zijn. Mijn kind eet dagelijks één demon, mijn vrouw drie en ik zelf eet er twaalf. Moeten we dan vandaag dit scharminkel met z'n drieën delen?"
De demon begon te bibberen: "Heb genade, edele heer," smeekte hij. "Eet me niet op. Ik zal u rijk maken, zeg maar wat u hebben wilt, maar laat me alstublieft gaan." - "Waarom zou ik jou vertrouwen? Hoe weet ik dat je terug zult komen?" schreeuwde de priester. "Ik zweer het u, ik zal zakken vol goud brengen. Laat me toch gaan," smeekte de demon andermaal. De priester liet de demon vrij. Hij rende rechtstreeks naar Demonenland en vertelde zijn soortgenoten wat hem was overkomen. "Laat ons geld geven aan de man, die twaalf demonen per dag eet. Zo niet, dan zal hij ons tot de laatste demon verslinden," ried hij hen aan.
Drie dagen later verscheen de demon met het beloofde goud. "Waarom ben je zo laat," bulderde de priester, "we rammelen van de honger."
"De demonen uit mijn land probeerden me tegen te houden. Ze waren woedend dat ik bereid was goud aan u te geven. Eerdaags zal de hofraad mij berechten voor het feit dat ik u gediend heb," sprak de demon. De priester vroeg: "Waar zal die hofraad plaats hebben?" - "Ver weg in het hart van het oerwoud. Mijn koning zal aan het hoofd van de raad staan," antwoordde de demon. Daarop sprak de priester: "We zouden graag jouw koning en zijn hofraad willen zien. Breng ons ernaar toe!"
De demon zette de priester, de worstelaar en de parelschutter op zijn rug. Verder gingen ze en nog verder, steeds dieper het oerwoud in tot ze de plaats bereikten waar de raad zou worden gehouden. De demon liet hen op een tak van een hoge boom zitten, uitgerekend boven de plek waar de troon van de koning stond.
Weldra hoorden ze een geweldig geritsel. Honderden demonen stroomden van alle kanten toe. De demonenkoning ging op zijn troon zitten en vroeg de schuldige waarom hij geld aan mensen had gegeven en waarom hij hen had gediend. Daarop antwoordde de demon: "Het zijn geen gewone stervelingen, o koning. Ze zijn zeer machtig en erg gevaarlijk." - "Laat ons deze lieden zien, dan pas wil ik geloven..."
Maar voordat de koning de zin kon afmaken, doorboorde een pijl, die door de parelschutter was afgeschoten, zijn oorring. Met een knal vloog het sieraad hoog de lucht in. Geschrokken sprong de koning van zijn troon. precies op dat moment brak de tak onder het gewicht van de worstelaar. Eén voor één vielen de drie mannen boven op het hoofd van de koning. Terwijl deze versuft en gekneusd op de grond bleef liggen, riep de priester: "Ziezo, eerst eten we hem op en daarna volgt de rest." Toen de demonen dat hoorden stoven ze als hazen in alle richtingen uiteen.
Ze lieten de koning vrij op voorwaarde dat hij hen nog meer goud zou bezorgen. Daarna brachten de demonen hen naar het huis van de priester. De buit werd in drieën verdeeld en de parelschutter vertrok rijk beladen naar huis. Thuisgekomen gaf hij zijn vrouw zakken vol goud en zei: "Je had gelijk, er zijn mannen die knapper zijn dan ik." En in het vervolg liet hij het parelschieten achterwege.
* * * einde * * *
Bron : - "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Draken en andere vreemde wezens. Verhalen uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie" Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1991. - www.beleven.org
Drie knappe mannen en een demon - vervolg - De Parelschutter -
Nu stond er in de keuken van de priester een gigantisch ijzeren watervat. Het ding was zo zwaar, dat je vijfentwintig man nodig had om het bakbeest van de grond te tillen. Voor de worstelaar was het een ideale uitdaging, om zijn krachten op dit loodzware geval te bewijzen. In het holst van de nacht kroop hij zijn bed uit en liep op zijn tenen naar de keuken. Hij zette het watervat op zijn schouders en sloop er stilletjes mee naar de rivier. Hij waadde de stroom door tot hij het diepste punt in het water bereikt had. Daar begroef hij het in het zand op de bodem. Na deze klus te hebben geklaard, kwam hij terug in het huis van de priester, rolde zich in zijn deken en was weldra in diepe slaap.
De vrouw van de priester had hem echter horen terugkomen. Ze schudde haar man wakker en fluisterde: "Ik hoor voetstappen. Misschien zijn het dieven. Vreemd dat ze een maanlichte nacht kiezen voor een beroving." Ze stonden op en nadat ze het hele huis doorzocht hadden, bleek dat enkel het watervat niet op zijn plaats stond. "Dat is merkwaardig," sprak de vrouw, "dat enorme ding nemen ze mee, maar mijn sieraden of andere kostbaarheden laten ze liggen."
Buiten de keuken ontdekten ze diepe voetafdrukken die naar de oever van de rivier leidden. Ze staken de rivier over, maar aan de overkant was er nergens een spoor in het zand te bekennen. Hieruit concludeerden ze, dat iemand met een zware last de rivier in was gelopen en dat die persoon de last in het water had achtergelaten. De priester had een vermoeden wie die persoon kon zijn. Eenmaal thuisgekomen sloop hij voorzichtig naar de slapende worstelaar en begon zijn lichaam te besnuffelen. Even voorzichtig als hij gekomen was, sloop hij weer weg en hij zei tegen zijn vrouw: "Zijn hele lichaam ruikt fris, alsof hij pas een bad heeft genomen. Hij moet tot aan zijn nek de rivier in zijn gelopen. Hij zal ervan opkijken wanneer ik hem morgen vertel dat ik op de hoogte ben van hetgeen hij gedaan heeft."
De volgende ochtend sprak de priester zijn twee gasten aan: "Laat ons naar de rivier gaan om te baden. Ik heb vandaag geen badwater, aangezien het lot gewild heeft, dat juist vannacht ons watervat verdwenen is." De worstelaar veinsde verbazing: "Waar kan dat nou gebleven zijn?" "Tja, dat vraag ik mij ook af," antwoordde de priester. Hij bracht hen naar de rivier en wijzend naar het midden sprak hij: "Kijk, zo ver is mijn watervat van huis." "Maar wie kan het daar in hemelsnaam heen hebben gesleept?" vroeg de worstelaar onschuldig.
