Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
02-08-2009
Varken
Varken - tovenaars -
In Velm woonde iemand, die kon toveren. Op een dag zat hij in een herberg in Gingelom, waar hij de bazin vroeg om bier.
Toen de dame terugkwam uit de kelder, had hij de kachel in een varken veranderd. Omdat de bazin daardoor helemaal overstuur was, zei hij: "Het is niet erg, vrouwtje. Haal nog maar een glas bier, en dan zal ik de kachel weer doen terugkomen.
" Toen de bazin terugkwam stond de kachel terug op de plaats waar het varken had gelegen.
Een boer kon geen enkele koe in leven houden. Geen enkele pastoor of pater uit de buurt kon hem helpen. Uiteindelijk liet de boer weer een andere pater langskomen, die zei: "Vanavond kom ik naar je toe. Maak alvast een groot vuur, zet er een grote kookpot op, en leg daar een stuk van de ingewanden van een koe in." Toen de pater 's avonds bij de boer was, hielden twee mannen met knuppels de wacht en stonden er boomstammen tegen de poort zodat niemand naar binnen kon.
Een heks stootte echter de boomstammen om, deed de poort open en ging naar binnen. De twee wachters konden haar gevangen nemen en sloegen haar met de knuppels.
De pater deed de heks op haar knieën plaatsnemen voor het vuur en deed haar opbiechten wat ze gedaan had.
De heks bekende en haalde een zak spelden uit de kribben van de koeien.
In een hotelkamer spookte het elke nacht tussen twaalf en één uur. Op een dag vroeg een dappere man of hij in die kamer mocht slapen. De hoteleigenaar was verheugd, want hij vreesde al dat hij die kamer niet meer zou kunnen gebruiken.
De man liet boven het bed een gordijn hangen, met een kleine spleet waardoor hij zou kunnen kijken naar de spoken. Stipt om twaalf uur kwamen er tientallen spoken binnen, die begonnen te dansen en muziek te maken. Het leek alsof de kamer was veranderd in een bos met in het midden een dikke eik.
De spoken begonnen tussen de wortels van de eik te graven en haalden een grote kist met geld boven. De man keek toe en dacht: "Ik moet onthouden op welke plaats die denkbeeldige eik staat; dan kan ik later het geld van onder de vloer opgraven." De man sprong uit zijn bed en deed zijn behoefte op de plaats waar de eik stond.
De volgende dag vertelde de man aan de hoteleigenaar wat hij had gezien. Op de plaats waar de boom had gestaan, werd de vloer opgebroken. De hoteleigenaar was zo eerlijk om het geld dat daar werd gevonden met de man te delen;
hij was immers blij dat hij nu van de spoken was verlost.
In Engelmanshoven hadden de alvermannetjes onderaadse gangen gegraven, waarin ze tafeltjes en stoelen van aarde hadden gebouwd.
Wie veel werk had, moest een lekkere koek klaarleggen, en dan zouden de alvermannetjes 's nachts het werk komen doen.
Een vrouw die zonder dienstmeid zat, maakte een grote kom rijstpap voor de alvermannetjes. De alvermannetjes kwamen zo graag bij de vrouw, dat ze zich na een tijdje vaak in de keuken lieten zien.
Toen de vrouw een nieuwe dienstmeid had, werd dat meisje altijd door de alvermannetjes geplaagd. Daarop sprak de vrouw met de overste van de alvermannetjes, van wie ze de volgende raad kreeg: "Wanneer mijn alvermannetjes nog eens komen, dan moet je een snede brood aan je dienstmeid geven. De meid moet dan op de grond haar behoefte doen. De alvermannetjes zullen dan zeker niet meer terugkomen."
In Kuttekoven woonde een man van wie werd verteld dat hij al heel zijn leven omgang met het kwaad had, omdat hij over een buitengewone fysieke kracht beschikte.
In de herfst hadden enkele mannen een kar kolen gehaald voor de pastoor. De aardeweg lag er echter zo slecht bij dat de paarden kwamen vast te zitten. Op dat ogenblik kwam die man daar toevallig voorbij, en hij zei: "Ik kan wat die paarden niet kunnen". Daarop maakte hij de paarden los uit het gareel en bracht zelf de kar tot bij de pastorij.
Met Pasen wilde die man ook zoals iedereen te biechten gaan, ware het niet dat de pastoor dat niet toestond. De man werd boos, hefte de biechtstoel op, met de pastoor er nog in, en droeg dat hele gewicht op eigen kracht tot in Loon.
Men heeft de biechtstoel dan met een kar terug naar Kuttekoven moeten brengen.