"Wil je weten wie? Ik denk dat jij het bent geweest," antwoordde de priester met een glimlach. Daarop vertelde hij wat er de afgelopen nacht was voorgevallen en hoe hij de ware toedracht achterhaald had. De worstelaar en de parelschutter waren vol bewondering voor de intelligente wijze waarop de priester het probleem had opgelost. De rest van de dag vermaakte het drietal zich kostelijk. Ze vertelden elkaar komische verhalen en er werd veel gelachen. Tegen het eind van de middag zei de priester: "Laat ons vanavond voor een vorstelijk maal zorgen. Hoor eens krachtpatser, ga jij erop uit en breng ons de vetste geit die je vinden kunt."
De worstelaar kwam na een stevige wandeling in een bos terecht. Daar zag hij een aantal geiten, die op de flanken van omringende heuvels druk bezig waren gras te knabbelen. Op één van die heuvels echter zat een kwaadaardige demon. Deze kreeg een idee: Ik zal deze opschepper en zijn vrienden eens te grazen nemen. Eerst moet ik ervoor zorgen dat hij mij meeneemt.
* * * het einde komt er aan * * *
Bron : - "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Draken en andere vreemde wezens. Verhalen uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie" Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1991. - www.beleven.org
Drie knappe mannen en een demon - De Parelschutter -
Hij stond bekend als 'parelschutter'. Hij was rijk en hij had een mooie vrouw. Pijl en boog waren de bron van zijn levensvreugde. Hij was een voortreffelijk schutter, maar zijn zwakheid was dat hij dit telkenmale wilde bewijzen. Iedere ochtend stelde hij zijn vrouw in de tuin op. Dan ging hij op zekere afstand van haar staan en spande een pijl op zijn boog. Vervolgens schoot hij een parel van haar neusring af, zonder dat zij daarbij letsel opliep.
Op een dag kwam de zwager van de parelschutter op bezoek. Hij kwam zijn zuster ophalen voor een bezoek aan haar ouderlijk huis. Toen zij alleen waren vroeg de broer aan zijn zus: "Waarom zie je zo bleek? Word je hier soms niet goed behandeld?"
"Nee," antwoordde zij, "hij is erg aardig en ik krijg meer dan ik nodig heb. Maar er is één probleem. Elke dag schiet hij met zijn pijl en boog een parel van mijn neusring af. Het is zijn meest geliefde sport. Ik ben als de dood dat hij op een dag zal missen en dat ik het doelwit van de pijl zal zijn. Ik vrees voortdurend voor mijn leven, maar ik wil hem niet teleurstellen. Hij heeft er zoveel plezier in."
"Wat heeft hij hierover tegen jou te zeggen?" vroeg de broer. "Hij vraagt mij vol trots: is er iemand op de wereld die zo knap is als ik? En dan zeg ik: nee, ik denk van niet."
Daarop sprak de broer: "Als hij je morgen die vraag opnieuw stelt, dan moet je antwoorden: er zijn veel mannen die knapper zijn dan jij."
De volgende dag gaf de vrouw het antwoord dat de broer haar had voorgezegd. Toen de parelschutter dat hoorde, was hij geheel uit zijn doen. Hij sprak: "Als er werkelijk mannen zijn die knapper zijn dan ik, zoals jij beweert, dan zal ik niet rusten voor ik ze gevonden heb."
Zo gezegd, zo gedaan. Hij liet zijn vrouw achter en begon aan een lange reis die hem over heuvels en door wouden leidde. Hij liep almaar door, steeds maar verder. Er leek geen eind aan de weg te komen. Ten slotte bereikte hij de oevers van een prachtige rivier. Daar zag hij een reiziger, die bezig was zijn middagmaal op te eten. Parelschutter ging in zijn buurt zitten en knoopte een praatje aan. "Waarom ben je op reis, beste vriend en waar ga je heen?"
"Ik ben een worstelaar," antwoordde de man. "Ik ben de sterkste man van het land. Ik beheers alle kneepjes van het worstelen, bovendien kan ik de zwaarste gewichten heffen. Ik dacht altijd dat ik de knapste man van de wereld was, maar recentelijk hoorde ik geruchten over ene parelschutter. Men zegt dat hij nog knapper is. Hij is degene naar wie ik thans op zoek ben."
"Als dat het geval is, dan hoef je niet verder te reizen," sprak de parelschutter. "Ik ben namelijk de man over wie je hebt horen spreken." De worstelaar was zeer verrast met deze onverwachte ontmoeting en vroeg: "Maar waarom ben jij op reis?"
"Om dezelfde reden," antwoordde de parelschutter, "om mannen te zoeken die knapper zijn dan ik."
"Laat ons in dat geval broeders zijn en samen reizen," sprak de worstelaar. "Wellicht vinden we iemand die nog knapper is dan wij." Samen liepen ze verder op de weg die hen langs de rivier leidde. Ze waren nog niet ver gegaan, of een derde reiziger trad hen vanuit tegenovergestelde richting tegemoet. Op de vraag waarom hij op reis was, antwoordde de man: "Ik ben priester, een zeer geleerd man en ik word alom geprezen om mijn intelligentie. Ik dacht dat niemand knapper was dan ik, maar een dag of wat geleden kwam iemand met verhalen over ene parelschutter en een worstelaar. Men zei dat die twee minstens net zo knap zijn. Nu ben ik op weg om ze te zoeken, ik wil te weten komen of die praatjes op waarheid berusten."
"Het is waar, wij zijn de twee mannen die je zoekt," riepen de worstelaar en de parelschutter in koor. De priester was dolgelukkig en sprak: "Laat ons broeders zijn. Mijn huis is hier vlakbij. Kom met me mee, dan kunnen jullie eerst uitrusten. Daarna zullen we elkaars kunnen op de proef stellen." Zijn voorstel werd aangenomen en even later arriveerde het drietal bij het huis van de priester.
* * * er komt nog * * *
Bron : - "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Draken en andere vreemde wezens. Verhalen uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie" Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1991. - www.beleven.org
De duivel en de Sint-Servaasbasiliek - Een Limburgse legende over de bouw van de kerk aan het Vrijthof -
Bij het bouwen van grote kerken laat de legende gewoonlijk de duivel een niet geringe rol spelen. In Maastricht schrijft het volksgeloof hem een daad toe, waaruit de goddelijke bescherming, die het graf van de heilige Servaas geniet, blijkt.
Niet lang na de dood van Sint Servaas - in het jaar 383 - bouwden de inwoners van de stad een kerk op de plaats waar hun gestorven bisschop begraven lag. Die nieuwe kerk was hoogst nodig, want de houten kapel, door St. Maternus gebouwd en aan St. Pieter gewijd, was te klein geworden om de gelovigen te kunnen bevatten, die uit alle streken het graf van de heilige geloofsprediker kwamen bezoeken.
De duivel werd jaloers op de eenstemmigheid waarmee de nagedachtenis van de goede Sint Servaas geëerd werd, en besloot de voltooiing van de nieuwe kerk tegen te werken.
Hij riep de woeste noordenwind te hulp. Zwarte onheilspellende wolken verzamelden zich boven het nog onvoltooide gebouw en barstten eensklaps los. Onstuimige windstormen woeien en sloegen huilend tegen de kerkmuren. Verschrikkelijke hagelbuien vielen met pletterende kracht. De zon verduisterde en het leek wel midden in de nacht. De orkaan met zijn helse schrikakkoorden loeide vervaarlijk. Een barre angst vervulde de harten van de inwoners van Maastricht bij het gevaar dat hun kerk bedreigde.
Door de bescherming Gods weerstond echter het gebouw die felle aanvallen van de duivel. Al het satansgeweld kon geen steen van zijn plaats rukken.
Doch de wil Gods, wiens geheimen en oogmerken niet te doorgronden zijn, liet toe dat het dak, losgerukt en verbrijzeld door een hevige windvlaag, in alle stukken wegvloog. Satan lachte, en het grijnzend geluid van die helse lach weergalmde door de hele stad. Allen schrokken; geestelijken en leken stortten neer in gebed voor de redding van hun dierbare kerk, waarvan zij dachten dat deze nu gedoemd was volledig vernield te worden. Zijn overwinning nabij denkend, vernieuwde de duivel met dolle hoop zijn tempeestaanvallen. Doch tevergeefs, zijn triomf was ten einde. God, om te tonen de hoge gunst, waarin bij Hem de heilige Servaas stond, liet het volgende wonder geschieden.
Terwijl rondom de kerk hagel en regen met ongelofelijke kracht neerkletterden, bleef het binnenste van de kerk, hoewel door geen dak meer beveiligd, geheel bevrijd. Niet één hagelkorrel, niet één regendruppel van de helse storm bezoedelde de rustplaats van de heilige patroon. En toen, te midden van de woeste orkaan, de duivel de hagel- en regenbuien door verblindende sneeuwvlagen afwisselde, scheen in de kerk en op het graf de zon met verwarmende stralen, zonder dat een sneeuwvlokje op de gewijde bodem viel.
Satan erkende de hand van God - en moest knarsetandend van spijt zijn wraak laten varen.
* * * einde * * *
Bron : - "Limburgsche legenden, sagen, sprookjes en volksverhalen. Deel 1" verzameld en uitgegeven door H. Welters. Uitgeverij de Lijster, Maasbree, 1982. ISBN: 90-6486-031-9 - www.beleven.org
Het oudejaarsverhaal - De ontaarde verloren zoon -
Er was eens een verloren zoon die Gerrit heette. Gerrit was volkomen de weg kwijt en compleet dwalende. Maar dat had hij niet door. Hij dacht in zijn narcisme dat hij goed bezig was. Gerrit verloochende al uren, dagen, maanden, jaren zijn afkomst en vloog als een schaap door het veen.
Op een goede dag, het was eind december en iedereen bleef thuis uit angst voor de ijzel, kreeg Gerrit een visioen. Hij zag zijn oude moeder in een riant landhuis op sterven liggen, terwijl ze zich mompelend afvroeg: 'aan wie moet ik toch al mijn miljarden nalaten? Mijn enige nazaat, m'n zoon Gerrit is verloren. Ik denk dat butler James alles maar moet erven. Hij is me altijd trouw gebleven.' Gerrit schrok op uit z'n dagdroom die verdomd echt had geleken. Naast tranen sprongen eurotekens in zijn ogen vanwege de verspilling van zoveel geld aan een onnozele bediende.
Hij besloot terstond z'n moeder op te gaan zoeken. Dat vergde nogal wat speurwerk, want hij had haar minstens dertig jaar geleden voor het laatst gezien en wist niet waar ze zich in de tijd opgehouden had. Maar uiteindelijk stond hij voor de deur van het pand waar zij woonde, zo had men hem verteld. Het was 31 december, vijf voor twaalf. Gerrit bekeek het huis met gemengde gevoelens. Het leek in de verste verte niet op een landhuis. Eerder op een gesticht. Maar de miljarden euro's vertroebelden zijn beoordelingsvermogen en hij belde vastberaden aan.
Een oude, in lompen gehulde vrouw opende de deur. Ze keek de goedgeklede, deftig ogende man wantrouwend aan. 'Gerrit???' stamelde ze. 'Ben jij het echt????' 'Jawel moeder', sprak Gerrit. 'Ik ben het. Hoe gaat het met je miljarden?'
De blik van de oude vrouw veranderde van verwondering in pure woede. Ze pakte haar wandelstok en mepte er op los. 'Jij grote klootzak!!! Jij minkukel, leugenaar en machtswellusteling van het bovenste water!' Ze sloeg en mepte met al haar kracht. 'Jij enorme grote zeikerd!! Ik wou dat ik je nooit op deze wereld had gezet!!! Laat z'n eigen moeder wegrotten in een tochtend, lekkend gesticht dat rijp is voor de sloop, en waar ze met tien doodzieke lotgenoten op één kamer moet slapen.' Ze spuugde hem in het gezicht. 'Ik heb niet eens geld om WC-papier te kopen, laat staan om m'n kont te krabben, en ik lees in de krant dat jij zegt dat er geen armoede in dit land is!!! Rot op, jij ontaarde verloren zoon. Jij hebt je ziel verkocht aan de duivel. Ik wil je nooit meer zien!!!' En na een laatste zwieperd met haar stok smeet ze de deur dicht.
Op de brancard onderweg naar het ziekenhuis bedacht Gerrit twee dingen voor hij in vergetelheid wegzakte. Ten eerste had hij ontdekt dat visioenen schijnbaar niet altijd kloppen. En ten tweede was hij tot de conclusie gekomen dat moeder Zalm best nog wel enorm veel kracht had voor zo'n klein wijfie.