De man werd heel oud en aan het einde van zijn leven was hij erg ziek. Toch kon hij niet sterven vooraleer een broeder van Kolen, een klooster in Kerniel, hem had dood gelezen.
mensen doen verdwalen, de schoppenboer uit het kaartspel schnaps laten halen, de boer verlossen van een rattenplaag, ...
Niets is onmogelijk voor de tovenaar, zo lijkt het wel. Gesloten deuren worden geopend door er een pet tegenaan te gooien, witte katten verschijnen om een late wandelaar de weg te versperren. Wanneer de kar te zwaar is voor het paard, zal de tovenaar de klus wel klaren...
Een zieke man ging 's nachts zo wild tekeer dat men hem niet in het bed kon houden. De familieleden van de man kregen de raad om X die in het ziekenhuis werkte, te laten komen. X kwam naar de zieke met een koord waaraan een sleutel hing. Wanneer hij de koord boven de zieke man hield, begon de sleutel te draaien. X leidde daaruit af dat de man in de macht was van een duistere kracht. X raadde de familieleden aan om de volgende nacht een mes op het hart van de man te houden. Zo gezegd, zo gedaan.
Toen de klok twaalf uur sloeg, weerklonk er een luide slag, waarbij alle deuren in één ruk openvlogen en waarbij de zieke man tot tegen het plafond werd getild.
In het kasteel van X hebben vroeger gruwelijke praktijken plaatsgevonden. In de kelder werden de slaven gefolterd; men sneed hun handen open en strooide dan zout in de wonden. In dat kasteel heeft het nog vele jaren gespookt.
Soms vloog de poort open, en dan reed er een heer met een koets en vier zwarte paarden naar binnen. Door die vreemde gebeurtenissen was er niemand die in het kasteel wilde komen werken. Toen er een pater uit Hasselt kwam om het spook te verbannen, sprak er plots een stem: "Jij kan mij niets doen, want je hebt zelf een doodzonde begaan."
Er is dan een andere pater gekomen, die het kasteel heeft overlezen en het spook heeft verbannen naar een eik in het bos. Een tijdje later had een stroper in dat bos vier hazen en twee konijnen geschoten, toen hij een wagen zag aankomen. Vreemd genoeg liepen er geen paarden vóór de wagen, en de koets leek wel van vuur. De stroper had zich zo snel mogelijk uit de voeten gemaakt.
Toen hij bij het ochtendgloren ging kijken, was er niets vreemds te zien. Zijn hazen en konijnen lagen precies waar hij ze had achtergelaten.
Een man die zijn vader had vermoord, was gestorven zonder ooit zijn misdaad te hebben opgebiecht. Omdat de dode geen rust kon vinden, kwam hij op de plaats waar hij zijn misdaad had gepleegd elke nacht om twaalf uur spoken. De mensen hoorden dan een hels lawaai en zagen even later een zwarte hond weglopen.
Op een dag liet men er een pater komen, die de hele dag zat te bidden. Toen de hond die nacht om twaalf uur tevoorschijn kwam, pakte de pastoor het dier vast en sleurde het met een strop tot in de biechtstoel. Vervolgens riep de man de familie van de man bij elkaar om samen te bidden.
Daarna ging de pater met de familie en de hond het bos in en sprak tot het dier: "Hier verban ik u voor negenennegentig jaar en voor de tijd die daarop volgt."
In Kortessem woonde een jongetje dat muizen kon maken. Zijn vader vreesde dat de jongen misschien behekst was, en nam hem daarom op bedevaart naar Kortenbosch. Onderweg kwamen ze voorbij een tarweveld, waarbij de vader uitriep: "Wat een mooie tarwe!" Daarop zei de zoon: "Als ik het wil, dan is die tarwe helemaal verbrand wanneer we terugkomen." "Nee, dat mag je niet doen", zei de vader, "maar ik wil weleens weten of jij werkelijk zulke dingen kan!", en hij gaf zijn zoon een busseltje tarwe en vroeg hem of hij dat kon verbranden tegen de tijd dat ze terugkwamen.
Op de terugweg zagen ze reeds van ver dat het busseltje tarwe inderdaad helemaal zwartgeblakerd tussen de groene tarwe stond. De pastoor heeft de jongen opnieuw gedoopt.
Een vrouw zette 's avonds voor de alvervrouwtjes de wasteil klaar, met vier kleine kopjes ernaast.
Twee nieuwsgierige knechten boorden een gaatje in het plafond, zodat ze de dwergvrouwtjes 's nachts konden bespieden.
Eén van de knechten zag door het gaatje hoe de alvervrouwtjes de was deden. De andere knecht sprak toen ongeduldig: "Mag ik ook eens kijken?" De alvervrouwtjes hadden het echter gehoord en één van hen zei: "Blaas dat lampje eens uit!", waarop een ander door het gaatje blies.