Het sprookje van de boze vrouw - Een Russisch duivelsprookje over een man die zijn vrouw dumpt -
Een boze vrouw leefde slecht met haar man en luisterde nooit naar hem. Als hij zei dat ze vroeg moest opstaan, dan sliep ze drie etmalen achtereen. Maar als hij wilde dat ze sliep, dan deed ze geen oog dicht. Als haar man zei dat ze pannenkoekjes moest bakken, dan kreeg hij te horen: "Je bent geen pannenkoeken waard, dief!" Als de man zei: "Bak geen pannenkoeken, vrouw, als ik ze niet waard ben," dan bakte ze meteen twee emmers vol en zei: "Eet, schooier, dan komen ze tenminste op." Als hij zei: "Doe vandaag maar geen moeite om te koken of te maaien," dan zei ze: "Nee, leegloper, ik ga juist maaien en jij gaat mee."
Dikwijls raakten ze slaags, hij sloofde zich uit, en tenslotte ging hij van ellende naar het bos om bessen te zoeken. Daar ontdekte hij onder een bessenstruik een heel diep, bodemloos gat. Hij keek er in en dacht: "Waarom leef ik met die kwaadaardige vrouw en doe ik zo m'n best? Ik ga haar in dit gat stoppen, dat zal een les voor haar zijn."
Hij kwam thuis en zei: "Vrouw, ga geen bessen zoeken in het bos." - "Nu ga ik juist, sufferd." - "Ik heb een bessenstruik gevonden; pluk daar niet van." - "Nu ga ik er juist heen en pluk er wel van. En jij krijgt geen enkele bes." De man ging naar het bos, de vrouw liep achter hem aan. Toen hij bij de bessenstruik was gekomen, schreeuwde de vrouw: "Blijf eraf, dief, of ik sla je dood!" Ze sprong naar voren, kwam midden in de struik terecht, en - boems - daar lag ze in de diepe, bodemloze kuil.
De man ging vrolijk naar huis, en er verliepen drie dagen. Op de vierde dag ging hij eens kijken. Hij nam een lang touw mee, liet het in de kuil zakken en... haalde er een duiveltje uit op! Verschrikt wilde hij het weer in de kuil laten vallen, maar het duiveltje hief een luid gehuil aan, en smeekte hem: "Boer, stoot me niet terug in de kuil, maar laat me los in de wereld. Daar beneden is de boze vrouw gekomen en ze gaat er tekeer! Ze knauwt en bijt ons, ze rukt en trekt aan ons - ik ben er misselijk van! En jou zal ik goed behandelen." De boer liet hem los in Gods wereld, in het heilige Rusland. En het duiveltje zei tegen hem: "Kom, boer, ga met me mee naar de stad Wologda. Daar ga ik de mensen plagen, dan kun jij hen genezen."
Het duiveltje had het gemunt op de vrouwen en dochters van de rijke kooplui. Het voer in hen en ze werden gek of ziek. Maar dan kwam de boer in het huis waar iemand ziek geworden was, en dreef de duivel uit. Er heersten daar dan weer rust en vrede, en allen wisten dat het de boer was die geholpen had. Ze gaven hem geld en trakteerden hem op piroggen, en op deze wijze bemachtigde de boer een onmetelijke som. Toen zei het duiveltje: "Nu is het genoeg, boer. Ben je nog niet tevreden? Ik ga nu naar de dochter van een bojaar, maar zorg ervoor dat je die niet geneest. Anders eet ik je op." De dochter van de bojaar werd ziek; ze werd zo krankzinnig, dat ze mensen eiste om op te eten.
De bojaar liet zoeken naar de boer die haar kon genezen. Deze kwam bij de bojaar en zei: "Laten alle inwoners van de stad en alle koetsiers met hun voertuigen zich in de straat tegenover uw huis verzamelen; en geef dan bevel dat de koetsiers allemaal met hun zwepen moeten klappen, en dat alle mensen zo hard ze kunnen, moeten schreeuwen: 'Daar is de boze vrouw! De boze vrouw is gekomen!'"
Intussen ging de boer naar de kamer van de dochter; toen werd het duiveltje woedend en riep: "Waarom ben je hier gekomen? Ik eet je op." De boer antwoordde: "Waarom zou je dat? Ik ben niet gekomen om je te verdrijven, maar alleen uit medelijden, want ik moet je vertellen dat de boze vrouw hierheen is gekomen." Het duiveltje sprong naar het raam, sperde zijn ogen wijd open en hoorde alle mensen brullen: "Daar is de boze vrouw! De boze vrouw is er!" - "Boer," jammerde het duiveltje, "waar moet ik heen?" - "Ga terug naar de kuil - daar komt zij zeker niet meer terug." De duivel rende weg en verdween in de kuil, waar de boze vrouw in zat. Als beloning liet de bojaar zijn dochter met de boer trouwen. Maar de boze vrouw zit nog steeds in de kuil, in de tartarus.
* * * einde * * *
Bron : - "Russische Volkssprookjes" door A.N. Afanasjew. Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1964. - www.beleven.org
Foto : - Anoniem, mogelijk Pieter Hendricksz. Schut
Hoe een oude man zijn gezwel kwijtraakte - Een Japans volksverhaal over dansende demonen -
Er was eens een oude man met een gezwel op zijn rechterwang. Deze misvorming zat hem erg dwars en hij gaf veel geld uit om er vanaf te komen. Hij gebruikte allerlei medicijnen en smeerde zich in met vele soorten zalf, maar het gezwel verdween of verminderde niet; integendeel, het werd er alleen maar groter door. Op een dag, toen de man vanuit het bos naar huis ging met op zijn rug een grote lading brandhout, werd hij overvallen door een vreselijk onweer, en hij moest schuilen in een holle boom. Toen de storm afnam en hij zijn tocht wilde voortzetten, hoorde hij vlakbij vrolijke geluiden. Hij gluurde vanuit zijn schuilplaats naar buiten en zag tot zijn verbazing een groot aantal demonen die bezig waren met dansen, zingen en drinken. Ze dansten zo vreemd, dat de oude man al zijn voorzichtigheid vergat; hij barstte in lachen uit, en uiteindelijk stapte hij de holle boom uit om die vertoning beter te kunnen zien.
Terwijl hij zo stond te kijken, zag hij dat een van de demonen helemaal alleen danste, en bovendien dat de aanvoerder van het gezelschap tamelijk ontstemd was over zijn onhandige, lompe bewegingen. Ten slotte riep de leider: "Genoeg! Is hier niemand die beter danst dan deze figuur?" Toen de oude man deze woorden hoorde, leek het wel of hij weer even jong was, en omdat hij in zijn jonge jaren een uitstekend danser was geweest, bood hij aan zijn vaardigheden te tonen. En zo danste de oude man voor deze vreemde bijeenkomst van demonen, die het prachtig vonden. Ze juichten hem toe, boden hem een glas sake aan, en daarna smeekten ze hem om nog meer voor hen te dansen. De oude man was bijzonder in zijn nopjes met de manier waarop hij werd behandeld, en toen de aanvoerder van de demonen hem vroeg om ook de volgende avond voor hen te komen dansen, ging hij onmiddellijk akkoord.
"Dat is mooi," zei de aanvoerder, "maar je moet wel een onderpand achterlaten. Ik zie dat je een gezwel op je rechterwang hebt, en dat zou een geweldig onderpand zijn. Sta mij toe om die van je af te nemen." Zonder dat het enige pijn deed verwijderde de aanvoerder van de demonen het gezwel, en nadat hij dit sterke staaltje had verricht verdwenen hij en zijn makkers van het ene moment op het andere. Terwijl hij naar zijn huis liep bleef de oude man maar aan zijn rechterwang voelen, en hij kon nauwelijks geloven dat hij na vele jaren het geluk had gehad om dat lelijke, pijnlijke gezwel kwijt te raken. Uiteindelijk kwam hij aan bij zijn nederige hut, en zijn vrouw was niet minder blij met zijn belevenis in het woud.
Nu woonde er naast dit goede echtpaar een slechte en afgunstige oude man. Al jarenlang had hij last van een gezwel op zijn linkerwang, en ook bij hem had de misvorming iedere poging tot genezen weerstaan. Toen hij hoorde van het geluk van zijn buurman ging hij naar hem toe en luisterde goed naar zijn vreemde avonturen bij de demonen. De goede man vertelde hem waar hij de holle boom kon vinden, en raadde hem aan om zich daar net voor zonsondergang te verstoppen als hij de demonen wilde ontmoeten. De slechte oude man vond de boom en ging naar binnen. Hij had zich er pas een paar minuten verscholen, toen hij tot zijn vreugde de demonen zag verschijnen. Een van de demonen merkte op: "De oude man is laat. En ik had ons nog zo ervan verzekerd dat hij zijn belofte zou houden." Bij deze woorden kroop de oude man uit zijn schuilplaats, ontvouwde zijn waaier, en begon te dansen. Maar helaas, hij wist helemaal niets van dans, en zijn stuntelige bewegingen leidden ertoe dat de demonen luidkeels begonnen tot morren. "Je danst verschrikkelijk slecht," zei de aanvoerder, "en hoe eerder je ophoudt, hoe liever het ons is; maar voordat je vertrekt zullen we je het onderpand teruggeven dat je gisteravond bij ons hebt achtergelaten. Toen hij dit gezegd had, smeet de demon het gezwel naar de rechterwang van de oude man, waar het stevig vast bleef zitten. Het kon niet meer verwijderd worden. En zo vertrok de slechte oude man, die had geprobeerd de demonen te misleiden met op elke wang een gezwel.
* * * einde * * *
Bron : - "Japanse sprookjes - Sprookjes uit de wereldliteratuur" Uitgeverij Elmar BV te Rijswijk ISBN: 90-389-06-463 - www.beleven.org
Hoe de duivel een ziel vangt - Een Fins volksverhaal over een rijk geworden boer -
Een arm boertje dat hout wilde hakken, legde zijn brood even op een boomstronk. De duivel pikte het achter zijn rug weg en schrokte het in een hap op. De arme boer sprak: "Wie mijn brood heeft opgegeten, moet mijn knecht worden!" En de duivel bekende: "Ik heb 't opgegeten." - "Als dat zo is, dan moet je drie jaar lang bij mij als knecht werken." - "Best," zei de duivel, "maar dan moet ik eerst wel even naar huis om mijn vader te vragen wat die ervan vindt."
Z'n vader adviseerde hem: "Ga er maar heen en dien hem tot hij, rijk geworden, aan de drank te gronde gaat!" De duivel kwam terug bij de armoedzaaier en zei: "Dat is voor elkaar. Vanaf heden ben ik je knecht. "Maar de vrouw van de arme boer krijste: "Wat moeten wij met een knecht? We hebben niet eens genoeg te eten voor onszelf en alle kinderen!" De duivel suste de zaak en zei tegen de boer: "Dit jaar moeten we beginnen met een boel veengrond te ontginnen en rogge te verbouwen." Hij brandde een heel turfmoeras af, dat daardoor veranderde in vruchtbare grond, waar uitstekend rogge op gezaaid kon worden. Toen ging hij bij zijn vader een bom duiten halen en leende die aan de onbemiddelde boer, zodat ze inderdaad op al het nieuw gewonnen land konden gaan zaaien. Ze zaaiden de rogge, en het gewas tierde zo welig dat ze schuurruimte tekort kwamen om de oogst te bergen.
Het jaar daarop wilde hij een ander stuk land afbranden en ontginnen, maar dat ging niet door, want het veen was te nat dat jaar. Desalniettemin overtrof de oogst hun stoutste verwachtingen. Dit was het moment waarop de duivel gewacht had. Hij zei tegen de boer: "Wat zullen we doen met al die rogge? Laten we er brandewijn van stoken, dan kunnen we die weer met een stevige winst verkopen!" Dat leek de boer wel wat en ze bouwden een knappe stokerij en stookten fantastische hoeveelheden brandewijn, zoveel als ze maar konden. Tegen het eind van dat derde jaar had de geheel aan zijn brouwsel verslingerde boer zich doodgezopen. De knecht ging ervandoor met de ziel van de man.
Ouder en wijzer geworden kwam hij bij zijn vader terug en sprak: "Aan de armen heeft de duivel geen moer, die doen geen mens kwaad, maar de rijken doen hun hele leven alleen maar kwaad, en daar schieten wij duivels tenminste iets mee op, want als die creperen krijgen wij hun ziel!"
De duivel in de notedop - Een Noors sprookje van Asbjørnsen en Moe -
Er was eens een jongen die aan de wandel was en ondertussen noten kraakte. Plotseling ontdekte hij er een die wormstekig was, en op hetzelfde ogenblik stond de duivel voor hem. "Is het waar wat de mensen zeggen," vroeg de jongen, "dat je je zo klein kunt maken, dat je door het oog van een naald kunt glippen?" - "Ja," antwoordde de duivel. "Laat me dan eens zien, dat je ook in deze noot kunt kruipen," zei de jongen.
En de duivel deed dat. Toen hij door het gaatje van de wormsteek gekropen was, drukte de jongen er een klein houtsplintertje in. "Nu heb ik je," zei hij en stak de noot in zijn zak.
Nadat hij een eindje gelopen had, kwam hij bij een smederij, trad binnen en vroeg de smid om de noot voor hem te kraken. "Dat zal zo'n kunst niet zijn," antwoordde de smid. Hij greep zijn kleinste hamer, legde de noot op het aambeeld en sloeg.
Maar de noot ging niet kapot en de smid nam een wat grotere hamer. Maar die kon ook niet genoeg kracht verschaffen. Hij nam een nog grotere, waar hij ook geen resultaat mee had. Nu werd de smid zo kwaad, dat hij zijn grote voorhamer greep. "Ik zal je breken, kost wat het kost," zei hij en hij sloeg zo hard als hij kon.
En eindelijk viel de noot in tweeën, maar met zo'n klap, dat het halve dak van de smederij naar beneden kwam en het wel leek of zijn hele smidse ineenstortte. "Ik geloof beslist, dat satan zelf in die noot zat," zei de smid. "Dat zat hij ook," antwoordde de jongen.
* * * einde * * *
Bron : - "Noorse sprookjes" verzameld door P. Chr. Asbjørnsen en Jørgen Moe. Veraling: Greta Baars Jelgersma. Uitgeverij Elmar, Rijswijk, 1993, p. 34. - www.beleven.org
Het rotwijf - Een Fins sprookje over een kenau waar zelfs de duivel bang voor is -
Er was eens een man die een rotwijf had. Het was zo een kolerelijdster dat hij het gewoonweg niet meer bij haar uithield. De dingen die ze doen moest deed ze niet, en wat ze per se niet moest doen deed ze juist wel. Zo'n type was dat. Het zal dan ook niemand verbazen dat hij op een gegeven moment besloot haar uit de weg te ruimen.
Hij trof voorbereidingen om het bos in te trekken en zei tegen zijn vrouw: "Jij gaat dit keer niet mee het bos in." De vrouw antwoordde: "Ik ga toch mee." - "Als je met alle geweld mee wilt, laat die zak dan thuis!" - "Die neem ik dus mee," antwoordde ze. "Als je die zak meeneemt, stop er dan in ieder geval geen stenen in," zei de man. "Dat zal jij niet beslissen," zei de vrouw, "dat doe ik wel!"
Zo gingen ze samen het bos in en kwamen bij een moeras. Ze volgden de oever van het moeras tot ze bij een bron kwamen. "Buig je niet over die bron," zei de man tegen zijn vrouw. Maar dat deed ze natuurlijk juist wel, en zo tuimelde ze hals over kop de bron in en werd door de stenen naar de bodem getrokken. De man aanvaardde de thuisreis.
Thuisgekomen verkneukelde hij zich drie dagen lang over het welslagen van zijn operatie. Maar toen begon hij wroeging te krijgen en zei tot zichzelf: "Ik ga erheen om haar te zoeken."
Hij nam een eind touw en een bijl mee en trok het woud in. Bij de bron gekomen bond hij het touw aan de bijl vast en liet die zo naar beneden zakken. Voorzichtig probeerde hij te trekken...
Hij had iets te pakken! Langzaam trok hij het touw op tot hij kon zien wat het was - wie schildert zijn ontzetting toen hij merkte dat hij de duivel aan de haak had geslagen!
Geschrokken wilde hij hem laten vieren, maar de duivel smeekte: "Laat me niet zakken, laat me niet zakken, haal me hier alsjeblieft uit! Ik zal je rijkelijk belonen als je me eruit trekt."
De onbestorven weduwnaar trok hem eruit. Een van de hoorns van de duivel was verbrijzeld, dat had dat rotwijf met 'r zak stenen gedaan, en hij vertelde de man: "Daar kwam me toch een kenau naar beneden, erger is er op de ganse aardkloot niet. Die feeks ramde zo-even m'n ene hoorn aan gruzelementen!"
De duivel beloofde de man dat hij hem heel rijk zou maken. "Maar," zei hij, "dat kan ik alleen als ik eerst in de koningin treed en haar goed ziek maak. Dan kun jij komen en haar weer gezond maken!"
Een meevallertje was dat de man op dit gebied een zekere reputatie genoot, want hij had in het verleden al vaker mensen genezen die jarenlang ziek waren geweest...
Zo geschiedde het dat de koningin onwel werd, maar noch de hofchirurgijn, noch de andere heelmeesters wier hulp werd ingeroepen slaagden erin haar te genezen.
Nadat alle pogingen om de koningin te genezen ijdel waren gebleken, diende zich iemand aan die wist te vertellen dat er aan gene zijde van het woud een man woonde die hare majesteit haar gezondheid terug kon geven.
Terstond werd de man aan het hof ontboden, waar ze hem vroegen: "Kun jij haar inderdaad weer gezond maken?" De duivel fluisterde hem in: "Zeg maar ja, dat je het kunt!" En de man sprak: "Jawel, ik kan haar genezen." Hij behandelde haar dagen achtereen. Toen verliet de duivel de koningin en knapte zij zienderogen op. Als beloning schonk de koning de man een klein kapitaaltje, zodat hij op slag binnen was.
* * * einde * * *
Bron : - "Sprookjes uit Finland en Estland" bijeengebracht door August van Löwis of Menar. A. W. Bruna & Zoon, Utrecht/Antwerpen, 1979. ISBN: 90-229-3311-3 - www.beleven.org
Foto : - Anoniem, mogelijk Pieter Hendricksz. Schut
De ontaarde stiefmoeder - Een Estlands sprookje over een jaloerse stiefmoeder -
Een man verloor zijn vrouw en bleef alleen met twee kinderen achter. Omdat de kinderen nog piepklein waren besloot hij opnieuw een vrouw te kiezen, en trad ten tweeden male in het huwelijk. Al gauw bleek echter dat zijn nieuwe eega gevoelloos en barbaars met de kinderen omsprong, en ze meer slaag dan eten gaf, en toen zij na verloop van tijd zelf ook een paar kinderen had gekregen, hadden de twee halfwezen helemaal geen leven meer.
Het zwaarst had het jongste kind 't te verduren, omdat hij nog niet werken kon: de haatgevoelens van de boosaardige stiefmoeder richtten zich dan ook vooral op hem. Zonder aflaten zon ze op gemeenheden om het kleine jochie, dat in haar zieke brein alleen maar een hinderlijke uitvreter was, het leven zo zuur mogelijk te maken.
Op een kwade dag, toen haar man in het woud bezig was hout te kappen, werd de vrouw thuis door de duivel bezocht, die haar gretig assisteerde bij het uitbroeden van een satanisch plan. De vrouw bedacht dan ook iets afschuwelijks! Ze greep het jongste kind bij de lurven, slachtte het, sneed het in handzame stukken en begon het vlees tot een smakelijke maaltijd te bereiden.
Toen de man die avond moe gewerkt thuiskwam diste de vrouw hem het vlees van zijn eigen kind op. Haar niets vermoedende echtgenoot viel er hongerig op aan en vroeg met volle mond, smakkend van verlekkering: "Dat smaakt, zeg! Waar heb je dat heerlijke vlees vandaan? En wat heb je daar een verrukkelijk knapperige bout van gebraden!" De vrouw antwoordde bescheiden: "Ik dacht, kom, laat ik voor de verandering eens een lekker mals biggetje slachten!" De man schranste tot hij geen pap meer kon zeggen - zo goed smaakte het hem - zonder natuurlijk ook maar een moment te bevroeden dat hij het vlees van zijn eigen kind zat weg te kauwen.
Het wat oudere kind, dat alles gezien en gehoord had en dus volledig op de hoogte was van de gruwelen die hier plaatsgrepen, zat er bleek en afgetrokken bij, maar durfde geen mond open te doen tegen haar vader uit angst voor de verschrikkelijke represailles die haar stiefmoeder haar in het vooruitzicht had gesteld.
Na de maaltijd vroeg de man waar het kleine ventje was. "Die bengel is ook altijd zoek," verzuchtte de vrouw, "de duivel mag weten waar dat joch nu weer uithangt!" en naarstig begon ze het kind overal te zoeken.
Inmiddels ruimde het oudere meisje de botten van haar kleine broertje van tafel, bond ze met een touwtje bij elkaar, wikkelde er een lint omheen en begroef het afgekloven overschot onder een wilg die achter het huis stond.
Met het verstrijken der dagen begon er aan de wilg een harp te groeien, en enige tijd later weerklonk er van tussen het gebladerte een droefgeestige stem, die de harp deed klinken en klaaglijk zong:
"Mijn moeder heeft mij omgebracht, Mijn vader mij gegeten; Mijn zuster, die dit goed bedacht, Omwond mijn kaal gebeente. Een stuk blauw touw en mooi rood lint Sieren wat rest van dit mensenkind."
Keer op keer hoorde de vader dit huiveringwekkende lied, tot tenslotte een afgrijselijk vermoeden zich van hem meester maakte. Hij trommelde wat buren op, en gewapend met spaden begonnen ze een grootscheepse zoekactie onder de wilg. Ze hoefden niet lang te spitten voor ze op het trieste hoopje botten stieten, en nu dus zonneklaar was komen vast te staan dat het jochie geen natuurlijke dood was gestorven, werd de ontaarde stiefmoeder onverwijld opgeknoopt.
* * * einde * * *
Bron : - "Sprookjes uit Finland en Estland" bijeengebracht door August van Löwis of Menar. A. W. Bruna & Zoon, Utrecht/Antwerpen, 1979. ISBN: 90-229-3311-3 - www.beleven.org
De vrouw die door een duivel verslonden werd - Een Japans griezelsprookje over een meisje dat alle mannen afwijst -
Lang geleden leefde er in het dorp Amoetsji in de provincie Yamato een zeer rijke familie. Hun familienaam was Kagamisoekoeri no Myatsoeko, wat ook voor een Japanner een mondvol is. Hun volwassen dochter heette kortweg Yorozoenoko, wat niet minder betekent dan 'een kind uit duizenden'.
Het meisje was niet alleen buitengewoon knap, maar ook nog maagd. Geen wonder dus dat mannen van rang en stand naar haar hand dongen, maar Yorozoenoko wees hen allen af. Of zij waren niet rijk genoeg, of er was wel iets op hun uiterlijk of hun gedrag aan te merken. De aanbidders sleten de houten trappen uit die naar de villa van de koopman voerden, maar zij keerden allemaal onverrichterzake terug. Zo verliepen er enige jaren en het begon er op te lijken dat Yorozoenoko ongetrouwd zou blijven.
Op een goede dag hield er een lange stoet stil voor het huis van de rijke koopman. Voorop reed een samoerai te paard, zo knap en fier van uiterlijk dat elk meisje op slag verliefd op hem zou worden. Achter hem volgde een aantal bedienden en drie wagens die waren volgeladen met de fijnste zijden stoffen en allerlei snuisterijen. Dit maakte ongetwijfeld indruk op Yorozoenoko's vader die zich uitsloofde om zijn gast zo goed mogelijk te ontvangen. Wat zijn dochter zelf betrof, haar hart en haar zinnen raakten volkomen van streek bij het zien van deze indrukwekkende aanbidder. Het gevolg was dat Yorozoenoko, tot grote opluchting van haar vader, haar jawoord gaf.
De edele samoerai was een voortvarend type. Nog dezelfde avond legde hij zich met zijn toekomstige bruid te ruste.
Midden in de nacht hoorden de ouders hun dochter hartverscheurend kreunen en kermen.
"Dat heeft niets te betekenen," zei de vader geruststellend tegen zijn vrouw. "Het kind heeft helemaal geen ervaring. Dat gaat allemaal wel weer over, heus, ik bezweer het je."
De ouders sloegen er verder geen acht meer op en vielen in slaap.
De volgende ochtend werden zij later dan gewoonlijk wakker, maar er was nog niets te horen in de kamer van hun dochter. De moeder klopte aan de deur, maar kreeg geen antwoord. Zij klopte nog eens en nog eens, en opende toen de deur.
Vol ontzetting deinsde zij terug. De kamer was leeg en alleen op het bed lagen een paar vingers van Yorozoenoko. Dat was alles wat er nog van haar over was...
Even later kwam een bediende vertellen dat het paard van de gast verdwenen was en dat op de plaats waar het gestaan had alleen een bos stro lag. De prachtige zijden stoffen en de andere geschenken waren in dierenbeenderen veranderd. De wagens waren stukken stinkend wrakhout geworden.
De ouders deden hun rouwkleren aan en treurden nog lang over het verlies van hun enige dochter.
* * * EINDE * * *
Bron : - "Japanse sagen en verhalen" door M.A. Prick van Wely. Fibula-Van Dishoeck, Haarlem, 1979. ISBN: 90-228-3346-1 - www.beleven.org
Hoe de tabak in de wereld kwam - Een Duits sprookje over de duivel en een slimme vrouw -
De duivel was de eerste in de wereld die tabak verbouwde, toen nog geen mens de naam van die plant kende. Hoe is het dan mogelijk dat nu iedereen, van kleuter tot grijsaard, weet wat het is? Dat overal bekend is wat allemaal van tabak wordt gemaakt en dat het zowel een genotmiddel als een ziekteverwekker is? Luister!
Eens kwam een boer langs een groot stuk land en zag daar de duivel bezig met het uitzetten van jonge plantjes. De boer die niet jong meer was en veel wist van de verschillende gewassen, liep naar hem toe en vroeg nieuwsgierig: "Wat ben je daar nu aan het planten, duivel?"
"Dat raad je van je levensdagen niet!" riep de duivel triomfantelijk.
"Nogal brutaal," antwoordde de boer geërgerd. "Denk je werkelijk dat jij meer weet dan ik?"
"Jazeker," zei de duivel zelfbewust, "zullen we wedden?"
De boer knikte toestemmend.
"Goed," vervolgde de duivel, "als jij binnen drie dagen de naam van deze plantjes raadt, is dit hele stuk land met alles wat erop staat jouw eigendom. Lukt het je niet, dat behoor je mij toe, met lichaam en ziel."
De boer nam de weddenschap aan. Maar onderweg naar huis zonk het hart hem in de schoenen. Treurig ging hij aan tafel zitten, maar liet de maaltijd onaangeroerd.
"Wat is er gebeurd?" vroeg zijn vrouw bezorgd.
"Ach beste," antwoordde hij triest, "het is een heel nare geschiedenis." En hij vertelde haar wat er gebeurd was.
De boerin lachte. "Vadertje, vadertje, als het anders niet is," en zij legde geruststellend haar hand op de zijne, "eet jij maar lekker op wat ik je voorgezet heb en de naam van dat plantje vertel ik je binnen drie dagen. Alles komt goed, hoor!"
De volgende dag kleedde zij zich helemaal uit en kroop spiernaakt in de teerton. Toen knipte zij het tijk van haar veren bed los, zodat de veertjes de hele vloer bedekten en rolde daarop net zolang heen en weer tot haar lichaam op dat van een grote vogel leek.
Zo liep zij naar het stuk land van de duivel, stapte langzaam tussen de rijen plantjes door en boog nu en dan het hoofd, alsof zij de blaadjes een lekker hapje vond.
Nauwelijks had de duivel haar ontdekt of hij rende zijn huis uit om de reusachtige vogel, die kennelijk een aanval op zijn kostbare planten deed, te verjagen. Hij klapte hard in zijn handen en schreeuwde: "Ksss, ksss, ellendige vogel! Wil jij wel eens van mijn tabaksplanten afblijven! Ksss, ksss!"
De vrouw had aan die paar woorden al genoeg. Zij liep zo vlug zij kon naar huis en vertelde haar man hoe dat wonderbaarlijke plantje van de duivel heette.
Het was de derde dag. De duivel wreef zich al in de handen, blij dat hij voor de zoveelste maal een mensenziel in zijn bezit kreeg.
"En, hoe heten mijn planten?" vroeg hij, toen de boer voor hem stond.
"Het is tabak," klonk het korte antwoord.
Ja, nu had de duivel de weddenschap verloren. Hij ging naar huis, zonder de ziel van de boer. Maar die had onverwacht een mooi stuk land in bezit gekregen met alle tabaksplanten. En dat was het allereerste begin van de tabaksplantages die nu op heel wat plaatsen van de wereld te vinden zijn.
* * * EINDE * * *
Bron : "Er was eens... een vrouw. 34 sprookjes over bewonderenswaardige vrouwen" verzameld door Ilse Korn. Voor Nederland bewerkt en van een nawoord voorzien door Marijke van Raephorst. Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 1981.
Het visioen en de soldaat - Een verhaal met zwarte magie uit Estland -
Het was in de nacht van oud op nieuw dat een meisje, zonder dat iemand hier weet van had, een verlaten vertrekje betrad, waar ze op een tafeltje een spiegel neerzette met ter linker- en rechterzijde daarvan een kruik vuurwater. Ze bekeek de opstelling kritisch, en kwam tot de slotsom dat er niets aan mankeerde en ging vervolgens voor de spiegel zitten, waar ze met starre blik in staarde om aldus een visioen van haar toekomstige bruidegom op te roepen.
Toen haar geconcentreerde blik iets verwezens begon te krijgen, doemde daar plotseling een soldaat voor haar op, die haar met getrokken degen recht in de ogen blikte.
Het meisje schrok zich een hoedje en sprong onthutst overeind om zich uit de voeten te maken. De soldaat in de spiegel wierp haar zijn degen na, die de jurk van het meisje doorkliefde en in de zoom bleef hangen. Hierop verdween het visioen en bleef het meisje alleen met de degen achter. Ze bukte zich om het wapen uit haar jurk te trekken en verstopte de degen op een veilige plaats.
Een jaar later trouwde het meisje - hoe bestaat het even goed? - inderdaad met een afgedankte soldaat, waar ze een tijdlang gelukkig en niet zonder resultaat (ze schonk hem een zoon) mee samenleefde.
Toen, op een kwade dag, vond de soldaat, die iets aan het zoeken was, bij toeval de degen die zijn vrouw destijds verstopt had. Hij snelde naar beneden en vroeg haar met een ijzingwekkende blik in zijn ogen waar ze dat wapen vandaan had.
Aanvankelijk durfde zijn vrouw het hem niet te vertellen, maar toen hij meedogenloos bleef aandringen kwam ze tenslotte snikkend met het hele verhaal voor de draad.
Nu werd de man pas goed kwaad, en ziedend brulde hij haar toe dat het verlies van zijn degen hem zoveel kommer en kwel had bezorgd dat hij gezworen had de persoon bij wie hij zijn wapen aantrof ter plekke te zullen vermoorden. Hij trok de degen, reeg eerst zijn vrouw aan het blanke metaal, en sloeg vervolgens de hand aan zichzelf.
* * * Einde * * *
Bron : "Sprookjes uit Finland en Estland" bijeengebracht door August van Löwis of Menar. A. W.Bruna & Zoon, Utrecht/Antwerpen, 1979. ISBN: 90-229-3311-3